Nicolaas Beets.
Nicolaas Beets hoopt den 13en September 1884 zijn zeventigste jaarfeest te vieren, en een aantal zijner landgenooten maakt zich gereed om hem op dien dag te toonen, hoe zij hem waardeeren en liefhebben.
De Gids, die reeds in 1837, vóórdat nog de Camera Obscura den naam van Hildebrand op aller lippen had gebracht, in zijn eersten jaargang het opstel ‘Vooruitgang’ plaatste, dat Geel's scherpe critiek zou uitlokken, (men herinnert zich Thorbecke's woord: ‘een wezenlijk talent zoekt zulk een rechter!’) - diezelfde Gids stelt er prijs op, thans nu de 13e van herfstmaand nadert, onder de eersten te zijn om Beets te huldigen.
Dat behoeft niet te geschieden in een levensschets, noch in een letterkundige beschouwing van zijne werken. Beets toch behoort tot onze meest populaire letterkundigen. ‘Zich algemeen te doen verstaan, zich algemeen te doen beminnen, ziedaar het geheim van zijne en van alle populariteit’, schreef hij, doelende op Tollens; en hij heeft de waarheid van die uitspraak bij zichzelven kunnen waarnemen.
Voor onze hulde kozen wij een anderen vorm.
Wie Beets liefheeft, heeft ook Heilo lief gekregen, dat vriendelijke Kenmerlander dorp, waar in 1836 ‘Gwy de Vlaming’ en daarna nog zoo menig gedicht werd geschreven; Heilo met zijn, ‘Putje van Willebrord’, met ‘het Witte Huis’ en de ‘breede beuken en spitse dennen’ van de Nijenburch, het landgoed der van Foreest'en, en - met zijn pastorie. Aan die pastorie zijn uit de jaren 1837 en 1838 heel wat letterkundige herinneringen verbonden. Hasebroek, de latere Jonathan van ‘Waarheid en Droomen,’ was er in 1836 predikant geworden en woonde er met zijne zuster, de schrijfster van ‘Te Laat’. Hoe vaak heeft Beets de woning be-