| |
| |
| |
Politiek overzicht.
Rotterdam, 24 Augustus.
Stond er in onze dagen een Siéyès op, die zich geroepen achtte het volkenrecht te codificeeren, gelijk de beroemde abbé uit de vorige eeuw het fransche staatsrecht, hij zou naar diens voorbeeld zijn arbeid kunnen aanvangen met het stellen van deze vragen: ‘Wat is het europeesch concert? Niets. Wat had het moeten zijn? Alles’. Of het eens alles zal worden, wie zal het beslissen? Voorshands ontbreekt geheel en al dat zelfvertrouwen, zooals de vrienden, - die inbeelding, zooals de vijanden van den tiers état zeiden, waardoor deze zich in den revolutietijd tot de groote dingen in staat rekende, die het woord van zijn leermeester en vleier, dat hij alles was, waar moesten maken. Omgekeerd, zal nauw bij iemand de overtuiging der volkomen nietswaardigheid van het europeesche concert in den jare 1882 inniger zijn dan bij de deelhebbers zelven. Tegenover de buitenwereld werd het decorum nog eenigszins bewaard, daar men zich in den mantel hulde der deftige stilzwijgendheid, der diepschijnende geheimzinnigheid. Maar moesten dier buitenwereld zelf ten slotte de oogen opengaan voor de volslagen onbeduidendheid van dit onhoorbare concert, naarmate het onmachtig bleek iets te beschikken of iets te keeren, maar zich eenvoudig op den stroom der gebeurtenissen liet medesleepen, met welke oogen moesten dan die augurs zelf elkander wel aanzien, zij die elkander van dag tot dag bijstonden in de taak om in vloed van woorden, al retireerende en al laveerende, hun naaktheden te bedekken! De conferentie is inderdaad niet anders dan een schijnvertooning geweest. Te kwader ure bijeengekomen, wist zij geen andere taak te vinden dan zich zelf een fatsoenlijke begrafenis te verschaffen, wat niet gemakkelijk viel, getuige
het telkens uitstellen van de sluiting der beraadslagingen, het telkens aankondigen van laatste uitvoeringen, die her- | |
| |
haaldelijk bleken niet de allerlaatste te zijn. De redenaars ter conferentie waren niet anders dan de poppen, die in beweging gezet werden door de draden, in de kabinetten uitloopende. Doch geheel automatisch werkten zij niet: zij hadden op hun wijze weer te geven, wat hun door hun lastgevers werd ingeblazen, d.w.z. zij moesten zoeken door hun woorden en voorstellen den schijn der consequentie en der eenheid te bewaren, terwijl de kabinetten in de onvastheid hunner politiek slechts hierin eensgezind waren, dat elk zijn eigen voordeel zocht.
Bij het fiasco der conferentie heeft de britsche politiek een zegepraal behaald: daar is geen ontkennen meer aan. Het had anders kunnen, het had anders moeten zijn. Het europeesch concert had iets meer dan een ijdele klank kunnen wezen, als alle mogendheden, in plaats van onbaatzuchtig heidsprotocollen te teekenen, daar gekomen waren met onbaatzuchtige bedoelingen, het algemeen belang alleen voor oogen hadden gehad, een vaste overtuiging hadden getoond en een wil om die overtuiging gestand te doen. Thans staat het te vreezen, dat de mislukkingen in de uitvoering, reeds tot tweemaal toe voorgekomen, het denkbeeld zelf eener samenwerking der mogendheden ter beslissing van algemeene belangen in discrediet zal brengen.
In twee opzichten hebben de Engelsche staatslieden hun wil doorgedreven à la barbe de l'Europe: terwijl Europa een turksche interventie wilde, is de engelsche interventie werkelijkheid geworden; terwijl Europa het Suez-kanaal aan een internationale politie wilde onderwerpen, heeft Engeland het op eigen gelegenheid bezet. Een zekere koenheid kan aan deze britsche politiek niet ontzegd worden. Het audaces fortuna juvat is weder waarheid gebleken, wat in casu zich het best vertalen laat door de gemeenzame uitdrukking: de brutalen hebben de halve wereld. Engelsche bladen en Engelsche correspondenten juichten, dat voor de eerste maal sedert langen tijd de britsche leeuw weder iets beteekende in de wereld en dat zijn manmoedig optreden allerwegen bewondering wekte. Juister dan bewondering ware verwondering en verrassing: van het Engeland van Gladstone had niemand een dergelijk ingrijpen in het lot der wereld verwacht, en moeilijk aan iets anders dan aan verbazing en verrassing is de werkeloosheid der andere natiën tegenover dit eigendunkelijk handelen toe te schrijven. Het eenige land, dat aanstalten scheen te maken zich tegen Engeland te verzetten, was Rusland, maar het plotseling
| |
| |
verdwijnen en het even plotseling weder verschijnen van den russischen vertegenwoordiger ter conferentie, nog niet geheel opgehelderd, miste alle uitwerking. Volkomen juist was de ontdekking van de russische regeering, dat de beraadslagingen der conferentie vrij nutteloos waren, daar Engeland er zich toch niet aan stoorde en zijn eigen weg ging, maar het was vreemd, dat die ontdekking eerst zoo laat werd gemaakt. Het ligt dan ook voor de hand, dat niet daarom Rusland zich van de conferentie afwendde, maar omdat het zijn eigenbelang door een langer blijven weinig gediend zag. Er werd gemompeld, dat, zoo Engeland het Suez-kanaal bezet hield, Rusland op den Bosporus beslag wilde leggen, doch dat het spoedig tot andere gedachten kwam toen het bespeurde, hoe het bij zijn verzet tegen Engeland op geen werkdadigen steun bij andere mogendheden kon rekenen. Blijkbaar ook bij Bismarck niet, wiens houding in en buiten Duitschland bevreemding wekte, daar hij niettegenstaande den fel vijandigen toon der duitsche pers tegen Engeland en niettegenstaande zijn trawanten van tijd tot tijd waarschuwende woorden aan Engelands adres lieten hooren, de teugels van 't bestuur der europeesche aangelegenheden uit de handen liet glippen. Achtte de sfinx den tijd nog niet gekomen? Wil hij eerst, als de egyptische oorlog gëeindigd is, in het regelen der dan geschapen toestanden zijn beslissend woord medespreken? Zooveel is zeker, dat hij thans Engeland ongehinderd den aangevangen arbeid laat voltooien.
De conferentie scheen letterlijk geheel de speelbal van Engeland. Na eindeloos beraadslagen had zij ten slotte besloten aan Turkije de interventie in Egypte op te dragen, en bij weigering van Turkije Engeland in vereeniging met een of twee andere mogendheden met die taak te belasten. Geen van beide echter gebeurt. Engeland was nu eenmaal te Alexandrië en zou er in geen geval vandaan gaan. Toen daarom Turkije zich tot interventie bereid verklaarde, op turksche manier zich voorbehoudende het tijdsverloop tusschen de bereidverklaring en de uitvoering eindeloos te rekken, was Engeland niet gezind deze interventie onvoorwaardelijk toe te laten. De engelsche pers sprak reeds van verkregen rechten, die Europa behoorde te eerbiedigen. De theorie van den tijdelijken policiemaatregel werd zoodoende ongemerkt ter zijde geschoven en de britsche veroveraar onthulde zich in zijn ware gedaante. Hij wilde desnoods de samenwerking van Turkije aannemen, doch onder Engelsche controle. Ook vorderde hij, dat de sultan vooraf Arabi tot rebel zou
| |
| |
verklaren, als onderpand ongetwijfeld voor de bedoelingen der Porte, die hij maar half vertrouwde. Hij bracht daarmede den sultan in een neteligen toestand, omdat het de vraag was, of diens geestelijk gezag bij de geloovigen groot genoeg was om op te wegen tegen den invloed van den Arabier, die den Islam tegen de Christenhonden heette te verdedigen en wellicht met de herleving van een Arabisch Kalifaat dreigde. Hij verschafte den Sultan tegelijk een reden te meer om de interventie zoo lang mogelijk te verschuiven en zich zelven een middel te meer om de vrije hand te behouden. De conferentie zag dit alles gelaten aan. Zij gaf een mandaat aan Turkije en duldde, dat Engeland inmiddels zonder mandaat doortastte en buiten haar om aan Turkije zijn voorwaarden stelde!
Nog belachelijker gedroeg zij zich, toen het gold een regeling te treffen ter bescherming van het Suez-kanaal, een vraagstuk, dat zij eensklaps besloot van het egyptische vraagstuk in zijn geheel af te scheiden. Zij scheen eerst, toen het gerucht liep, dat Frankrijk en Engeland met dat doel een schikking hadden aangegaan, op de gedachte te komen, dat hier een nieuw veld lag voor haar werkzaamheid, zoo althans ook hier niet het gras haar voor de voeten werd weggemaaid. Maar Engeland wist zijn maatregelen te nemen. Op denzelfden dag, dat graaf Corti ter conferentie voorstelde, om over het kanaal een internationale policie uit te oefenen, trokken engelsche troepen Suez binnen. Een curious fact noemt dit een engelsch blad, de Pall Mall Gazette. De conferentie scheen er niets curieus in te zien en bleef rustig voort delibereeren. Engeland en Frankrijk konden zich zoo dadelijk bij het italiaansche voorstel niet aansluiten; de andere mogendheden slechts, als een voorloopige maatregel bedoeld werd. Eindelijk werden allen het daaromtrent eens, en ook Engeland stemde daarmede in, zich echter voorbehoudende op eigen gezag de maatregelen te nemen, waartoe het door overmacht gedwongen zou worden. Niemand scheen bezwaar te hebben. Met andere woorden: men zou voorloopig gezamenlijk het kanaal beschermen, maar gaf Engeland, de eenige mogendheid die ter plaatse aanwezig was, carte blanche, om onder een of ander voorwendsel beslag te leggen op het kanaal, voordat de voorloopige maatregel in werking kon treden. En Engeland legde beslag op het kanaal, hoe wakker ook De Lesseps zich in de weer stelde om de onschendbaarheid zijner onderneming te handhaven. En nog altijd bleef de conferentie beraadslagen, om vervolgens tot het besluit te komen, dat
| |
| |
een gezamenlijke regeling ten opzichte van het kanaal zou worden getroffen, als de militaire operatiën voorbij zouden zijn. Daarmede abdiceerde zij voorloopig, in plaats van voorloopig te regelen, en gaf niets dan een onbestemde afspraak over een onbekende toekomst. Het plan tot bescherming van het Suez-kanaal leidde dus tot volstrekt niets, en ook hierin was het Engelands haan, die koning kraaide.
Wij nemen afscheid van de conferentie, die een stillen dood sterft, door niemand betreurd. Of leeft zij nog, terwijl wij schrijven? Wij weten het waarlijk niet. Engeland heeft zich in elk geval in haar plaats gesteld en drijft haar zaken, wel niet als mandataris, maar naar het zelf beweert als haar negotiorum gestor. Men hoore hoe Engelands eerste minister bij het banket op het raadhuis der City zijn taak schildert: ‘Het is waar, dat wij naar Egypte zijn gegaan met de krijgsmacht van dit land ter najaging van de groote belangen van het rijk, die het onze plicht is te koesteren en te verdedigen. Als deze belangen niet hadden bestaan, zou het voor ons niet mogelijk geweest zijn een rechtvaardiging aan te wijzen voor de interventie, waarmede wij bezig zijn. Maar laat het wel begrepen worden, dat de belangen, schoon zij de onze zijn, niet de onze alleen zijn, want het zijn belangen, die wij gemeen hebben met alle staten van Europa, en inderdaad met de gansche beschaafde wereld. Egypte is tegenwoordig de groote poort geworden tusschen de oostelijke en westelijke wereldhelften. De wereldhandel hangt meer af van den doortocht door die poort dan van eenig ander punt, dat kan aangewezen worden op de oppervlakte der aarde. Het is noodzakelijk voor de industrie en den ondernemingsgeest der menschheid, dat die poort open zij, en opdat zij open zij is het niet minder noodzakelijk, dat het land, waarin zij ligt, een land zij onder een vreedzaam, ordelijk en wettig gouvernement. Het werk, dat wij op het oog hebben, ofschoon de last en eer, om het te volbrengen, wellicht ons alleen ten deel zal vallen, is een werk, waarvan de volvoering volstrekt noodzakelijk is ten behoeve van elk land van Europa en waarvan de volvoering, als men er hooge en belangelooze doeleinden
aan verbindt, op niet anders dan eer kan uitloopen voor hen, op wie de last rust. Laat het wel verstaan worden, waarom wij wel en waarom wij niet naar Egypte gaan. Wij gaan niet naar Egypte om het volk te beoorlogen, maar om het te verlossen van militaire geweldenarij. Wij gaan geen oorlog voeren tegen den Mohamedaanschen godsdienst. Wij gaan niet den wasdom der egyptische vrijheden verdrukken; inte- | |
| |
gendeel, wij wenschen die bloeiend, want wij hebben geen belang in Egypte zoo groot, als dat Egypte welvarend zij, en Egypte kan op geen andere wijze zoo goed en zeker welvarend worden dan door het genot van een wijze en aan regelen gebonden, maar zich ontwikkelende vrijheid. Ik geloof daarom, dat het waar is, en bovendien geloof ik, dat men weet dat het waar is, dat Engeland naar Egypte gaat met reine handen, met zuivere bedoelingen, met geen geheime plannen, met niets te verbergen voor de andere volken der aarde; maar integendeel met de openhartigste erkenning van ons wit en ons wenschen, en met het bewustzijn, dat wij aanspraak hebben om van hen te eischen wat zij, naar ik geloof, bereid zijn toe te staan - neen wat zij hebben toegestaan -, namelijk hun vertrouwen, hun welgezindheid, hun hartelijke wenschen voor het spoedig en volkomen welslagen van den britschen veldtocht.’
Het zal moeilijk vallen uit te maken, wat bij deze woorden, die den stempel der oprechtheid schijnen te dragen, een uitvloeisel is van een wel gevestigde overtuiging, wat op rekening moet gesteld worden van een uit het spoor geleide verbeelding, die alles gekleurd ziet door het glas der engelsche belangen. Voor zooveel deze rede het verledene en tegenwoordige betreft, is zij van geen practische beteekenis meer, maar in zooverre zij Engelands voornemens voor de toekomst onthult, neme Europa nota van hetgeen Gladstone verzekert. Dat Engeland inderdaad een vrij en welvarend Egypte wil is zeer wel mogelijk, ja waarschijnlijk, maar dan toch een vrij en welvarend Egypte, zooals Engeland dat verstaat, vrij onder toezicht van engelsche ambtenaren, welvarend onder schuts van een engelsch protectoraat. Roemen de ware Jingo's met licht begrijpelijke overdrijving de zegeningen van zulk een toestand, men wachte zich anderzijds voor een vooral in Engeland zelf niet zeldzame overdrijving in tegengestelden zin, als bracht Engeland niets dan ellende over de volken, boven welke het zijn beschermende hand uitstrekt. Zoo is het bepaald onwaar, wat sommigen tegenwoordig gelieven te vertellen, dat de Egyptenaren zijn uitgezogen en onderd ukt door de vreemde inmenging en hunkeren naar bevrijding onder hun nationalen aanvoerder Arabi. De man, die Egypte in ellende heeft gedompeld, is Ismaïl-pacha geweest, die wel in vreemde geldschieters gedienstige vrienden en helaas ook in buitenlandsche gouvernementen eigenbelangzuchtige aanmoedigers voor zijn kostbare grillen vond, maar waarlijk voor zijn volk geen greintje van teederheid heeft getoond.
| |
| |
Juist de thans veel gesmade buitenlandsche contrôle heeft zeer veel goed gemaakt van wat onder Ismaïl is bedorven. Onder haar kwamen de fellahs tot verademing, en zij althans hebben weinig reden te juichen in het succes der zoogenaamde nationale beweging, die een militair avonturier aan het roer bracht. Het ongeluk is maar, dat niemand weet, of niet uit den tegenwoordigen chaos een voor de Egyptenaren ongunstiger toestand zal geboren worden dan onder de contrôle bestond. Europa heeft een groote fout begaan, nadat het zich eenmaal met de egyptische aangelegenheden had ingelaten, door thans Engeland toe te staan, ze alleen te regelen. Wordt Engeland niet langer in toom gehouden door Europa, dan zal licht aan engel. sche belangen alleen stem worden toegekend, en Egypte tot den rang van een engelsch wingewest afdalen.
Frankrijk - men weet het - heeft geheel geabdiceerd, gevolg van het hinken op twee gedachten bij zijn eersten minister. Zeer naïef beroemde De Freycinet er zich op, toen een eerste credietaanvraag voor de egyptische onderneming in de kamer werd behandeld, dat hij steeds twee beginselen voor oogen had gehad: handhaving der engelsche alliantie en instandhouding van het europeesche concert. Frankrijks eerste minister was schier de eenige man, die het onvereenigbare dezer twee beginselen niet scheen in te zien. Een tijdlang, het is waar, kon het mogelijk zijn op deze beginselen zich te beroepen, toen het gold door handig laveeren zich te redden uit de netelige positie, waarin Gambetta Frankrijk had gebracht, doch toen het zaak werd positieve politiek op te bouwen, ging het niet langer aan, zoo aarzelend heen en weer te dobberen. De Freycinet wilde de alliantie met Engeland en toch niet met Engeland medegaan, wilde de beslissingen van het europeesch concert volgen en toch buiten het europeesch concert om handelen, wilde niet intervenieeren en toch een soort van interventie ondernemen. Bij zulke stelselloosheid is het waarlijk de kamer niet zoo sterk kwalijk te nemen, dat zij, alle leiding van boven en alle zekerheid voor de toekomst missende, even stelselloos het eerste crediet met overstelpende meerderheid goedkeurde, het tweede met verpletterende meerderheid afstemde. Een ministerieele crisis was het gevolg, eene waarvan de oplossing den president der republiek veel hoofdbrekens moest kosten. Want den wil der meerderheid op te sporen, die het kabinet had doen vallen, was een onmogelijke zaak. Men vond daar bijeen allen, die de Freycinet's halfheid afkeurden, maar die geheel verschillende
| |
| |
denkbeelden aankleefden aangaande de rol, door Frankrijk in het Oosten te vervullen. Men vond er, die nog steeds een politique de recueillement voor Frankrijk het wenschelijkst keurden, zooals vooral in den senaat welsprekend door de Broglie werd verdedigd; anderen, die als dezen tot non-interventie concludeerden, maar omdat zij een inmenging in Egypte onrechtmatig oordeelden; velen die juist een veel beslister optreden wenschten en Engeland door dik en dun wilden volgen; velen ook, die niet wisten wat zij wilden, maar juist daarom een ministerie niet konden steunen, dat evenmin wist wat het wilde. Men bouwe nu eens uit zulke elementen een politiek op, en dat terwijl de tijd drong, daar immers de gebeurtenissen in het Oosten voortgang hadden en de politici elk oogenblik voor een fait accompli konden stellen. Er bleef, hoe vreemd het klinken moge, niets anders over dan de veroordeelde politiek voort te zetten onder een nieuwe firma. Frankrijk kon wel niet, gelijk De Freycinet wilde, naar Suez gaan, nu het daarvoor bestemde crediet was verworpen, maar het halfslachtige stelsel van De Freycinet, geen inmenging en geen onthouding, kon voorloopig gehandhaafd blijven. Dit stelsel had het voordeel van het schemerachtige en onbepaalde, nu er voor een bepaald stelsel, welk dan ook, geen meerderheid te vinden was. Het had voorts daarom vooral kans van leven, omdat de kamerzitting op het punt stond gesloten te worden en dus de ministers voorloopig rust zouden hebben. Wat daarna komen kon, was van later zorg: fransche ministers worden meer en meer overtuigd van de juistheid der spreuk, dat elke dag genoeg heeft aan zijn eigen kwaad.
De groote kunst was nu slechts iemand te vinden, genegen om De Freycinet's nalatenschap over te nemen. Den premier zelf te handhaven, daar was geen denken aan, want hoe overdreven Gam betta's schadenfrohe opmerking mocht zijn, dat hij wel eens een minister van hooger standpunt had zien vallen, maar nooit een zoo diep, getroffen was De Freycinet persoonlijk en duchtig getroffen ook. De president der republiek schijnt beurtelings bij Ferry en Brisson te hebben aangeklopt. Beiden deinsden voor de taak der kabinetsformatie terug. Brisson verklaarde met een bescheidenheid en zelfkennis, niet alledaagsch bij fransche staatslieden, dat hij niet voldoende vertrouwd is met de egyptische quaestie om zich aan een oplossing te wagen. De ware reden echter was wel, dat hij het Danaer-geschenk vreesde; dat vooral de Gambettisten hem op wilden dringen. De heer Brisson is namelijk een persoon van
| |
| |
gewicht geworden, sinds hij den presidentszetel bekleedt, dank zij de toovermacht niet van het woord, maar van het stilzwijgen, dat inderdaad een macht is in een land, waar de politieke mannen zoo buitengemeen veel praten, een macht zoozeer, dat men Brisson thans reeds als opvolger van Grévy doodverft. Het voorbeeld van Gambetta heeft hem geleerd hoe de Tarpejische rots nabij het Kapitool is gelegen, en hij gevoelt allerminst neiging om zich zelf te executeeren ten behoeve van zijn voorganger op den presidentszetel. Eindelijk werd, nadat over Decrais, Courcel, Leblond als kabinetsformeerders was gedacht, in den senator Duclerc iemand gevonden, die door zijn gematigde gevoelens en zijn solide kundigheden vertrouwen inboezemde en die de taak wilde aanvaarden.
Toen de premier was gevonden, was de groote zwarigheid overwonnen. Aan personen, die hunkeren naar een portefeuille, ontbreekt het nooit, en spoedig is een voldoend aantal bijeenvergaderd, als men het met de homogeneïteit niet te nauw neemt. En op dit laatste punt is men in Frankrijk niet te kieskeurig, een der oorzaken, zoo niet de grondoorzaak, van de geringe levensvatbaarheid der tal van combinatiën, die bijna onveranderlijk naar een zelfde recept worden bereid. Er wordt geen vast programma ontworpen en dan naar een kabinet van beginseltrouwe, zaakkundige mannen gezocht, die dit programma aankleven en zullen verwezenlijken. Integendeel, eerst worden de mannen gezocht, die zooveel mogelijk uit de verschillende groepen der meerderheid genomen worden, om alle bijzondere wenschen te vleien en geen belangen voor het hoofd te stooten; naar eenvormigheid van beginselen en naar bekwaamheid voor bepaalde departementen wordt minder gevraagd; de portefeuilles worden eenigermate in 't wilde verdeeld, en programma en homogeneïteit moeten dan maar komen, zoo goed en kwaad dat gaat. Men spreekt dan van ministères de conciliation, van cabinets d'affaires, maar ongelukkig schenken die concilieerende ministeriën ten slotte niemand bevrediging, en doen die der zake onkundige kabinetten van zaken les affaires de leurs adversaires, zoo zij eenige zaken doen. De thans gesloten wetgevende periode geeft een leerzaam voorbeeld, hoe onvruchtbaar de politieke werkzaamheid is, als zij geleid wordt door dergelijke ministeriën, die door hun heen en weer dobberen geen vasten steun vinden in het parlement, en door hun angstvallig dienen der bijzondere groepen geen gezag in het land. Behalve op 't gebied van het onderwijs, waar
men voortgegaan is in de lijn
| |
| |
der hervormingen van Ferry, en de aanneming der echtscheiding, is letterlijk niets tot stand gekomen. Tal van hervormingen heeft men aangegrepen, wat zoo toevallig voor de hand kwam, maar bij gemis van leidende gedachte heeft het onderling gekibbel ze verstikt. De ministers deden weinig anders dan de kamer angstvallig volgen in al haar afdwalingen. Een prachtig voorbeeld van het totaal onvruchtbare van dergelijk werken verschaft de reeds lang hangende hervorming der rechterlijke inrichting, die aanleiding gaf tot lang getwist over de vraag, of de onafzetbaarheid al of niet, tijdelijk of voor goed moest worden opgeheven, totdat de kamer plotseling als bij verrassing het beginsel der verkiezing voor de rechterlijke macht aannam en daarna, als verschrikt over haar eigen dwaasheid, terugdeinsde voor de uitvoering van dit beginsel. Een voorbeeld verder van het gevaarlijke van dit halfslachtige stelsel voor een ministerie vinden wij in de geschiedenis der mairie centrale, die het kabinet De Freycinet nog bijna voor zijn tijd het leven kostte. Enkele ministers hadden, om voor hun politiek zekere groepen te winnen, den Parijzenaars het uitzicht op een mairie centrale geopend; de quaestie werd door een ‘honorable inconnu’ (zooals De Mazalle zegt) te ongelegener tijd in de kamer op het tapijt gebracht; de ministers konden noch het onmiddellijk herstel der mairie centrale beloven, noch zich verbinden tot die hervorming niet over te gaan; tusschen twee vuren gebracht, leden zij een nederlaag, en de president der republiek had eenige moeite om hen te bewegen niet te deserteeren van hun post, omdat enkelen hunner een onvoorzichtige belofte hadden afgelegd. Aan zulke verrassingen stelt het parlementaire stelsel bloot, als
men het opvat, gelijk meer en meer in de fransche republiek gangbaar wordt. Er is geen enkele waarborg, dat het onder deze zonderlinge combinatie Duclerc - Billot - Devès - Legrand - Hérisson beter zal worden. ‘Het is tijd onze onderlinge veten te vergeten en het algemeen belang alleen te dienen, zonder naar verwezenlijking van al onze bijzondere illusies te vragen,’ riep de radicale Hérisson in een eerste rede van zijn ministerschap uit. Ja, zoo redeneerden de radicalen meer.... als zij gelukkige bezitters van een portefeuille geworden waren.
Onvruchtbaar als de fransche, werd de engelsche kamerzitting genoemd, die omstreeks denzelfden tijd werd gesloten. Toch welk een hemelsbreed verschil nog tusschen beide. Onvruchtbaar was zij slechts in zoo verre, dat van de groote hervormingen, in de troonrede voorgespiegeld, thans ten tweeden male niets tot werkelijkheid was
| |
| |
geworden. Maar daarmede is niet gezegd, dat zij niets tot stand bracht. Was Ierland de voortdurende oorzaak, die verhinderde, dat de liberale partij zich kon wijden aan haar programma, in de vraagstukken van overwegend belang, die de toestand van het ongelukkige eiland aan de wetgevers ter oplossing opdrong, was althans een voldoende verontschuldiging gelegen. Bovendien wane men niet, dat het parlement, afgezien van de wetten, die het aan Ierland schonk, heeft stilgezeten. Werden geen groote maatregelen genomen, het engelsche parlement verstaat bij uitnemendheid de taak zaken te doen, en, als 't ware onder de hartstochtelijke debatten over Ierland en de telkens wederkeerende discussies over hooge politiek door, tal van niet politieke onderwerpen af te handelen, waardoor ware volksbelangen worden gediend. Als voorbeelden noemen wij de wisselwet, de wet op 't electrisch licht, de Schotsche onderwijswetten, eenige wetjes het recht op den grondeigendom wijzigende, den postpakketdienst enz. Doch den hoofdschotel maakten natuurlijk de Iersche wetten uit, de Prevention of Crime bill en de Arrears bill.
Met den oorsprong van beide ontwerpen hebben wij ons indertijd in het breede beziggehouden. Wij weten, dat het eene ontwerp eenigermate als tegenwicht van het andere bedoeld was: met het stelsel van strengheid aan den eenen kant, concessiën anderzijds, hoopte Gladstone Ierland te bevredigen. Het was per slot van rekening het oude lang beproefde stelsel, al scheen voor een oogenblik de verrassende coup der loslating van de gevangenen van Kilmainham de inwijding eener nieuwe politiek, doch het was waarlijk onnoodig, dat Forster daarom zijn ontslag nam als minister voor Ierland, als ware met zijn stelsel gebroken. De Prevention of Crime bill was drukkend genoeg, drukkender haast dan eenige andere maatregel, die ooit tegen de persoonlijke vrijheid in Ierland is ondernomen, ook zonder de verscherping, die het Lagerhuis nog goedvond daaraan toe te voegen. Werd in het ontwerp het onbeperkte recht van huiszoeking in de verdacht verklaarde districten verleend aan de administratie, het Lagerhuis drong aan de regeering ditzelfde recht op bij nacht. Er was een oogenblik sprake van een kabinetscrisis! Het liberale geweten van het ministerie gevoelde plotseling scrupules; de uiterste grens der rekbaarheid van de liberale beginselen scheen bereikt; dit laatste stofje deed de weegschaal overslaan. Deze angstvalligheid was vrij ongerechtvaardigd. Nu toch eenmaal heil werd gezocht in een stel van maatregelen, waarbij inderdaad ten volle
| |
| |
beslag werd gelegd op de vrijheid van het individu, was het een zaak van zoo groot gewicht niet, waar de grens werd getrokken, ja viel er wel iets te zeggen voor een reactionair radicalisme als het amendement huldigde. Het kabinet gaf dit wel niet toe, maar zag toch spoedig in, dat er voor een crisis geen reden was. Zoo het oordeelde ter bevrediging van Ierland deze buitengewone bevoegdheid niet te behoeven, wat lette de administratie de bepaling eenvoudig naast zich neêr te leggen, daar zij immers geen verplichting oplegde, slechts een bevoegdheid verleende? Door een verklaring in dien geest dekte Gladstone den terugtocht van het ministerie, dat aanvankelijk met ontslag had gedreigd.
Nagenoeg onveranderd werd ook de Arrears bill wet, die bestemd was een ernstige grief der pachters weg te nemen en eerst aan de Land Act van het vorig jaar ten volle de verwachte gevolgen te verzekeren. De juiste beteekenis dier hervorming is in een ander artikel dezer aflevering zoo helder uiteengezet, dat het overbodig is ze hier nader te ontleden. Doch voor ons is nog het geschil tusschen beide parlementshuizen, waartoe zij aanleiding gaf, uit een politiek oogpunt merkwaardig. Lord Salisbury had als leider der Tories in het Hoogerhuis een amendement voorgesteld, dat de geheele wet in het hart trof. Terwijl het de bedoeling was der wet, den pachter gelegenheid te geven zich tot de landcommissie te wenden, om van drukkende achterstanden ontheven te worden, stelde Salisbury voor, dat hem dit alleen vergund zou zijn met goedvinden van den landheer, waardoor natuurlijk dit recht geheel illusoir zou worden. De Markies bediende zich daarbij van het fraaie argument, dat de landheer alleen de geschikte persoon was om te beoordeelen, of de pachter verdiende kwijtschelding te erlangen, alsof niet juist de hoofdgrond voor de gansche agrarische wetgeving de overtuiging was, dat de landheer niet de man was geschikt om over de belangen van zijn pachters te oordeelen. Het amendement van Salisbury was inderdaad een openlijke oorlogsverklaring aan de Commons, een poging om een door hen aangenomen wet van haar kracht te berooven, een indirect middel om een algemeen noodig gekeurde hervorming geheel teniet te doen. Te kwader ure besloten de Tories in het Hoogerhuis, meêgesleept door het vurig temperament van hun leider, hem op dit glibberig pad te volgen. Zij konden vooruit nagaan, dat de volksvertegenwoordiging nooit zou toestemmen in zulk een
verkrachting van haar bedoeling en dat hun niets anders zou overblijven dan een
| |
| |
terugtocht. Zij vergaten, dat zelfbehoud hen moest aansporen zoo weinig mogelijk vat te geven aan de demagogische neigingen, die het op hun leven gemunt hebben, en dat het een vrij ijdele zelfvoldoening is zich voor een oogenblik te streelen met een schijn van macht, als men zich regelrecht tegen den wil der volkskamer aankant, om daarna toch dien wil in hoofdzaak te volgen. Zij speelden in de kaart hunner tegenstanders, die natuurlijk de gelegenheid aangrepen om het geschil tot een groot constitutioneel conflict op te blazen. Waarschijnlijk hadden zij al berouw van hun ondoordachten stap, voordat Lord Selborne en Gladstone met ongeëvenaarden tact hen noopten op hun schreden terug te keeren en hun de gelegenheid aanboden dit op de minst pijnlijke wijze te doen. Lord Selborne namelijk hield bij het banket op het Mansion House een lofrede op de gematigdheid en het inzicht der pairskamer, waardoor zij altijd in kritieke oogenblikken botsingen had weten te vermijden en het constitutioneel raderwerk zijn geregelden loop te verzekeren. En Gladstone wist bij de beraadslaging over de amendementen der Lords zoo verzoenend op bijzaken toe te geven en hun zoo kiesch aan 't verstand te brengen, dat zij bij hun voornaamste amendement niet mochten volharden, dat hij bij de meerderheid der weerbarstigen zijn pleit onmiddellijk gewonnen had. Niet alzoo bij Salisbury zelf, die in zijn gewonen trant op den ingeslagen weg bleef voorthollen en er niet tegen opzag zijn nederlaag bij zijn eigen medestanders aan de groote klok te hangen. In een vergadering van conservatieve peers, te zijnen huize belegd, kon hij slechts 17 der zijnen overhalen voor zijn gevoelen om te volharden. De hertog van Richmond en graaf Cairns brachten de groote meerderheid naar de andere
zijde over. Nog liet de kamplustige markies het er niet bij, maar hij stond er op nog eens in het Hoogerhuis al zijn gal over de ongelukswet uit te storten, terwijl hij spijtig zijn onmacht erkende, om, door zijn vrienden in den steek gelaten, deze officieele rooverij en verbeurdverklaring te keeren. Zonderlinge houding voor een partijleider! Zulk een optreden doet meer aan de roekeloosheid en brooddronkenheid van den vrijbuiter, dan aan de berekenende tactiek van den aanvoerder denken. Het verried reeds gebrek aan bedachtzaamheid, dat hij zijn volgelingen lokte in een impasse, waaruit zij zich op eigen gelegenheid zoo goed en kwaad dit ging moesten redden. En het was, alsof vervolgens alle zelfbeheersching hem verlaten had, toen hij een wet, waaraan hij wist dat bijna al zijn vrienden hun stem zouden geven,
| |
| |
openlijk als een maatregel van roof en confiscatie brandmerkte. Het was, alsof hij het tafellaken tusschen zich en de zijnen wilde doorsnijden, en het was niet te verwonderen, dat het gerucht liep, dat hij de leiding der partij wilde neêrleggen. Het naderende reces was hem dienstig om hem tot kalmte te brengen en de breuk met de zijnen te heelen.
Naar aanleiding dezer escapade van den leider der Tories betreurde de Daily News het in een geestig artikel, dat Sir Stafford Northcote en Lord Salisbury niet van plaats konden ruilen. Het zou inderdaad voor de conservatieven een onwaardeerbare ruil zijn. De exkanselier der schatkist is van veel te bedaard en vredelievend temperament om een leger aan te voeren en in discipline te houden, waarin zooveel jeugdige, vurige, bandelooze krachten dienen als in de Commons, terwijl hij daarentegen een meester is in die kunst van retireeren en capituleeren, waar het noodig is en op eervolle wijze geschieden kan, die zoo volkomen strookt met de taak, die een leider der oppositie in het Hoogerhuis heeft te vervullen. De Lord Markies daarentegen is voor die kalme atmosfeer van veel te hartstochtelijken aard, veel te kamplustig karakter, terwijl de eigenschappen van pamphletist, van ‘stump orator’, die hij in zeldzame mate bezit, hem in de omgeving van het Lagerhuis uitnemend te stade zouden komen, als het zijn taak was dag aan dag bij quaestie op quaestie de regeering te bespringen en te bestoken. Ware partijleiders zijn zij eigenlijk geen van beiden: verwekt Salisbury soms oogenblikkelijke geestdrift, hij vermag op den duur geen vertrouwen in te boezemen, en wordt er al vertrouwen gesteld in Northcote's bezadigd beleid, men weet dat hij de gaaf niet bezit om zijn volgers te beheerschen en aan de partij vastheid van leiding te geven. O zoo zij maar iets geërfd hadden van den genialen blik en van het persoonlijk overwicht van hun grooten voorganger, wiens mantel neer moest glijden op zoo zwakke schouderen, wat zouden de misgrepen der meerderheid hun gelegenheid geven voor hun partij aanzien en invloed te herwinnen. Doch gerust kan
de meerderheid blijven zetelen op het kussen, als Salisbury openlijk twist met zijn eigen partijgenooten en als Northcote zich op zijde laat schuiven door de jongeren en meer roekeloozen onder zijn volgers.
Om tot de Iersche wetgeving terug te keeren, of ditmaal de maatregelen, tot bevrediging van het zustereiland beproefd, beter gevolg zullen hebben? De angstige vraag zweeft op ieders lippen
| |
| |
en bange twijfel knaagt aan ieders hart. Neen, niet alzoo bij ieder. Waarlijk de grijze leider der Whigs, schoon hij niet met zooveel zelfvertrouwen in de toekomst staart als voorheen meermalen door de uitkomst is beschaamd, is toch moedig en hoopvol, getuigen zijn woorden, op het in dit overzicht reeds meermalen vermelde gastmaal uitgesproken: ‘De parlementsakte, verleden jaar aangenomen, tot regeling der landpacht in Ierland, werd bij den aanvang der tegenwoordige zitting van het Lagerhuis voor mijn ooren, en van meer dan één zijde van het Huis, voor een treurig fiasco verklaard. Dat was de uitdrukking, die zes maanden geleden door personen van niet gering gezag werd gebezigd. Die taal wordt niet meer gebezigd. Er is geen man, die thans in het parlement van zijn plaats kan oprijzen om te zeggen dat die groote en gewichtige wet een treurig fiasco is geweest. Haar werking breidt zich uit van punt tot punt over den ganschen bodem van Ierland, en terwijl zij zich uitbreidt en terwijl de groote moeilijkheden, de pacht in dat land betreffende, allengs worden opgelost door de rechtspraak der landhoven, merkt elk onpartijdig en bevoegd waarnemer op, dat in 't gevolg dier hoven vrede en veiligheid genaken, waar voor dien tijd oproer en misdrijf heerschten. En nu konden wij gedurende een tijdperk van vijf maanden, van maand tot maand en bijna van werk tot week, een gestadige vermindering, waarvoor wij niet dankbaar genoeg kunnen zijn, in die misdrijven waarnemen, die, reeds op zich zelf verschrikkelijk, nog verschrikkelijker waren als symbool eener groote en machtige samenzwering, met niet geringe bekwaamheid georganiseerd en door een niet te verachten hand in beweging gezet, met het doel om de grondslagen zelf der maatschappelijke
orde te ondermijnen. Ik waag geen profetie voor de toekomst, maar ik spreek thans met dankbaarheid van den vooruitgang die is gemaakt.’
Geen profetie voor de toekomst - zij zou inderdaad al te gewaagd zijn, nu reeds zoo tallooze malen een schijnbare verbetering van den toestand door een plotselinge instorting is gevolgd. Thans weder hoort men kort na deze bemoedigende schildering van een zesvoudigen moord, zoo afgrjselijk als zelfs in Ierland bijna zonder voorbeeld is. En tegelijk ontbreken de voorbeelden niet - als bij het buitengewoon strenge vonnis tegen den high sheriff van Dublin, lid van het parlement, wegens een scherp gesteld en voor de regeering beleedigend krantenartikel - dat van de macht der administratie gebruik wordt gemaakt op een wijze, die niet missen kan verder
| |
| |
kwaad bloed te zetten. Zijn de gevolgen van de misdrijven, voorheen tegen Ierland gepleegd, bestemd eeuwig onuitwischbaar te blijven? ‘Das eben ist der Fluch der bösen That - dass sie fortwährend Böses muss gebären’. Maar is het ook niet de zegen der goede daad, dat zij bestemd is vruchten te schenken in vermenigvuldiging van goede werken en goede gedachten en goede gezindheden? Dan is er ook bij de diepste duisternis geen reden te wanhopen aan de, wellicht ver verwijderde, maar toch eenmaal nakende zegepraal van het goede.
R. Macalester Loup. |
|