De Gids. Jaargang 46
(1882)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 319]
| |
Summa der Godliker Scrifturen.Em. Comba. Il Sommario della Sacra Scrittura. Trattato del Secolo XVI ristampato con prefazione. Roma. Firenze, Tip. Claudiana. 1877.
| |
[pagina 320]
| |
volgd. (Om nu maar niet te zeggen, dat wij ons, in Nederland, al bijzonder weinig om die ‘Summa der godliker Scrifturen’ bekommerden...) Welke waarde had toen ook het later aan 't licht gekomen exemplaar der vermoedelijk oudste uitgaaf van de Summa, daar niemand er hier kennis van droeg? Wat hadden wij toen ook aan het exemplaar der door den schrijver herziene en vermeerderde uitgaaf, dat op de Universiteitsbibliotheek te Utrecht eene onbekende en verborgen grootheid was? Maar spoedig zou de dag aanbreken, waarop de beide laatstgenoemde exemplaren op ééne en dezelfde schrijftafel met het exemplaar der Oeconomica Christiana zouden liggen, en men dan aan den voor die schrijftafel gezeten Amsterdamschen Hoogleeraar gerust zou kunnen overlaten, de behandeling van het ‘Summa’-vraagstuk tot een bevredigend einde te brengen. Het drietal titels, door ons boven deze regelen geplaatst, schetst in korte trekken den gang van het jongste onderzoek naar het ontstaan der Summa. In Italië is de stoot gegeven. In Duitschland is men tot de overtuiging gekomen, dat toch eigenlijk in Nederland het laatste woord zou moeten gesproken worden. Duidelijk is ten laatste gebleken, dat men hier niet te vergeefs van Nederland licht heeft verwacht. Wat Italië betreft, wie herinnert zich niet de levendige belangstelling, waarmede voor ruim veertig jaren en later de ontdekking begroet is van het ‘Trattato utilissimo del beneficio di Giesu Christo crocifisso verso i Christiani’, uit de eerste helft der zestiende eeuw? Wie weet thans niet, welk een diepen indruk dat geschrift in de zestiende eeuw in en buiten Italië gemaakt heeft, en dat het bepaald in Italië bij duizende exemplaren is gedrukt, verspreid, verbrand? In éénen adem met dat traktaat over ‘de weldaad van Christus’ (in het hollandsch overgezet, bij herhaling te Amsterdam door den heer W.H. Kirberger uitgegeven) mag een ander geschrift van gelijke strekking genoemd worden, mede uit de eerste helft der zestiende eeuw, ook in zeer vele exemplaren verspreid, ook in vele exemplaren verbrand: ‘Il Sommario della Sacra Scrittura’. Lezers vond het in menigte en door geheel Italië, Tot in Napels werd er tegen geijverd. Met zulk een goed gevolg beoorloogde de Inquisitie het, dat er eindelijk geen enkel exemplaar in Italië meer van te vinden was, evenmin als van het traktaat, dat over ‘de weldaad van Christus’ handelde. Maar daarom was het in Italië toch niet ver- | |
[pagina 321]
| |
geten. Men kan de boeken en geschriften, die men vreest, wel door het vuur vernietigen; maar hunne gedachtenis vernietigt men niet, als men er tevens lijsten van verboden boeken op nahoudt. De titels van de verbrande boeken en geschriften doen, voor zoover zij zelven niet voor altijd in het vergeetboek geraken, een later geslacht vragen en weder vragen, zoeken en nog eens zoeken, totdat hier of daar, somtijds zeer verre van de plaatsen, waar men zoo ijverig verboden, vervolgd en verbrand heeft, nog een exemplaar gevonden wordt... of, van eene vertaling, die ook al verboden en met vuur vervolgd is geworden, in den eenen of anderen verborgen hoek een vergeten of ontsnapt exemplaar ontdekt wordt... Zoo is het eerst met het ‘Trattato del beneficio di Giesu Christo’ gegaan, en in den laatsten tijd met ‘Il Sommario della Sacra Scrittura’. Nadat telkens de titel ook van dit laatste opstel het hoofd weder opgestoken had - men kon de geschiedenis der Kerkhervorming in Italië niet behandelen, zonder met Il Sommario in aanraking te komen - daar wordt eindelijk een exemplaar gevonden in de stadsbibliotheek te Zürich, en ziet Prof. Em. Comba te Florence zich in de gelegenheid gesteld, om het door den druk weder algemeen bekend te maken. Zoo kon men dan het vroeger zoo ijverig gebrandmerkte en verbrande geschrift, naar de nieuwe spelling en met verandering van enkele verouderde woorden, weder onder Italië's beerlijken hemel in het Italiaansch lezen, vrij wat rustiger, dan voor ongeveer drie en eene halve eeuw. Er is ook zooveel veranderd in dien tijd! Maar niet veranderd was, toen Prof. Comba eene nieuwe uitgaaf van het Sommario bezorgde, de dikke nevel, waarin het antwoord schuilde op de vraag, wie voor den schrijver van het traktaat moest gehouden worden. ‘Chi fosse l'autor del libro, il Lancellotto nol seppe’, schreef Tiraboschi in de vorige eeuw. Hij wist het zelf evenmin, en Prof. Comba was in 1877 nog evenver van het juiste antwoord verwijderd. Maar dat Italië het vaderland van Il Sommario zijn zou, dit scheen laatstgenoemden geleerde toch niet waarschijnlijk, omdat er eene uitgaaf van dit geschrift in het fransch van het jaar 1523 bekend was, waaruit men scheen te moeten opmaken, dat het vroeger in de fransche taal uitgegeven is, dan in het italiaansch... Hier bleef alzoo nog veel, men kon wel zeggen bijna alles, te vragen over. Hoe dit zij, de vraag naar den auteur van Il Sommario was nu gedaan, het geschrift zelf niet alleen in de door Prof. Comba | |
[pagina 322]
| |
uitgegeven ‘Rivista Cristiana’, maar ook in afzonderlijke uitgaaf te lezen gegeven, en weldra zette men zich aan het werk. In 1877 was ook in Duitschland de aandacht op de uitgaaf van Prof. Comba gevestigd. In 1878 besprak bepaald Dr Düsterdieck te Hannover (in de Gött. Gel. Anz. van 5 Juni, 233 st.) het hoogst merkwaardig opstel, en eindigde hij met den wensch uit te spreken, dat mannen als Dr Benrath zich mochten wijden aan de beantwoording van de vragen, die zich met betrekking tot het vaderland en den schrijver van het Sommario aan ons opdringen. Dr Düsterdieck achtte met anderen niet onwaarschijnlijk, dat wij hier met eene vertaling van den franschen tekst van 1523 te doen hebben, en zocht het vaderland van het hier besproken geschrift het liefst ‘in dem Grenzgebiete von Frankreich, der Schweiz und Italiën’, al waagde hij ook niet, het Sommario voor ‘eine Waldenserschrift’ te houden. ‘Es ist zu hoffen, dass kundige Männer, wie Benrath, diesen bedeutsamen Fragen sich widmen werden’. Deze woorden van Dr Düsterdieck hebben wij, Nederlanders, in den zomer van 1878 kunnen lezen en moeten lezen, tot straf voor onze onverschilligheid en achteloosheid met betrekking tot ‘rarissima’ in het algemeen, en tot de ‘Summa der godliker Scrifturen’ in het bijzonder. Zoover is het dan gekomen, dat een in Nederland geschreven en aldaar bij herhaling uitgegeven, in het nederlandsch opgesteld, geschrift, na drie honderd jaren het voorwerp wordt van zeer geleerd onderzoek, maar zonder dat men er aan denkt, zich in de eerste plaats tot Nederlanders te wenden. Trouwens, welk licht hadden wij ook in 1878 te ontsteken, altijd met betrekking tot de Summa? Dat komt er van, als men den oude-boeken-schat zoo gering acht. Waren wij in 1869 maar goed op de hoogte geweest; toen werd een exemplaar van de Summa op de auctie van Voorst, Catal. I. n. 3436, in het openbaar verkocht; of anders in 1869 (toen hetzelfde exemplaar, indien ik mij althans niet vergis, nogmaals, auctie Meulman, Catal. no. 2646, in openbare veiling gebracht werd)... wij zouden dat exemplaar niet hebben laten ontsnappen. Vele jaren lang heeft het in Amsterdam verblijf gehouden. Het is daar onder ons bereik geweest, maar zonder dat wij het wisten of er aan dachten. Dat de Summa der godliker Scrifturen in 1524 in de Nederlanden tot de verboden en vervolgde boeken behoorde, wisten wij toch ook, de een vroeger, de ander later, of wij konden het toch weten. Maar het had ons | |
[pagina 323]
| |
niet genoeg geïnteresseerd, en zoo hebben wij dan ook niet het minste recht, om er ons over gepiqueerd te gevoelen, dat Dr Düsterdieck schreef: ‘Es ist zu hoffen, das kundige Männer wie Benrath diësen bedeutsamen Fragen sich widmen werden’. Merkwaardig is hierbij nog, dat reeds tien jaren vroeger mijn onvergetelijke vriend Albr. Wolters, toen Pred. te Bonn, zijne ook in Nederland met belangstelling ontvangen Reformationsgeschichte der Stadt Wesel uitgegeven had, en dat daarin bijzonderheden voorkomen, waardoor wij den auteur der Summa op het spoor hadden kunnen komen, zoo wij slechts belang genoeg in de Summa zelve gesteld hadden. Ook de Inleiding van Prof. de Geer voor zijne uitgaaf van ‘Bellum Traiectinum H. Bomelio autore’ (in 1878 uitgekomen), bl. X, had... Maar dat alles is nu voorbij.
Zoo waren dan in 1878 de oogen inzonderheid op den Bonner Hoogleeraar Dr Benrath gevestigd. Goed te huis in de geschiedenis der Kerkhervorming in Italië, moest hij wel geacht worden de man te zijn, die hier nieuw licht zou kunnen doen opgaan. IJverig is hij aan het werk gegaan, zonder tijd of moeite te ontzien, en weldra deelde hij de resultaten van zijn onderzoek mede in een allerbelangrijkst opstel: Die Summa der Heiligen Schrift. Eine literarhistorische Untersuchung. Erster Artikel (Jahrb. für Protest. Theol. 1881, I), en in de Inleiding voor zijne hoogduitsche vertaling van de Summa, in 1880 uitgegeven. Dat opstel is gedateerd Mei 1880, die Inleiding Augustus van hetzelfde jaar. Dr Benrath heeft gedaan wat hij kon. Zijn zoo even genoemd opstel is een model van bedachtzaam, zorgvuldig, scherpzinnig, bijna niets buiten rekening latend, alles met nauwgezetheid toetsend en met fijnen takt combineerend, onderzoek. Het is een genot, hem te volgen, en alles nog eens over te lezen. De loop der geschiedenis van het uit het fransch in het italiaansch, en van het, naar alle waarschijnlijkheid uit het hollandsch, in het fransch en in het engelsch vertaald, en alzoo overgezet, meermalen uitgegeven, en als 't uitgegeven was gretig ontvangen, en ook weder hevig vervolgd, boekje begint langzamerhand al duidelijker en duidelijker te worden. Eindelijk is het resultaat onwedersprekelijk. Het Sommario della Sacra Scrittura, dat Prof. Comba uitgegeven heeft, is van nederlandschen oorsprong! Twee exemplaren in het hollandsch zijn Prof. Benrath bekend. Ook weet | |
[pagina 324]
| |
hij, dat de hollandsche Summa der godliker Scrifturen in 1524 in Nederland verboden is geworden en de drukker vervolgd. Maar Prof. B. kent geen uitgaaf in het hollandsch, die ouder is dan van 1526. Er moet toch eene oudere zijn, ook omdat de fransche vertaling, die in 1523 gedrukt en hoogstwaarschijnlijk naar een hollandsch origineel vervaardigd is, en de engelsche vertaling, die het eerst in 1529 uitgegeven is, in het 29e hoofdstak eene andere voorstelling met betrekking tot het geoorloofde van oorlogvoeren heeft, dan de ons bekende Summa van 1526; om nu niet te zeggen, dat de uitgaaf van 1526 zich als eene herziene uitgaaf voordoet (‘nu wederom zeer neerstelick ghecorrigeert’). Alles dwingt tot de stelling, dat de eerste uitgaaf der Summa in het hollandsch in 1523 plaats heeft gevonden. Maar ook het hollandsche stuk kan niet het oorspronkelijke zijn. De laatste woorden der voorrede doen de Summa voorkomen als eene overzetting uit of eene bewerking naar een opstel in eene andere taal. Deze andere taal zal dan wel de latijnsche zijn. En de schrijver? In hem hebben wij, dit is het besluit van het opstel in de Jahrb. für Prot. Theol., ‘einen Mann vor uns, der in allen entscheidenden Punkten der Lehre und des Lebens evangelisch gesinnt ist. Aber er gehört... nicht allein noch der Katholischen Kirche an, sondern will auch die Einrichtungen derselben, sofern es Zuchtmittel sind, keineswegs ohne weiteres beseitigen.’ Verder brengt Prof. Benrath het hier niet. Hij behoudt zich voor, het resultaat van verder onderzoek later mede te deelen. Niet lang daarna verscheen nu de hierboven genoemde hoogduitsche (niet geheel en al woordelijke) vertaling, door den ijverigen navorscher zelven vervaardigd, met eene Inleiding, in welke hij naar zijn uitvoerig opstel verwijst, en met de mededeeling, dat naar zijn gevoelen de als stadsprediker te Wezel niet onbekende Hendrik van Bommel (‘Heinrich Bommelius’) geenszins zonder eenigen grond voor den schrijver van de Summa zou gehouden worden. Hij zet in deze Inleiding uiteen wat hem aan Hendrik van Bommel doet denken, maar eindigt toch met de verklaring, dat hij het ‘nur als Conjectur’ wil beschouwd hebben. Zoo neemt hij afscheid van zijne lezers bij het overhandigen aan hen van de door hem vervaardigde overzetting. Hij besluit met den wensch, ‘dass die niederländischen Gelehrten selbst die Sache in die Hand nehmen und uns in dieser Frage volle Klarheit und Sicherheit schaffen mögen. Die edle Frucht’, aldus eindigt hij, | |
[pagina 325]
| |
‘welche wir ihnen hier aufs Neue darreichen, ist es werth, dass man dem Baume nachforsche, der sie getragen hat’. Met meer gratie kan het niet. Zooals wij reeds te kennen gaven, dit is geschreven in Augustus 1880. Om niet misverstaan te worden voegen wij hierbij, dat wij hier alleen het eerste deel der Summa vertaald vinden, niet ook het later door den auteur van het eerste deel er bijgevoegde tweede deel. Dit tweede deel, men houde dit wel in het oog, bestond nog niet, toen de Summa in 1524 voor het eerst aan vervolging blootstond, en het komt ook niet voor in de fransche (en italiaansche) en engelsche vertalingen. Voor deze hoogduitsche overzetting zijn wij Dr Benrath grooten dank schuldig. Door deze overzetting toch hebben wij, Nederlanders, de Summa eerst goed loeren kennen, en is de ontdekking van het latijnsche origineel, indien al niet mogelijk gemaakt (dit is wellicht te sterk uitgedrukt), dan toch zeker bespoedigd. Wij kunnen niet afscheid van haar nemen, zonder hier de titels van de drie oude vertalingen te hebben medegedeeld naar de drie fac-similés, waarmede Dr B. zijne uitgaaf der hoogd. vertaling verrijkt heeft. Het fac-similé van den titel der holl. uitgaaf van 1526, dat voorafgaat, heeft natuurlijk groote waarde voor ons, daar wij ons nu althans eenige voorstelling kunnen maken van den titel der in 1526 uitgegeven ‘Summa’. De drie volgende titels luiden aldus: La Summe de lescripture saincte, et lordinaire des Chrestiens, enseignant la vraye foy Chrestienne: par laquelle nous sommes tous iustifiez. Et de la vertu du baptesme, selon la doctrine de Leuangile et des Apostres. Ause une information comment tous estatz doibuent viure selon Leuangile. Imprime a Basle par Thomas Volff. Lan mil cinq cens vingt et trois. El Summario de la Santa Scrittura et Lordinario de Christiani, il qual demonstra la vera Fede Christiana mediante la quale siamo giustificati. Et della virtu del battismo secondo la dottrina de l'Euangelio, et delli Apostoli, con vna informatione come tutti gli stati debbono viuere secondo lo Euangelio. The summe of the holye scripture, and ordinarye of the Christen teachyng, the true Christen faithe, by the which we be all iustified. And of the vertue of baptesme, after the teaching of the Gospell and of the Apostles, with an informacyon howe all estates syulde lyve, accordynge to the Gospell. Anno. M.CCCCC.XXIX. | |
[pagina 326]
| |
Van de fransche vertaling zijn twee uitgaven, van de italiaansche minstens vier uitgaven, van de engelsche minstens vijf uitgaven bekend.
Thans is het woord aan de ‘niederländischen Gelehrten’. Dat wil zeggen: zij hebben het woord niet gevraagd, maar zij zien het zich ongevraagd door Dr Benrath gegeven. Zullen zij zich verontschuldigen of zwijgen, of zal nu blijken, dat zij meer van het fijne der zaak weten, dan de Bonner Hoogleeraar? Hebben zij nog iets anders en beters, iets meer afdoends, ter hunner beschikking, dan de boeken, verhandelingen, opstellen en mededeelingen, door Dr B. in zijne ‘literarhistorische Untersuchung’, en in zijne Inleiding tot de door hem vervaardigde vertaling, genoemd? Indien zij niets anders kennen, zullen zij weinig nieuws ter tafel kunnen brengen. Toch zijn er nog belangrijke vragen te beantwoorden. Wie heeft iets mede te deelen aangaande de oudste uitgaaf der Summa van het jaar 1523, de uitgaaf, naar welke de fransche (en engelsche) vertaling gemaakt is? Wie weet te zeggen, naar welk, vermoedelijk in het latijn geschreven, stuk de hollandsche Summa vertaald of bewerkt is? Wie kan met zekerheid gezegd worden de auteur van de Summa te zijn, Hendrik van Bommel of een ander? Op de eerste van deze drie vragen kon door geen der Nederlandsche geleerden eenig antwoord worden gegeven, toen de hoogduitsche vertaling von Dr B. in Nederland bekend werd. Op de tweede van die drie vragen was spoedig het antwoord gevonden door den eenigen geleerde, die den sleutel van het raadsel in handen had, maar die dit eerst bemerkte door de kennismaking met Dr Benraths vertaling. Op de derde vraag liet zich het antwoord geven (voor zoover dit mogelijk was) door zeer nauwkeurige toetsing en combinatie van de bekende en van enkele nog niet bekende, of niet genoegzaam in rekening gebrachte, bijzonderheden. Wij moeten beginnen met te spreken over het antwoord op de tweede vraag. De voorrede der Summa eindigt, zooals bekend is, met deverklaring, dat het des schrijvers meening niet was, dit boek ‘uit te zenden’; maar dat het van hem verlangd was en hij het nu had ‘overgezet’, en de principale hoofdstukken uit de Heilige Schrift hierin had vergaderd tot profijt van alle Christenmenschen. Daar de Summa zich alzoo als eene vertaling of als eene bewerking | |
[pagina 327]
| |
van een ander opstel voordeed, was de vraag: Wat is van het oorspronkelijk stuk bekend? Dr Benrath had aan een latijnsch opstel gedacht. - Zeer goed herinner ik mij nog, dat mijn vriend J.J. van Toorenenbergen, toen hij nog in Utrecht als Directer der Utrechtsche Zendingsvereeniging werkzaam was, mij eens een oud boekje liet zien, en mij vroeg, of ik het ook misschien kende; of ik den titel ooit ergens gevonden had; of ik er iets van maken kon... Hij had het vroeger ten geschenke ontvangen, wist het niet te huis te brengen, had er dezen en genen al eens over geraadpleegd .. alles zonder vrucht. Ik nam het mede naar mijne kamer, liep het eens door.. zocht hier en daar.. vond het op een Index.. maar wist er geen weg meê. ‘Oeconomica Christiana,’ te Straatsburg gedrukt, in 1527.. in 't latijn. Ik gaf het terug, zonder dat ik er inlichtingen bij kon voegen, en het ging mij alzoo, gelijk het anderen gegaan was en verder gaan zou. Daar krijgt de gelukkige bezitter de vertaling der Summa van Dr Benrath in handen... Hij leest en leest, en denkt: dat heb ik meer gelezen... waar heb ik dat óók gevonden? Daar valt het oude boekje hem in 't oog. De Oeconomica Christiana wordt weer in handen genomen, doorgeloopen.. en weldra is de zaak duidelijk. Het is de Oeconomica Christiana, waarop in de voorrede der Summa gedoeld wordtGa naar voetnoot1. Men leze bij Dr van Toorenenbergen (Inl. bl. XXX) zelf wat hij er van verhaalt. Dat was dan nu een kapitale lichtstraal, iets nieuws, waarmede eene zeer belangrijke vraag werd beantwoord. Toch was er nog veel te doen, eer de zaak volkomen helderheid had verkregen. Want behalve dat de Summa eene min of meer vrije bewerking van de Oeconomica bleek te zijn... de eerste uitgaaf der Summa moest toch in 1523 plaats gehad hebben, en de Oeconomica was te Straatsburg in 1527 gedrukt. Indien het werkje van Hendrik van Bommel is, zoo vroeg Dr van Toorenenbergen te recht, hoe komt het dan te Straatsburg gedrukt, en wel in 1527? Daar komt geheel onverwachts het bericht, dat op de bibliotheek der Universiteit te Utrecht een exemplaar der | |
[pagina 328]
| |
Summa gevonden is in twee deelen, niet op den Catalogus vermeldGa naar voetnoot1. Dat dit exemplaar zich spoedig in het studeervertrek van Dr v.T. bevond, behoeft niet gezegd te worden. Maar nog altijd bleef men uitzien naar een exemplaar der Summa van 1523. Zoolang zulk een exemplaar niet kon geraadpleegd worden, bleef er eene groote gaping... Wat gebeurt? Geheel onverwachts komt in 't voorjaar van 1881 een exemplaar der Summa voor den dag, zonder twijfel behoorende tot de oudste uitgaaf, in het 29e hoofdstuk, wat de hoofdzaak betreft, overeenkomende met de fransche vertaling, die in 1523 te Bazel uitgegeven is. Weldra mag Dr v.T. zich verheugen in het vrije gebruik van dit exemplaar, en nu is de zaak in goeden gang. Hij kan den tekst van de Oeconomica Christiana geven met den tekst der Summa volgens den oudsten drukGa naar voetnoot2. Meer en meer wordt hem duidelijk, dat niemand anders dan Hendrik van Bommel de auteur is... Eindelijk kan de Inleiding tot de uitgaaf van ‘Het oudste Nederlandsche verboden boek, 1523’, geschreven worden, en het boek zelf in zijn geheel de wereld ingaan... Daar ligt het thans voor ons. Prof. Benrath, gij hebt niet te vergeefs het woord gegeven aan de nederlandsche geleerden; Prof. Comba, dát hadt gij niet vermoed, dat gij zúlk een antwoord op uwe vragen ontvangen zondt! Ik zal geenszins ontkennen, dat mijn vriend van Toorenenbergen een buitenkansje heeft gehad, en het hem wel een weinig meêgeloopen is in het geval van de Summa der godliker Scrifturen. Maar men ontkenne ook niet, dat het de Summa ten laatste ook meêgeloopen is, daar het niet elk oud, geheel in vergetelheid geraakt, boekje te beurt valt, zoo uitgegeven te worden. Het buitenkansje is aan weêrszijden, niet alleen aan de zijde van den jongsten uitgever, maar ook aan de zijde van dit ‘libretto scismatico, heretico e pestilente,’ zooals 't reeds in 1544 genoemd is, en dat te gelijk met zijn | |
[pagina 329]
| |
vervaardiger (altijd volgens den Dominikanerpater Fra Ambrogio vgl. Benrath, Einl. bl. IX), wel een stevig vuur verdiend heeft. Na al de moeilijkheden en perikelen, die het boekje, zoowel in zijn latijnsch, als in zijn hollandsch gewaad, heeft moeten doorworstelen, mag het dan nu ook wel zóó goed uitgedost te voorschijn treden, als het in dit jaar achttien honderd twee en tachtig gezien wordt. - Was het niet gemakkelijk, na al hetgeen Dr Benrath over de Somma geschreven had, nog iets belangrijks over dit boekje bij zijne uitgaaf in de Inleiding te zeggen, Dr van Toorenenbergen geeft u toch nog een vijftigtal bladzijden, die u, als gij aan het einde gekomen zijt, doen wenschen, dat er nog meer mocht volgen. Op waardige wijze worden de Oeconomica en de Summa, die hier voor het eerst in den oorspronkelijken vorm te zamen, dat wil zeggen in één band of boekdeel, worden uitgegeven, bij het publiek ingeleid. Al wat ons behoort herinnerd, toegelicht en voor ons op den voorgrond gesteld te worden, indien wij deze uitgaaf zullen kunnen begrijpen en de beide hier vereenigde boekskens op hun juisten prijs zullen kunnen, schatten, vinden wij hier bijeen. Met volle erkenning van de verdiensten der geleerden, die reeds over de Summa hebben gehandeld, wordt gebruik gemaakt van hetgeen zij aan het licht hebben gebracht. Daarmede vereenigt Dr van Toorenenbergen nu wat hij er nog aan toe te voegen heeft zóó, dat de Inleiding ons een schoon geheel aanbiedt. Behalve hetgeen wij hier over de Summa gezegd vinden, interesseert natuurlijk den lezer vooral een en ander, dat op de Oeconomica Christiana betrekking heeftGa naar voetnoot1, op het verband tusschen dit geschrift en de Summa, die er eene vrije bewerking van blijkt te zijn; op de plaats, die de Summa, gelijk de Oeconomica, inneemt in de geschiedenis der Kerkhervorming in Nederland en - op Hendrik van Bommel, die de auteur van de Summa, even als van de Oeconomiea, zijn moet. Het vermoeden van Dr Benrath op dit punt blijkt in elk opzicht gegrond | |
[pagina 330]
| |
geweest te zijn. Wij zouden niet weten wat met recht kan ingebracht worden tegen het resultaat van Dr van Toorenenbergen's onderzoek en berekening: Hendrik van Bommel heeft de Oeconomica Christiana geschreven, of althans voltooid, tijdens zijn Rectoraat in het Magdalena-gesticht te. Utrecht; later is het door Geldenhauer, die het in handschrift in zijn bezit moet gehad hebben, ter perse bezorgd... te Straatsburg... Maar men leze zelf, hoe Dr v.T. het beloop der zaak in zijne Inleiding schetst, gelijk men vooral ook acht moet geven op het gebruik, door hem gemaakt van het achter de Summa geplaatste ‘Testament Jesu Christi’ (de duitsche Mis van Oecolampadius). Dat dit stuk achter de Summa te vinden was, had Dr Benrath niet voorbijgezien; maar hij had geen direct verband tusschen dat Testament en de Summa gevonden. Dr van Toorenenbergen meent en wijst aan, dat de plaatsing van het Testament Jesu Christi achter de Summa inderdaad zeer merkwaardig is, dat wij er ‘het gedachtenisteeken’ in mogen zien ‘van een gedenkwaardig feit.’ Wij kunnen ons hier niet in de bijzonderheden verdiepen, maar teekenen alleen aan, dat door bl. XXI-XXVIII der Inleiding een verrassend licht over den schrijver van de Summa en over zijn boekske verspreid wordt. Dat de Summa niet eene vertaling, maar eene bewerking van de Oeconomica is, blijkt den aandachtigen lezer van beide geschriften spoedig genoeg. De Oeconomica is in twee deelen verdeeld, waarvan het eerste 15, het tweede 14 capita heeftGa naar voetnoot1. De Summa (wij bedoelen hier nu altijd de oudste, niet de met een tweede deel vermeerderde uitgaaf) heeft 31 capittelen, van welke de eerste 15 het eerste gedeelte, de daarop volgende 16 het tweede gedeelte des boeks uitmaken. De eerste 15 capita der Oeconomica behandelen in de hoofdzaken hetzelfde onderwerp, als de eerste 15 hoofdstukken | |
[pagina 331]
| |
der Summa. Wat de volgende capita en hoofdstukken aangaat, hier is de volgorde in de Summa niet gelijk aan die, welke men in de Oeconomica vindt. Dr van Toorenenbergen heeft voor den lezer gemakkelijk gemaakt de Oeconomica met de Summa te vergelijken, door bij elk Gaput der Oeconomica op te geven, welk hoofdstuk der Summa er, wat het onderwerp betreft, mede overeenkomtGa naar voetnoot1. Bij eene aandachtige lezing en vergelijking bemerkt men, dat de Summa niet alles teruggeeft wat in de Oeconomica gevonden wordt, en dat de Oeconomica het lezen van de Summa geenszins overbodig maakt. Om slechts iets te noemen, wijzen wij op het 26e hoofdst. van de Summa, waarin wij het geestelijk en wereldlijk ‘regement’ behandeld vinden. Wij zouden zeer ondankbaar zijn, indien wij geen woord van dank over hadden voor de zorg, die door Dr v.T. aan de uitgaaf van de Oeconomica en de Summa besteed is. Den latijnschen tekst der Oeconomica ontvangen wij hier (bl. l-112) ‘hersteld.’ Ongeveer honderd conjecturen hebben hem werkelijk verbeterd, dat is hier, in overeenstemming gebracht met hetgeen wij mogen onderstellen dat de auteur der Oeconomica oorspronkelijk werkelijk geschreven of bedoeld heeft. Den tekst der Summa, oudste uitgaaf, ontvangen wij hier (bl. 113-193. Dat Testament Jesu Christi... bl. 194-200) met behoud van de oude spelling en met opgaaf van de kleinere of grootere afwijkingen of bijvoegingen in de uitgaaf van 1526Ga naar voetnoot2, of ook in die van 1557. Het merkwaardig verschil tusschen hoofdstuk 29 in de oudste uitgaaf en in die van 1526 (over het geoorloofde van het oorlog voeren) vinden wij op bl. 191 vermeld. Ook het later door den schrijver uitgegeven tweede deel der Summa vinden wij hier (bl. 201-249), en zoowel bij dit als bij het eerste deel zijn | |
[pagina 332]
| |
hier en daar verouderde woorden onder aan de bladzijden opgehelderd. Het geheel wordt ons aangeboden in een vorm, die tot lezen uitnoodigt en ons dat lezen gemakkelijk maakt. De vraag is nu echter, of de Oeconomica en de Summa al die moeite, en al den tijd, aan deze uitgaaf besteed, wel waard zijn. Had men niet kunnen volstaan met eenige uittreksels, met een overzicht en kort verslag, door een bloemlezing van de meest kenmerkende plaatsen toegelicht? Dat zou zeker wel in den geest van Prof. Emilio Comba en Prof. Karl Benrath geweest zijn! De een heeft zich gehaast. Il Sommario zoowel in zijn Tijdschrift, als in eene afzonderlijke uitgaaf, onder de oogen van het publiek te brengen; de ander heeft zich de moeite gegeven van het hollandsche opstel (de Summa, 1e deel) in het hoogduitsch over te zetten en aldus vertaald uit te geven... en wij, Nederlanders, op wie eindelijk de oogen gevestigd waren, zouden, alzoo voorgegaan, tot het besluit hebben moeten komen, om er ons nu maar met een uittreksel en eene bloemlezing van af te maken? Goed gezien, dat deze beide geschriften, de Oeconomica en de Summa, van dit laatste de beide deelen, en niet maar alleen het eerste deel, op nieuw in druk behoorden uitgegeven te worden. Door geweld is de Summa vroeger ons volk uit de handen gerukt. Vrij moet de Summa nu weder gelezen kunnen worden. Verre van de plaats, waar de Oeconomica geschreven is, heeft men haar eens ter perse gelegd, en weinig of niets is er verder van vernomen. In Nederland moet zij nu nog eens in voegzaam gewaad te voorschijn treden. Beide moeten zij in het laatste vierde gedeelte der negentiende eeuw ons in Nederland met heldere stem verkondigen wat in hef eerste gedeelte der zestiende eeuw hier, in Nederland, omging in het hoofd en het hart der hervormingsgezinden, voor wie het Evangelie der Heilige Schriften als uit dikke nevelen op den voorgrond begon te treden. Over de beteekenis der Summa is, bepaald door Dr Benrath en door Dr van Toorenenbergen, op zoo voortreffelijke wijze gesproken, dat wij er hier verder geen woord over behoeven te zeggen. Men late toch niet na zich nauwkeurig, zoowel met de Oeconomica, als met de Summa, bekend te maken. Om het rechte genot van de Summa te hebben, inzonderheid van het eerste deel, moet men zich geheel verplaatsen in de dagen van ‘omstreeks 1523’; in de kerkelijke toestanden, welke men toen in | |
[pagina 333]
| |
het vaderland der Summa doorleefde. ‘D'après leur date’ moeten ook de Summa en de Oeconomica beoordeeld worden. De kennis van het Evangelie naar de Heilige Schriften is hier in haar opkomen. Wij hebben hier met morgenrood, met den morgenstond te doenGa naar voetnoot1. Maar het Evangelie der Heilige Schriften hebben wij hier toch weder zonder twijfel. Het morgenrood, den morgenstond ziet gij hier.. dat is boven alle bedenking verheven. ‘Alleen uit geloof, niet uit de werken’; ‘of gij gedoopt zijt, dit is niet genoeg’; de vraag is: of gij gelooft.. Wat het ware geloof is, wat de doop is, dat zal de schrijver u zeggen en hoe gij... Maar wij zullen hier niet in bijzonderheden van den inhoud der Summa treden, noch de Summa of Oeconomica karakteriseeren. Zoowel de voorgangers van Dr v.T. als hij zelf, zij hebben, ieder op zijne wijzs, het kenmerkende van deze geschriften beschreven en besproken. Genoeg zij hier te wijzen op het streven van den auteur dezer beide geschriften, om overal tot de Heilige Schriften terug te keeren, en vooral op de praktijk het oog te vestigen, vooral het geloof door de liefde werkende aan te prijzen. Dat hij vooral Paulus en Johannes wil laten spreken, zegt hij zelf. Neen, 't verwondert ons niet, dat de Summa met de Oeconomica overal, waar zij gedrukt, bekend en gelezen werden, ook door Rome werden gebrandmerkt, vervolgd, verbrand, vernietigd; dat de lezers en bezitters niet ongemoeid werden gelaten. Want inderdaad, deze Summa der godliker Scrifturen houdt ‘diversche dwaelingen’ in, ‘hier voortyts gecondempneert’ (Plakaat namens Karel V den 23en Maart 1524 afgekondigd); het is een ‘zeer scandeleus’ boekske, ‘inhoudende diversche errueren, by der heylige kerstenkercke gereprobeert’ (Crimineele sententie tegen den Leidschen drukker Jan Zeverts, 13 Juli 1524). Zulke schrifturen verdienden geen beter lot, dan op den Index te worden geplaatst, op dien Index wel te verstaan, waarop allerlei uitgaven van den | |
[pagina 334]
| |
Bijbel, van het Nieuwe Testament, van schriften der Hervormers en hunne geestverwanten zulk eene voorname (wij zouden waarlijk willen zeggen: zulk eene eervolle) plaats innemen. Nog hebben wij een drietal bladzijden (LVIII-LX) te bespreken, die inzonderheid voor den bibliograaf van niet gering belang zijn. Hetgeen op die drie bladzijden gevonden wordt draagt het opschrift: ‘Bibliographie’. Wij vinden hier de titels en nadere beschrijving van de uitgaven der Oeconomica en der Summa (in het nederlandsch), voor zoover er nog een of meer exemplaren van bekend zijn. De uitgaven, die wij wel hier of daar vermeld vinden, maar waarvan geen exemplaren tot ons zijn gekomen (vgl, Inl. bl. XXXIX en LV) zijn in deze bibliografische lijst niet opgenomen. Dr v.T. beschrijft hier, behalve de uitgaaf der Oeconomica, waarvan wij één exemplaar kennen, en wel het exemplaar, waarvan hij den tekst hier op nieuw heeft laten drukken, vijf uitgaven van de Summa, waarvan twee in twee deelen. De drie oudste uitgaven hebben, volgens de bibliografische lijst van Dr v.T., het later er bijgekomen tweede deel niet, en zijn zonder vermelding van jaar, plaats of naam des drukkers, behalve de jongste van dit drietal, die het jaartal 1526 op den titel heeft. Van de beide andere uitgaven, in twee deelen, is de laatste uit het jaar 1557, gedrukt bij ‘Magnus van den Merberghe van Oesterhout.’ Heeft nu Dr v.T. gemeend, zich te moeten bepalen tot de vermelding van de uitgaven, die ons door eenig tot ons gekomen exemplaar bekend zijn, hij zou zich zeker de bibliografen niet tot vijanden gemaakt hebben, als hij hier ook de overige uitgaven vermeld had, die ons niet onbekend zijn, al is het ook niet door overgebleven exemplaren, en ik weet, dat hij bereid is, bij voorkomende gelegenheid de beide hem bekende, maar hier niet genoemde uitgaven, nevens de vijf ons door exemplaren bekende, te vermelden. De eene, hier door ons bedoelde, druk is die, waarvan wij kennis dragen door Hendrik van Bommel zelven, namelijk door zijne verklaring, in het jaar 1554 te Wezel afgelegd. Toen hij zich daar beriep op de vroeger door hem geschreven Summa (‘Summa der Duitsche Theologie’), zeide hij ook, dat zij ‘vóór weinige jaren’ ook te Wezel door Dirk van der Straeten nagedrukt was. Daar deze verklaring alleszins geloofwaardig is, zouden wij niet weten, waarom die Wezelsche uitgaaf van van der Straeten (die omstreeks 1548 of iets later het licht moet gezien hebben) niet in éénen adem | |
[pagina 335]
| |
met de door Dr v.T. beschreven uitgaven zou mogen genoemd worden. Zoo is er, dunkt mij, ook geen reden, waarom de uitgaaf, die in den Catal. van le Long, boeken in 8o, no. 735, genoemd wordt, en volgens dien Catalogus in 1597 verscheen, niet insgelijks in de bibliografische lijst zou mogen opgenomen worden. Ook deze uitgaaf is merkwaardig, doordat zij bewijst, dat de Summa op het einde der zestiende eeuw in ons vaderland nog niet in het vergeetboek geraakt wasGa naar voetnoot1. Wordt nu de bibliografische lijst alzoo aangevuld, met bijzonderheden trouwens, die men bij Dr v.T. in de Inleiding hier en daar vermeld vindt, dan blijkt uit zulk eene lijst, dat er ééne uitgaaf van de Oeconomica en zeven onderscheiden uitgaven van de Summa bekend zijn, behalve die, waardoor Dr van Toorenenbergen zijn naam voor altijd met dien van Hendrik van Bommel vereenigd heeft. Geen van beide namen behoeft zich deze vereeniging te schamen. Natuurlijk is het eene eer voor Hendrik van Bommel, dat Dr van Toorenenbergen zijne Oeconomica en zijne Summa in de negentiende eeuw heeft uitgegeven, en behoeft ook Dr v.T. zich niet te schamen, dat de door hem nu uitgegeven beide boekskens op den Index staan, daar de meeste van zijne eigene geschriften eigenlijk hetzelfde lot verdienden, iets, dat hij zelf allerminst zal ontkennen. - Wat overigens nog de door ons thans besproken Bibliografie betreft, aangenaam zou ons geweest zijn, indien bij elke uitgaaf zooveel mogelijk ook met een enkel woord vermeld was, waar, zoover bekend is, een exemplaar is te vinden; sedert wanneer een exemplaar bekend is; wat er, voor zoover het onze belangstelling verdient, van dat exemplaar te vermelden valt, en hetgeen van dien aard meer genoemd mocht kunnen worden. Enkele van zulke bijzonderheden vindt men bij Dr v.T. in de Inleiding of in de noten der ‘Bibliographie’. Die niet tot de vreemdelingen op het gebied van wetenschappelijke Bibliografie behoort, zal wel | |
[pagina 336]
| |
begrijpen, waarom ik dergelijke bijzonderheden van eenig belang acht. - Mag ik eindelijk alles zeggen wat mij hier op het hart ligt, dan zou ik den wensch willen uitspreken, dat bij eene uiterst nauwkeurige opgaaf van titels, waarbij wordt aangeduid, hoe de regels afgedeeld zijn, ook die aanduiding volstrekt onberispelijk was. Hier en daar vinden wij nu vergissingenGa naar voetnoot1, door drukfouten veroorzaakt, die niet in de Errata zijn verbeterd. Ik geloot niet, dat op den titel der oudste uitgaaf van de Summa de woorden: ‘Oft een duytsche Theologie ... en sinte Pauwels epistelen’, te zamen ruim drie regels van Dr van Toorenenbergens druk, op één regel staan. Ook komt de verdeeling der regels van den titel der uitgaaf, bij v.T. als no. 5 te beschouwen, niet geheel overeen met de verdeeling van de regels op den titel van het tot die uitgaaf behoorende exemplaar der Utrechtsche Universiteitsbibliotheek. Kleinigheden ... zonder twijfel, gelijk een drukfout in een jaartal of in een eigennaam ook eene kleinigheid is. Maar de opgaaf van een titel met de aanduiding van de verdeeling der regels heeft toch een bepaald doel, en dit doel wordt niet bereikt, als die opgaaf niet onberispelijk is. Ik zeg dit niet ten behoeve van Dr v.T. en andere deskundigen; maar om niet in de schatting van sommigen te schijnen mij thans bezig te houden met nietigheden, die beneden onze aandacht behooren te blijven.
Zeer gaarne zou ik hier nog eenige oogenblikken stilstaan bij den merkwaardigen man, dien wij voortaan niet uit het oog zullen verliezen, als wij over het begin en ontstaan der Kerkhervorming in Nederland spreken; wiens leven wel niet tot de meest ‘bewogene’ levens behoort, maar in wiens levensbeschrijving toch bijzonderheden te vermelden zijn, die verre van alledaagsch mogen heeten. Men stelle zich eens voor oogen, aan de ééne zijde wat hij zelf heeft gedaan en ondervonden gedurende de eerste zeventig jaren der zestiende eeuw (geboren waarschijnlijk omstreeks 1490, † 1570), aan de andere zijde wat met zijne Summa (en Oeconomica) is geschied, | |
[pagina 337]
| |
in welke landen zij is verspreid en gewerkt heeft, in welke kringen zij groote beweging heeft veroorzaakt, wie zich al zoo met banbliksem en brandstapel tegen haar en haren invloed hebben verweerd, waar men al zoo in moeite, gevaar en banden ter wille van die Summa is gekomen... Men verkrijgt dan een geheel te aanschouwen, dat ten laatste doet verlangen naar eene zeer nauwkeurige monographie, onder den titel van: ‘Hendrik van Bommel, zijn leven en zijne geschriften’...Ga naar voetnoot1 Wij verlangen zeer, Dr Benrath weder te hooren. Hij heeft het voornemen te kennen gegeven, om nog verder over de Summa en haren auteur te handelen. Wellicht zal Dr van Toorenenbergen daarna de pen nog wel eens in handen willen nemen. Wat ons betreft, wij kunnen de pen niet uit de hand leggen, voordat wij nog op ééne merkwaardigheid gewezen hebben, die wij allerminst met stilzwijgen kunnen voorbijgaan. Het bekende plakaat van 1534, waarin de Summa verboden wordt, spreekt nog van een ander boekske. Het bevat de volgende woorden: ‘Die eenyge nyeuwe boucxkens in latijn of duytsch ende bysonder tgeene dat geintituleert is tewangelie van Ste Matheus mit die glose dair inne gestelt, overmidts dat tselfde qualycken getranslateert is ende dat in de glosen zekere dwalingen bevonden zijn geweest, mitsgaeders oick dat boucxken, genoempt die Somme van die godlycke gescriften, dair inne mede verbode leeringe staen’... niet binnen acht dagen na de publicatie van dezen wegdoet en verbrandt, ten einde ze geëxtirpeerd mogen worden... hij zal gestraft en gecorrigeerd worden aan lijf of aan goed, naar gelegenheid van de zaak. Hoe de hand gehouden is aan dit plakkaat, kan men weten. Sommigen hebben het maar al te goed ondervonden. Wat de Summa aangaat, geeft de Inleiding van Dr v.T. inlichtingen. Maar met betrekking tot dat andere boekje, het Evangelie van Sinte Matheus, daarvan zegt die Inleiding niets. 't Is eenigszins te begrijpen. De Summa was daar hoofdzaak. Bl. XVIII komt alleen de titel: ‘tewangelie van Ste Matheus’ voor, in 't gedeelte van 't plakaat, zooeven door ons aangehaald. Wij zelven hebben over dat Evangelie van Ste Matheus gehandeld in ‘de Geschiedenis van de eerste uitgaven der Schriften des Nieuwen Ver- | |
[pagina 338]
| |
bonds in de Nederl. taal,’ bl. 7 en verv.Ga naar voetnoot 1. Dat Evangelie van Ste Matheus nu, door Joh. Pelt (in 1522) uitgegeven bij Doen Pietersoen te Amsterdam, was tot voor zeer weinige jaren alleen bij name bekend, maar een exemplaar er van bestond niet meer, naar ieder meende. In April 1872 hadden wij echter het geluk, een exemplaar in ons bezit te krijgen, en wij hebben niet nagelaten, er het noodige en gewenschte gebruik van te maken. Maar zoo is dan nu toch van elk dier beide ter exstirpeering veroordeelde boekskens in onze dagen een exemplaar voor den dag gekomen (in 1872 een exemplaar van het Evangelie van Mattheus, in 1881 een exemplaar van de oudste uitgaaf der Summa), en kunnen wij thans zeggen: Hoe er ook tegen Joh. Pelts Evangelie van Mattheus en Hendrik van Bommels Summa der godliker Scrifturen gewoed is... daar hebben wij tóch van die twee vervolgde en gebrandmerkte boekskens, na drie en eene halve eeuw, nog een exemplaar! Hoe anderen hierover denken, weet ik niet; maar mij verblijdt het in niet geringe mate. Steeds blijf ik hopen, dat er van tijd tot tijd nog wel eens een exemplaar zal ontdekt worden van op den Index vermelde geschriften, die wij tot heden door geen enkel exemplaar vertegenwoordigd zien, en dat wij nog eens eene uitgaaf van den Index, bij voorbeeld van dien van 1570, zullen kunnen zien verschijnen, bewerkt op de wijze van den catalogus der Boekerij van het St. Barbara-klooster te Delft, door MollGa naar voetnoot 2, waarin dan bij verreweg de meeste titels eenige bijzonderheden aangaande de genoemde geschriften worden medegedeeld bij het licht van een of meer later gevonden, ontdekte en nu zorgvuldig geraadpleegde exemplaren, die aan de vervolging van vroeger tijden ontsnapt zijn. Maar, zoo zou deze en gene thans kunnen vragen, indien het Evangelie van Ste Matheus van Joh. Pelt een tijdgenoot van de Summa is, en waarschijnlijk wel uit 1522, is dan de titel van het door Dr v. Toorenenbergen uitgegeven, thans voor ons liggend, boekdeel, ‘Het oudste Nederlandsche verboden boek, 1523,’ wel te verdedigen en te rechtvaardigen? Gaarne laat ik aan mijnen geleerden vriend van Toorenenbergen over, het noodige licht over deze quaestie | |
[pagina 339]
| |
te verspreiden. Mij zou niet onaangenaam geweest zijn, indien hij. tijd genoeg had gehad, om met het oog ook op het voor tien jaren door mij ontdekte exemplaar van Joh. Pelts Evangelie van Ste Matheus zijn titel nader toe te lichten. Beschouwt men de Oeconomica Christiana en Summa der godliker Scrifturen als één, dan is de zaak spoedig tot een bevredigend einde gebracht. De Oeconomica zal wel, gedeeltelijk althans, vóór 1522 geschreven zijn, en Joh. Pelts Evangelie van Ste Matheus is te gelijk met de Summa (of de Summa is te gelijk met Joh. Pelts boekske) ‘verboden’. -
Kort geleden wandelde ik door de Magdalena-steeg alhier, terwijl ik mij zooveel mogelijk trachtte te verplaatsen in de dagen, toen Hendrik van Bommel hier Rector van het Magdalena gesticht was, en er, naar wij mogen onderstellen, de Summa schreef. Welke veranderingen ook hier sedert dien ouden tijd! Gelukkig voor ons strekken de veranderingen zich zelfs zoo ver uit, dat Dr van Toorenenbergen de nieuwe uitgaaf van Oeconomica en Summa beide mag opdragen aan de Universiteit van Amsterdam, zonder dat iemand hem of haar daarover bemoeilijkt, of er een van beiden, althans in de eerste tijden, om lastig zal vallen; dat de boekdrukker-uitgever E.J. Brill te Leiden (ik bedoel nu bepaald den bekwamen en wakkeren boekdrukker-uitgever, die onder die ‘firma’ verborgen is) niets heeft te vreezen van hetgeen in 1524 zijnen voorganger Jan Zeverts, te Leiden, wegens het drukken van de Summa overkwam; dat eindelijk ik zelf, in de schaduw van ‘Sinte Martyn’Ga naar voetnoot 1, rustig deze regelen mag schrijven en mijne sympathie met de Summa der godliker Scrifturen en haren auteur mag uitspreken, zonder dat ik behoef te vreezen, mij dien ten gevolge ‘an lyve oft an goede nae gelegentheyt van der saicke’ bemoeilijkt te zullen zien. Utrecht, Maart 1882. J.I. Doedes. |
|