opgenomen. Door deze uitbreiding heeft de arbeid in belangrijkheid oneindig gewonnen, maar tevens is de taak van den heer van Doorninck er belangrijk door verzwaard.
Op volledigheid zal een dergelijk werk, vooral in een land als het onze, waar ‘geslotenheid’ vaak als een deugd, en eenig opstel (vooral in couranten) met zijn naam onderteekenen niet zelden als ‘aanstellerij’ wordt beschouwd, wel nooit aanspraak kunnen maken. Wanneer Mevr. Storm-van der Chijs, die zich nooit verschuilt, wordt aangezien voor Constantijn, de begaafde auteur van Hilda, of wanneer de schrijver van deze aankondiging wordt gedoodverfd als de Fantasio der Europeesche brieven uit het Dagblad van Neêrlandsch Indië, dan zijn deze en andere onjuistheden, welke in dit werk wellicht zullen worden aangetroffen, onvermijdelijke en zeer vergeeflijke misslagen.
Opsporingen als deze, wier groote waarde voor de geschiedenis onzer letterkunde wel niet betwist zal worden, kunnen alleen door veler hulp slagen. Juicht men het doel toe, men helpe de middelen vinden. Door mededeelingen en terechtwijzingen make men den samensteller zijn taak, door inteekening op het werk den uitgever de voortzetting dezer uitgaaf mogelijk.
J.N.v.H.