De Gids. Jaargang 47
(1883)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 508]
| |
De beweegredenen tot de daad van den Bartholomaeusnacht.Hermann Baumgarten, Vor der Bartholomäusnacht, Strassburg, 1882. Combes, l' Entrevue de Bayonne de 1565, et la question de la Saint-Barthélemy, Paris, 1882.De Parijssche bloedbruiloft levert een gewichtig vraagstuk op voor een ieder, die niet gedachteloos kennis neemt van het feit, maar zich ook de mogelijkheid der gebeurtenis duidelijk voorstellen wil. Menig bloedbad is er in de geschiedenis aangericht, maar de moorden van den Bartholomaeusnacht hebben een eigenaardig karakter. Hier gold het niet de uitvoering van het bevel eens tirans, als Mithridates, die, omdat hij meent dat het gezag hem toekomt, al de duizenden Romeinen in Klein-Azie, die hij verderfaanbrengende indringers acht, op éénen dag laat ombrengen. Evenmin hebben wij te doen met besluiten, als die van eenen Sulla of Marius en van het tweede Driemanschap, waarbij op hoog gezag honderden aan de wreedheid van den eersten den besten werden overgeleverd, omdat de overwinnende staatspartij zich en den Staat zonder hunne verdelging niet meende te kunnen handhaven. - En denken wij aan de Siciliaansche Vesper, zoo erkennen wij in die slachting de uitbarsting van den wrok eener natie tegen vreemdelingen, wier gedrag en zeden haar onlijdelijk voorkwamen. - Hier, daarentegen, zien wij een bloedbad, waarvan geen erkend gezag de verantwoording op zich nam, gepleegd tegen personen, wel van eene bepaalde richting, maar met wie de aanleggers in het vertrouwelijkst verkeer stonden, daar het nog altijd onzeker scheen, welke richting in den Staat de overhand zou moeten behouden. - Hoe is zoo | |
[pagina 509]
| |
iets mogelijk geweest? Hoedanig was de verwikkeling der omstandigheden, die tot de uitvoering gedreven hebben? | |
I.Vrij algemeen is het gevoelen, dat de moord van den Bartholomaeusnacht het gevolg is geweest van een lang te voren door de Koningin-moeder, Catharina de Medicis, beraamd plan. Zij zou de hoofden der Hugenoten onder den schijn van vriendschap en aansluiting aan hunne bedoelingen naar Parijs gelokt hebben om hen, tot het laatste toe misleid, in den doodelijken strik te doen vallen. Daarbij denkt men zich die Vorstin in verstandhouding met Philips van Spanje; zelfs wijzen sommigen bepaalde afspraken aan als waarschijnlijkerwijze tusschen haar en dien Koning gemaakt. Dit gevoelen nu is onlangs door den eersten der beide auteurs, van wier werken ik de titels aan het hoofd van dit opstel afgeschreven heb, als volstrekt onjuist veroordeeld, en het is naar aanleiding van zijn voortreffelijk werk en op zijn voetspoor, dat ik het vraagstuk, hetwelk de Parijssche bloedbruiloft ons stelt, behandelen wil. Baumgarten's grondstelling, niet op onderstelling of slechts waarschijnlijke meening, maar op stellige uitspraken van de optredende personen en op ontwijfelbare feiten gevestigd, is, dat de moord althans niet in overleg met Spanje is beraamd. Inderdaad, slechts wanneer men gedachteloos te werk ging of geene genoegzame kennis van zaken bezat, kon men vermoeden, dat er gedurende al de jaren, die hier in aanmerking komen, eene innige verbintenis tusschen Frankrijk en Spanje mogelijk zou geweest zijn. De Regeeringen toch dezer beide landen sloegen elkander met den grootsten naijver gade, en trachtten elkander afbreuk te doen. Zelfs schroomde Koning Philips niet zich met de Protestantsche Koningin van Engeland te verbinden en Maria Stuart, tot ergernis van de Guises, min of meer te verzaken, alleen omdat, zoo de gevangene Vorstin in vrijheid en op den troon van Engeland kwam, er, in plaats van naijver, een innig bondgenootschap tusschen Engeland en Frankrijk, Mogendheden, die in 't belang van Spanje verdeeld moesten blijven, ontstaan zou. - Zoo stelde Spanje alles in het werk wat strekken kon om Frankrijk te verzwakken en het te beletten zich op nieuw krachtig te toonen. Niets nu | |
[pagina 510]
| |
strekte zoozeer om Frankrijk machteloos te maken en Frankrijks Regeering in de noodzakelijkheid te brengen buitenlandsche tusschenkomst te behoeven, als de burgeroorlogen, door het streven der Hugenoten veroorzaakt. Kon Frankrijk zich eenmaal het Nessuskleed van het lichaam schudden door de partij der Hugenoten te onderdrukken, wier bestaan zijne binnenlandsche rust gedurig in de waagschaal stelde en het Bewind tot den speelbal der partijen maakte, zoo stond het krachtig tegenover Spanje en de geheele wereld. - Aldus niet zonder grond redeneerend, zou men tot het besluit komen, dat eene slachting als die der Hugenoten, zonder bijkomende omstandigheid, aan Koning Philips alles behalve gewenscht moest wezen, omdat zij de oorzaak van Frankrijks zwakheid scheen op te heffen. Onbewimpelder kon dit denkbeeld niet uitgedrukt worden dan door Don Diëgo de Çuñiga, Alava's opvolger in het gezantschap te Parijs, die, toen nog slechts het schot op Coligny gevallen was, aan zijnen Koning het volgende schrijft: ‘ik geloof, dat het ons belang is, dat de schurk blijve leven: want dan zal hij, daar hij gezien heeft wat de Koning tegen hem in het schild voert, zijn drijven tegen Uwe Majesteit staken en zijne vijandelijkheden tegen zijnen Koning richten; daarentegen, zoo hij sterft, vermag de Koning van Frankrijk al wat hij wil.’ - Zeer verstoord waren dan ook de Spanjaarden geweest over den vrede, in 1570 te St. Germain door den Koning met de Hugenoten gesloten. Werden de voorwaarden van dien vrede slecht nagekomen, zoo juichten de Spaanschgezinden, daar zoodoende de Hugenoten de wapenen weder zouden opvatten. - Wel kon de Koning van Spanje den ondergang der ketterij niet anders dan wenschelijk achten; maar de vernietiging der ketterij in de Christenheid moest zijn privilegie blijven en hem en zijn geslacht het middel verstrekken om de algemeene monarchie in het Huis van Oostenrijk te vestigen, het Pausdom van hem afhankelijk en alle Mogendheden tot zijne vasallen te maken. Dit kon Frankrijk, hetwelk het eerste koningrijk der Christenheid roemde te wezen, minder dan eenige andere Mogendheid dulden. Den rang, dien het in Europa bekleedde, wilde, mocht noch kon het opgeven, en kon men dien niet handhaven door trouw aan de Katholieke Kerk, dan rees menigmaal de gedachte of men Frankrijks macht soms beter verzekeren kon door de partij der Hervorming te kiezen. Zóó ver nu is het niet gekomen, en | |
[pagina 511]
| |
dat om goede reden: het schandaal in de Christenheid zou te groot geweest zijn, en de tegen de Hugenoten aangekante partij was te sterk. Dus scheen Spanje steeds te eeniger tijd als de redder van Frankrijk en als de hersteller der orde te moeten optreden. Gevaarlijker, voor Frankrijks onafhankelijkheid dreigender macht was er derhalve niet dan Spanje, en zoo de Koningin-moeder en de Koning de handhaving van Frankrijks rang als de voorwaarde hunner eer en waardigheid aanmerken moesten en inderdaad aanmerkten, konden zij Spanje's vrienden niet zijn, noch dit Rijk in hun vertrouwen opnemen. Onze schrijver deelt ons uitspraken van de Koningin-moeder en van den Koning in overvloed mede ten bewijze van hun wantrouwen tegenover Spanje, en van hunne overtuiging dat zij in deze Mogendheid Frankrijks voornaamsten vijand te duchten hadden. Duidelijk bleek uit de verklaringen van Koning Karel IX, een paar jaar vóór den Bartholomaeusnacht, hoe hij inzag, dat de Koning van Spanje Frankrijks ongeluk bedoelde. En wat betuigde de Koningin-moeder in Juli 1571 tot Petrucci, den gezant van Florence, met wien, als het haar verwante Hof vertegenwoordigend, zij gemeenlijk bijzonder vertrouwelijk sprak? Toen zeide zij tot hem zonder omwegen, dat het den Katholieken Koning smartte, als Frankrijks bestuurders er in slagen mochten ten hunnent werkelijk rust te stichten. Ja! zij ging zoo ver van tot Philip's vermetelen Ambassadeur Alava te klagen (en dit deed zij in Juli 1570), dat Chantonay, die vroeger Spaansch gezant in Frankrijk geweest was, haar naar het leven stond. Zulk eene klacht, zij moge grond hebben, al of niet, slaakt geen vorst of vorstin, die met de verdacht verklaarde Mogendheid op een dragelijken voet verkeert. Bovendien dezelfde klacht sprak Catharina uit tegenovr den Nuntius des Pausen: dezen wijst zij rechtstreeks koning Philips aan, als dengeen die haar wilde laten ombrengen. - Hoe zij van dezen Koning het zwartste stuk kon vermoeden, bewijst hare meening dat hij hare dochter Elisabeth, zijne derde gemalin, door vergif uit den weg had geruimd. Die vermoedelijke moordenaar nu van haar kind (en dat zij haar kroost niet lief had, zal niemand van haar beweren), die vermoedelijke moordenaar van haar kind zou jaren lang haar vertrouwde geweest zijn bij den gemeenschappelijken toeleg om tallooze moorden te plegen! Wie kan zoo iets gelooven? | |
[pagina 512]
| |
Opmerkelijk is wat wij vernemen van de onderhandelingen tusschen Frankrijk en Engeland, toen (en dat een paar maanden slechts vóór den Bartholomaeusnacht) er verwachting was, dat een huwelijk, thans tusschen den achttienjarigen hertog van Alençon en de twintig jaren oudere Koningin Elisabeth, het verbond zou bezegelen. Frankrijk verlangde in het verdrag opgenomen te zien, dat aan Maria Stuart de vrijheid werd hergeven. Elisabeth antwoordde op dezen eisch, dat dan in het verdrag ook een artikel ten gunste van Spanje moest worden opgenomen. Uit dezen tegen Frankrijks verlangen gestelden eisch blijkt niet alleen, dat Elisabeth meende met Spanje op een' goeden voet te kunnen blijven, maar ook (en hierop komt het ons aan) blijkt er uit, hoe zij Spanje beschouwde als voor Frankrijk dat te wezen, wat Maria Stuart was voor haar en voor de rust van haar Rijk, te weten, een kanker, die aan 's lands gezondheid knaagde. Eene andere vraag, bij dezelfde onderhandelingen geopperd, getuigt evenzeer van de vijandigheid, die er tusschen Frankrijk en Spanje broedde. Calais wilde Catharina niet als bruidschat aan haren zoon medegeven, maar zij vraagde of Elisabeth niet liever Vlissingen en des noods gansch Zeeland wilde nemen. - Zoo dacht de Fransche Koningin-moeder Spanje het gelag te laten betalen, en terwijl Zeeland toch Spanje toekwam en door Philips te herwinnen was, stelde zij reeds vast, dat Nederland voor Spanje verloren moest gaan. - Een paar dagen slechts vóór den 24sten Augustus 1572 verklaarde Catharina aan den Venetiaanschen gezant, dat het voor Venetië het geschikte tijdstip was, om met den Turk vrede te sluiten en Spanje in den steek te laten. Trouwens, nog kort na dien wreeden nacht verlangde koning Karel geld van de Porte, om Spanje moeielijkheden te berokkenen. Dat de Katholieke Mogendheden, Venetië en de Paus, den oorlog tusschen Frankrijk en Spanje, die alzoo de strekking had om de Porte tegen de Christenheid op te zetten, ongaarne zagen, spreekt van zelf; doch toen de gezanten dier beide machten Catharina in dien zin onderhielden, antwoordde zij, dat zij zich met hunne vermaning tot den gezant van Spanje moesten wenden: Spanje, wilde zij zeggen, was haar vijandig en dwong haar tot het zoeken van hulp tot bij den aartsvijand der Christenheid toe. | |
[pagina 513]
| |
II.Zoo staat het dan volkomen vast, dat de Hugenoten-moord van den 24sten Augustus 1572 niet na afspraak met den Koning van Spanje heeft plaats gehad of heeft kunnen hebben. Doch wat dan te denken van de bewijzen, voor dat dus gelogenstrafte gevoelen aangevoerd? Nog onlangs heeft de Bordeauxsche hoogleeraar Combes in de papieren van Simancas het voldingend bewijs meenen te vinden, dat bij de ontmoeting van Bayonne in 1565 tusschen Catharina en hare dochter, de Koningin van Spanje, het verraad is afgesproken. Waar is het, dat Alava in zijn verslag van het daar verhandelde de uitdrukking gebruikt, dat de geheele zaak, te weten de pest der ketterij, met het ‘martillar’, dat is: het op den kop slaan van enkele heresiarchen en van eenigen, die het niet heeten te zijn, maar het toch waren, gedaan zou wezen. Doch dit meldt hij in geenen deele als den uitslag van hetgeen er tusschen de moeder en de dochter en de elk van haar vergezellende edellieden en staatsdienaren verhandeld was; die uitdrukking komt dan ook niet voor in het bericht, door Koning Philips aan kardinaal Pacheco te Rome gegeven. Integendeel, die maatregel als tegen de ketters te nemen, wordt door Alava geopperd juist in onderscheiding van het resultaat der samenkomst te Bayonne. Wel spreekt de Koning in zijn schrijven aan Pacheco van een voornemen, dat tot de uitroeing der ketters zou leiden; doch dat plan moet buiten Catharina beraamd zijn geweest, daar het zelfs voor de ‘reyes Christianissimos’ geheim gehouden moest worden. De hoogleeraar Combes meent, dat met die uitdrukking ‘reyes Christianissimos’ Karel IX en zijne broeders worden aangeduid; doch zij kan niets anders dan de Koninginmoeder en haren zoon, den Koning, beteekenen. - Wat dan was het doel dier samenkomst en tot welke uitkomst heeft zij geleid? - Onder het voorgeven, dat de Koningin van Spanje hare moeder, die zij sedert haar huwelijk niet gezien had, eens wenschte terug te zien, zou er een belangrijk punt behandeld worden. Voorzeker is Koningin Elizabeth van Spanje en zijn de heeren, die haar vergezelden, behoorlijk onderricht geworden door den Koning, die, zou de schijn van een toegenegenheidsbezoek tusschen moeder en dochter bewaard blijven, niet in persoon tegenwoordig kon zijn. De zaak was | |
[pagina 514]
| |
deze. In Catharina was, na de uitbarsting van den godsdienstoorlog in haar land, de vraag gerezen, welk redmiddel aan te wenden, en het denkbeeld was in haar opgekomen om een nationaal Concilie bijeen te roepen en daar de zaak uit te laten maken. Dit nu was in de oogen van Koning Philips en van de gansche echt Katholieke wereld een gansch verwerpelijk voornemen. Zoo zou de triomf van het Katholiek geloof onzeker en van de uitspraak eener Vergadering, waar de ketters mogelijk de meerderheid in getal en bekwaamheid hebben zouden, afhankelijk zijn. Had dan het hoogste kerkelijke gezag niet reeds uitspraak gedaan bij het Concilie van Trente? Dus moest Catharina van die heillooze gedachte afgebracht en bewogen worden om vóór en in plaats van alle andere maatregelen de statuten van het Concilie van Trente in Frankrijk uit te vaardigen. Dit resultaat werd bereikt, hoezeer Catharina hare wantrouwende houding tegenover de Spanjaarden niet liet varen. - Ziedaar, wat Alava de gedachte ingaf: waartoe dat lange beraadslagen, hoe aan de pest der ketterij een einde te maken: met het vellen van enkele hoofden ware de zaak voor goed gevonden. - Zoo schreef Alava met dat woord hetzelfde, wat hij eenige jaren later uitsprak, en wel in Februari 1570, toen hij tot Catharina de vraag richtte, of zij dan den Admiraal en Montgoméry niet uit den weg kon ruimen: daarmede zou alles uit zijn. - Doch wat antwoordde Catharina op dat zeggen? ‘Ik bid u, die taal nimmermeer op de lippen te nemen!’ Dit woord bewijst, dat er vroeger geen moordplan beraamd was; maar het gaf veel te denken. Het verried, dat zulk eene gedachte, als Alava uitgesproken had, bij de Koningin-moeder post kon vatten: anders had zij ze niet met zooveel ernst behoeven af te wijzen. En inderdaad, het kon in haar brein opkomen: met een enkelen slag, aan de hoofden toegebracht, de ketterij te fnuiken; het Fransche koningschap van de blaam der dulding der ketterij, ja der samenspanning met de ketters te zuiveren, en alzoo door voorbeeldeloos stout tegen hen op te treden, Frankrijk sterk te maken en Spanje den loef af te steken. Maar dat zoo iets in haar omging, moest voor Spanje verborgen blijven: vandaar haar antwoord, aan Alava gegeven. | |
[pagina 515]
| |
III.Inderdaad, de binnenlandsche vrede van St. Germain was een stap, in geenen deele bevredigend en voor de Katholieken binnen- en buitenslands onmogelijk goed te maken. Naarmate Catharina en haar zoon minder heil in den daarmede getroffen, toch zoo onvermijdelijken maatregel zagen, moesten zij te meer op eene uitkomst hopen, die alle zwarigheden opheffen zou. Was niet, zoo gevoelden zij, de Katholieke godsdienst en niet minder het Fransche koningschap de zaak Gods? Zoo kon in de schatting van het Fransche hofgezin, elke uitkomst uit zulke benauwende omstandigheden niet anders dan van den Hemel zijn.... Niet aan Catharina en hare zonen was het gegeven, de stem van den Verzoeker te herkennen, waar hij de gedachte ingaf, om, steunend op vermeend goddelijk recht, geweld te gebruiken. Is zulk een vermeten in een partijhoofd volstrekt onverschoonlijk, omdat het den zoodanige te doen is om den staat, dien hij zichzelven aangematigd heeft, te handhaven, - het is in koningen eenigermate verschoonbaar, omdat Vorsten ten duurste verplicht zijn den hun toevertrouwden staat te behouden. Koningen, waar zich zulk een denkbeeld aan hen opdringt en zij tot de uitvoering besluiten, zijn voorzeker streng te veroordeelen, maar meer nog te beklagen. Geen wonder derhalve, dat Catharina kort vóór het sluiten van den vrede van St.-Germain tot den Florentijnschen gezant verklaarde, hoe de geldnood, die het Hof buiten staat stelde krachtig tegen de Hugenoten te handelen, tot vrede drong, maar dat zij hoopte, dat God, die den wanhopigen staat van zaken kende, de eene of andere uitkomst zou geven en den Koning verleenen door goede maatregelen zijne onderdanen tot het Katholieke geloof terug te brengen. - Kon dit door zachte middelen geschieden, - des te beter! Dan kon men de bloem van den adel voor Frankrijk en Frankrijk's Vorsten, voor den rangstrijd met Spanje en met de geheele wereld behouden. Wie zou zulk eene macht en kracht gaarne missen? - Vooral Koning Karel schijnt aan de mogelijkheid gedacht te hebben om door bijzondere verbintenissen van vriendschap en liefde, door onderling vertrouwelijk verkeer en vermaagschapping van de hoofden der partijen, de Hugenoten te winnen. Door zulke gedachten is voorzeker het denkbeeld van het huwelijk tusschen 's Konings | |
[pagina 516]
| |
zuster, Margaretha, met den zoon van de streng Protestantsche Koningin van Navarre ingegeven. - In denzelfden tijd, kort vóór den vrede van St.-Germain, hooren wij den Koning tot den Nuntius zeggen, dat hij door den vrede het Katholiek geloof meer, en wel in korten tijd, zou bevorderen dan door de wapenen. En in den zomer van 1571, toen Lodewijk van Nassau zijn' wegsleependen invloed aan het Fransche Hof deed gelden, en Coligny een hoofdbestanddeel ter uitvoering der beraamde plannen uitmaakte, liet Catharina aan den Paus zeggen, dat zij, door den Admiraal tot zich te trekken, de Hugenoten langzamerhand zou bekeeren. En waarlijk de hoop dat men de Hoofden der Hugenoten zou kunnen winnen, was niet gansch ongegrond. De hooge Heeren, welke de Gereformeerden aanvoerden, waren ruim zoo zeer door een staatkundig als door een godsdienstig denkbeeld bezield. Een nieuw Frankrijk, dat is een aardsche Staat, waar den Grooten een landsheerlijk gezag verzekerd zou zijn, was hun doel. Welnu, hadden zij een wereldsch oogmerk, zoo waren zij allicht over te halen, zoodra hun de bevrediging van hun staatkundig streven, of iets dat daartegen opwoog, werd voorgespiegeld: de godsdienstige overtuiging, bij weinigen op onwrikbaar geloof gegrond, was dan spoedig gepaaid. Heeft de uitkomst niet bewezen, hoe de vertegenwoordigers der hooge geslachten achtereenvolgens in den schoot der Kerk zijn teruggekeerd? Waren dan de hoofden gewonnen, zoo zou het oprecht Gereformeerde volk geen werktuig tot bemoeielijking der Regeering, geene oorzaak van Frankrijks zwakheid zijn geweest. In 1570 schrijft de Engelsche gezant Norris, dat in de geringe standen Katholieken en Hugenoten zich samen wel zouden verdragen: de eerzuchtige Adel hield den binnenlandschen krijg gaande. - Was dus deze tot den aangeduiden prijs te winnen, zoo was de strijd werkelijk op vredelievende wijze bijgelegd.... Alleen daar, waar bij iemand een geloof bestond, dat, op de aanschouwing der onwrikbare eeuwige dingen gegrond, zelf onwrikbaar was, slechts daar kon men ten slotte op geen ommekeer hopen. Dit nu was bij Coligny het geval. Zoo moest hij dan ook, gelijk andere slachtoffers eener staatkunde, met de eene of de andere Kerk, die haren staat in de wereld wilde handhaven in verbond, uit den weg worden geruimd. Coligny moest sterven, niet alleen opdat de gewapende tusschenkomst in de Nederlanden met zijn dood zou | |
[pagina 517]
| |
verijdeld worden, maar ook omdat hij voor geen wereldsch goed te winnen zou zijn, en het voorbeeld zijner onomkoopbaarheid menig ander hoofd der Hugenoten, al ware het slechts dat men zich voor hem schamen zou, voor wankelen behoed zou hebben. | |
IV.Doch nog andere gronden kunnen aangevoerd worden door hen, die een te voren en dan voorzeker met Spanje beraamd plan aannemen. Toen het bericht van den Bartholomaeusmoord te Rome werd aangebracht, riep de Kardinaal Alessandrino uit: ‘God dank! de Koning heeft woord gehouden.’ Dit zegt de kardinaal d'Ossat van Paus Clemens VIII vernomen te hebben. Deze, Hippolytus Aldobrandini, toenmaals nog slechts pauselijk beambte, had den Kardinaal vergezeld, als hij in Februari 1572 naar Frankrijk gezonden was om het huwelijk tusschen Hendrik van Navarre en Margaretha van Valois te keer te gaan. In plaats van het er voor te houden, dat de Paus, toen hij dit, 27 jaren later, aan d'Ossat verhaalde, zich de zaken minder juist zou herinnerd hebben, mag men aannemen, dat Koning Karel werkelijk een woord geuit heeft, hetwelk Alessandrino eenig recht had gehad als de aankondiging van het doodvonnis der ketters uit te leggen. Wij zagen immers, welke gedachten op dat tijdstip den geest des Konings en zijner moeder doorkruisten. Doch dat Karel den Kardinaal toen een bepaald onherroepelijk voornemen of plan zou hebben medegedeeld, is volgens Baumgarten mede daarom onaannemelijk, omdat de Paus alsnog tegen het huwelijk van Hendrik met Margaretha gekant bleef, terwijl, zoo de Koning hem had medegedeeld, dat juist dit huwelijk het middel zou zijn om de ketters in den strik te lokken, de Paus geene zwarigheid meer tegen hetzelve zou hebben behoeven te maken. Tegen dezen bewijsgrond zou men echter kunnen aanvoeren, dat de voortdurende tegenstand van den Paus tegen het huwelijk niet gemeend was, en slechts dienen moest om geenen grond tot achterdocht te geven. Hoe dit zij, Catharina schijnt in het voorjaar van 1572 begonnen te zijn in een moorddadig besluit tegen de Hugenoten de door God gewilde uitkomst te erkennen. | |
[pagina 518]
| |
Althans aan Aguilon, die de taak van het Spaansch Gezantschap na het vertrek van Alava en vóór de komst van Çuñiga waarnam, en kort te voren aan den Heer van Willerval, door den Hertog van Alva tot het vragen van opheldering betreffende de bewegingen van Fransche troepen op de Belgische grenzen gezonden, betuigde zij geen oorlog tegen Spanje te willen. Dit gaf te kennen, dat men Strozzi aan het hoofd zijner armade, en den Hugenoten met Lodewijk van Nassau in het Noorden geen vrij spel zou laten. Maar bovendien bleek uit haar gesprek met Aguilon, in de maand April, genoegzaam, dat zij iets op het oog had, hetwelk Koning Philips alle achterdocht moest benemenGa naar voetnoot1). Hoe toch kon zij tot Willerval zeggen, dat wat Lodewijk van Nassau uitrichtte, nuttig voor Spanje zijn zou, bijaldien zij daarbij de gedachte niet had, dat er een slag zou geslagen worden, die al wat men den Hugenoten nu toeliet, verlammen en dus aan Alva's wapenen de overhand verzekeren zou? Wil men alle vooraf beraamd voornemen tot den moord ontkennen, zoo zou men kunnen zeggen: al die woorden van Catharina waren louter bedrog. Doch vóórdat men zoo oordeelt, moet men bedenken, dat ook de leugen zekere grenzen in acht heeft te nemen, zoo zij niet, als volslagen onverstand aangemerkt, alle uitwerking zal missen. Maar al moet men een vooraf bestaand voornemen toegeven, toch behoort men Catharina's bedrijf te midden van zoo veel verbijsterende moeielijkheden, onoplosbare verwikkelingen en overstelpende bezwaren, menschkundig pogen te verklaren. Doet men dit, dan beschouwt men haar niet als een volstrekt boosaardig karakter. En wat haren zoon, Koning Karel, aangaat, al wat in den loop van Baumgartens werk ons van hem ter oore komt, maakt waarlijk geen' ongunstigen indruk, en wij kunnen begrijpen, dat Walsingham en andere Engelsche gezanten van hem een hoogst eervol getuigenis gevenGa naar voetnoot1). | |
V.Doch zoo dan de Koningin-moeder en hare zonen door ver- | |
[pagina 519]
| |
schillende gedachten geslingerd werden, en steeds op eene uitkomst meenden te mogen hopen, die hun de noodzakelijkheid om zelven hunne handelingen te bepalen en de verantwoordelijkheid op zich te nemen, zou besparen, - wat was het, dat eindelijk Koningin Catharina deed besluiten op Coligny een schot, bestemd om hem te dooden, te laten lossen, en straks, in gemeenschap met den Koning, de Hugenoten aan de moordzucht van het fanatieke volk prijs te geven? De slag van Lepanto, in het najaar van 1571, heeft in de Christenheid dier dagen een' ontzaggelijken indruk gemaakt. Door deze zegepraal was de Turk voor het eerst in het hart, dacht men, getroffen. Spanje was het geweest, hetwelk voor het Kruis deze overwinning over de Halve Maan had bevochten. Was het nu nog altijd de uitbreiding van het Heilige Rijk, die tot de hegemonie over de christenvolken recht gaf, zoo was het Spanje, waaraan thans, onwedersprekelijker dan ooit, de eerste rang toekwam. Hoe armzalig deed zich Frankrijk voor tegenover Spanje, door den glans van de zege van Lepanto beschenen, Frankrijk, door burgertwisten verscheurd, hinkend op twee gedachten, heulend met de vijanden van de Kerk, den Hugenoot en den Turk beiden. Neen! voorwaar, zou Frankrijks koningschap zich niet voor goed wegcijferen en in eigen schande te gronde gaan, zoo diende het, wat het kosten mocht, zich uit dien val op te heffen. Steeds had Catharina, even als vroegere koningen van Frankrijk, gemeend door de huwelijken der prinsen en prinsessen van het gezin groote bedoelingen, ja de uitbreiding van het koninklijke geslacht over de gansche Christenheid te bereiken. Gelukkig is zij in de uitvoering van hare huwelijksplannen niet geweest. Nu zou haar geliefdste zoon, de Hertog van Anjou, Koning van Polen zijn. Maar daartoe moest hij bovenal zich goed Katholiek betoonen en met eene Katholieke vorstin in het huwelijk treden. Als prins van een der Kerk kwalijk bevriend te achten Hof kon hij niet verwachten te slagen. Reden te meer om de partij der Hugenoten te verzaken. Of zou de Koningin-moeder de rechtmatige aanspraken van het Fransche Koninklijke Huis op de algemeene heerschappij in de Christenheid, de traditiën der vorsten reeds van den oudsten tak des koninklijken Stams, aan haar thans toevertrouwd, veronachtzamen, en het verwijt verdienen, dat zij, de uit den Florentijn- | |
[pagina 520]
| |
schen burgerkring voortgekomene, op dien troon misplaatst was? Het huwelijk van Anjou met Elisabeth van Engeland was afgesprongen, en het plan van eene verbintenis tusschen haar en den hertog van Alençon gaf geen uitzicht op slagen. Ja wat meer is, Elisabeth, die mede vooral getrouw moest blijven aan de traditiën van den troon, die zij met min of meer bedenkelijk recht bekleedde, kon niet toelaten, dat Frankrijk, van den opstand gebruik makend, zijn gebied over de Nederlanden uitbreidde, gelijk het scheen te willen doen, zoo het de gewapende tusschenkomst der Hugenoten in verband met Willem van Oranje en Lodewijk van Nassau toeliet. Dus ging de alliantie tusschen Franrkijk en de Koningin van Engeland te niet. Elisabeth, als ten voorbeeld voor de Stuarts na haar, was bereid, ten einde Frankrijk niet te sterk te maken, behoudens een aandeel, door haar aan den buit te bekomen, de Nederlanden aan Spanje of Spanje's landvoogden te verraden Zoo zou dan Frankrijk, bleef het de zaak der opstandelingen in de Nederlanden en de tusschenkomst der Hugenoten steunen, deze taak zonder Engelands medewerking, ja met Engeland tegen zich aanvaarden! Wie kon zulks aanraden of maar mogelijk achten? Reeds had Genlis in de ontmoeting zijner scharen met Alva's krijgsmacht de nederlaag geleden. Zou dan de koninklijke waardigheid zich verder blootstellen aan slagen, haar op den rug der Hugenoten door Spanje toegebracht, en dat wel terwijl al wat in Europa katholiek was, Venetië, Savoie, Florence, keizer Maximiliaan zelf, koning Karels eigen schoonvader, en de katholieke Duitsche vorsten: Trier, Keulen, Beieren, gezamenlijk Frankrijk drongen en smeekten toch niet voor de Hugenoten en den opstand in de Nederlanden partij te trekken. - Had in den Koning en zijne moeder het geloof van Willem van Oranje en zijnen broeder Lodewijk geleefd, zoo zou de in de wereld heerschende Kerk hun den blik op een eeuwig Godsrijk niet verduisterd hebben; alle mededoogen met den burger, in de vrijheid van zijn geweten gekrenkt, zou bij hen niet hebben ontbroken; zij zouden den strijd tegen Spanje en den van die wereldsche mogendheid al te zeer afhankelijken Paus, met Coligny aan de zijde van Willem van Oranje hebben aanvaard! Daar dat geloof hun ontbrak, moesten zij nu of nooit de al hunne eer en belang in de waagschaal stellende verstandhouding met Hugenoten en opstandelingen verbreken. | |
[pagina 521]
| |
Bovendien, evenmin als het doenlijk was de Kerk te verzaken, kon het begeerlijk schijnen aanmatigenden Grooten, die onder den dekmantel der godsdienst naar heerschappij streefden, en even aanmatigenden burgers, die naar onlijdelijke vrijheden stonden, te wille te zijn. En toen nu de Hugenoten duidelijk inzagen, dat de Koning niet met hen zou medegaan, was hunne verbittering zoo groot, dat zij de wapenen, feller dan ooit, tegen de Regeering schenen te zullen opvatten. Coligny verklaarde met een eigen leger nevens Oranje te willen gaan strijden, en der Koningin-moeder voerde hij te gemoet: ‘de Koning is ongeneigd den oorlog aan te vangen, - God geve, dat hij zich niet een' anderen oorlog op den hals hale, dien hij misschien niet zal kunnen ontwijken.’ Dit scheen eene bedreiging, die de Regeering, hoe dan ook, moest verijdelen. En wie zouden de uitvoerders van het nu onvermijdelijk vonnis zijn? Immers het Parijssche volk, dat goed Katholiek was, evenzeer als het achtbare Collegie van het Parlement. In December 1571 schreef Petrucci, dat de Katholieken te Parijs wel eens een fraai bloedbad zouden kunnen aanrichten, daar zij ongetwijfeld de sterkste partij waren. Met soldaten moest toen moord en plundering belet worden. Dreigde te Parijs het volk met moord, ook te Orleans liepen in den zomer van 1571 geruchten, dat den Hugenote allen in éénen nacht vermoord zouden worden, dermate dat de Duitschers, die aldaar studeerden, zich bij smeekschrift tot den Koning wendden met het verzoek om aan de Overheid dier stad den plicht om hen te beschermen, voor te houden. Zoo zou dan de Koning, bijaldien hij den moordlust thans niet bot vierde, zelfs in Parijs, den geduchtsten tegenstand gevonden hebben, wanneer hij den Hugenoten vrij spel gelaten had. Ziedaar een' nieuwen grond om met geweld aan het stout bestaan der Hugenoten een einde te maken. | |
VI.Boven zagen wij, dat Spanje in geenen deele de versterking van Frankrijks macht wenschte. Daar nu de Bartholomaeusmoord de oorzaak van Frankrijks zwakheid opgeheven scheen te hebben, en hiermede alle voorwendsel tot tusschenkomst | |
[pagina 522]
| |
van buiten was vervallen, zoo was die gebeurtenis voor de Spanjaarden geen grond om bovenmate voldaan te wezen. En toch werd zij van deze zijde met onvoorwaardelijke toejuiching begroet. De reden is duidelijk. Ware de Koning voortgegaan de onderneming der Hugenoten tot ondersteuning van de Nederlandsche rebellen te laten begaan; ware Coligny in het leven gelaten en den Hugenoten niet, tijdelijk ten minste, alle moed benomen, zoo zouden voor Spanje ongetwijfeld al de Nederlanden en daarmede zijn belangrijkste post in Europa verloren zijn gegaan. Deze onherstelbare ramp werd verhoed, en welke dan ook de gevolgen van den Bartholomaeusmoord tot Frankrijks versterking en zijne verheffing in de Katholieke wereld zijn mochten, deze uitkomst gaf oorzaak tot een gevoel van groote verlichting en van volkomen voldoening. Inderdaad door dien geweldigen aanslag tegen de Hugenoten werd bij de Katholieke Franschen de ingenomenheid met het koningschap, evenzeer als bij den Paus en de geheele katholieke wereld Frankrijks aanzien aanmerkelijk verhoogd. Catharina, te voren gehaat, heette bij het Parijssche volk van nu aan redster van den christennaam, en met den titel, door het Romeinsche volk eenmaal aan Livia gegeven, Moeder des Vaderlands. En hoe kon het anders, of het Pauselijk Hof moest zich over de bloedige daad verblijden? Een tegenwicht tegen de heerschappij van het Huis van Oostenrijk had de Paus, tot handhaving van zijn gezag over de Kerk zelve, volstrektelijk noodig. Was Frankrijks mogendheid tot de Protestantsche partij overgegaan, of ook, schoon Katholiek gebleven, metterdaad weggecijferd, zoo stond hij machteloos tegen twee vijanden, het Protestantisme en de oogenschijnlijk bevriende macht van Spanje. Thans nam Frankrijk weder stand onder de zelfstandige machtige Katholieke Mogendheden. Hoe kon het Pausdom zulk een bate anders dan met ingenomenheid aanvaarden en als eene goddelijke tusschenkomst begroeten? En van de gezindheid der overige Katholieke Regeeringen moge het besluit van den Senaat van Venetie getuigen, die met 162 stemmen tegen twee verordende, dat de gebeurtenis van den Bartholomaeusnacht met eene processie zou gevierd worden. Toch heeft niet de Bartholomaeusmoord aan Frankrijk het overwicht over Spanje en Oostenrijk verschaft. Integendeel, dat | |
[pagina 523]
| |
heeft de gezindheid en het stelsel gedaan van den man, naar wiens bruiloft de moord gemeenlijk genoemd wordt. Hendrik de Groote die voor zijn Frankrijk van Katholiek en Hugenoot gelijke liefde vorderde en deze liefde voor beiden mogelijk achtte, heeft een nieuw sterk Frankrijk gemaakt. Na hem werd van lieverlede de verkregen overmacht een nieuwe verzoeking tot de algemeene heerschappij, en daar Lodewijk XIV de uitroeïng der Hugenoten als eene der voorwaarden om die te erlangen beschouwde en toepaste, heeft hij Frankrijks uitputting door hunne verdrijving voldongen, en door aanmoediging der vervolgingszucht aan zijne Katholieke onderdanen de hoogste voorwaarde van het ware geloof ontnomen, en alzoo het zijne toegebracht om Franrkijk in den maalstroom der revolutie te storten.
W.G. Brill. |