De Gids. Jaargang 46
(1882)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 461]
| |
Le roi s'amuse.Indien Victor Hugo niet zoo diep overtuigd was, dat hij de voorrechten welke hem ten deel vallen en de hulde die hem wordt aangeboden, volkomen verdient; indien hij niet zoo vast geloofde, dat de hemel, na eenmaal aan zulk een genie het aanzijn te hebben geschonken, wel niet anders doen kan dan zijne levensdagen tot aan de uiterste grens der ‘zeer sterken’ te verlengen; dat de aarde, als zij de feesten vermenigvuldigt waarvan hij de gevierde held is, daarmede eenvoudig de verschuldigde schatting betaalt aan een harer meest vorstelijke heerschers; - indien hij zich al deze gunsten en onderscheidingen niet zoo ten volle waardig achtte, er zou voor dezen uitverkorene onder de menschen reden genoeg bestaan om zich te scharen onder de dankbaarste van alle schepselen. Zelden is uit het spel der geestelijke krachten en van de wetten der stof harmonischer kunstwerk geboren dan de levensgeschiedenis van dezen dichter. Terwijl tallooze malen, helaas! de macht die het genie voortbrengt, haren beerlijken arbeid ziet verijdelen door de grillen van het lot, door de onrechtvaardigheden der menschen, door de stormen van den tijd, door de wisselingen van het leven, - schijnen ditmaal de onderling strijdende of jegens elkaar onverschillige machten in volkomen overeenstemming hun werk te hebben ondernomen en uitgevoerd. Hier geldt niet meer de harde maar eeuwenoude wet, gestaafd door de ervaring van alle tijden, dat het een ander is die zaait en een ander die maait. Onder het oog van den nog zoo krachtigen zaaier zelven worden de volle schoven saamgebonden op den akker waardoor hij het eerst, vol moed en vertrouwen, de ploegschaar heeft gedreven. Een beter lot dan dat van Mozes is aan dezen gids op het gebied der letterkunde beschoren, die | |
[pagina 462]
| |
het beloofde land heeft mogen betreden en bezitten waarheen zijne broeders hem zijn gevolgd. Hij heeft de geesten, toen zij vermoeid waren van het betreden der gebaande wegen, welke het klassicisme voor heiligen grond had verklaard, met geestdrift de kronkelpaden der romantiek gewezen, die zich langs de steile rotswanden slingerden en in de nevelen der toekomst zich verloren. En ziet, nu de Muze voor goed de eentonige vlakte verlaten heeft en haar heiligdom op de bergen heeft overgebracht, nu staat hij zelf op den hoogsten top, beschenen door de zon der glorie. Sprak hij eenmaal op bescheiden toon tot zijne vrienden: ‘Ziehier mijn slinger en mijne steenen! Anderen dan ik mogen deze, zoo zij willen, den Goliath van het klassicisme naar het hoofd werpen!’Ga naar voetnoot1,- sinds lang zijn al de Filistijnen verslagen en heerscht deze David als koning over vriend en vijand. Toen hij jong was en vurig van geest, gaf de Muze hem een zwaard in de hand en gunde zij hem geen andere lauweren dan die in de hitte van den strijd waren veroverd. Toen hij, man geworden, zijn kracht en zijn fierheid ten volle kon ontplooien, verleende het lot hem de eer der ballingschap; met de aureool van den martelaar om de slapen stond hij daar op het rotsachtig eiland, als op een verheven voetstuk, uit de verte door zijne landgenooten begroet als een gewijde ziener en als de engel der wrekende satire. En nu hij oud geworden is, wordt hem de tijd en de kracht gelaten om rustig en ongestoord, te midden van de wierookwalmen der vereering en de geuren der liefde, in de stad die hij bemint en zegent als zijn Jeruzalem, in de straat die reeds nu met zijn onsterfelijken naam gedoopt is, zijn dichterlijken arbeid te herzien en te voltooien. Tallooze malen zijn de meeste zijner werken gedrukt, in het openbaar als de schoonste voortbrengselen der letterkunde van onzen tijd, in het geheim als de gevaarlijkste pleidooien voor de onderdrukte zaak van vrijheid en recht. Frankrijk heeft ze naar alle zijden de grenzen overgezonden, ze met milde hand rondstrooiend door Europa; en ter sluiks zijn ze als verboden lectuur over diezelfde grenzen het vaderland binnengekomen. En na al die wisselingen van eer en smaad - een smaad eervoller nog dan het schitterendst eerbewijs - kan de grijze dichter zelf het imprimatur verleenen aan eene volledige uitgave | |
[pagina 463]
| |
waaraan geen corrector der toekomst ooit meer iets zal mogen veranderen, Zeker, het lot heeft dezen gunsteling der goden harde slagen toegebracht. Maar toen hij zijne kinderen verloor, was hij sterk genoeg om dat leed te dragen en om aan de bron der. smart de stroomen der bezieling te doen ontspringen. En nu de veerkracht allengs minder wordt, lachen zijne bloeiende kleinkinderen hem vriendelijk toe, en vindt hij, de grootvader, in den kinderlijken omgang met het lieve tweetal het geheim van nieuwe, frissche zangen. Is miskenning en verguizing zijn deel geweest, aan de eerherstelling heeft niets ontbroken. Frankrijk roemt hem als zijn uitverkoren zoon, in de wereld der letteren geldt hij voor een halfgod, en in gansch Europa wordt zijn naam met bewondering en geestdrift genoemd. Was Hernani vóór meer dan vijftig jaren veldslag, twee jaren geleden was het stuk een luisterrijke zege. Gold eenmaal Le roi s'amuse in de oogen zijner vijanden voor een volkomen nederlaag, thans klinken uit de Comédie française de schitterendste fanfares ter eere van dit drama. Destijds niet anders dan onder hevig protest toegejuicht door een troep opgewonden knapen, wordt het thans omringd door een stroom van bewonderaars, voor wie de tooneeldirectie geen ruimte genoeg heeft in haren schouwburg. Moest het leger der getrouwen destijds op geheimzinnige wijze worden aangeworven in de ateliers der schilders en beeldhouwers, thans ontvangt Victor Hugo zelf meer dan tweeduizend aanvragen om een plaats bij de algemeene repetitie. Huiverden destijds de tooneelspelers om het stuk op te voeren, thans betwisten zij elkaar de eer een rol te mogen vervullen. Werden de kosten van het nieuwe drama destijds met groote spaarzaamheid berekend, thans stelt het Théâtre français zijne schatten beschikbaar om aan de vertooning al den luister te verleenen dien een tooneeldichter bij mogelijkheid kan droomen. Sprak de regeering destijds na de eerste opvoering haar veto uit, thans troont de dichter op zijn eereplaats naast het Hoofd van den Staat, en het stuk zal geletterden en nieuwsgierigen, Parijzenaars en vreemdelingen naar den schouwburg doen stroomen zoolang de doyen der Comédie française de verpletterende rol van Triboulet zal kunnen dragen. | |
[pagina 464]
| |
De 22ste November van het jaar 1832 was een sombere dag. De wolken, die zich 's avonds in dichte stroomen zouden ontlasten, hingen dreigend aan den hemel. De lucht was koud en vochtig. Het publiek bekommerde zich niet veel om de groote gebeurtenis die te zeven uren zou plaats grijpen. Ter nauwernood hadden enkele voorbijgangers opgemerkt dat een nieuw drama van Victor Hugo op het breede affiche der Comédie française was aangekondigd. Maar reeds sinds geruimen tijd wisten de bousingots en de Jeune France, dat er een nieuwe veldslag zou geleverd worden tegen de fransche Academie en haar onverzettelijk klassicisme. Theophile Gautier en Célestin Nanteuil hadden een honderdvijftig getrouwen saamgebracht, en reeds te drie uren werd de woelige bende door een kleine zijdeur in den schouwburg binnengelaten, waar zij, in weerwil der heerschende duisternis, spoedig de voor haar bestemde plaatsen in het parterre en op de bovenste galerijen had ingenomen. Men lachte en schertste, men zong bij afwisseling de Carmagnole en de Marseillaise en improviseerde een middagmaal met den al te geurigen saucisson à, l'ail tot hoofdschotel. Zoo wachtte men dat de gaskroon - want sinds twee maanden werd de schouwburg met gas verlicht - zon worden nedergelaten, dat het deftige en adellijke publiek de loges en de orkestplaatsen zou innemen, en dat het scherm zou worden opgehaald voor Le roi s'amuse. Het was vijf jaren geleden dat Victor Hugo in Cromwell het eerste model had geleverd van een romantisch drama, twee jaren dat de groote ‘bataille d'Hernani’ gedurende drie- en vijftig voorstellingen was gestreden, met steeds gunstiger uitslag voor den revolutionnairen dichter. Een jaar te voren, in 1831, was Marion Delorme in de Porte Saint-Martin vertoond geworden; doch de aard van dezen schouwburg en de middelmatigheid der tooneelspelers hadden aan deze opvoering veel van hare waarde ontnomen; zij was bijna ongemerkt voorbijgegaan. In het begin van September 1832 vernam de regeeringscommissaris der Comédie française, de baron de Taylor, dat Victor Hugo twee nieuwe drama's gereed had, en hij verlangde dat minstens een van beide aan het eerste tooneel der hoofdstad zou worden afgestaan. Inderdaad had de dichter Le roi s'amuse en kort daarna Le souper de Ferrare, later Lucrèce Borgia genoemd, sinds eenige maanden vervaardigd. Le Roi s'amuse was | |
[pagina 465]
| |
in één-en-twintig dagen, of eigenlijk in zestien dagen bewerkt. Den 3den Juni had de dichter de eerste verzen van het eerste bedrijf geschreven, en reeds den 5den was dit bedrijf voltooid. Hij rustte den 6den en schreef het tweede bedrijf in vier dagen. Nadat hij dit bedrijf, dat oorspronkelijk met het derde tooneel aanving, had aangevuld en gewijzigd, schreef hij het derde van den 15den Juni tot den 17den, het vierde van den 18den tot den 21sten, het laatste in twee dagen, 22 en 23 Juni. Victor Hugo leed in dien zomer aan eene ontsteking der oogleden, een gevolg van de vele uren die hij 's nachts voor zijn schrijftafel had doorgebracht, en van het al te sterke staren in het licht der ondergaande zon, eene geliefkoosde bezigheid van het cénacle, waarvan de Musset, die eerst aan deze tochten had deel genomen, later spottend schreef: ‘Monsieur Hugo va voir mourir Phébus le blond’. Dientengevolge had hij zijn gezicht met een groenen bril gewapend en schreef hij zijn drama in de open lucht, op een der terrassen van den tuin der Tuileriën. Den 5den Juni, juist terwijl hij de prachtige strafrede van den graaf de Saint- Vallier improviseerde, kwam men hem verzoeken den tuin op staanden voet te verlaten. De hekken moesten gesloten worden; er was een straatoproer losgebarsten. De dichter verschool zich in een passage en hoorde er eenige minuten lang de kogels door de lucht fluiten. Een oogenblik later begaf hij zich rustig naar zijne woning in de rue Jean Goujon. In Le roi s'amuse had Victor Hugo, meer nog dan in Hernani en Marion Delorme, een van de meest gelief koosde beginselen zijner letterkundige theorie uitgewerkt. De wet der tegenstellingen, die het romantisch drama beheerscht, was hier nog scherper geformuleerd. Het groteske, opgevat als element van schoonheid, kwam hier ten volle tot zijn recht. Tn Hernani was een bandietenhoofdman grande van Spanje en minnaar der edele en fijngevoelige doña Sol. In Marion Delorme was de beruchte courtisane van het hof van Lodewijk XIII door de macht der liefde plotseling herschapen in een reine maagd vol geestdrift en zelfopoffering voor haren geliefde; en die geliefde, dapperder en edeler dan alle Fransche hovelingen, was de sombere vondeling, de strenge Didier. De held van Le roi s'amuse was een mismaakt en belachelijk wezen, de hofnar van Louis XII en François premier, de ziekelijke en hatelijke | |
[pagina 466]
| |
Triboulet, pendant von QuasimodoGa naar voetnoot1, door de geschiedenis beschreven als ‘Aussi saige à trente ans que le jour qu'il fut né, Petit front et gros yeulx, nez grand et taille à, voste’Ga naar voetnoot2. Natuurlijk ontleende de dichter ook ditmaal aan de historie niet meer dan de algemeene trekken van zijn beeld. Het groteske moest kunst blijven. Eene of andere reine aandoening moest zich onder het narrenkleed verbergen; een of ander tragisch voorval moest aan de dwaasheden van den spotvogel een pijnlijken klank geven. Zijn Triboulet kon geen idioot zijn. Ook maakte hij hem ouder dan de Triboulet der historie, die reeds op vier-en-dertig jarigen leeftijd stierf; want zijn ridder der droevige figuur moest vader wezen van de reinste en schoonste maagd die destijds in de kerk van Saint-Germain-des-Prés de mis ging bijwonen. Het deerde hem even weinig of de levensomstandigheden van zijn Triboulet in de geschiedenis waren terug te vinden, dan of hij de minnanjen van Diane de Poitiers onjuist had voorgesteld en het beeld van François premier in menig opzicht had misteekend. Meer ook dan in Marion Delorme had Victor Hugo in het nieuwe stuk aan de eischen van het drama voldaan. Zoodra de handeling haar hoogste punt bereikt heeft, spoedt zij zich, door de Nemesis voortgedreven, naar de noodlottige ontknooping. En veel meer dan in Hernani had de schrijver door algemeen menschelijke aandoeningen die handeling laten beheerschen. De hooghartige eischen van den ‘honneur castillan’ zijn van te bijzonderen aard en veel te overdreven dan dat het tragisch einde van doña Sol en haren minnaar, in weerwil van de verrukkelijke poëzie, een gewoon mensch zon kunnen bevredigen. Maar dat Triboulet, die meedoogenloos en wreed de verliefde grillen van zijnen koning aanmoedigt en met de arme slachtoffers dier luimen den spot drijft, ten slotte zelf in de eer en in het leven van zijn eigen kind, zijn eenige dochter, wordt getroffen, - dat is eene voorstelling die, bij al het pijnlijke der bijzonderheden waarmee de dichter de gerechtigheid hare straf laat voltrekken, den toeschouwer toch onmogelijk kan ontstemmen. Hij krimpt weg van deernis voor deze ontzet- | |
[pagina 467]
| |
tende wraak, maar hij komt niet in opstand tegen het willekeurige der vergelding. De vloek van den ouden graaf klinkt natuurlijker dan de aangrijpende tonen van Hernani's horen. Het verzoek van baron de Taylor was te dringend dan dat Victor Hugo het kon weigeren. Hij begreep ook dat zijn drama thuis behoorde op het tooneel der Comédie française. Het stuk werd dus afgestaan en spoedig waren de rollen verdeeld. Ligier zou Triboulet spelen en Perrier zou optreden als François premier. De regeeringscommissaris had deze rol liever aan Menjaud zien opdragen; maar de dichter bleef zijn voorkeur handhaven - een voorkeur die hij later wel eenigszins betreurde. Voor den persoon van Saint-Vallier was Joanny aangewezen, voor Saltabadil Beauvallet. Beide tooneelspelers maakten bij de opvoering diepen indruk. De rol van Blanche viel aan Mlle Anaïs ten deel. Clément Marot werd aan Samson toegewezen. Van de artisten die grootere of kleinere rollen vervulden, zijn thans alleen nog Geoffroy en Régnier in leven. De eerste speelde voor Mosieur de Pienne, de tweede voor een hoveling der koningin. De repetitiën vorderden slechts langzaam. De tooneelspelers waren niet gunstig gestemd voor den schrijver en te zeer gewend aan de klassieke tragedie. Bovendien had Victor Hago met zijn gezin Parijs verlaten; op het landgoed van zijn vriend Bertin, den directeur van het Journal des Débats, vergat hij alle zorgen en inspiraties en vermaakte hij zich spelend met zijne kinderen. Ook toen hij in October naar Parijs was teruggekeerd, namen de drukten der verhuizing - hij ging een apartement betrekken in no 6 der historische Place Royale, thans Place des Vosges - zijn tijd al te zeer in beslag. Eindelijk kwam men toch gereed, en tegen den 22sten November kon de voorstelling worden aangekondigd. Gelijk wij zagen had de jonge keurbende der Hugovereerders zich reeds lang vóór den bestemden tijd op de hoogste punten van het terrein gelegerd. De officiëele hulptroep der claquers was ditmaal door den dichter toegelaten. Hij had gezwicht voor den aandrang zijner vrienden, die het ongeoorloofd vonden deze zekere kans op toejuiching prijs te geven. Zelf had hij liever, gelijk bij de eerste voorstelling van Hernani, alleen gestaan met zijne dapperen. Het bleek trouwens, in de hitte van het gevecht, dat het dezen hulptroepen aan oefening ontbrak; zij waren te zeer gedresseerd op de Alexandrijnen der klassieken en gaven meer dan eens valsche signalen. | |
[pagina 468]
| |
Langzamerhand vulden zich ook de loges en werden de fauteuils bezet. Bij iederen kalen bol dien zij zagen binnentreden, riepen de ongeduldige strijders van boven: ‘Ohé l'Institut!’ Sommige leden der Academie of van den adel werden met laffe, zelfs met vuile aardigheden begroet. Alle schoone bezoeksters werden toegejuicht, alle leelijke uitgefloten. Eindelijk zou het scherm opgaan. Doch juist op dit oogenblik verbreidde zich het gerucht van een aanslag op liet leven des konings. Het publiek, dat toch reeds in een opgewonden stemming verkeerde, geraakte door dit bericht in zulk. een toestand van agitatie, dat de tooneelspelers, toen het gordijn was opgehaald, onwillekeurig alle een stap achteruit deden en een oogenblik hunne kalmte verloren. Het eerste bedrijf liet het publiek koud. Alleen de tirade van Saint-Vallier, door Joanny meesterlijk voorgedragen, verwierf eenige goedkeuring ook buiten den kring der getrouwen. Juist toen het tweede bedrijf zou beginnen, liet de lastige dweper, Jean Journet, zijne prospectussen ter aanbeveling van een nieuwen godsdienst van de bovenste galerij naar beneden regenenGa naar voetnoot1. Het publiek was dus in een lachlustige stemming toen Triboulet zijn sombere alleenspraak aanving: ‘Cet homme m'a maudit.’ De woorden van den nar en het onderhoud tusschen vader en dochter deden weldra den ernst terugkeeren. Maar een paar ongelukkige omstandigheden verdreven weer even haastig dien goeden indruk. Samson, die voor Clément Marot speelde, bond Triboulet den blinddoek zeer slordig voor de oogen en liet de twee versregels weg die den toehoorder duidelijk moeten maken, dat de nar niets hooren of zien kan. Velen beweerden later dat de tooneelspeler, ontevreden over de kleine rol die hem was toegewezen, met opzet deze verwarring had gesticht. Wat hiervan zij, het publiek begreep niet hoe Triboulet de woning zijner dochter voor die van Madame Gossé kon houden, en het werd ongeduldig. Bovendien werd Mlle Anais zeer onhandig, met het hoofd naar omlaag, door een figurant weggedragen, zoodat het tweede bedrijf onder een oorverdoovend gesis en gefluit eindigde. In het derde bedrijf trad de koning op in huisgewaad. De | |
[pagina 469]
| |
kamerjapon, die Perrier bij deze gelegenheid droeg, was gecopiëerd naar het kleed van den basspeler op de bekende schilderij van Paul Veronese, les Noces de Cana. Het costuum was dus tot op zekere hoogte historisch. Maar het publiek had geen kunstzin genoeg om dit te waardeeren en ergerde zich over dien koning, die en robe de chambre op het tooneel durft optreden. Een oogenblik bracht het aangrijpend tooneel van Triboulet, die al schertsend zijne dochter zoekt, de gemoederen tot bedaren. Maar toen hij den versregel uitsprak: ‘Vos mères aux laquais se sont prostituées,’ zag het publiek in die woorden een toespeling op Louis Philippe en begon het rumoer op nieuw. Te vergeefs poogden de getrouwen door hun handgeklap het gesis en geschreeuw te overstemmen. In het vierde bedrijf konden Saltabadil en Maguelonne geen vers uitspreken dat niet aanstonds werd uitgejouwd. Een deur die weigerde open te gaan toen Maguelonne den koning wilde laten ontsnappen, zoodat Perrier ongemerkt door de coulissen verdwijnen moest om een oogenblik later zingend op den achtergrond van het tooneel te verschijnen, veroorzaakte een nieuw misverstand. Het publiek begreep niets van dit raadselachtig komen en gaan. En toen nu Saltabadil en Triboulet weldra den zak over het tooneel sleepten, waarin de arme Blanche verborgen ligt, brak tegelijk de lachlust en de verontwaardiging los, en onder getier, gefluit en geschreeuw viel het scherm. De acteur, die den naam van den schrijver moest noemen, durfde niet voor het voetlicht treden. ‘Moet ik u toch noemen?’ vroeg hij aan den dichter. ‘Wel zeker,’ klonk het antwoord, ‘ik geloof nog een weinig meer aan mijn stuk sinds het gevallen is.’ Victor Hugo's naam werd genoemd, maar niemand had hem verstaan. De dichter begaf zich naar de loge van Mlle. Anaïs, waar hij onder anderen Paul Delaroche aantrof, die zich in de handen wreef van genoegen en, daar hij den schrijver niet kende, zich tegenover hem allerlei aardigheden veroorloofde over ‘het onmogelijke’ stuk. Kort daarna ging Victor Hugo, geheel alleen, zonder zijn eerewacht van twee- en een halfjaar vroeger, onder een plas regen naar huis. In den salon schikte hij het uitgebrande hout op den haard, wierp een weinig water op een gloeienden sintel en begaf zich rustig te bed. Den volgenden morgen werd hij reeds te tien uren verrast | |
[pagina 470]
| |
door een briefje van den directeur de la scène der Comédie française, Jouslin de la Salie. De minister d'ArgoutGa naar voetnoot1 had bevolen de voorstellingen van Le roi s'amuse te schorsen. Den volgenden dag werd dit besluit door den ministerraad verscherpt: de opvoering van het stuk werd voor goed verboden. De klassieken hadden aan de regeering betoogd dat het stuk onzedelijk was, dat het allerlei toespelingen bevatte op den koning, dat het den koningsmoord in bescherming nam; zij voegden er bij dat de Carmagnole gedurende de pauzen was gezongen. Ofschoon Victor Hugo zijne zaak voor den tribunal de commerce bracht, waar eerst Odilon Barrot, daarop hij zelf de onafhankelijkheid van het tooneel en het recht van den dichter welsprekend bepleitten, zoo bleef het besluit gehandhaafd. Wel was de censuur in Frankrijk afgeschaft, maar de rechtbank kon de regeering niet verhinderen door administratieve veiligheidsmaatregelen als deze de rust te bewaren. De klassieken hadden revanche genomen op HernaniGa naar voetnoot2. Victor Hugo bepaalde er zich toe zijn drama te doen drukken en in twintig dagen werden vijf oplagen van het verboden tooneelstuk uitverkocht. Onder het keizerrijk is wel Hernani, tijdens de wereldtentoonstelling van 1867, opgevoerd, maar voor Le roi s'amuse bleef het oude vonnis van kracht. Intusschen had Verdi de stof verwerkt voor zijn opera Rigoletto en daarbij den koning van Frankrijk in een hertog van Mantua veranderd. In dezen vorm en onder begeleiding der muziek heeft het drama zich herhaaldelijk in Parijs vertoond, totdat Victor Hugo uit de ballingschap terugkeerde en op zijne beurt de opera verbood, die zijn werk misvormde en de pretensie had zijne schoone verzen door muziek te vervangen. In 1872 was er in het Theâtre français sprake van eene wederopvoering van het oorspronkelijk stuk. Men meende zelfs dat Regnier de rol van Triboulet zou vervullen. Doch het plan kwam niet tot rijpheid. In 1873 maakte de directie der Porte Saint-Martin zich gereed tot een luisterrijke voorstelling van Le roi s'amuse. Doch men leefde toen onder het bestuur van den Maarschalk en den hertog de Broglie. De regeering | |
[pagina 471]
| |
weigerde hare vergunning. Reeds maakte een afgevaardigde zich gereed haar over die weigering te interpelleeren, toen de tooneeldirectie uit eigen beweging Le roi s'amuse door Marie Tudor verving. In 1877 schijnt de directeur van het Odéon een opvoering te hebben gewenscht. Men zocht een geschikten Triboulet. Dumaine had het temperament, maar miste het physiek van de rol. Lafontaine was de aangewezen man. Maar nadat deze begaafde kunstenaar de rol veertien dagen lang bestudeerd had, gaf hij haar terug, zeggende: ‘Ik geloof wel dat ik haar voortreffelijk spelen zou; maar na de derde voorstelling zoudt ge mij moeten begraven. Hoe sterk ook mijn gestel moge wezen, zulk een rol zou mij dooden.’ En nu is het reeds verscheiden maanden geleden dat Vacquerie, namens Victor Hugo, aan den directeur der Comédie française, den heer Perrin, twee handschriften toevertrouwde: het oorspronkelijk manuscript van den Meester, en het tooneelhandschrifft, dat de dichter den avond na de eerste voorstelling mee naar huis had genomen om enkele plaatsen te veranderen. Sinds dien tijd zijn de rollen verdeeld en de repetitiën geregeld gehouden. Tijdelijk werden zij, ten gevolge der vermoeidheid van Got, afgebroken. En nadat in het geheimzinnig donker achter de coulissen de opvoering met de meeste zorg is voorbereid, nadat de decoratiën naar al de eischen der kunst en der historie zijn geschilderd, heeft de Comédie française hare abonnés uitgenoodigd tot het bijwonen der première - aangekondigd als de tweede opvoering - van Le roi s'amuse.
‘Le roi s'amuse is gespeeld in een storm,’ klaagde Victor Hugo vijftig jaren geleden. Gisteren avond heeft hij kunnen zeggen: Le roi s'amuse was zelf een storm, een geweldig onweer, en het publiek heeft de voorstelling gevolgd gelijk de natuur getuige pleegt te zijn van zulk een grootsch tooneel, - nu eens zwijgend, met ingehouden adem luisterend; dan sidderend of weenend, altijd bewonderend. Een onweer - voorzeker. Reeds de eerste tooneelen van het eerste bedrijf doen u vermoeden dat er iets broeit aan de lucht. Er is iets ongezonds, iets oververzadigds in die feestviering die ten einde spoedt. De morgen, die aanbreekt, legt een vale tint op die door wijn en dans verhitte aangezichten, en zelfs | |
[pagina 472]
| |
op het verguldsel der prachtige zalen van het Louvre. De koning vermaakt zich - en Mounet Sully is inderdaad koninklijk en onwederstaanbaar in zijn kostuum van François premier - maar altijd ten koste der vrouw, de zuster, de dochter van een zijner hovelingen. Men juicht hem toe omdat men niet anders durft, maar vrees verbergt zich achter die onbezorgde dartelheid. Ieder voelt de waarheid van het woord van Monsieur de Cossé: ‘Een mond die lacht laat al zijn tanden zien.’ Daar is bovenal iets onheilspellends in dien mismaakten hofnar, Triboulet, die kronkelend en sluipend de vroolijke rijën doorloopt, nu eens spottend, geeselend, zich door een snerpend woord wrekend op al die schoone welgevormde hovelingen, dan weer de licht ontvlambare zinnen des konings aanhitsend tot nieuwe minuarijen. Got is reeds dadelijk bij zijn optreden de Triboulet dien Victor Hugo heeft willen teekenen. ‘Triboulet’ schreef de dichter in zijn voorrede, ‘is mismaakt; Triboulet is krank; Triboulet is hofnar; driedubbele ellende, die hem boosaardig maakt. Triboulet haat den koning omdat hij koning is, de edellieden omdat zij groote heeren zijn, de menschen omdat zij niet alle een bult dragen als hij. Zijn eenig tijdverdrijf bestaat hierin dat hij onverpoosd de hovelingen in botsing brengt met den koning, den zwakkere tegen den sterke brekend. Hij maakt zijn vorst slecht, verdorven, dierlijk; hij drijft hem tot tyrannie, onwetendheid, ontucht. Onophoudelijk wijst hij hem met den vinger de vrouw aan die hij moet verleiden, de zuster die hij moet schaken, de dochter die hij moet onteeren. De koning is een marionet die alle levensgeluk vernielt in den kring waarbinnen de nar hem laat spelen.’ Got heeft maanden lang gestudeerd, zegt men, om de tallooze bijzonderheden van zijn rol nauwkeurig na te gaan. Ieder oogenblik verandert Triboulet zijn houding, zijn stem, Hoe akelig uittartend staat hij tegenover M. de Cossé, wiens schoone vrouw den koning moet toebehooren. Die scheve standen van den bultenaar zijn afschuwelijk. Zelfs wanneer hij eenvoudig met zijn marotte speelt (de groote tooneelspeler heeft het niet beneden zich geacht om zich in het hanteeren van dit voorwerp dagen achtereen te oefenen), dan gevoelt ge dat deze kinderachtige dartelheid het voorspel is van eene vreeselijke tragedie. Nu en dan lacht hel publiek - bijvoorbeeld bij den versregel ‘Monsieur vous avez l'air tout encharibotté!’ Men herinnert zich dat | |
[pagina 473]
| |
dit woord vijftig jaren geleden hevig werd uitgejouwd. Maar de allesbeheerschende stemming is die van angstig gespannen aandacht. Het onweer nadert. Het eerste gerommel van den donder wordt in de verte vernomen. Het is de stem van Monsieur de Saint-Vallier, die gehoor eischt bij den koning; een oogenblik later staat hij voor zijn vorst en verwijt dezen de genade hem verleend ten koste van de eer zijner dochter, Diane de Poitiers. Maubant is inderdaad vol majesteit in het sombere gewaad van den grijzen edelman. ‘On ne touche pas à Maubant,’ zegt Sarcey: ‘Maubant est une institution.’ Maar wie zou hier de hand durven uitstrekken naar dien jammerenden grijsaard, die de heerlijke verzen van Victor Hugo den koning en zijn laaghartigen nar in het aangezicht werpt! Geweldig klinkt de vloek van Monsieur de Saint-Vallier over het tooneel, en voordat het scherm valt, heeft men den koning zien ontstellen, Triboulet zien verbleeken en sidderen. De nar lacht, maar, zooals hij weldra zelf zal bekennen: ‘Je riais, mais j'avois l'épouvante dans l'âme.’ De zorgvuldig bewerkte decoratie van het tweede bedrijf - een echt hoekje uit het Parijs der dertiende eeuw - stemt n reeds dadelijk voor hetgeen ge hier zult zien en hooren. Links de eenvoudige vriendelijke woning van Blanche; hoe natuurlijk zal hier het idyllisch onderhoud klinken van vader en dochter, hoe welluidend de eenvoudige liefdebekentenis van het reine kind aan den jongen man wiens blik het eerst hare zinnen heeft ontroerd! En toch die hooge muur, die dichte duisternis, die kale steenen bank, zij bereiden u reeds voor op de sombere alleenspraak van den nar, op de huichelachtige taal van den vermomden koning, op de verraderlijke ontvoering van het weerlooze meisje. Triboulet is hier niet meer de speelpop van het hof, de booze dienaar van zijn koning. Gij ziet den mensch, den vader. Al wat er nog goeds in hem is overgebleven, leeft op in den reinen dampkring waarin zijn dochter ademt. Got's gevoelige natuur geeft hem hier heerlijke uitdrukkingen aan de hand van somberheid, van liefde, van weerzin tegen de rol die hij in de wereld spelen moet. De verachtelijke Triboulet wint uwe sympathie. Straks kunt gij hem van ganscher harte beklagen. Het is een pijnlijk tooneel wanneer de ongelukkige vader geblinddoekt de ladder vasthoudt waarlangs de edellieden naar boven klimmen om Blanche - Triboulets liefje, naar zij meenen, - | |
[pagina 474]
| |
te ontvoeren. Een huivering gaat u door de leden wanneer Got den blinddoek van de oogen rukt, wanneer hij het onheil aanschouwt dat hem heeft getroffen; ontzettend klinkt de kreet der wanhoop en der wroeging: ‘Oh! la malédiction!’ Voor het derde bedrijf heeft Got zijne krachten gespaard. Van zijne omvangrijke stemmiddelen wordt hier ontzettend veel gevergd, en niet minder van zijn kunstenaarstalent. De arme nar treedt weer binnen in het bekende narrenpak; maar hoe geheel anders is zijne houding. Met geveinsde luchthartigheid de edellieden toesprekend of een liedje neurieënd, speurt en snuffelt hij rond om zijne dochter te zoeken. Men heeft gepoogd hem om den tuin te leiden, maar zijn instinct heeft hem niet bedrogen. En als hij eindelijk verneemt dat de koning niet voor den dag kan komen, dan klinkt het donderend uit zijn mond: ‘Elle est ici! Elle est avec le roi!’ De hond, die straks nog rondkroop, blafte en speelde, is een leeuw geworden, die zijn welp opeischt. Hij dreigt, bidt, smeekt, hoont, snikt, vloekt, razend van smart. En als Blanche op eens ontsteld uit de kamer van den koning te voorschijn treedt en haren vader in de armen valt; als Triboulet, die nog niet vermoedt dat de schande toch reeds geleden is, haar aan zijn hart knelt en, van die ruwe tonen op eens overspringend in de teederste klanken, zacht snikkend uitroept: ‘Ah! c'est elle! Ah! ma fille! Ah! messieurs!’ - dan zijn er zeker weinigen onder de toeschouwers die zich niet diep geroerd gevoelen. Ofschoon voor sommige gedeelten van de rol niet tragisch genoeg in spel en toon, is Got in deze tooneelen onovertrefbaar. En dan straks nog, wanneer hij het vreeselijk geheim, heeft vernomen, die enkele handbeweging, dat enkele woord: ‘Allez-vous-en d'ici!’ waarmee Triboulet al de edellieden uit de kamer verdrijft, - dat pijnlijk onderhoud tusschen vader en dochter, - dat opkomen der wraakplannen in de ziel van den beleedigde, en dat slottooneel met den graaf de Saint-Vallier, die naar de Bastille gevoerd wordt, - waarlijk, men weet niet wat meer te bewonderen, het dramatisch genie van Victor Hugo, of het machtig talent van den tooneelspeler, die zijne grootsche schepping aldus vertolkte? Mlle Bartet, wie het misschien een weinig aan kracht haperde in de beide laatste bedrijven, was hier de echte Blanche, het jammerend kind, het misleide slachtoffer - en daarbij de vrouw met haar raadselachtige liefde voor den wreeden verleider. | |
[pagina 475]
| |
Van de aandoening der toeschouwers was reeds bijna te veel gevergd. En toch, het vierde en vijfde bedrijf zoude hunne zenuwen op nog zwaarder proef stellen. Gelukkig vonden zij in het begin eenige afleiding voor de hevige emoties van zooeven in het bewonderen der prachtige decoratiën en in het aanschouwen der bekoorlijke Samary als Maguelonne. De decoratie is met buitengewoon veel zorg behandeld. Het huis van Saltabadil is een echt coupe-gorge, den hardvochtigen bewoner - door Febvre met onbetwistbaar succes van costuum, houding en voordracht voorgesteld - waardig. Zooals bekend is, had Victor Hugo dit tooneel eerst in den omtrek van Parijs laten spelen, en bij de eerste opvoering had men dan ook, zoo goed en zoo kwaad mogelijk, de torens van het oude Parijs afgebeeld op het achterscherm. Maar de beide versregels uit het vijfde bedrijf: ‘Va voir au fond du fleuve, où tes jours sont finis, Si quelque courant d'eau remonte à Saint-Denis!’ werden daardoor onjuist. Saint-Denis ligt beneden strooms van Parijs. In de édition définitive is dan ook Parijs in Saint-Germain veranderd. Bij de opvatting van gisteren is men echter, in spijt van de aangehaalde versregels, tot de oudste opvatting teruggekeerd. Een meesterlijke afbeelding van de torens van Notre-Dame en van de daken der Cité vormt den achtergrond. Vreeselijke tooneelen. De behoefte van het romantisme aan scherpe tegenstellingen wordt hier meer dan ten volle bevredigd: die vader, die zijn wraak, die dochter, die hare liefde niet wil prijsgeven; die onbezorgde en luchtige koning, die een alledaagsch liedje zingt in een slecht befaamd huis; die loszinnige doch goedhartige Maguelonne, en naast haar die sombere, ongevoelige sluipmoordenaar, wiens eenige deugd hierin bestaat dat hij eerlijk een vermoord mensch, om het even wien, aflevert aan den man die hem den moord betaald heeft. En daarbij, alles overstemmend, liedjes, kussen, tranen, vloeken, het vreeselijk onweder dat boven deze woeste plaats is losgebarsten, en dat herhaaldelijk een element der handeling uitmaakt; - wanneer het booze weder den koning dwingt te blijven, wanneer Blanche huiverend van koude zich overgeeft aan het koude staal van den moordenaar, om haren ontrouwen minnaar te redden, wanneer Triboulet, bij het schijnsel van een bliksemstraal het lijk van zijn kind herkent, - voorwaar, ook zoo het minder natuurlijk ware nagebootst dan door de machinerieën van het Théatre français geschiedde, zou dit natuurtooneel iederen toeschouwer | |
[pagina 476]
| |
hebben aangegrepen. Hoeveel te meer hier, waar alles samenwerkte om een volmaakte opvoering te geven van Victor Hugo's ontzettend drama. Wie gemeend had dat Got's krachten waren uitgeput, dat hij al de tonen van zijn stem, al de klanken van zijn gemoed reeds had doen hooren - die had zich bedrogen. De vreugde der naderende wraakoefening herinnerde wel aan den Triboulet uit het eerste bedrijf; maar de spot van den nar was hooghartiger en vlijmender geworden. Zijn vreeselijke wanhoop, als hij bemerkt dat zijn eigen kind doorstoken is geworden, deed denken aan den Triboulet uit het derde bedrijf. Maar zijn smart over het vermoorde kind is nog doffer en pijnlijker dan zijn klacht over de weggevoerde en onteerde dochter. Got vond hier in zijn stem hartverscheurende zuchten en snikken. Een pijnlijk drama - maar welk een geweldige coneeptie en uitvoering. Te hard om het dikwijls te gaan zien. Maar te schoon om het nooit gezien te hebben. ‘Zoo wij naar goeden raad luisteren,’ zegt Busken Huet, ‘zullen wij ons vergenoegen tijdgenooten te zijn van iemand die beurtelings aan Bilderdijk, Vondel of Milton, en menigvuldigst vooral aan Dante herinnert’. Hoe veel te meer reden tot dankbaarheid heeft dan diegene onder Victor Hugo's tijdgenooten, wien het te beurt viel een drama als Le roi s'amuse door de machtige kunstenaars van het Théatre français met alle pracht en juistheid van mise en scène, onder het oog van den grooten Meester zelven, te zien opvoeren.
Parijs 23 November 1882. A.G. van Hamel. |
|