| |
| |
| |
Politiek overzicht.
Rotterdam, 24 Mei.
Les jours se suivent et se ressemblent: wordt door deze woorden voor velen hun maatschappelijk leven voldoende gekarakteriseerd, ook het staatkundig leven der volken vindt zich in onze dagen in deze matheid en eentonigheid ademende spreuk vrij wel weerspiegeld. Wij leven niet in een tijd, waarin grootsche ideeën de volkeren bewegen en de worsteling der geesten loopt over de hoogste belangen der menschheid, zoodat aller sluimerende krachten zich ontplooien en ontwikkelen in den strijd en deze zich in telkens nieuwe en verrassende vormen openbaart, die tot nieuwe krachtsinspanning prikkelen. Vergelijken wij onzen tijd met dien der reformatie in Duitschland, met dien der kolonisatie van Amerika, met dien der strijd van de Stuarts en het Engelsche volk, om van tijdperken van machtiger wereldberoeringen niet eens te gewagen, dan maakt het staatkundig gekibbel onzer dagen, dat de behagelijke kalmte van ons rustig maatschappelijk bestaan slechts weinig vermag te storen, den indruk van een muizen- en kikvorschenstrijd, die inderdaad geen aanspraak heeft op bijzondere belangstelling. Het is waar, de vraagstukken die tijdelijk de partijen hier en ginds verdeeld houden, hebben hun beteekenis, en niet onverschillig is het voor 't geluk en de welvaart der natiën, hoe zij worden opgelost. Maar toch waar zijn de quaesties, die waarlijk het innerlijk leven der volken raken, die de polsen sneller doen kloppen, het bloed warmer doen bruisen en die waard zijn, dat men zich daarvoor aangordt en alles op het spel zet? Al te vaak voorwaar maakt de strijd onzer partijen den indruk van een gesol met strijdpunten, die zich niet opdringen, maar die door ijverig zoeken gevonden worden en die alleen bij machte zijn de strijders warm te maken, zoolang dezen zich in de parlementaire arena bevinden. Karakte- | |
| |
ristiek is de klacht, die door Charles de Mazade bijna elke veertien dagen in de Revue des Deux Mondes wordt aangeheven, dat regeering en
parlement in Frankrijk door een manie van wetgeven en reglementeeren zijn bezield, waaraan het land allerminst behoefte heeft, het land, dat niets liever wil dan zich kalm ontwikkelen, zonder voortdurend door van hooger hand verordende nieuwigheden te worden gestoord. De klacht is te zeer de vrucht eener subjectieve opvatting van den bourgeois satisfait, die liefst niet raken wil aan wat den lieven vrede, waarin hij zich koestert, dreigt te verstoren, om op volstrekte juistheid aanspraak te maken, maar in elk geval weerspiegelt zij wonderwel een stemming, die nu eenmaal bij de volken, elders zoowel als in Frankrijk, bestaat en zich gelden doet. Velen willen niet weten van de behandeling van ingrijpende vragen, en de wijze, waarop de meeste regeeringen en parlementen ze aanvatten, strekt niet om dien weerzin te overwinnen. Het valt trouwens moeilijk te verbloemen, dat het parlementaire stelsel, dat gemakkelijk en met het volste recht op theoretische gronden aangeprezen, een rasschen zegetocht over de gansche wereld volbrengt, in de praktijk niet geheel beantwoordt aan de hooge verwachtingen, die het heeft gewekt. Er gaat allerwegen maar één stem op over den praatlust, den weinig practischen zin, de factiezucht en de kramerpolitiek dier groote vergaderingen, die particuliere belangen en eigen begeerlijkheden meer dan de publieke zaak schijnen te vertegenwoordigen. De fout wordt gezocht, hier in de wijze van samenstelling van het parlement, daar in de manier van werken, ginds weer in gebrek aan publieken zin der natie, of wel in de fouten van het volkskarakter; doch waar men de oorzaak dan zoeken moge, opmerkelijk is het in elk geval, dat in geen land het parlement een zelfde veroordeeling ontgaat, waardoor het vermoeden gewettigd wordt, dat de aanstoot gevende gebreken tot zekere hoogte het stelsel zelf aankleven. Overal vindt men het op kleingeestige wijze behandelen van de algemeene belangen, het loven en bieden der op eigen bate bedachte
partijen, het beginselloos heen en weer laveeren en het herhaaldelijk wenden en keeren der zelfde vraagstukken, dat de handelingen onzer groote beraadslagende lichamen tot een zoo onverkwikkelijke lectuur maakt. Er gaat geen levenwekkende adem over de volken, die ze oproept tot groote daden, en van de parlementen zeer zeker zal die kracht ten leven niet uitgaan.
| |
| |
Geen parlementair getwist maakt onbehagelijker indruk dan dat waarvan Duitschland het tooneel is. Trachten wij daar den draad weder op te nemen, waar wij dien lieten glippen, nergens is meer aanleiding dan hier om een teleurgesteld: Alles schon dagewesen! uit te roepen. Werkliedenverzekering, tabaksmonopolie, concessiën op kerkelijk gebied: om die drie punten blijft alles draaien. Met een eigenzinnigheid, die met de jaren niet afneemt, blijft de Rijkskanselier aan zijn geliefde plannen vasthouden, en iedere nieuwe zitting van Rijksdag of Landdag is een middel tot vernieuwd geschacher en gekuip om de gunst der partijen, opdat eindelijk een meerderheid kan geboren worden, die gewillig buigt voor het wachtwoord van den ijzeren kanselier. Tot nog toe schijnt hier het bewijs geleverd te worden, dat niet op gebied der mechanica alleen de resultante van verschillende krachten rust kan wezen. Zoo min de regeering er in slaagt een haar onderdanige meerderheid te vormen, die zonder om te zien de door haar aangewezen richting volgt, zoo min gelukt het in het parlement een partij op te bouwen, die hecht aaneengebonden en sterk door haar beginselen voldoende beweegkracht ontwikkelt om het schip van staat in een bepaalde richting voort te stuwen. De gewone zitting van den Rijksdag was gesloten na zich met Bismarcks plannen te hebben onledig gehouden zonder eenig gevolg. Natuurlijk nam dit niet weg, dat de Rijkskanselier ze nog eenmaal aan de orde stelt en daarvoor zelfs den Rijksdag bijeenroept in een buitengewone zitting, die evenzoo belooft op niets uit te loopen. Inmiddels kon deze buitengewone zitting tegelijk dienen als sluw gevonden middel om door de logica der feiten de voor Bismarcks redeneeringen onvatbare volksvertegenwoordigers te overtuigen van de noodzakelijkheid van zijn ontwerp om de zittingen van den Rijksdag slechts om de twee jaar te doen houden. Opzettelijk toch werd de zitting gelijktijdig met die van den Pruisischen Landdag bijeengeroepen,
om den leden, die tot beide vergaderingen behooren, het vervullen hunner plichten onmogelijk te maken. Tevens konden dan Rijksdag en Landdag als troeven tegen elkander uitgespeeld worden, om te verkrijgen wat van één afzonderlijk onmogelijk te erlangen was. Bleef de Rijksdag van de belastingplannen afkeerig, men kon vast den Landdag door het Verwendungsgesetz over de belastingoverschotten der toekomst doen beslissen en daardoor de regeling zooveel mogelijk praejudicieeren. Volhardde het centrum in den Rijksdag in zijn weinig tegemoet- | |
| |
komende houding tegenover de sociale plannen der regeering en vooral tegenover het tabaksmonopolie, men kon het zien te winnen door in den Landdag een wijziging der kerkelijke wetten als lokaas aan te bieden. Met zulke kleine middeltjes, telkens weer herhaald, beproeft men tegenwoordig een grooten staat te regeeren. Voorloopig plukt de regeering weinig vruchten van haar tactiek, en de eenige partij, die er wel bij vaart, is het centrum. Het schijnt waarlijk, dat de kleine Excellenz van Meppen gelrerd heeft vroeger op te staan dan de Rijkskanselier. Terwijl men voortdurend onderhandelt, - wel niet openlijk of met ronde woorden, maar goede verstaanders hebben soms niet eens halve woorden noodig - weet Windthorst voor zich altijd het wezen te bedingen en zijn tegenpartij met een schijn te paaien. Stuk voor stuk wordt het gebouw der kerkelijke wetten afgebrokkeld, doch de daarvoor beloofde steun der ultramontanen blijft zich immer bij beloften bepalen. Het is waar, zij verkrijgen door de wijziging der kerkelijke wetten niet alles wat zij wenschen, daar de regeering voorzichtig genoeg is om bijkans elke concessie van haar discretionaire bevoegdheid afhankelijk te maken, zoodat zij volgens Bismarck's karakteristieke uitdrukking de wapenen eenvoudig op den bodem van het strijdperk neerlegt en ze niet opbergt of vernietigt, maar met dat al komen de ultramontanen in zoo oneindig veel beter conditie,
dat het geen wonder is, dat op eenig loon voor al dat gunstbetoon wordt gerekend. Aandoenlijk bijna wordt het getreur der echte Culturkämpfer, die hun heilig huisje zoo onbarmhartig zien neerhalen. Ook hun partij echter heeft haar innerlijke kracht verloren, en deernis slechts wekt haar machteloos woeden, als zij nog den hartstocht en de geestkracht van vroeger dagen in hollen klinkklank van woorden poogt af te spiegelen. Zóó de bezadigde Kölnische Zeitung naar aanleiding der pas aangenomen kerkelijke wet, waarvan het zwaartepunt ligt in de aanstootelijke bepaling, dat door den koning begenadigde bisschoppen ipso jure in 't bestuur van hun diocese terugkeeren. ‘Alle oprechte liberalen,’ roept zij op beslisten en verontwaardigden toon uit, ‘en alle duitschgezinde patriotten, ook de gematigdsten, zal het na zulk een ontgoocheling omtrent den kanselier onmogelijk gemaakt zijn in het parlement en bij de verkiezingen nog verder een bemiddelend standpunt in te nemen, maar zij zullen zich, naar zich voorzien laat, in de rangen van de meest besliste tegenstanders teruggeslingerd zien.’ Wat vastberaden mannen! O ze zijn kostelijk die
| |
| |
‘bemiddelende’ liberalen en patriotten! Zoo moedig zijn de Pygmaeën, als Herakles op het rustbed ligt te Friedrichsruh. Maar als hij ontwaakt en het machtige hoofd opricht en de reuzenarm grijpt naar de knots? - teruggeslingerd zullen zij zeker worden van schrik en ontzetting over hun vermetelheid, al is het dan ook niet in de rangen der meest besliste tegenstanders. Een partij trouwens van besliste tegenstanders van des kanseliers régime, die tevens een eigen régime daartegenover weet te stellen, moet nog geboren worden. Zoolang zij zich niet ontwikkelt, blijft het politieke leven met onmacht geslagen.
Valt bij meerder afwisseling en bedrijvigheid over den franschen wetgevenden arbeid gunstiger getuigenis af te leggen? Aan wetten, verordeningen, nieuwe regelingen op elk gebied geen gebrek, maar er kleeft aan dezen franschen arbeid een fout, die alleen met het fransche woord décousu is uit te drukken. Men vat nu het een dan het ander aan, zonder recht te weten waarom, telkens met het beweren voor den dag komend, dat het land nu eenmaal de bedoelde hervorming eischt. Men houdt niet van langademige regelingen, maar gaat stuksgewijze te werk, nu hier wat afbrekend, dan daar wat vervormend, ginds weer iets bijbouwend, en het eind is, dat verwarringen in 't leven worden geroepen, die weder nieuwe veranderingen dringend noodzakelijk maken. Geen sprekender bewijs hoe zonderling en beginselloos de vertegenwoordiging zich heen en weer laat slingeren, dan het lot, dat de echtscheiding is wedervaren. Het vorige jaar onverbiddelijk verworpen, deed zij dit jaar weder haar intrede in de kamer, en thans wordt zij na zwak en onbeduidend debat, waarbij Léon Rénault, de vorige maal haar vurigste pleitredenaar, ontbrak, tot wet verheven. En dat niet door een kleine verschuiving van stemmen, maar met een overstelpend groote meerderheid, gelijk verleden jaar de verwerping met overgroote meerderheid geschiedde. Het is waar, een verkiezing ligt tusschen beide gebeurtenissen, maar welk grillig toeval heeft dan gewild, dat de kamer, uit de nieuwe verkiezingen geboren, een zoo geheel andere opinie weerspiegelt in een vraagstuk, dat bij de verkiezingen waarlijk geen shibboleth was, ja niet eens werd genoemd? Beide malen heette het met dat al, dat het land duidelijk had gesproken: verleden jaar wilde het de echtscheiding volstrekt niet, ditmaal vorderde het de echtscheiding dringend. Voldoening over de thans gevallen beslissing, die naar onze overtuiging aan de eerste eischen
| |
| |
van recht en zedelijkheid beantwoordt, sluit bescheiden twijfel niet uit aan het vruchtdragende eener wetgeeving, die zich zoo beginselloos her- en derwaarts bewegen laat.
Wij zouden dus kunnen voortgaan de verschillende landen kortelijk de revue te doen passeeren, om overal in meerdere of mindere mate de zelfde teekenen van zwakheid of ontaarding der parlementaire regeering te ontmoeten. Wij zouden het oog kunnen slaan op Italië, waar na eindelooze debatten ten langen leste een kieswethervorming is tot stand gekomen, die wellicht in de practijk een stap in de goede richting zal blijken te zijn, maar die door menige halfslachtige en stelsellooze bepaling toont, haar aanzijn aan menig compromis der partijen te danken te hebben. Wij zouden in Spanje met waardeering kunnen wijzen op de inspanning, waarmede de regeering herstel van 't geschokte crediet des lands en opbeuring van handel en nijverheid nastreeft, om het tevens te betreuren, dat particuliere belangen zich aan dat streven belemmerend in den weg stellen. Wij zouden.... maar genoeg: de nauwgezette registreering van alle min of meer beduidende quaesties, die de verschillende volkeren tijdelijk bezighouden, zou ons, bij ontstentenis van zaken van overwegend belang, in een dorre en kroniekmatige opsomming doen vervallen. Zijn dan de bewegingen op het schaakbord der internationale verhoudingen belangwekkender? De Egyptische quaestie doet wel is waar van zich spreken, maar veroorzaakt, naar het schijnt, de mogendheden niet zooveel hoofdbrekens als andere phases van het eeuwig wisselende Oostersche vraagstuk haar meermalen bezorgden.
Men kan wel zeggen, dat Egypte sinds een jaar, zonder bepaald in een staat van wetteloosheid te verkeeren, toch een tijdperk van gisting doormaakt, dat elk oogenblik voor een uitbarsting doet vreezen. De bij de mogendheden, bepaaldelijk bij Frankrijk en Engeland, niet ontbrekende begeerte om tusschenbeide te komen, werd lang teruggedrongen door het besef der onzekerheid, waartoe zulk een tusschenkomst leiden moest. De politiek der weifelmoedigheid zegepraalde, en men stak geen hand uit om de crisis hetzij te bespoedigen, hetzij af te wenden. En zoo naderde de crisis, dank zij de beroeringen der partij, die onder de schoonschijnende leus eener ‘nationale’ beweging streefde naar de oppermacht van het militaire arabische element. Oppervlakkige toeschouwers, voor wie het recht der volken op zelfbepaling het eerste altikel is van
| |
| |
hun politieke geloofsbelijdenis, waren licht geneigd deze beweging als volkomen natuurlijk en gerechtvaardigd toe te juichen. En inderdaad, dat zij recht van bestaan had, hebben wij indertijd, dit vraagstuk besprekende, niet ontkend. Maar zij is ongelukkig op verkeerde banen verdoold geraakt, wat trouwens weinig te verwonderen is. Immers wat is op Egyptischen bodem het nationale element, waarop een nationale beweging zich steunen kan? Is het de Egyptische ambtenaarsstand, het meest ontwikkelde deel der bevolking, dat den westerschen invloed met leede oogen aanziet, maar dat, bijna geheel van Turksche afkomst, door den Arabier bijna even fel wordt gehaat als Franschen, Engelschen en Italianen? Zijn het de officieren van het Egyptische leger, die deels Arabieren, deels Circassiërs, wanhopig onder elkander verdeeld zijn en bovendien zich aan de belangen des volks al bitter weinig storen? Of is het de Egyptische natie zelve, afgezien nu van ambtenaren en officieren? Maar waar die te vinden? onder de Koptische Christenen of onder de Mahomedanen, elkander een doorn in het oog? Op het land, waar de ongelukkige Fellah's, zoo juist van de zweepslagen der belasting-inners verlost, nauwlijks tot het besef zijn gekomen, dat zij nog tot iets anders geroepen zijn dan om uitgezogen en uitgemergeld te worden? Of in de woestijn, waar de zwervende Bedouinen spotten met alle beschaving en in hun hoogmoed vol verachting neerzien op al wat werken wil en zwoegen en zich ontwikkelen? Voorwaar een krachtige hand was noodig om uit al die elementen een volk te kneden en het op te leiden tot zelfregeering. Had Tewfik-Pacha die krachtige hand bezeten, een benijdenswaardige taak ware voor hem weggelegd, die, door de sympathie der mogendheden gedragen en met welwillendheid door alle klassen ontvangen, de gunstige gelegenheid had kunnen aangrijpen om in waarheid de hervormer te worden, die zijn vader, de nabootser van het Westen, zich droomde te zijn. Maar tot ongeluk van
Egypte was juist zwakheid en besluiteloosheid de overheerschende karaktertrek van den jeugdigen Khedive. Nu moest een man als Arabi-bey de redder heeten van Egypte, - Arabi-bey, een onwetend en verwaten legeraanvoerder, op wiens loome gelaatstrekken en in wiens doffe oogen het Oosten zijn stempel heeft gedrukt van weekelijkheid en genotzucht! Onder leiding van dezen man werd het arabische element in het leger allengs de overheerschende macht in Egypte, en de Khedive en zijn minister Sherif ruimden uit zwakheid en vrees het veld voor den
| |
| |
gelukzoeker, die zich begon te verbeelden tot de rol van hervormer geroepen te zijn. Door het aannemen van eenige Schlagwörter van het westersche liberalisme en door het zich tooien met den naam eener nationale partij, wist hij zelfs de openbare meening in het Westen tijdelijk in den waan te brengen, dat Egypte onder zijn bewind zou worden herboren.
En waarop is nu dat alles uitgeloopen? Geen anderen dan de arabische militairen hebben ten slotte voordeel getrokken van deze nationale beweging. Het aantal officiersposten buitensporig vermeerderd, de officieren zooveel mogelijk van soldij voorzien, een soort van samenzwering te baat genomen om de Circassische officieren uit de gelederen te bannen: dat was het doel der hoog opgevijzelde hervormingen. De lasten des volks waren er niet lichter door geworden, de administratie niet eerlijker en zuiverder, de orde en veiligheid niet beter behoed - verre van dien, nu èn de bevolking èn de Europeanen èn de Khedive zelf onder soldatenvrees gestadig gebukt gingen. Ja, ook Arabi-pacha voelde op het oogenblik zijner hoogste macht, toen hij zich openlijk tegen zijn meester verzette, de teugels reeds aan zijn hand ontglippen, daar hij de ontevreden elementen in het door hem grootgemaakte leger niet meer meester was. Het werd hoog tijd, dat de mogendheden een woord meespraken. Engeland en Frankrijk herinnerden zich een nota, onder Gambetta's ministerschap naar Egypte gezonden, waarin zij Tewfik ingeval van troebelen hulp beloofden, en maakten zich gereed hun belofte gestand te doen. Bij de andere mogendheden ontmoette dit voornemen geen bezwaar. Geen wonder, daar weinig eer of voordeel met het avontuur te behalen was, zoolang geen feitelijke bezetting beoogd werd, een eventualiteit, waartegen de onderlinge naijver der beide geallieerden voorshands voldoende waarborg scheen. Verscheidene malen had ook de Sultan, in naam nog suzerein van den Khedive, neiging tot tusschenkomst getoond, waartegen Arabi beloofd had zich gewapenderhand te zullen verzetten. Onzekerheid, hoe de mogendheden stappen zijnerzijds zouden opnemen, hadden den Sultan nog doen aarzelen, en toen hij zich om inlichtingen tot den duitschen gezant, zoo men weet in den laatsten tijd zijn uitverkoren raadsman, wendde, gaf deze een diplomatiek bescheid, waaruit zooveel af te leiden viel, dat
Bismarck de turksche inmenging niet wilde begunstigen, maar dat hij zoo noodig den Sultan ‘dien steen dien de bouwlieden verworpen hebben’ wel
| |
| |
in zijn bouwplannen wilde gebruiken. Engeland was er een tijd lang niet afkeerig vair den Sultan als mandataris der mogendheden te doen optreden. Doch het werd toch beter geacht, dat de zending van eenige engelsche en fransche oorlogsschepen aan de egyptische comedie een eind zou maken.
Reeds had de Khedive, wel vertrouwende dat men hem niet in den steek zou laten, een beslisten toon tegenover zijn ministers aangeslagen, en toen de nadering der vreemde schepen werd aangekondigd, sloeg den heldhaftigen Arabi zoozeer de schrik om het hart, dat hij op de lafhartigste wijze de hand ging kussen van den Khedive, dien hij zoo pas nog met onttrooning had bedreigd. Intusschen - zoo onberekenbaar zijn Oostersche zaken - toen Arabi bemerkte, dat er bij de westersche mogendheden weinig neiging bestond haar eischen met de wapenen kracht bij te zetten, keerde hij weder geheel om. Nu de Khedive gewillig aan Engeland en Frankrijk het oor leende, was hij het, die zich in de armen van den Sultan wierp en verklaarde alleen aan den suzerein te zullen gehoorzamen. De rust zal wel op een of andere wijze hersteld worden, daaraan valt niet te twijfelen, maar of dit avontuur, waarvan voorloopig alleen speculanten à la hausse in egyptische fondsen voordeel hebben getrokken, tot heil van Egypte zal afloopen en of het tijdperk der verwikkelingen daarmeê zal gesloten zijn, dit zijn andere vragen, waarop het voorbarig zou zijn te antwoorden.
Werden de diplomatieke wateren door deze Egyptische verwikkelingen bijna even weinig beroerd, als in alle landen de wateren der binnenlandsche politiek door de slechts over de oppervlakte scherende parlementaire stormen, en schijnt aldus rustige rust zich over ons werelddeel te legeren, toch worden wij telken male opgeschrikt door de onheilspellende geluiden, die weerklinken van de verste ooster- en de verste westerzomen, waar het kookt en bruist in de diepten, en van tijd tot tijd de oppervlakte geweldig beroerd wordt, als de afgronden hun geheimenissen onthullen. Het zijn daar de sociale vraagstukken, die zich verheffen in al hun ontzettenden ernst, ons manende niet te zeer te vertrouwen op onze welvaart en onze rust en onze wetenschap en onze beschaving, die wijde kloven der maatschappij wel bedekken, maar niet dempen. Spoediger dan de meeste Europeesche volken droomen, kunnen ook wij ons gesteld zien voor toestanden, als waarmeê Engeland en Rusland te worstelen hebben, en de vraag is, of onze politieke
| |
| |
kibbelarijen een leerschool vormen, die ons gereed maakt om dergelijke gevaren af te wachten en te bezweren. Zooveel is zeker, dat in Westen en Oosten voor de schrikkelijke sociale disharmonieën nog geen oplossing is gevonden. En meer dan kinderachtig is de oppervlakkige en waanwijze verzekering van een de Molinari, nog al een van Frankrijks coryphaeën op wetenschappelijk gebied, dat ‘vrijheid van contract’, een der bekende Schlagwörter der oude oeconomie, het arcanum is voor alle maatschappelijke kwalen, waartegen men hier en ginds geneesmiddelen zoekt.
Aan de Iersche misdaden was men helaas! allengs gewend geraakt als aan een chronische kwaal, maar een kreets van ontzetting ging toch op door het gansche Vereenigd Koninkrijk, toen in den avond van den zesden Mei de moord in het Phoenix-park de eentonige reeks dier vroegere gruweldaden ver in de schaduw stelde. Hij kwam zoo onverwacht en zoo noodlottig mogelijk als een waarschuwing, dat hoe ook regeering en parlement mogen wikken, heil zoekende nu in het straffer aanhalen, dan in het vieren der teugels, een verborgen macht over het lot van Ierland blijft beschikken. Gemakkelijk valt het Gladstone's beheer over Ierland aan de kaak te stellen als een stelselloos dobberen, als een weifelend zoeken, maar wie kan zich tot nog toe beroemen den weg te weten in die duisternis? 't Is een lichte en dankbare taak, bij iederen nieuwen maatregel, die de regeering beproeft, uit te roepen: dat is nu juist de weg, die het allerlaatst moest worden ingeslagen, - en dan, als hij niet terstond met het beoogde gevolg is bekroond, zegevierend te stoffen op eigen profetische gave; maar als die alwijze critici zelf geroepen waren om met die zee van moeielijkheden te worstelen, wat waarborg, dat zij dadelijk de juiste middelen hadden gegrepen? Als wij dit in het oog houden, moet overigens niet ontkend worden, dat Gladstone inderdaad stelselloos heeft gedobberd, en dat de pogingen der bevriende pers om zijn consequentie te bewijzen, inderdaad wanhopig verdienen te worden genoemd. Juist had zich weder een wending in die politiek getoond, de voorbereiding voor een overgang tot vermindering van dwang en tot vrijgeviger wetgeving, toen de dank zich uitte in den vorm van messteken, waarmeê de boodschapper dier verzoeningspolitiek, zooeven op Ierschen bodem aangekomen, in het drukbezochte Dublinsche park voor de oogen van den Onderkoning zelf werd vermoord. Nadat bij de troonrede en naar aanleiding der troon- | |
| |
rede verscheidene ministers hadden verklaard, dat de gestrenge
maatregelen om het oproer te smoren in waarheid doel begonnen te treffen, en nadat spoedig daarop tal van agrarische misdrijven die grootspraak kwamen logenstraffen, die weder verscherping van dwang deden vreezen, wekte groote verbazing de verzoenende toon, dien Gladstone plotseling aansloeg, toen een der uiterste Land-leaguers, Redmond, een wijziging der landwet voorstelde. Hierbij waren waarschijnlijk twee overwegingen in het spel. In de eerste plaats moest het ministerie erkennen, dat inderdaad de billijkheid een aanvulling der landwet vorderde. De moeilijkheid der achterstallige pachten was het groote struikelblok op den weg der verzoening, want wat baatte het al, of de landcommissie een billijke pachtregeling voor de toekomst vaststelde, als de pachter, die achterlijk was in de betaling voor de jaren van den hongersnood, toch niet in staat was de dus opgeloopen schuld af te dragen? Uit den aard der zaak verkeerden de meeste pachters, die vermindering hunner huursom vroegen, in dien toestand, en juist zij konden bij de landheeren op weinig consideratie rekenen. Hen te helpen was een der hoofddoeleinden van Redmond's bill en op dit punt toonde Gladstone een neiging tot tegemoetkoming. Behalve door billijkheidsgevoel werd hij in de tweede plaats daartoe gedreven door politieke berekening, om zich niet door de conservatieven in edelmoedigheid tegenover Ierland te laten overtreffen. Ook bij hen toch had een merkwaardige evolutie plaats gevonden. De enquêtecommissie der Lords had zich in één opzicht minder behoudend betoond dan gevreesd werd, daar zij een uitbreiding der purchase clauses van de wet aanbeval in dien zin, dat het verwerven van land in eigendom door de pachters zou worden vergemakkelijkt. Lord Salisbury als leider der partij had dit denkbeeld gretig aangegrepen en verdedigd, en toen Redmond's bill ook in dit opzicht hervormingen voorstelde, maakte een der leiders van de Tories in het Lagerhuis,
de heer W.H. Smith, zich gereed een voorstel in te dienen, om op de eer der verbetering voor zijn partij beslag te leggen. De Tories hadden de kunst to outdo the Whigs nog niet afgeleerd, en wilden dezelfde politiek volgen, als waardoor zij free trade hebben ingevoerd, vrijer handel dan de Whigs aandurfden, toen de protectionistische zaak reddeloos verloren was, en household suffrage, waarmee de Whigs slechts aarzelend medegingen, toen de conservatieve beperkingen van het stemrecht onhoudbaar bleken.
| |
| |
Daarnevens wil men beweren, dat voor de landeigenaars een goede mate van eigenbelang zich verschool achter hun ijver om de pachters aan grondeigendom te helpen. Een voldoende schadeloosstelling immers, op welke wijze dan ook bijeengebracht, kon hun bij onteigening van hun grond niet ontgaan, en was het niet de moeite waard voor zulk een tastbare vergoeding in deze veelbewogen tijden afstand te doen van een grondbezit, dat minder eer dan gevaar medebracht en met tot betalen onwillige of onmachtige pachters, slechts luttel vruchten meer afwierp? Hoe dit zij, laten wij aannemen, dat ook edeler gevoelens de Tories bewogen bij hun streven om den Ierschen pachter te verheffen, en dat dus het gelukkig tijdperk was aangebroken, waarop liberaal en conservatief wedijverden, wie den ander in edelmoedigheid zou overtreffen.
Van regeeringszijde werd de aankondiging eener verzoeningspolitiek weldra door beteekenisvolle feiten gevolgd. Het ontslag van den Ierschen onderkoning, de benoeming van den Lord President, Earl Spencer, tot deze hooge waardigheid, de vrijlating van de gevangen parlementsleden uit de gevangenis van Kilmainham, het ontslag van Forster volgden elkander binnen weinige dagen op. De schijn althans ontstond, dat een geheele ommekeer der oude politiek bedoeld werd. De regeering kondigde dan ook aan, dat zij van plan was het vraagstuk der achterstallige pachten te regelen en niet van zins was verlenging aan te vragen van de Life and Property Preservation Act, die in den herfst zou vervallen, doch dat zij alleen een wet zou vragen to strengthen the ordinary law and to meet difficulties in the administration of justice. Dat de regeering zich ditmaal van deze wending veel beloofde, is haar te vergeven, want voor het eerst was zij er in geslaagd de onverzoenlijken in het parlement te buigen. Parnell had zich namelijk uitgelaten, dat zoo een regeling der achterstallige pachten werd gevonden, een belangrijke stap tot bevrediging van Ierland gedaan zou zijn, en dat hij en zijn ambtgenooten dan in staat zouden wezen tegen misdrijven te waken. Het ministerie overwoog daarop, of het niet raadzaam was Parnell en zijn lotgenooten Dillon en O'Kelly in vrijheid te stellen en beantwoordde die vraag bevestigend. Hun vrijlating werd door die van den Fenian Michael Davitt gevolgd. Een uiterst welwillende houding van de zijde der Iersche parlementaire partij was de aanvankelijke belooning voor de regeering, wie echter haar besluit op 't verlies van den Chief Secretary voor Ierland kwam te staan.
| |
| |
Hiermede zijn terstond twee moeilijkheden geteekend, die de regeering vond aan den ingang van het doornig pad, dat zij besloten had te kiezen. Het aftreden van den heer Forster was wel geschikt vrees in te boezemen aan vele volgers der regeering, die slechts noode met deze zwenking mede konden gaan. Niet ongerechtvaardigd was de bedenking, dat zoo iemand, dan toch wel Forster op de hoogte moest zijn van hetgeen Ierland dienstig was, en dat weinig vertrouwen kon gesteld worden in een politiek, die alle stemmen voor zich had, behalve juist de meest gezaghebbende. Het pijnlijk debat, dat noodzakelijk uit dit ontslag moest voortspruiten, gaf meer verwarring dan licht. Het maakte een droevigen indruk, den heer Forster ijverig in de weer te zien, om het compromis zijner vroegere ambtgenooten met de Land-leaguers in een ongunstig licht te stellen en aan den anderen kant de regeering de aansprakelijkheid voor regeeringsdaden in Ierland, waarvoor toch het geheele kabinet verantwoordelijk is, op de schouders te wentelen van Forster alleen. Wat de juiste voornemens der regeering waren, bleef duister, en zeer gerechtvaardigd was de van conservatieve zijde aangekondigde motie, waarin op volledige en onverholen blootlegging der gansche regeeringspolitiek werd aangedrongen. Moest zoo geworsteld worden met de moeilijkheid om een parlementaire meerderheid bijeen te houden, op een tweede moeilijkheid werd de vinger gelegd door den Ierschen afgevaardigde O'Donnell, in een schrijven aan de Times, waarin men geneigd zou zijn een profetisch voorgevoel te ontdekken. ‘Mark this, schrijft O'Donnell, if England does not see results for this surrender to the Land-league, if there is another outrage committed, all England will turn against the Ministry which has made terms with Mr. Parnell.’ Slecht geprofeteerd, zal men wellicht zeggen, want niet geheel Engeland heeft zich tegen dit ministerie gekeerd, spijt den moord op Cavendish en Burke.
Dit is waar inderdaad, maar is het niet juist toe te schrijven aan het feit, dat het ministerie eigenlijk is teruggekomen van zijn toenadering tot de Land-league? Het gevaar bestond in elk geval, dat het bondgenootschap met Parnell het ministerie zwaar zou worden toegerekend, zoodra het geringste spoor van mislukking de verzoeningspolitiek verzelde.
Maar van zulk een outrage als aan alle verwachtingen van beter toekomst den bodem kwam inslaan, zal zelfs de heer O' Donnell wel niet hebben gedroomd. Moge al de benoeming van Lord
| |
| |
Cavendish, die als politiek man nog weinig op den voorgrond was getreden en door zijn familierelaties eer aan de partij der grondeigenaars verknocht scheen, bij het Iersche volk een teleurstelling hebben gewekt, die in het ironisch gelach, waarmee zijn benoeming van de banken der Iersche parlementsleden werd begroet, een weerklank vond, men twijfelde niet aan den redelijken en ridderlijken zin van dezen telg van een verdienstelijk geslacht en men wilde gaarne zijn daden afwachten, alvorens te oordeelen en te veroordeelen. Welke macht anders heeft beslist, ligt voorshands in het duister. Er is geen reden te twijfelen aan de oprechtheid der gevoelens van afschuw en verontwaardiging, waaraan de Iersche bevolking alom met nog grooter heftigheid en innigheid dan de Engelsche lucht gaf. Want er ligt inderdaad op den bodem van het Iersche volkskarakter een trek van ridderlijkheid en edelmoedigheid, waardoor een gevoel van ongeveinsde schaamte geboren werd, dat Erin's gastvrije bodem was ontwijd door het vergieten van 't schuldeloos bloed eens vreemdelings, die als bode der verzoening pas dien bodem had betreden. Men zie hierin geen strijd met de tergende koelheid, waarmede tal van in den grond der zaak even onmenschelijke en wreedaardige gruweldaden zijn opgenomen. Want dan gold het agrarische misdrijven, die in de volksovertuiging niet anders zijn dan een zwakke poging tot wedervergelding van al de misdrijven, die door Elizabeth en Cromwell en Willem den Derde, ja door wien al niet tegenover Ierland zijn gepleegd, misdrijven waarvoor in de allereerste plaats de gansche klasse der grondeigenaars aansprakelijk wordt gesteld. Men moge ijzen van zulk een wedervergelding, waarbij het straffend zwaard der gerechtigheid door een blinden volkshoop wordt gehanteerd, wie zal ontkennen, dat die volksovertuiging alleszins verklaarbaar is? Een Amerikaansch schrijver, Henry George gaat zelfs zoover, dat hij, zoo hij geen rekening moest houden met den ontzenuwenden invloed,
dien naar de wereldgeschiedenis leert, diepe armoede overal ten gevolge heeft, met moeite iets dat op een gevoel van verachting gelijkt zou onderdrukken voor een volk, dat door zooveel onrecht getergd slechts nu en dan en bij voorkomende gelegenheid een landheer vermoordt. Doch hier gold het geen landheer, maar een die beloofd had een ernstige poging te wagen aan het drukkend régime der landheeren zijn ergsten prikkel te ontnemen.
Intusschen de samenhang tusschen deze misdaad en de agrarische
| |
| |
wanbedrijven is niet te loochenen. Parnell moge de moordenaars van zich stooten, zij hangen aan zijn slippen. Zeer ongelegen kwam hem deze gebeurtenis, die zijn plannen dreigde te verstoren, nu hij zich gereed maakte het No rent-manifest te herroepen en het zijne bij te dragen tot bevrediging van Ierland. Doch hij moest het lot van alle revolutionairen ervaren, dat, zoodra zij één stap terug doen, de uitersten hunner partij hun afvallen en het hecht in handen nemen, dat zij zelven niet langer bij machte zijn te houden. Hij kon de geesten des verderfs niet langer bezweren, die hij wel niet had opgeroepen - dat had de geschiedenis voor hem gedaan - maar tot hun vreeselijken arbeid had georganiseerd. De grenzen, die hij meende te kunnen stellen, werden door zijn volgelingen niet geëerbiedigd; heftiger reeds dan zijn Land-league was de liga der vrouwen, ten onrechte door Forster bespot - sterk is de politieke of sociale partij, waarvoor de vrouw zich in de bres stelt -; heftiger nog de in 't geheim werkende genootschappen, die, eens aan 't moordwerk begonnen, de onderscheidingen niet meer maken door meer ontwikkelden voorgeschreven. De uitersten, met den naam van dynamiet-partij bestempeld, vonden hun sterksten steun in Amerika, waar de op vrijen bodem schotvrije Iersche broeders al het mogelijke doen om de verzoening in Ierland onbereikbaar te maken. Al keert zich voorzeker het meerendeel van het Iersche volk van hen af, het ontbreekt toch blijkbaar niet aan mannen, die tot vertwijfeling gedreven, gaarne het moordwapen hanteeren, hun in de hand gedrukt. Voor dezen geldt nu Parnell voor een verrader, op één lijn te stellen met ‘Buckshot’ Forster, Gladstone en andere tyrannen.
De vrees der Iersche leden werd bewaarheid, dat de misdaad van het Phoenix-park een nieuwe zwenking der regeering ten gevolge zou hebben. Het wetsontwerp voor prevention of crime, onmiddellijk ingediend door Sir William Harcourt (in stede van den nieuwen chief secretary Trevelyan, die geen cabinet minister is), was een bittere teleurstelling voor hen, die op zachtere behandeling van Ierland hadden gerekend. Wil men aan de woorden der regeering onvoorwaardelijk geloof slaan, dan heeft de moord alleen ten gevolge gehad, dat de indiening dezer voordracht bespoedigd is en het allereerst aan de orde gesteld, doch als men nauwkeurig kennis neemt van haar draconische bepalingen, dan is het onaannemelijk, dat toen de regeering woorden der verzoening op de lippen nam, zij tegelijk
| |
| |
zulk een schrikbewind beoogde. De conservatieven, die met prijzenwaardige vaderlandsliefde geen munt hebben willen slaan uit het ongeluk hunner tegenstanders, maar die terstond na den moord hun vijandige motie introkken en de regeering hun hulp toezegden - in Engeland zijn de partijen nog niet zoo als elders ontaard -, de conservatieven konden tevreden zijn en namen met beide handen het wetsontwerp aan, dat ja een vrucht is van een politiek van verzoening, maar van verzoening tusschen de engelsche politieke partijen, niet tusschen Engeland en Ierland. De Iersche leden, niet de Parnelliten alleen, ook de volgers van Shaw, verwierpen het. Inderdaad, als men leest, hoe de Onderkoning het recht verkrijgt de rechtspraak der jury, in 't Vereenigd Koninkrijk steeds als een hoofdbolwerk der vrijheid beschouwd, af te schaffen; hoe de regeering voor zich het recht bedingt vreemdelingen zonder vorm van proces buiten de landpalen te verwijzen; hoe de pers onder het toezicht der regeering wordt gesteld; hoe in zekere gevallen een gansch district aansprakelijk wordt gehouden voor daarin gepleegde misdrijven; hoe een ieder, die 's avonds uit wandelen gaat under suspicious circumstances bloot staat aan 't gevaar om door den eersten den besten politieagent te worden opgepakt, als men dat en meer van dien aard leest, dan wordt - om met een duitsch blad te spreken, dat blijkbaar het continent met het ‘Culturvolk’ vereenzelvigt - Einem ganz continental zu Muthe, en dan begrijpt men, wat diepe teleurstelling zich moest meester maken van de Iersche vertegenwoordigers, die zich vleiden met de hoop op betere tijden. Er ligt veel waarheid in de klacht van O'Donnell, dat men dus een gansch volk laat boeten voor de tekortkomingen der engelsche policie. Want inderdaad, welk een policie moet dat wezen, die op klaarlichten dag in een drukbezochte publieke wandelplaats de vertegenwoordigers der regeering voor het oog van den Onderkoning zelf laat
vermoorden, die de moordenaars spoorloos laat ontsnappen, die weken later nog niets heeft ontdekt, maar die zich inmiddels weet onledig te houden met het uiteenjagen van een optocht van jongens en het bij ongeluk doodschieten van eenige dier kinderen, gelijk toen te Ballina geschiedde! De regeering echter ziet meer heil in een uitzonderingswet, die minstens met een kleinen staat van beleg overeenkomt, dan in verbetering der policie. Hoe zij zich dus beijverde de publieke opinie in Engeland te bevredigen, toch is zij er niet in geslaagd den gevreesden indruk geheel uit te wisschen, dat zij zich tot een com- | |
| |
promis met de Land-league heeft verlaagd. Daarover zijn hoogst onverkwikkelijke woorden in het Lagerhuis gevallen, waartoe eerst Gladstone door zijn geheimzinnige uitingen, daarna Forster door zijn niet zeer kiesche onthullingen aanleiding gaven. Voor verstandige menschen, die hun rede door partijhartstocht niet laten benevelen, behoefde deze quaestie geen debat uit te lokken. De regeering had gelijk, als zij volhield, dat er geen overeenkomst in optima forma was, de oppositie, als zij staande hield, dat er afspraken waren waardoor de partijen moreel waren gebonden. Wat deed het ter zake? Waarom mag een regeering, als zij meent gegronde hoop te hebben, dat zij door een billijke concessie een partij kan bevredigen, niet belofte tegen belofte ruilen, waar zoo onmetelijk veel op het spel staat? Doch het ongeluk is, dat bij de groote menigte niet aan de onbevooroordeelde rede het hoogste woord wordt gegeven, maar dat ontzaglijke indruk op haar verbeelding wordt gemaakt door het op effect berekende woord, dat de rust van Ierland een artikel van koop is geweest tusschen het gouvernement en de oproermakers. Zoo schijnt de toestand der regeering weer moeilijker dan ooit; door haar dwangwet vervreemdt zij weer de Iersche sympathieën waarvan zij zich te nauwernood had verzekerd; bij haar maatregelen tot oplossing van het agrarische
vraagstuk (reeds is het ontwerp ter regeling der achterstallige pachten ingediend) kan zij slechts noode rekenen op den steun der meerderheid. En Ierlands sociale toestand blijft zoo treurig als ooit.
Van sociale euvelen en wanverhoudingen spreken ook de berichten uit het verre Oosten, waar het leven der massa's doodsch en eenvormig is als de kale onafzienbare russische vlakten, waar de maatschappij overigens rijk is aan tegenstellingen als Ruslands klimaat en natuur, tegenstellingen, die onophoudelijk tot botsingen leiden. De Nihilisten houden niet op te complotteeren, al is er wat stilstand gekomen in de reeks der buitengewone misdaden. Stoutmoedig en vastberaden als altijd, toonen zij dat nog steeds de politieke moord voor hen de eenvoudigste weg is om hinderpalen op te ruimen. Nog steeds siddert voor die in 't duister werkende krachten de almachtige beheerscher aller Russen en aarzelend slechts durft hij er toe overgaan het feest zijner kroning in 't openbaar te vieren. Zij blijven op leven en dood strijden tegen een maatschappij, die hen uitwerpt, die onder de koude, loodzwaar drukkende hand van het despotisme geen uitweg vinden voor hun overmaat van levenskracht. Van een maatschappelijke wonde spreekt
| |
| |
ook het proces, dat onlangs gevoerd is tegen een reeks hooge ambtenaren, die met de staatsgelden geleefd hadden, als behoorden zij tot hun particulier vermogen. Een blik werd hierdoor even gegund in de handelingen van den ambtenaarsstand, waarvan grondige kenners van het russische leven steeds hebben verzekerd, dat hij hopeloos verdorven is. De beambten-adel, het tchinovisme, is volgens een zoo bevoegd beoordeelaar als Anatole Leroy Beaulieu, de kanker, die aan de russische samenleving knaagt. Als noodzakelijke tusschenpersonen tusschen den Czaar en het volk verijdelen zij in hun traagheid en veilheid alle pogingen tot hervorming, die van boven uitgaan; als vertegenwoordigers van het gezag des Czaren, waarvoor de moujik deemoedig neêrknielt, doen zij dat gezag van de schraapzuchtigste en onrechtvaardigste zijde kennen; als machthebbenden misbruiken zij hun macht bijna uitsluitend om hun eigen belangen te dienen. Wat daarbij in Rusland ontbreekt, is een ontwikkelde en gegoede burgerstand, die in staat zou zijn een tegenwicht te vormen tegen den dommen adeltrots der bureaucratie. Hoe in West-Europa velen ook smalen mogen op de bourgeoisie, ontkennen kan wel niemand, dat een burgerstand een krachtig element is, dat om het minst te zeggen in geen maatschappij kan gemist worden, en dat bepaaldelijk in een zich vormende maatschappij de kern is waarom de verschillende krachten zich groepeeren. In Rusland ontbreekt dit vormend element geheel en al aan de op het land verspreide en aan het land gebonden bevolking, die bijgeloovig, dom en bevooroordeeld zich leiden laat door den eersten den besten volksmenner. Vooral als die volksmenner een panslavist is, wien het gemakkelijk valt den moujik op te zweepen, wiens half bewuste droomen van de toekomst met de idealen van het panslavisme in ruweren vorm overeenkomen. De onmenschelijke vervolgingen, waaraan de joden wederom blootstaan, zijn daarvan een blijk. Niet aan
godsdiensthaat in de eerste plaats heeft men hier te denken: wat men in den jood vervolgt is de vreemdeling, de man wien geen slavisch bloed door de aderen stroomt, die met het Russische volk en de Russische idealen niets uitstaande heeft, de handelaar en woekeraar, die den Russischen boer uitzuigt. Daarom werd tegen al wat joodsch is het gepeupel opgehitst, door hen die een groot slavenrijk willen grondvesten, vrij van uitheemsche indringers. Het hier en daar uitgestrooide sprookje, dat de Czaar zelf bevel had gegeven tot die strafoefeningen, maakte het volk nog
| |
| |
slechts te verwoeder, dat overigens aanleiding genoeg had om niet vriendelijk gezind te zijn tegenover de joden, wier woeker veler land had opgegeten. Natuurlijk stelde een blinde volkswoede een geheele klasse aansprakelijk voor het kwaad, door enkelen aangericht, een kwaad minstens evenzeer aan de zorgeloosheid van den aan de brandewijnflesch verslaafden boer als aan de schranderheid van den geldschietenden Oosterling te wijten, en de verklaring der vervolgingswoede sluit afschuw van dat bedrijf en deernis met de rampzalige slachtoffers niet uit. Waarlijk voor afschuw en deernis is wel reden, als men ontwaart hoe gemakkelijk zulk een horde barbaren door een woord in beweging wordt gezet, en als men bedenkt, wat het lot onzer beschaving moet zijn, als eens over ons die massa's worden uitgestort. Dat weten de Aksakof's en de Skobelef's, die voor een nog zoo jonge, maar ruimschoots aan al de kwalen van het oude Europa lijdende maatschappij, heil zoeken in actie naar buiten, als ware het ontwikkelingsveld in dat onmetelijke rijk niet meer dan ruim genoeg. Noode worden zij in toom gehouden door den Czaar, wien voorloopig de vrede met de westelijke buren te lief is om dien voor de onzekere kansen van een rassenstrijd te ruilen. Vooral sedert na Gambetta's val op Frankrijks welwillendheid minder te rekenen valt en nu Engeland wel aan andere zaken heeft te denken dan aan buitenlandsche politiek. Maar wel naïef is toch het groot gejuich der duitsche pers, dat een zoo bezadigd en europeesch-gezind man als von Giers werd geroepen om den afgeleefden Gortschakoff op te volgen, den geslepen diplomaat en eens zoo invloedrijken Rijkskanselier die steeds het panslavisme vleide. Want wat de tijdelijke politieke belangen mogen vorderen, het is niet mogelijk op den duur een politiek te volgen, die tegen de volksidealen lijnrecht indruischt, en komen moet de tijd, dat de Slaven met de wapenen in de vuist de plaats vorderen, die zij wanen, dat hun in ons werelddeel
toekomt.
R. Macalester Loup.
|
|