De Gids. Jaargang 46
(1882)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 169]
| |
Politiek overzicht.Rotterdam, 23 Maart.
Het is een niet geringe overdrijving, die echter den opreehten vaderlander vergeven kan worden, als de nestor der amerikaansche dichtersGa naar voetnoot1 uitroept, met het oog op het schip van staat der Unie:
Humaniity with all its fears,
With all the hopes of future years,
Is hanging breathless on thy fate.
Zulk ademloos hangen aan het lot van Amerika is althans bij den Europeaan hoogst zeldzaam. Hij stelt het land op prijs waar zijn graan, spek en katoen vandaan komt, maar is niet gewoon angstig de politieke wisselingen aldaar na te sporen, noch met belangstelling van de geschiedenis der beschaving van dat land kennis te nemen. Hij neemt dankbaar de bijdragen aan, die het Amerikaansche volk in den vorm van practische uitvindingen en van belangrijke handelsartikelen voor de ontwikkeling der menschheid aanbrengt, maar er zijn wel bepaald verrassende, zich van zelf opdringende feiten noodig, om hem aanleiding te geven iets meer dan vluchtige aandacht aan het leven der Unie zelf te schenken. En geen wonder. Het valt buiten zijn onmiddellijken gezichtskring, omdat het leven, de beschaving, de ideeën van zijn tijd voor hem het europeesche leven, de europeesche beschaving, de europeesche ideeën zijn, alles product van de geschiedenis der europeesche volken, die op beperkt gebied bijeenwonende, gestadig elkanders invloed ondergingen, en door een zekere solidariteit van belangen tot een zekere eenvormigheid van denken en willen kwamen, terwijl met de nieuwe wereld, die zich in geheel afgezonderde banen beweegt, niettegenstaande den invloed | |
[pagina 170]
| |
dien beide beschavingen op elkander oefenden, de punten van overeenstemming en van aanraking gering zijn. Bijwijlen echter, als men zijn blik over wat ruimer gezichtsveld laat weiden, is het juist het beeld dier nieuwe wereld, dat aantrekt, omdat de teekenen des tijds niet ontbreken, die aan het vergankelijke der in menig opzicht afgeleefde europeesche beschaving manen en die daarom het oog hoopvol doen richten naar het halfrond, waarheen zonder twijfel het zwaartepunt der beschaving zich zal verplaatsen, misschien niet spoedig, maar toch wel voordat Maeaulay's klassieke Nieuw-Zeelander neer zal zitten op de puinhoopen van Westminster Abbey. Is er dan geen reden to hang breathless in the Uniou's fate? Schoon het beeld dan aantrekt, niet in elk opzicht aantrekkelijk kan het worden genoemd, en wel is er dikwijls grond om ademloos te vragen, wat een toekomst wezen zal, waarin zulk een volk aan de spits staat der beschaving. De tijden zijn voorbij, waarin de wonderbaar snelle opkomst van deze natie en haar ongemeene stoffelijke bloei bij voorkeur stoffe aanboden aan de bezieling der lyrische dichters, en waar een kritische geschiedbeschouwing tot haar recht komt, ziet men niet meer uitsluitend in de unie ‘de koningin der volken, wier staf langs d' Oceaan gebiedt’ en die ‘het vrijgestreden hoofd fier heffend tot de wolken’ het recht zou hebben ‘trotsch op Europa neer te zien.’ Hoe gaarne wij nog den tol der bewondering brengen aan de ontembare vrijheidsliefde, de rustelooze energie, de onverschrokken werkkracht der jeugdige veerkrachtige natie, slechts noode missen wij in deze koningin der volken die hoogheid van karakter, dien adel der gevoelens, die fierheid der bewegingen, in één woord die fijnere beschaving, die onze gelijkmakende negentiende eeuw nog te meer waardeert, naarmate zij meer dreigt verloren te gaan. De feiten, die in den laatsten tijd uit de geschiedenis der Unie zich opdrongen, leiden van zelf tot deze verzuchting. Men denke aan de akelige klucht, die na een der aangrijpendste tragedies van den jongsten tijd in de rechtszaal te Washington werd afgespeeld. Men denke ook, schoon dit tot een geheel andere orde van feiten behoort, aan de avontuurlijke politiek, die een fantasierijk minister zijn land heeft willen doen spelen, een politiek, waarvan de geschiedenis een treurige wisseling van lichtvaardige inmenging en aanmatigende onkunde met bekrompen eigenbaat en angstvallige onthouding vertoont. Het proces van Guiteau is een schandaal geweest, dat een deel | |
[pagina 171]
| |
der amerikaansche pers vruchteloos heeft trachten te vergoelijken. Maar bevreemdend is het niet, dat een persoonlijkheid als Guiteau in de Unie tot ontwikkeling komt, en dat een proces, waarin hij de hoofdrol speelt, zij het dan ook als beschuldigde, in de Unie tot zulk een bespotting van alle betamelijkheid ontaardt. De leer der vrijheid en gelijkheid van alle menschen in alle opzichten leidt in haar overdrijving tot dergelijke buitensporigheden. Zoolang Guiteau niet veroordeeld was, betoogden de bladen, was hij een amerikaansch burger, met volkomen dezelfde rechten als alle amerikaansche burgers, van wien men alleen een voortdurende aanwezigheid in de rechtszaal vorderen kon omdat hij van een misdaad werd verdacht. Op dien grond moest hem de meest volkomen vrijheid worden gelaten, al misbruikte hij die vrijheid ook, tot groot vermaak van een op schandaal belust publiek, door van de rechtshandeling beurtelings een debating-club en een tooneelvertooning te maken. Nu is men in Europa zeker niet minder dan in Amerika doordrongen van de waarheid, dat een verdachte, die nog niet veroordeeld is, nog als onschuldige behoort te worden behandeld, maar niemand zal er aan denken den verdachte zulk een mate van vrijheid te geven, dat hij ongehinderd met het publiek kan blijven verkeeren en met de rechterlijke macht den spot kan drijven. Men zal in Europa een Guiteau niet vergunnen het auditorium in de rechtszaal met zijn aardigheden en verhalen te vermaken, het openbaar ministerie en zijn eigen advocaten met zijn beleedigingen te overstelpen, tijdens zijn geding correspondenties te voeren en autographen uit te deelen, in de gevangenis recepties te houden, en wat dies meer zij. Niet alleen, dat op die wijze de goede bediening van het recht belemmerd, ja verijdeld kan worden, maar ook alle eerbied voor het recht wordt uitgewischt bij hen, die dus de bedienaars van het recht door het slijk zien sleuren. De Amerikanen zijn inderdaad de grens voorbij, die de losbandigheid scheidt van de vrijheid, of liever zij plaatsen de grenslijn niet daar, waar wij Europeanen haar vinden, en dat is inderdaad een grondverschil tusschen hunne beschaving en de onze, Is dit op zich zelf reeds bedenkelijk, men lette ook op de keerzijde der medaille. Dezelfde Amerikanen, die de volkomen vrijheid van den nog niet veroordeelden verdachten handhaven, eerbiedigen anderzijds die vrijheid zoo weinig, dat zij er niet tegen opzien, ook zonder tusschenkomst der rechterlijke macht, zich zelf door de lynch-wet recht te verschaffen. Misschien behoort het ook tot de aangeboren rechten | |
[pagina 172]
| |
van den mensch, zich zelf recht te verschaffen, maar waar blijft bij die opvatting de vrijheid? De verklaring van den rechter Cox, dat hij den beschuldigde wel moest laten begaan, omdat hij zoodoende het best gelegenheid gaf een oordeel te vormen over 's mans toerekeningsvatbaarheid, zou insgelijks voor een europeesche rechtbank volmaakt onaannemelijk wezen. Tegenover een amerikaansche jury viel er iets meer voor te zeggen. Hoe toch konden die mannen zich een oordeel vormen, als zij niet Guiteau zelf in al zijn doen en laten konden waarnemen? De verklaringen van deskundigen immers waren wel in staat verwarring, niet licht te scheppen, ten gevolge van het amerikaansche stelsel, dat ieder tot deskundige verheft, die zich zelf als zoodanig gelieft te stempelen. Beide partijen hadden van die experts in massa opgeroepen, wier beschouwingen over krankzinnigheid dikwijls zoo krankzinnig waren, dat de meest onwetende leek van verbazing de handen ineenslaat. Het zedelijk gewicht dier getuigenissen vermindert ook wel wat, als men weet, dat de partijen zelf hun deskundigen betalen, zooveel als zij willen, en dus de rijkste partij, in casu de vervolgende Staat, er altijd de meeste kan vinden, hetgeen Guiteau nooit naliet op zijn eigenaardige brutale manier op te merken, als een getuigenis te zijnen nadeele werd afgelegd. Is het daarom zeker voor een jury veiliger op eigen oordeel omtrent het gedrag van een beschuldigde dan op de uitspraken van deskundigen af te gaan, hierdoor moge de rechter gerechtvaardigd zijn, die op de terechtzittingen aan den beschuldigde eenige latitude gunt, geenszins te verontschuldigen is het, dat hem voortdurend het hoogste woord wordt gelaten en vooral dat aan de aanmoediging en toejuiching van het publiek geen perk werd gesteld. Dat publiek vooral deed zich van hoogst ongunstige zijde kennen. Scheen het voor een oogenblik, dat de diepe indruk, door Garfield's tragisch uiteinde op het gansche volk gemaakt, een gunstige uitwerking zou achterlaten, zoodat waarheid mocht blijken het woord des dichters: dat ‘in the wreek of noble lives something immortal still survives’, hoe spoedig, hoe geheel moet niet die indruk zijn uitgewischt, als men enkele weken later elkander verdringt op de nieuwjaarsreceptie van zijn moordenaar en pratende en lachende het rechtsgeding gaat bijwonen als gold het een tooneelvoorstelling! Nu gaat het zeker niet aan, het gansche volk over één kam te scheren, en naar die gevoellooze, ploertige wezens, die zich in de akelige grappen | |
[pagina 173]
| |
van den moordenaar verlustigden, allen af te meten. Ook willen wij gaarne aannemen, wat verzekerd wordt, dat het nooit de fine fleur der Washingtonsche wereld was, die queue maakte voor het regtsgebouw, maar dat vooral negers en vrouwen uit de mindere volksklasse den kern der bezoekers uitmaakten. Doch een zedelijke medeplichtigheid aan dit schaamteloos bedrijf kan het volk der Unie niet van zich wentelen, daar geen stem van verontwaardiging opging om een donderend halt toe te roepen aan dit ergerlijk sollen met de nagedachtenis van den grooten doode en aan dit zich verlustigen in het luidruchtig gesnoef van den ellendigen moordenaar. De onverschilligheid ten opzichte van den loop van dit geding, neen erger, de gretigheid, waarmee een gansch volk kennis nam van al wat Guiteau sprak en deed en dacht, stijfde hem in zijn gedrag, daar hij zich in waarheid kon beroemen, dat de geheele Unie belangstellend het oog op hem gevestigd had. Maar hoe zou ook een Amerikaan zoolang zijn dooden kunnen betreuren? Wars van alle sentimentaliteit, kan hij zich in zijn strijd om het bestaan niet door peinzen over hetgeen achter hem ligt laten ophouden. Alles zijn tijd: aan den indruk van Garfields afsterven heeft hij drie dagen gewijd, waarin hij zijn zaken heeft laten stilstaan; daarna vergden weer petroleum, varkensvleesch en effecten zijn aandacht, en is het hem nu kwalijk te nemen, dat hij bij zijn drukke bezigheden soms een oogenblik verpoozing zocht, al is het dan ook in de zaal, waar Garfield's moordenaar terechtstaat? Sentimenteel voorzeker is broeder Jonathan niet: het zij zoo, een in tranen badend volk heeft zwakke zenuwen en slappe spieren; maar laat een beschaving niet iets te wenschen over, waar zelfs het sentiment zoo geheel wijken moet voor ‘de zaken’? Was Guiteau krankzinnig? De twaalf vroede mannen te Washington hebben met neen geantwoord, en waarschijnlijk zullen weinigen volmondig een tegenovergesteld antwoord willen geven. Het hierbij natuurlijk tallooze malen misbruikte Shakespere'aansche woord over den ‘waanzin, waarin methode is’ bewijst hoegenaamd niets, want bij daden, in waanzin gepleegd, is bijna altijd methode te bespeuren. Maar de doorzichtige tactiek der verdediging van dezen advocaat, die lang niet van slimheid en vernuft was misdeeld, wierp de vooronderstelling van krankzinnigheid omver. Hij begreep zeer goed, dat niettegenstaande de excentriciteit van zijn leven, een poging om te bewijzen, dat al zijn handelingen waren handelingen van een | |
[pagina 174]
| |
niet toerekeningsvatbaar persoon, onmogelijk op zou gaan. Daarom besloot hij zich aan de theorie vast te klemmen, dat alleen en uitsluitend de daad, waarvan hij beschuldigd werd, gepleegd was in een toestand van overspanning en verbijstering - goddelijke inspiratie noemde hij het - waardoor toerekenbaarheid werd uitgesloten. Zulk een toestand is volstrekt niet ondenkbaar, maar dat deze theorie bij hem een verzinsel ex post was, bleek uit de methode, die hij volgde, niet in zijn waanzin, maar in zijn verdediging. Alle beschuldigingen, die zijn theorie niet deren konden, gaf hij gaaf toe, maar alle getuigenissen, die er lijnrecht mede in strijd kwamen, deden hem in woede ontsteken. Hij wist wonderwel te onderscheiden, wat voor zijn verdediging dienstig was en wat verderfelijk, en zijn arme welmeenende zwager, die zich uitsloofde om den ondankbare van de galg vrij te pleiten, maar die zijn theorie volstrekt niet begreep, moest het bitter ontgelden telkenmale, als hij door zijn vragen of opmerkingen de geloofwaardigheid der inspiratie aan het wankelen bracht. Maar was de beschuldigde niet krankzinnig in den gewonen zin des woords, een merkwaardig voorbeeld van een ziekelijke geestesrichting was hij zeker, een specimen eener soort, die in de Unie welig tiert. Een volkomen gemis van zedelijke beginselen en van algemeene beschaving, een onmetelijke overschatting van eigen beteekenis, een overprikkelde verbeelding, een dorst naar succes onder welken vorm en om welken prijs ook, kenmerkt deze ongelukkigen, die heden de wildste sociale hervormingsplannen met zich omdragen, morgen in de bespottelijkste godsdienstige overspanningen zwelgen, overmorgen van een politieke zending droomen, die zij zoeken te volbrengen, zij het ook door middel van een pistoolschot. En inderdaad in de Unie zijn alle voorwaarden aanwezig om dergelijke uitwassen der beschaving te kweeken en te koesteren. Aan de menschelijke eerzucht schijnen geen perken gesteld in een land, waar de zetel van den eersten magistraat der natie door een kleermaker kon worden ingenomen, en waar niet alleen bekwaamheid en energie voldoende zijn om tot de hoogste betrekkingen op te klimmen, maar zelfs volslagen gebrek aan bekwaamheid geen beletsel is om voor elke betrekking in aanmerking te komen, als men er maar ernstig naar streeft. Aan moraliteit wordt niet de hoogste waarde gehecht in een land, waar het jagen naar stoffelijke welvaart alles beheerscht, waar de spoorwegkoningen met hun door bedenkelijke middelen verkregen fabelachtig groote schatten de eerste | |
[pagina 175]
| |
machten zijn en waar de zich rijk failleerende handelaars als waardige voorbeelden ter navolging worden gesteld. Plaats wordt er licht gevonden voor de meest overdreven denkbeelden en de buitensporigste plannen, waar een maatschappij, die den druk van den staatsarm slechts weinig gevoelt, haar deuren openzet voor het schuim zoowel als voor het pit van alle natiën en op een bijna grenzenloos grondgebied met onmetelijke, nog onontgonnen schatten een ieder vergunt zich volkomen vrij naar eigen begeeren te bewegen. Geheel verkeerd zou ons verstaan, wie hierin las een afkeuring dier uiterste vrijzinnigheid, een veroordeeling van het streven naar stoffelijke welvaart, een gisping van het democratisch ijveren voor volkomen gelijkheid. Wij vestigen alleen weder het oog op de keerzijde der medaille ter juistere waardeering. Belangrijk ter kenschetsing van den geest, die de politiek der Unie bezielt, is ook de geschiedenis van het ministerschap van Blaine, den hartstochtelijken partijleider, die gedurende zijn korten ambtstermijn als een wervel wind door het departement van staat is gevaren, alles in 't ongereede brengende en 't onderst boven keerend. Het is hem in korten tijd gelukt de Unie op den rand van een oorlog met Chili te brengen, haar tegenover Engeland belachelijk te maken, Mexico te ergeren en door een avontuurlijk plan om alle Amerikaansche staten tot een confederatie te vereenigen Amerika en Europa te verbazen. Dit alles was nog niet zoo dwaas als het schijnt: een gezonde grondslag ontbrak niet aan die bemoeizuchtige en aanmatigende politiek. De sedert Monroe's dagen telkens aangeheven leus: Amerika voor de Amerikanen, verdient eerbiediging ook bij de europeesche natiën, die zich het uitsluitend recht voorbehouden de europeesche aangelegenheden te regelen. Maar dit thema leent zich tot de dolste variatiën, waarin de pers zich niet onbetuigd liet. Onschuldig waren zij, zoolang het bleef bij de redeneeringen in de pers. Maar minder onschuldig werd het spel nu een minister optrad, die niet een bezadigde en oordeelkundige verzekering van den rechtmatigen invloed der Unie nastreefde, maar bij de minste aanleiding den Amerikaanschen adelaar liet vleugelkleppen en schreeuwen, als was gansch Amerika een hem toegedachte prooi, waaraan geen ander raken mag. Had de minister zich in zake het Panamakanaal bepaald tot een uitnoodiging aan de europeesche mogendheden om zich van gezagsaanmatiging te onthouden en om zich met de Unie te verbinden tot onzijdigverklaring van dezen internationalen waterweg, niemand | |
[pagina 176]
| |
had dit zelfstandig optreden der eerste mogendheid van het amerikaansche vasteland kunnen wraken. Maar waar de minister de stelling gaat verkondigen, dat het Panamakanaal eigenlijk tot de kustlijn der Unie behoort; dat de onzijdigheid daarvan het best verzekerd zal zijn, wanneer aan de Unie de uitsluitende contrôle verblijft; dat het in 1850 met Engeland over een dergelijk kanaal gesloten tractaat door de veranderde machtsverhoudingen van zelf vervallen was, en meer van dien aard, dan staat men waarlijk in twijfel, of men met een ernstig staatsman te doen heeft. Had verder de heer Blaine op hoffelijke wijze de goede diensten der Unie aangeboden om den treurigen Zuid-Amerikaanschen oorlog tot een goed einde te brengen, zeker zouden de zusterrepublieken een gewillig oor hebben geleend aan de groote Noord-Amerikaansche republiek, aller voorgangster en model. Maar wat wonder, dat het hooghartige Chili zich ernstig gebelgd toonde, als de minister zijn bemiddeling herhaaldelijk opdringt, daarbij den overwinnaar de les leest, hem rekenschap vraagt voor zijn daden op peruaansch gebied en hem voorwaarden stelt, waarvan hij bij het openen der vredesonderhandelingen niet zou mogen afwijken. Al verder, zoo hij bij een grensstrijd tusschen Guatemala en Mexico, door eerstgenoemde republiek als scheidsrechter ingeroepen, zich tegenover beide op onpartijdig standpunt had gesteld, er is geen reden te betwijfelen, of Mexico zou zich volgaarne naar zijn uitspraak hebben gevoegd. Maar ergernis slechts kan de aanmatiging wekken van een scheidsrechter, die door de eene partij aangeroepen de andere terstond met een scherpe berisping te lijf valt, zonder nog deze te hebben gehoord, ja zonder zelfs gevraagd te hebben, of deze met een scheidsrechtelijke uitspraak genoegen zal nemen. Meer nog dan aan een roekelooze hartstochtelijkheid, waarvoor Blaine reeds bekend stond, toen hij in den senaat de leider was der groep republiekeinen, die zich tegen den dictatorialen invloed van Conkling verzetten, is hier te denken aan volslagen onbekwaamheid voor het vak van diplomaat. En ongelukkig maakten zijn dienaren het zoo mogelijk nog erger dan de meester. Een fraai staaltje heeft men daarvan gezien in den twist tusschen de gezanten te Lima en te Santiago, die een zelfde instructie van den minister ontvangende, op grond daarvan lijnrecht tegen elkander indruisende voorstellingen gaven, hetzij zij de instructie niet begrepen, hetzij zij meenden er zich niet aan te moeten storen. De gezant te Lima verkondigde nog daarenboven aan den chileenschen generaal, aldaar | |
[pagina 177]
| |
bevelvoerende, bij wien hij niet eens was geaccrediteerd, eenige door hem zelf ontdekte volkenrechtelijke stellingen, om hem te waarschuwen tegen annexatie van peruaansch grondgebied, en stelde zich verder, zonder daartoe eenige volmacht te hebben, in betrekking met de Argentijnsche republiek, om deze aan te sporen een voorloopig peruaansch gouvernement te erkennen. Onder de lessen, die deze historie leert, behoort, dat ook in de politiek niet mag vergeten worden: pour savoir quelque chose il faut l'avoir appris. Het behoort tot de politieke zeden der Noord-Amerikaansche republiek, dat bij het begeven der gewichtigste ambten minder op bekwaamheid wordt gelet dan op de verplichting om politieke vrienden voort te helpen. Te veel wordt vergeten, dat ook het staatsbestuur een kunst is, die geleerd moet worden, en lang niet de gemakkelijkste; vergeten, dat de betrekkingen zijn om in 's lands belang waargenomen te worden, niet om particuliere belangen te dienen. Thans is proefondervindelijk gebleken, tot welke ongelegenheden het over 't hoofd zien van zoo elementaire waarheden leiden kan. Met ware ontzetting bemerkte de Unie eensklaps, hoe zij ongemerkt naar den rand van een afgrond was geleid. Ongemerkt, want ook dit behoort tot de eigenaardigheden van de politiek dezer republiek, dat de volkomen scheiding tusschen wetgevende en uitvoerende macht de wederzijdsche contrôle dier beide machten hoogst bezwaarlijk maakt. Doch toen dan eindelijk het licht begon op te gaan over Blaine's politiek, ten gevolge van den afkeer van den tegenwoordigen president, om langer dien doolweg te bewandelen, toen maakte zich een groote angstvalligheid van alle gemoederen meester. Men viel in een ander uiterste en wilde niets meer van het uitbreiden van den invloed der Unie weten. Van Monroe's leer werd gezwegen. Het Amerika voor de Amerikanen werd niet meer vernomen. De adelaar breidde niet langer de wieken uit - spreadeagleism noemde men Blaine's politiek - maar vouwde ze samen. Men werd beducht voor internationale verwikkelingen, die mogelijk den amerikaanschen handel zouden belemmeren, en men wreekte zich op den minister, die toch niets anders gedaan had dan practisch toepassen wat de openbare meening steeds theoretisch had verkondigd, doch die in de vlucht zijner fantasie de meer tastbare belangen der natie uit het oog had verloren. Men ging zelfs zoover, dat men het ontworpen congres der Amerikaansche landen afkeurde, omdat het in Europa wel eens een minder aangenamen indruk kon maken. | |
[pagina 178]
| |
Dit plan intusschen, schoon ook onhandig op touw gezet, verdiende de goedkoope bespotting niet, waarmede het werd overstelpt, want een poging, om ook in de nieuwe wereld een zekere gemeenschap tusschen de natiën tot stand te brengen, een zekere solidariteit te scheppen, zou voor de toekomst rijke vruchten kunnen afwerpen. Het zou een ter bekrompen angstvalligheid verraden, als dit plan in de kiem werd gesmoord. Voorwaar het leven der Unie behoeft heel wat hervorming, eer Europa reden heeft tot de onverdeelde bewondering van vroeger terug te keeren. En de zuurdeesem der europeesche beschaving moet meer dan tot nu toe dat leven doordringen, eer wij met gerustheid den tijd kunnen afwachten, dat de Unie Waarlijk is geworden de ‘koningin der volken’. Voordat wij echter afscheid nemen van de Unie, tegenover de sombere tinten, waarmee wij niet karig konden zijn, op een lichtpunt gewezen. De administratie van den nieuwen president, van wien men geen hooge verwachtingen koesterde, geeft voorloopig geen stof tot ernstige klachten. De vrees, dat de Conkling-fractie weder in eere zou komen, is niet bewaarheid, en de belangrijkste benoemingen, door den president gedaan, getuigen van een nauwgezet en zelfstandig oordeel. De benoeming van Conkling zelf tot lid van het Hooggerechtshof zal men moeten uitzonderen, want zoo een plicht der dankbaarheid den president al bond, om den man die hem in 't publieke leven heeft ingeleid, de in de Unie gebruikelijke belooning, een gewichtig ambt, te vereeren, hoogst bedenkelijk was het juist die betrekking uit te kiezen, waarin minder dan in eenige andere een heftig partijganger op zijn plaats is. Wel is de gissing gemaakt, dat de president meende hiertoe te kunnen overgaan, omdat hij volkomen overtuigd was, dat een Conkling bedanken zou voor een ambt, dat hem zedelijk verplichtte zich voortaan buiten den partijstrijd te houden, maar ook dan nog is een dergelijk lichtvaardig spelen met het aanzien van het rechterlijk gezag moeilijk te verontschuldigen. Doch deze eene aanstootelijke benoeming daargelaten, geven de daden van den nieuwen president geen stof tot ernstige kritiek, en al schijnt het, dat hij geen persoon is, die met genoeg overwicht en geestkracht is begaafd om ingrijpende hervormingen tot stand te brengen, een verder bederf van het politieke leven is van hem niet te vreezen. Voor zoover men aan de herinnering, die Garfield's leven en sterven heeft achtergelaten, dit gelukkig verschijnsel mag toe- | |
[pagina 179]
| |
schrijven, is dan toch de indruk ten goede nog niet geheel uitgewischt. Dat trouwens die man bij hen, die tot zijn onmiddellijke omgeving behoorden, een werkelijk diepen indruk heeft achtergelaten, dat moge o.a. de rede bewijzen, waarmee Blaine op 27 Februari ten overstaan van de representanten der natie en der buitenlandsche regeeringen zijn overleden vriend heeft herdacht. Wat men Blaine als staatsman moge verwijten, als redenaar staat hij terecht hoog aangeschreven, en men moet het hem als verdienste aanrekenen, dat hij de gelegenheid van het uitspreken dezer rede niet heeft misbruikt tot een apologie van zijn eigen politiek, maar in eenvoudige, waarlijk treffende woorden een eerezuil heeft gesticht voor zijn vereerden en betreurden vriend. In deze rede komt een passage voor, waarin Garfield met Gladstone wordt vergeleken. Wij laten de vergelijking voor rekening van den redenaar, doch merken dit op, omdat zulk een oordeel van een Amerikaan over Gladstone, bepaaldelijk over Gladstone's houding tegenover Ierland, niet alledaagsch is, ‘In his faith and his magnanimity,’ zeide Blaine, ‘in his power of statement, in his subtle analysis, in his faultless logic, in his love of literature, in his wealth and world of illustration, one is reminded of that great English statesman of to day, who, confronted with obstacles that would daunt any but the dauntless, reviled by those whom he would relieve, as bitterly as by those whose supposed rights he is forced to invade, still labours with serious courage for the amelioration of Ireland, and for the honor of the English name.’ Deze in het redeverband bepaald onnoodige, ja min of meer misplaatste, hulde aan Gladstone wegens zijn houding tegenover Ierland, maakt te aangenamer indruk, omdat de Engelsche staatsman juist bij de stamgenooten aan de overzijde van den oceaan weinig waardeering ontmoet en aan veel miskenning blootstaat in de moeilijke positie, waarin hij zich tegenover Ierland bevindt. Het Congres, dat meer dan eenig ander parlement zich gaarne bemoeit met zaken, geheel buiten den kring van zijn bevoegdheid gelegen, ja dat zich soms verbeeldt geroepen te zijn over al wat elders geschiedt een oordeel uit te spreken, heeft het in de laatste jaren niet aan debatten over Ierland laten ontbreken en heeft daarbij nooit zijn sympathie voor de Ieren verheeld. Blijkbaar zonder voldoende op de hoogte te zijn van de Iersche toestanden, eenvoudig door hun opvatting van de eischen der vrijheid bezield, zonder besef van de moeilijkheden, waarmee een staatsman te worstelen heeft, die om | |
[pagina 180]
| |
anarchie te bestrijden de vrijheid aan banden moet leggen, veroordeelt men in Amerika al zeer licht de maatregelen, waartoe het liberale kabinet zijn toevlucht heeft moeten nemen. Ter verontschuldiging dezer oppervlakkige beschouwing kan intusschen dienen, dat het succes althans nog niet die maatregelen heeft gerechtvaardigd. Telkens meent de regeering weder een stap gewonnen te hebben in het te boven komen dier moeilijkheden, en telkens komen weer nieuwe verontrustende verschijnselen ontgoocheling brengen. Zoo maakten wij een vorige maal gewag van de hoopvolle redevoeringen, waarmede de leden van de regeering de bemoedigende beschouwing der troonrede toelichtten, en nauwelijks waren eenige dagen verloopen, of de donkerste dagen van het schrikbewind van Fenians en Land-leaguers schenen teruggekeerd. Twee moorden grepen plaats, die niet anders konden worden beschouwd dan als tenuitvoerlegging van vonnissen, gewezen door een geheime rechtbank, die ongehoorzaamheid aan Parnell's N o rent-manifest als een misdaad beschouwt, waarop de doodstraf volgen moet. In één dier gevallen werd zelfs de zoon uit zijn bed gehaald en voor zijn deur doodgeschoten, omdat zijn vader voldaan had aan de verplichting om pacht te betalen. Een derde moord werd gepleegd midden in het drukste gedeelte van de stad Dublin op een man die het gewaagd had aan de politie een bergplaats van wapenen te verraden. Van het oogenblik af, dat hij die aanwijzing had gedaan, was de man als een vogelvrijverklaarde: niemand deed langer zaken met hem, geen leverancier verschafte hem het benoodigde, en door allen gemeden, gevoelde hij, dat zijn doodvonnis was uitgesproken en de wraak hem kon treffen elk oogenblik, ook als hij zich het zekerst waande. Het leven was hem geen leven meer, en de kogel, die hem trof, verloste hem van een aanhoudenden doodsangst. Vanwaar die kogel kwam, niemand, die het wist te zeggen, hoe talloos velen zich ook in den omtrek bewogen: de moordenaar is te midden dier bevolking zekerder dan de landlord omringd door een wacht van policiedienaren. En terzelfder tijd, dat deze misdaden werden gepleegd, die onmogelijk als individueele wraaknemingen kunnen worden aangezien, openbaarde zich de volksgeest op onbedriegelijke wijze bij een verkiezing in het graafschap Meath, dat tot dank voor de landwet den stichter der Landliga, den wegens hoogverraad veroordeelden Fenian Michael Davitt, naar het parlement afvaardigde. Kon de regeering nu bij alle bezwaren, waarmee zij in Ierland | |
[pagina 181]
| |
heeft te worstelen, nog maar rekenen op onverdeelden steun bij het parlement. Maar het is, alsof er een toeleg bestaat haar zooveel mogelijk hinderpalen in den weg te leggen en de Ieren te stijven in hun verzet tegen de wet. Wat anders kon bijv. de beteekenis zijn van het debat over de toelating van Davitt tot lid van het graafschap Meath? De wet is duidelijk: een wegens felönie veroordeelde, die zijn gevangenistijd niet heeft uitgediend en geen pardon heeft gekregen, is niet verkiesbaar. Toch werden allerlei spitsvondigheden opgerakeld om het te doen voorkomen, alsof Davitt werkelijk wel recht op den zetel kon doen gelden, kennelijk met geen ander doel dan om den indruk teweeg te brengen, dat Davitt en Ierland schandelijk onrechtvaardig werden behandeld. Zelfs leden, aan wier schranderheid het onhoudbare van deze uitvindsels onmogelijk ontgaan kon, zooals de radicaal Cowen en de gematigde Home-Ruler Shaw, zochten door uitbundige lofredenen op Davitt en door het verzoek aan de regeering hem thans gratie te schenken, dien indruk te versterken. Practisch leidde het debat natuurlijk tot niets, maar die indruk is inmiddels gebleven. De conservatieven doen in hun afkeer van de landwet niet minder hun best om de regeering tegen te werken en den toestand in Ierland steeds meer gespannen te maken. Het hoogst inpolitieke besluit der Lords om de gehate wet, die hun privilegiën aantast, thans reeds aan een enquête te onderwerpen, was natuurlijk koren op den molen der lersche agitators, strekte om onwillige pachters en stijfhoofdige landlords nog meer tegen elkander op te zetten, poogde alles weer op losse schroeven te stellen, nu een begin van bevrediging merkbaar was. Dat het hun voornamelijk te doen was om voor hun privilegiën te waken, niet om het belang des lands in de allereerste plaats te behartigen, toont de samenstelling der commissie, die nagenoeg alleen uit groote grondbezitters bestaat. En zoo verblind waren de Lords in hun ijver om voor hun dierbare particuliere belangen te waken, dat zij niet gevoelden hoe zij ten slotte zich zei ven meer schaden zullen dan helpen door dezen weg in te slaan. Een weinig voorzichtigheid ware hun anders geraden, als men de teekenen des tijds wel in het oog houdt. Vroeger moge het engelsche volk in zijn Hoogerhuis gezien hebben, wat vreemde gezanten zagen in den Romeinschen senaat, een vergadering van koningen, de eerbied en 't ontzag voor dit hooge lichaam zijn met den tijd vrij wat gesleten, en hoe meer het gezag der Commons steeg, | |
[pagina 182]
| |
als de ware vertegenwoordigers der natie, des te meer daalde het aanzien der Lords. Er mogen nog weinig Engelschen zijn, die niet gevoelen, dat in 't bewonderenswaardig raderwerk der Engelsche constitutie ook aan dit lichaam een belangrijke plaats toekomt, toch geeft men, zoodra het in te scherpe tegenstelling komt met den volkswil, al zoo licht wrevel en onwil lucht in woorden, die minst genomen twijfel verraden aan zijn onmisbaarheid. Reeds zijn er leden, voor wie afschaffing van het Hoogerhuis een Carthago delenda begint te worden, en men herinnert zich, hoe zelfs eens een minister der Kroon, Forster, zich in weinig dubbelzinnige woorden over de hoofdigheid der Lords heeft uitgelaten. Wenschen zij zelf voedsel te geven aan deze weinig vriendelijke stemming, dan kunnen zij niets beters doen dan besluiten nemen, die er op aangelegd schijnen te doen vergeten, dat zij het volk vertegenwoordigen, doch hen doen kennen als mannen, die op de bres staan om de voorrechten eener geprivilegiëerde kaste te verdedigen. Geen wonder, dat bij de discussie, die Gladstone over het besluit der Lords in het Lagerhuis uitlokte, door meer dan één lid weder op weinig eerbiedigen toon over den anderen tak der volksvertegenwoordiging werd gesproken. Zelfs bij die conservatieve leden, die het meest in aanzien zijn, kon hun houding slechts een weinig warme verdediging verwerven. Niet, dat men de landwet volmaakt acht: de meeste liberalen zelfs zijn waarlijk niet blind voor de gebreken, die dezen moedigen sprong in het duister aankleven. Maar men is aan beide zijden van het Huis te zeer gewoon voor elkanders maatregelen, hoe fel ook eens bestreden, na aanneming a fair trial te vorderen, dan dat men niet gevoelt, hoe onbillijk het is de practijk van deze hoogst gewichtige wet, waarvan de werking nauwelijks begonnen is, thans reeds aan een onderzoek te onderwerpen. Zelfs werd in de meest doorwrochte rede, die ten gunste der enquête werd geleverd, die van den heer Gibson, aan den premier toegegeven, dat een onderzoek omtrent de vonnissen, door de landcommissie gewezen, niet kon worden toegelaten. Zijn geheele rede kwam eigenlijk daarop neer, dat er behalve de jurisdictie der landcommissie nog vele andere punten in de wet waren, waarover inderdaad een onderzoek nieuw licht kon doen opgaan. Dit was volkomen waar, maar van beide zijden van het Huis begreep men zeer wel, dat het de Lords juist om die vonnissen te doen was, die reeds in tal van gevallen aan de pachters afslag op hun pachtsommen hadden gegund. Daar de | |
[pagina 183]
| |
regeering zich onmiddellijk op het ernstigste verzet had tegen dergelijke aantasting van de onafhankelijkheid van een rechterlijk college, dat zonder hooger beroep heeft recht te spreken, had wel de voorzitter der commissie verklaard, dat zij 't niet binnen de grenzen harer opdracht rekende elk vonnis op zich zelf te onderzoeken, maar de regeering had volkomen gelijk hiermede geen genoegen te nemen, want deze weinig vormelijke verzekering, niet van het Huis zelf uitgegaan, die tot niets bond, sloot bovendien een onderzoek naar den algemeenen geest der vonnissen geenszins uit. De oppositie, die weinig ter verdediging der Lords wist in te brengen, was echter gelukkig genoeg een ander punt van aanval op de regeering te kunnen vinden. Met voorliefde beredeneerde zij het constitutioneele vraagstuk, of het geoorloofd was een besluit van een der Huizen tot een onderwerp van discussie in het andere te maken en een votum van afkeuring daarover uit te lokken. Doch Gladstone had het te dien opzichte ingenomen standpunt der regeering met zooveel zorg en klem verdedigd, dat bij voorbaat de scherpste wapenen zijn tegenstanders uit de handen waren geslagen. De regeering, dus redeneerde Gladstone, acht het besluit der Lords onstaatkundig en gevaarlijk en is daarom besloten tot de uitvoering daarvan niet mede te werken, doch zij gevoelt de behoefte te weten, of zij bij het het volgen van die gedragslijn in overeenstemming is met en rekenen kan op den steun van de vertegenwoordigers des volks. En dit is zeer zeker het ware constitutioneele standpunt: spreekt er geen gebrek aan deferentie voor de Lords uit, zooals in vele redevoeringen beweerd werd, daar immers het recht der Lords om een enquête te openen geenszins werd aangetast, de regeering zou daarentegen aan een zeer ernstig gebrek aan deferentie voor de natie schuldig zijn geweest, als zij in een zoo gewichtig geval op eigen verantwoordelijkheid had gehandeld, zonder met haar onmiddellijke vertegenwoordigers te rade te gaan. Er ligt zonder twijfel iets bedenkelijks in, zulk een conflict tusschen beide Huizen uit te lokken, en daarom moet van dit middel geen misbruik worden gemaakt; doch het viel den minister niet moeielijk aan te toonen, dat meermalen in ernstige beginselquaesties het eene Huis voor een beoordeeling der houding van het andere niet was teruggedeinsd. Zoo was geschied bij de beoordeeling der regeeringspolitiek in den Deenschen oorlog, zoo bij het debat over Don Pacifico in 1854; zoo in 1889 toen insgelijks het Hoogerhuis een Iersche Commissie | |
[pagina 184]
| |
had ingesteld en Russell een motie van vertrouwen in 't beleid der regeering in het Lagerhuis voorstelde; zoo vooral in 1881, toen de beroemde motie Ebrington volgde op de verwerping der reform in 't Hoogerhuis. De oppositie sloofde zich uit om aan te toonen, dat deze gevallen toch niet volkomen met het onderhavige overeenkwamen, maar bij deze spitsvondigheden, die de scherpzinnigheid der redenaars alle eer aandeden, zagen zij over het hoofd, dat bij al de afwisselende vormen het beginsel juist hetzelfde was. Telkens gaf het eene Huis, op welke wijze dan ook, zijn vertrouwen te kennen in het beleid der regeering, die in het andere een nederlaag had geleden. De regeering behaalde ook ditmaal een schitterende overwinning, nadat het debat, dat na den eersten nacht alle frischheid had verloren, door eenige nachten was heengesleept. De commissie der Lords was veroordeeld, al sleept zij nog haar bestaan voort, zonder dat veel op haar wordt gelet. Zij zal er echter zonder twijfel in slagen de werking der wet eenigermate te verlammen en de ontevredenheid in Ierland te stijven. Den Ierschen agitators is daarom dit conflict verre van onwelkom. In het debat in het Lagerhuis spiegelde hun blijdschap zich af in den triumfeerenden toon, waarop zij en den Lords en de regeering de les lazen. Aan geen van beiden heeft het volk iets, zeide de heer O' Donnell; van geen van beiden was iets te wachten. De motie der regeering beschouwde hij als een middel, om door het steken der loftrompet over eigen daden de gepleegde tekortkomingen te dekken, en uit een indrukwekkende demonstratie bij het onnoozele volk munt te slaan. De Ieren zouden zich echter niet laten verschalken. Wat dus ook de afloop van deze discussie moge geweest zijn, voor Ierland helaas! weder geen vermeerdering van licht. Dit is de treurige zijde van dit incident, dat men overigens vergeefs getracht heeft tot den omvang eener constitutioneele crisis op te blazen. Is het bijna spoorloos voorbijgegaan, men kan wel zeggen geheel spoorloos is de moordaanslag voorbijgegaan, die op koningin Victoria is gepleegd. Een aanleiding is hij geweest voor het mannelijke, waardige loyauteitsgevoel der Engelschen, dat even ver verwijderd is van de overdreven en sentimenteele vorstenvereering der Duitschers, als van de hartstochtelijke, maar voorbijgaande opgewondenheid der Franschen, om zich met nadruk en warmte te uiten. De aanslag zelf is reeds zoo goed als vergeten en kan dan ook moeilijk ernstig | |
[pagina 185]
| |
worden opgevat. In een land, waar de constitutioneele practijk, zoover dat maar eenigszins mogelijk is, de theorie: the king can do no wrong, tot waarheid tracht te maken, ontbreekt voor vorstenmoord elk redelijk motief. Men zon het pogen van zulk een daad niet anders dan als een kinderachtige dwaasheid moeten beschouwen, als niet de mogelijke gevolgen tot strenge bestraffing noopten. Het zonderlinge sujet, dat zich ditmaal aan zijn koningin vergreep, maakt een dubbel akeligen indruk. Van het vak van vorsten- en presidenten moord begint trouwens de nieuwheid wel wat af te raken, en naäperij door menschen, die er nu eenmaal geen talent voor hebben, maakt ook op dit gebied een treurig effect. Het onovertref bare schijnt hierin geleverd. Immers wat het technische gedeelte betreft, schijnen zelfs de vindingrijke nihilisten te twijfelen, of er nog iets te bedenken is, daar reeds is verteld, dat zij, zeker en désespoir de cause, tot zulke dolzinnigheden hun toevlucht hebben willen nemen, als het in brand steken van een paleis door middel van een luchtballon. En wat het moeilijker gedeelte van het vak betreft, het poseeren, het verzinnen van motieven en het verdedigen van de misdaad, daarin moet ook al een groote virtuositeit bereikt worden, om het bijv. Guiteau te verbeteren. Men zal het er wel voor mogen houden, dat Maclean bij voorkeur Guiteau heeft nagevolgd, maar à quelle distance du maítre!
R. Macalester Loup. |
|