De Gids. Jaargang 48(1884)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 190] [p. 190] Drie sonnetten. I. Lenteadem. Door woud en weide woelen weeldestroomen. Een lenteädem is door 't land gevaren! In 't luchtmeer wieglen goudgetopte boomen Wier knoppen zwellen, bersten, loovers baren. In wondren weemoed weggezonken, droomen, Langs stille kronkelwegen, jonge paren Die, wijl ze elkanders blik te ontmoeten schroomen, Naar bloemen zoeken tusschen de eerste blâren. In 't hart der jonkvrouw beven liefdewoorden. - O mochten ze eeuwig ongefluisterd blijven! - Reeds zoekt een mannenhand haar vingertoppen. Doch luimig is de Aprilzon in het Noorden. Wellicht waait morgen over alle knoppen Een ijswind die hun sappen doet verstijven. II. De sluimerende. Den slanken arm om 't hoofdje rondgebogen, Als jonge meisjes bij het rusten plegen, Ligt in het gras, waar straks haar voetjes vlogen, 't Rooswangig kind, slaapdronken neergezegen. [pagina 191] [p. 191] Door 't loover lacht, met liefdestralende oogen, De blauwe hemel 't sluimrend meisje tegen En zachtkens benglen, door den wind bewogen, Haar welkom wuivend, trossen gouden regen. Haar lokkenweelde, uit zonnegloed geweven, Versiert een krans van rozeroode klokjes Waarop, hel flonkrend, perels dauw nog beven. Een dartel koeltje streelt de lichte lokjes Die, zacht als zij, haar langs het voorhoofd glippen En 't kersenrood der halfgeloken lippen. III. Zomeravond. De kleine villas met hun bloemenhoven Zijn voor mijn oog, dat voorwaarts blikt, verdwenen. Hier blauwt een wijde vijver, waar omhenen De boomen, vol verlangen, nader schoven. Een kleurlooze avondhemel welft zich boven Het stille water, door de maan beschenen. Rondom het planken brugje, witbestoven, Hoor 'k, in het loover, koele winden weenen. Twee blanke sterren vonklen, rein en teeder. Twee blanke zwanen drijven op en neder, Bevallig zwenkend langs den gladden spiegel. Daar bloeit de maan, een witte waterroze, Haar kelk ontplooiend tusschen 't golfgewiegel. - Een schoon tafreel, waarvoor ik zwijgend pooze. Hélène Swarth. Vorige Volgende