De Gids. Jaargang 48(1884)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 550] [p. 550] Kleopatra. Geluidenlooze stilte heerscht alom. Gelijk een zilvren sterre trilt het licht In 't melkwit alabaster van de lamp, En de olie barnt met zwijmlend-zwoele geuren. Het zilver-scheemrend schijnsel bleekt zoo bleek, Dat het de schaduw niet verdrijft, maar blauwt.... En in de kussens der vergulde sponde Verheft zich de vorstin, heur naakten boezem Opbeurend, moede lenend op den arm, Die rank zich rondt.... De blik van 't fulp-zwart oog, Amandelvormig, met gedoofden straal, Lonkt droomrig onder sluyerende wimpers. Het zwarte hair, zoet-riekend naar de myrrhe, Zijn warrelende paerelkluisters slakend, Omwoelt in vloeyend git heur goud-gebruinde En weelderige tors.... De paerels zijgen In drup bij drup haar uit de lokken, strenglen Zich in de bloedrood-sparklende robijnen Der keetnen, om heur slanken hals geslingerd. Het purpren floers, met glanzen als doorweven, Omwolkt in zijn doorzichtig waas heur leden, Haar goudkleur tintend met een rozengloor, Met een juweelen gordel om het middel Bevestigd.... Droomend van den dood, die wenkt, Heft zich Kleopatra op hare sponde, [pagina 551] [p. 551] En staart met reeds verwezen blikken in Den bloemenkorf, die bloeit aan hare voeten. Dan strekt zij plots de glanzige armen uit, Doorwoelt de bloemen.... 't is of geur bij geur In drupplen van haar blonde vingers zijgt.... Tot zij verbleekt, maar toch niet deist.... Daar zwiert Met cierlijk-kronkelende bocht en ronding, Met gluiprig, flikkrend oog, en tong, zoo spits En puntig-fijn, als waar' ze een gulden naald, Een emerauden slang uit 't bed van geuren, En slingert langzaam-slippend, zachtkens-schuiflend, Op vochten, killen buik steeds verder glijdend, Zich rond den ronden arm gelijk een spang.... Een snoer smaragden mengelt zich weldra Met haar robijnen en haar blanke paerels.... Het is alleen een schittrend kleinood meer, Waar zij zich mede tooit.... En 't geurenlied Zweeft loomgewiekt, een droom des paradijzes, Bedwelmend op, en toovert vizioenen In 't starrenschijnsel, luchtend uit de lamp.... Jan. '84. Louis Couperus. Vorige Volgende