| |
| |
| |
Politiek overzicht.
Rotterdam, 20 Februari.
Als een droom is het voorbijgegaan, het groote ministerie dat eindelijk, als de zuivere uitdrukking van de wenschen en inzichten der democratie, voor Frankrijk een tijdperk zou openen van ongestoorden vooruitgang. Het is voorbijgegaan na een leven, korter bijna dan dat van het kortstondigste aller kabinetten, die in de jaren der republiek elkander opvolgden, en bijna zonder eenig spoor na te laten. Voorbijgegaan zelfs zonder eenige verlegenheid achter te laten, want oogenblikkelijk was de man gevonden, die als Gambetta's opvolger zou optreden, en sneller dan men had durven hopen had hij zijn ministerie gereed. Een droom moest het leven van dat groote ministerie toeschijnen aan vele der tegenwoordige ministers, die na dat korte interregnum hun vorige plaatsen weder innamen, en aan vele ongelukkigen, die door Gambetta plotseling tot hooge functiën geroepen, met den meester weer verdwenen na slechts een oogenblik van die heerlijkheden te hebben geproefd. De openbare meening, die zich bitter teleurgesteld gevoelde over het kabinet, dat wel den grooten man aan het hoofd had, maar geen groot ministerie scheen, is thans wonderwel tevreden met wat het verwachte groote ministerie schijnt zonder den grooten man. Maar voorzeker is de toestand niet klaarder, de politiek der toekomst niet zekerder geworden.
Wanneer man thans nog eens bedaard de geschiedenis der mislukte herziening leest, laat die lectuur een zeer gemengden indruk achter. Wat men Gambetta wijten moge, op de staatsmanswijsheid der meerderheid, die hem omverwierp, valt al evenmin te roemen. Hoe weinig zin dit votum eigenlijk had, gevoelden de meesten wel, die daarom dit verleden maar liefst wilden laten rusten, zoodra een
| |
| |
nieuw ministerie de teugels van het bewind had aanvaard. Maar een enfant terrible uit haar midden stond er op om dadelijk met dat nieuwe ministerie een redetwist te openen over de beteekenis van het votum, waaraan het zijn oorsprong te danken had, als wilde hij de kamer in staat stellen om te bewijzen, dat het voor alle mogelijke uitleggingen vatbaar was. Het kostte toen den heer de Freycinet weinig moeite op zijn eigenaardige kalme en droge manier, in nette vormen maar met onverbiddelijke logica aan te toonen, dat hij niet kon weten, wat de kamer wilde, aangezien zij zelve niet wist wat zij wilde. En terwijl eenige dagen te voren de meerderheid gestemd had voor een herziening der grondwet, verwierp thans een overgroote meerderheid diezelfde herziening. Volkomen naar waarheid mocht Lockroy spotten: zult gij, die Gambetta omverwierpt om zijn theorieën over grondwetsherziening, thans Freycinet handhaven, die juist dezelfde theorieën verkondigt? doch hoe sprekend werd dan niet bewaarheid het woord des ministers: La réforme constitutionelle était compliquée, presque depassée par une question politique qui pesait sur elle.
Beschouwt men Gambetta's ontwerp geheel afgezonderd van alle politieke quaestiën van den dag, dan kan het moeilijk ontkend worden, dat er zeer veel pleitte voor de door hem voorgeslagene wijzigingen in de staatsregeling. Om daarvan overtuigd te worden, behoeft men bijv. slechts te lezen, wat een discipel, die ingewijd is in de denkbeelden van den meester en zich beijvert daarvoor ook buiten Frankrijk propaganda te maken, wat Joseph de Reinach geschreven heeft in de Nineteenth Century. Een diepe staatsrechtelijke studie moet men daar niet zoeken, maar de uiteenzetting van de wijze, waarop de republiek zich heeft ontwikkeld en waarop haar staatsregeling thans noodzakelijkerwijze moet worden verbeterd en vervolledigd, is zoo klaar en bevattelijk, dat zij indruk moet maken op ieder, die zonder groot staatsman te zijn zich toch gaarne rekenschap wil geven van de politiek, die hij mede moet helpen opbouwen. Dat het scrutin de liste in een land als Frankrijk verkieselijk is boven het scrutin d'arrondissement; bovenal dat de wijze van verkiezing in de grondwet zelve behoort te worden opgenomen; dat de aanvulling van den senaat, gedeeltelijk bij coöptatie, en daarbij de schepping van een levenslang en dus onverantwoordelijk senatorschap afkeuring verdient; dat de verkiezing der overige senatoren op zuiverder grondslag moest worden gebouwd, om ze als ware vertegenwoordigers van
| |
| |
het algemeen stemrecht te kunnen aanzien; dat een rijke bron van botsingen tusschen de twee hooge staatslichamen zou worden gestopt, als de senaat niet langer recht van amendement op het budget bezat, wie zou er aan twijfelen na lezing van dit betoog? Eén fout slechts had dit betoog, namelijk dat het niet eenige maanden vroeger was geleverd. Het is aannemelijk, dat Gambetta's vrienden er in zouden geslaagd zijn een machtigen aanhang in den lande voor zijn plannen te winnen, als zij maar tijdig op den voorgrond waren gesteld en tijdig op dergelijke wijze waren bepleit. Maar de lieveling der democratie heeft in dezen een groote minachting voor de democratie aan den dag gelegd, door plotseling met zijn plan uit de lucht te komen vallen en daarbij nog te pogen de natie diets te maken, dat zij het hem heeft opgedrongen. Het procédé is eenvoudig en voor een redenaar, of laten wij in dit verband liever zeggen een woordenkunstenaar als Gambetta, uiterst gemakkelijk. Men gaart zorgvuldig alle uitingen bijeen, waarin redenaars, candidaten, vergaderingen zich voor een grondwetsherziening hebben verklaard; men verzwijgt alles, wat in een tegenovergestelde richting schijnt te wijzen; men duidt eigen redevoeringen zoo, dat de sprekendste inconsequenties zich oplossen in een zuiver accoord; alle onbepaalde uitdrukkingen omtrent de herziening in toespraken, programma's, schrifturen, zoekt men in den geest van eigen opvattingen te verklaren, en langs dien weg wordt dan aangetoond, dat de natie de herziening wilde, juist zooals Gambetta die thans voorstelde. Doch dergelijke handigheden kan een staatsman, die er zich steeds op beroemt de dienaar der democratie te zijn, niet straffeloos verrichten. Zeer mogelijk is het, dat Gambetta te goeder trouw is geweest, als hij verklaarde zijn taak slechts te kunnen voortzetten, nadat eerst door de herziening de fondamenten der republiek nader waren bevestigd, maar dan had hij òf van den aanvang
af ruiterlijk en onbewimpeld deze herziening aan het hoofd van zijn programma moeten stellen, zoo hij meende de meerderheid daarvoor te kunnen winnen, òf voorshands van het aanvaarden van 't bewind nog moeten afzien, zoo hij aan de mogelijkheid twijfelde van 't verkrijgen dier meerderheid.
Het woord van Andrieux, den rapporteur over zijn grondwetsherziening, dat hij streefde naar een pouvoir personnel, was inderdaad niet te hard, al heeft Gambetta dit verwijt reeds bij voorbaat in zijn bewonderenswaardige rede met groote verontwaardiging van zich geworpen. Te dien opzichte bestond bij Gambetta een zonderlinge
| |
| |
misvatting, Geen ander soort van pouvoir personnel kent hij dan het misdadig streven naar een eenhoofdig bestuur, en uit deze kortzichtigheid zelve blijkt reeds bijna, hoezeer het pouvoir personnel in hem is belichaamd. Zeer juist maakte Andrieux de onderscheiding, die Gambetta voorbijzag, waar hij den president-minister toevoegde, dat een beschuldiging van misdadige voornemens verre van hem was, maar dat hij vreesde ‘dat de bijzondere opvatting, die de minister-president heeft van de betrekkingen tusschen het wetgevend en het uitvoerend gezag, de wijze waarop hij begrijpt de regeermacht te moeten uitoefenen, niet bepaald overeenkomt met het denkbeeld, dat wij hebben aangaande het parlementaire stelsel en de liberale regeeringsbeginselen.’ ‘Gij moet mij nemen met mijn gebreken en mijn hartstochten’, in dier voege liet Gambotta zich uit. Is het niet, alsof men Bismarck hoort? En nu mogen er zijn die meenen - het standpunt is verdedigbaar - dat Frankrijk er wel bij zou varen, als het uitvoerend gezag zijn handen wat versterkt zag en de invloed der kamers op den gang der zaken wat geringer was, maar een ieder zal moeten toegeven, dat het niet aangaat dus als versterker van het regeeringsgezag op te treden, als men juist zijn leven lang voor de souvereiniteit van het algemeen stemrecht heeft geijverd en niet ophoudt zichzelf en anderen te verzekeren, dat men slechts den wil der natie wenscht te volgen.
De volksvertegenwoordigers, die zoo dikwijls voor Gambetta's onzichtbaren invloed hadden gebogen, wilden niet langer buigen, nu voor geheel Frankrijk, voor geheel Europa, die invloed zich in het breede licht des daags zocht te doen gelden, en dat was de oorzaak van 's ministers val. Natuurlijk kwam deze onwil in de beraadslagingen niet met ronde woorden voor den dag: het zijn van die zaken, die men van weerszijden voelt, maar vermijdt aan te raken. De woordenstrijd scheen zich te concentreeren om twee zeker belangrijke vraagstukken: de bevoegdheid van het congres en het scrutin de liste. Wat het eerste punt betrof, had de stelling van Gambetta, dat de grondwetgevende vergadering alleen kan herzien de onderwerpen, waarvan de herziening door de vooraf beraadslagende vergaderingen noodzakelijk is geoordeeld, de staatsrechtelijke theorie en de constitutioneele praktijk voor zich. Maar de zeldzaam slecht geredigeerde wet gaf aan de letterlijke uitleggers van de uiterste linkerzijde een krachtig wapen in de hand ten gunste der meening, dat de bevoegdheid van het congres onbeperkt is. Andrieux' zonderlinge middenweg vond een meerderheid, volgens welke het congres bevoegd is tot onbeperkte
| |
| |
herziening, maar enkele punten bij de wet in zijn bijzondere aandacht kunnen worden aanbevolen. Het vernuftige, maar al te spitsvondige argument werd hiervoor uitgedacht, dat op die wijze het oppermachtige congres zelf in de gelegenheid zou wezen het artikel over de grondwetsherziening uit te leggen in voege als het zou meenen te behooren, en tevens, zoo het voor beperkte uitlegging gestemd was, de onderwerpen aangewezen zou vinden, waarop de herziening zich dan te richten had. Maar het practische, het verzwegen, argument voor dezen middenweg was, dat op die manier Gambetta op het stuk der theorie een nederlaag werd berokkend en tevens door de aanwijzing van de bijzondere onderwerpen de scrutin de liste, die niet in de aandacht van 't congres werd aanbevolen, van de baan werd geschoven. Wat den scrutin de liste zelf betreft, waarvan de voor- en nadeelen reeds vroeger waren bepleit, de oppositie had niet geheel ongelijk, dat de bezwaren daartegen met een opportuniteitsbezwaar waren vermeerderd. Behoefde de angst voor een ontbinding der zoo juist gekozen kamer al niet zwaar te wegen, daar immers Gambetta terecht aantoonde, dat de kamer het zelf in haar macht had de invoering eener kieswet te verdagen, ook al was het beginsel grondwettig vastgesteld, wel degelijk gewicht was te hechten aan het argument, dat het met de zedelijke kracht gedaan zou zijn eener kamer, die den oorsprong van haar eigen bestaan had veroordeeld.
Zoo werkten verschillende minderheden samen, die alle om een of andere reden tegen Gambetta's voorstel waren gestemd en die nu eendrachtig een meerderheid gaven aan Andrieux' formuleering van het gevoelen der commissie. Men begrijpt licht, dat de wensch naar een grondwetsherziening, die dan ten slotte toch uitgesproken werd, bij de heterogene meerderheid van uiterst platonischen aard was en dat de Freycinet's kabinet niet anders kon doen dan dit votum der kamer naast zich neer te leggen. Met welk programma moest dit thans optreden? Niemand zal in ernst verlangen, dat wij ons zouden zetten aan aandachtige ontleding van de ministerieele verklaring, die - de hoeveelste sinds de vestiging der republiek? - ouder gewoonte bij de optreding van het kabinet werd afgelegd. Het heette dat Frankrijk herademde, gelijk het heette te herademen telkens als een nieuw ministerie aan 't hoofd kwam der zaken. Bedachtzaam was de taal, voorzichtig de politiek van de Freycinet's programma: wie had van een man als de Freycinet anders verwacht? Doch wie ook ontkent, dat dezelfde onbepaalde en nevelachtige be- | |
| |
ginselen, waarop vroegere kabinetten naar weer en wind voortdreven, weder een triomf hebben gevierd? En daarom valt het moeilijk te gissen, wat thans de toekomst baren zal, vooral omdat ook nog niet duidelijk is gebleken, wat de geest is der nieuwe kamer, die zich voorshands hoofdzakelijk heeft bezig gehouden met de belangwekkende werkzaamheid van het vervormen en herdoopen der oude groepen en groepjes. En bovendien, reeds weder dringt de vraag zich op den voorgrond, van welker beantwoording veel, zoo niet alles zal afhangen: welke zal de houding van Gambetta, voortaan wezen? Want, hoe vreemd het klinken moge, zijn invloed schijnt onverminderd, en het laat zich aanzien, dat hij met nagenoeg onverzwakten aanhang in de kamer zal terugkeeren. Om daarvan overtuigd te zijn behoeft men slechts acht te slaan op den eerbiedigen en waardeerenden toon, waarop evenals vroeger in de
republikeinsche pers van hem wordt gewaagd, de uiterste bladen natuurlijk uitgezonderd, die zich overigens in hun schimpredenen evenzeer zijn gelijk gebleven. Het is waar, hij heeft wat persoonlijke antipathieën gewekt en wat halve aanhangers van zich vervreemd, maar zijn vrienden heeft hij des te vaster aan zich verbonden en de ongezeggelijke leden der meerderheid zullen ras bespeuren, dat zij geen man hebben tegen hem opgewassen. Ook is er in de herinnering aan zijn vluchtige ministercarrière iets, dat hem zal doen groeien in kracht, namelijk dit, dat zijn naam, die, wat zijn vleiers ook beweren mogen, geen programma was, een programma is geworden. In de rede, waarmede hij zijn grondwetsherziening verdedigde, heeft hij in korte trekken het tafereel ontrold der hervormingen, die op allerlei gebied in de ministeriën in bewerking waren, en waaraan dadelijk de hand zou worden geslagen, als hij de herziening had verkregen. Werkeloos waren zij niet geweest, de novi homines, met wie de meester zich had omringd; zij hebben er prijs op gesteld het te toonen, toen zij na hun aftreden de door hem dus aangekondigde ontwerpen hebben ingebracht. Generaal Campenon was reeds voorgegaan met zijn regeling van den militairen diensttijd, vervolgens kwam Cazot met de hervorming der rechterlijke inrichting, Waldeck-Rousseau met een wet op de vereenigingen, Paul Bert met een reeks maatregelen op het stuk van onderwijs en eeredienst, de minister van koophandel met een regeling van de verantwoordelijkheid der werkgevers voor ongevallen der arbeiders en een verzekeringskas ten behoeve dar laatsten, enz. Of nu dit alles even aanbevelenswaard was, zij daargelaten en
| |
| |
is ook de quaestie niet, - genoeg, dat er uit blijkt, dat het ministerie gereed was met een stelsel van ingrijpende hervormingen. Als nu Gambetta dit stelsel vasthoudt, het, waar noodig, beter uitwerkt, meer tot een geheel samenbindt, zou dan zijn naam niet in waarheid een programma kunnen worden?
Een hypothese zij ons vergund ter verklaring van Gambetta's houding. De eerste, die zich opdrong toen hij het oogenschijnlijk roekeloos spel met de grondwetsherziening begon, was deze, dat hij het regeeren reeds moede was en opzettelijk een middel zocht om zich van den bezwarenden last te ontdoen. Een nader onderzoek, nu men zijn houding in haar geheel kan overzien, maakt een andere opvatting mogelijk, zoo niet waarschijnlijk. Zou niet, toen al die hervormingsontwerpen bij zijn ministeriën in bewerking waren en vorm en wezen begonnen aan te nemen, langzamerhand twijfel bij hem ontwaakt zijn, of de tijd daarvoor wel reeds gekomen was en of deze kamer en deze senaat hem den vereischten steun konden geven om ze te verwezenlijken? Zou toen niet het plan bij hem tot rijpheid zijn gekomen, om eerst met een stouten slag een grondwetsherziening af te dwingen, ten einde naar zijn inzichten de vertegenwoordiging des volks meer in overeenstemming te brengen met den volkswil? Kwam hij die herziening niet vorderen, als de man die uitroept: I have set my life upon a cast, And I must stand the hazard of the die? Als ware hij overtuigd, dat, zoo hij won, hij de kracht zou gevoelen zijn hervormingen door te zetten, dat, zoo hij verloor, hij wijken moest, omdat zijn tijd nog niet was aangebroken? Is deze opvatting juist, dan zal men hem eens zien terugkeeren met dat programma op den zetel, dien hij na zoo kort bestuur verliet, tenzij.... vóor dien tijd het Elysée zijn deuren voor hem heeft geopend.
De Engelsche ministeriën verheugen zich wel in een benijdenswaardige vastheid tegenover de Franache. Voor de derde maal heeft Gladstone's kabinet een parlementszitting geopend en de teekenen aan den politieken hemel zijn hem nog even gunstig, als toen de geestdrift der natie en het beleid der koningin hem riepen aan het hoofd van het bewind. Toch heeft zijn ministerie niet veel kunnen houden van hetgeen het heeft beloofd, daar Iersche ellende en Iersche obstructie reeds twee jaar lang alle binnenlandsche aangelegenheden op den achtergrond drongen. Niet zonder eenige ironie wordt in de troonrede gezegd, dat wetsontwerpen zullen worden voorgelegd, die het
| |
| |
Huis in da laatste zitting moest laten steken, notwithstanding the length of its duration and your unwearied labour's. Doch tevens wordt goed vertrouwen getoond in grooter vruchtbaarheid der thans geopende sessie, want behalve die wetsontwerpen (voornamelijk omvattende een wet op bankbreuk, een wet tegen omkooperijen bij verkiezingen en een wet tot behoud der rivieren an voorkoming van overstroomingen) zijn nog andere van zeer ingrijpenden aard aangekondigd. Daaronder zal den voorrang bekleeden een voordracht om in de Engelsche graafschappen een plaatselijk zelfbestuur in te voeren, een der drie punten van het liberale programma, waarmee indertijd het kabinet-Beaconsfield werd bestookt. In verband daarmee zal tevens het bestuur van Londen op anderen grondslag worden gevestigd. Het tweede punt van het programma, uitbreiding van stemrecht, wordt nog niet genoemd, en het derde, wijziging der wetgeving op het grondbezit, slechts ter loops en ten deele, als een hervorming der law of entail in Schotland in vooruitzicht wordt gesteld, docli over gebrek aan werk zal inderdaad niet te klagen zijn, daar nog eenige andere ontwerpen, waaronder de criminal code en een octrooiwet, op het programma voorkomen.
De beoogde verandering in de grondslagen der binuenlandsche administratie in de graafschappen en in Londen zullen ‘harde noten te kraken’ zijn. Reeds jammeren de aanbidders der traditie, dat de liberalen niet schromen de heiligschennende handen te slaan aan de hoekstaenen van 't gebouw der engelsche constitutie. Dat is niet meer het opknappen en bijbouwen naar de behoefte, door Fox eens in een beroemde vergelijking aangeprezen, dat wordt een geheel verbouwen als een offer aan den modernen smaak! Zoo zucht men, doch de onverbiddelijke practijk eischt het. Men mag dwepen, zooveel men wil, met da oude vormen en oude gewoonten van het Engelsche recht, met de administratie van het volk door het volk, met het stelsel der eereambte, de practijk van het moderne leven beweegt zich nu eenmaal in banen, waarop het standhouden van dit in een geheel ander sociaal milieu wortelend stelsel een onmogelijkheid blijkt. Trouwens reeds jaren en jaren lang is men bezig aan het afbrokkelen van het oude, en voor de hervormingen gaat men vaak ter schole op het vasteland, dat zoolang ter schole is gegaan bij Engeland, zonder ooit recht het stelsel te hebben begrepen, dat thans langzamerhand verdwijnt. Nu geldt het de vestiging van local self-governement: het klinkt zonderling voor hen, die geleerd hebben, dat juist het bestaan van een
| |
| |
waar self-government het karakteristieke kenmerk is der engelsche staatsregeling, doch de bedoeling is een geheel ander soort van zelfbestuur in te voeren. Niet langer verschillende verbanden, die voor bijzondere takken der administratie zorg dragen, maar het graafschap tot een eenheid gemaakt, waarin de gansche administratie in één middenpunt wordt vereenigd; niet langer administratieve onafhankelijkheid der bijzondere kringen, maar aan den anderen kant grooter onafhankelijkheid in het maken van wettelijke regelingen, die niet langer van het met werk overladene parlement zullen behoeven uit te gaan; niet meer locale lasten tot grondslag van het belastingstelsel, maar bijdragen uit de rijksbelastingen in het vooruitzicht gesteld: - verder en nauwkeuriger te schetsen is nog niet mogelijk, maar in die richting zal een hervorming worden voorgesteld, die een totale revolutie zou zijn, als niet reeds lang door maatregelen in dien geest het oude was ondermijnd. De ancient and distinguished corporation of London, met welke woorden de troonrede het te slachten offer versiert, zal dan insgelijks moeten verdwijnen, en uit den chaos der besturen, die tegeuwoordig de aaugelegeuheden der wereldstad beheeren, zal een nieuw geheel moeten worden geschapen. Hier trouwens is het oude letterlijk tot mummie verdroogd, hier zijn de deftige vormen zinledige - bijna zou ik zeggen dwaasheden geworden, hier heeft men geen levende traditie meer, maar een nageaapt verleden. Toch laat het zich aanzien, dat juist hier de strijd voor het behoud van het bestaande allerheftigst zal wezen, daar de mensen zich gewoonlijk het krampachtigst vastklampt aan den vorm, als het wezen ontbreekt.
Doch waartoe reeds over dit alles gesproken, als ware het zoo zeker, dat ditmaal Iersche ellende en Iersche obstructie het parlement niet zullen beletten zijn aandacht te wijden aan andere belangen? Het voorspel der zitting, het adresdebat, geeft te dien opzichte geen recht hooge verwachtingen te koesteren. Dagen lang was Ierland weer schering en inslag. Doch hoe kon het anders? Het sprak van zelf, dat de regeering over den Ierschen toestand in de troonrede moest uitweiden; het sprak van zelf, dat hetgeen daar gezegd werd Tories en Ieren moest mishagen; het sprak van zelf, dat zij hun grieven in het breede lucht moesten geven. Die beschouwingen beginnen in ruime mate het bekoorlijke der nieuwheid te missen. Wel was er een nieuwe factor ter beoordeeling in het spel gekomen, nu sinds enkele maanden de landcommissie, door de Land Act voor- | |
| |
geschreven, werkzaam, was, doch er was geen groots profetische gave voor noodig om te gissen, in welken zin de oppositie zich daarover zou uitlaten. De Ieren oordeelden natuurlijk, dat haar werk de Iersche kwaal toch niet in den wortel aantastte en dus geheel onnut was; de Tories, dat een aanval op de beurzen der landheeren haar eenig doel was. Verrassend was alleen, dat het Hoogerhuis zijn vijandschap tegen dit ministerie zoo ver dreef, dat het, met allen politieken zin en alle betamelijkheid in strijd, louter om een hinderpaal te leggen op den weg der regeering, tot een enquête besloot over de werking dier wet, die nauwlijks vier maanden in toepassing was. Van eenig belang zijn de beschouwingen der regeering, om den zeer optimistischen geest die daaruit sprak. Zij meende voldoende gronden te hebben voor het beweren, dat Ierland op den beteren weg was. De ministerieele redevoeringen waren een met feiten gestaafde omschrijving en toelichting der volgende zinsneden uit de troonrede: ‘De toestand ven Ierland op dezen oogsnblik, vergeleken met dien door mij met den aanvang van het vorige jaar
beschreven, toont teckenen van verbetering aan, en sterkt mij in de hoop, dat volharding op de door u ingeslagen baan bekroond zal worden met de gelukkige gevolgen, die zoo vurig worden, gewenscht. De rechtsbedeeling kon beter voortgang hebben, en de bedreigingen om de bebouwers van het land van het vervullen hunner verplichtingen af te houden en om hen te beletten van de wet der laatste zitting gebruik te maken, konden op minder goede gevolgen bogen.’ Krachtiger bewijs misschien nog, dat de regeering vrachten van haar politiek meent te plukken, is te vinden in een paar redevoeringen gedurende het reces uitgesproken. Chamberlain en Bright, die steeds geacht te worden den radicalen vleugel van het ministerie uit te maken, hebben te Birmingham in toespraken, die zeer de aandacht hebben getrokken, op de meest bepaalde wijze de telkens herhaalde geruchten gelogenstraft, dat zij zich eigenlijk niet met de genomen maatregelen konden vereenigen, maar zich tegen wil en dank op sleeptouw hadden laten nemen. Beiden toonden zij zich ten volle overtuigd, dat de krasse maatregelen, tegen de Iersche drijvers genomen, noodzakelijk waren, en dat het geheele politieke stelsel, door het kabinet gevolgd, als het eenig afdoende hun volle sympathie hnd. De dus uitgesproken volkomen eensgezindheid onder de ministers is een waarborg, dat de uitslag naar aller gevoelen het zegel had gezet op die politiek.
| |
| |
Het lot der twee Iersche amendementen, op het adres ingediend, kon niet twijfelachtig zijn. Het eene was een uitvoerige acte van beschuldiging tegen het gansche regeeringsbeleid, het andere een verklaring, dat de Act of Union behoorde te worden herroepen. Op dezen laatsten eisch, een hernieuwd bewijs, dat met het bedaren der agrarische agitatie de kreet om Home Rule zich weer des te duidelijker doet hooren, heeft Gladstone geantwoord, zooals hij meermalen heeft gedaan en wat hem ten onrechte thans door velen is ten kwade geduid, dat aan intrekking der Unie niet te denken was, maar dat de vraag, of een zekere mate van zelfregeering aan Ierland kon worden gegeven, verdiende in overweging te worden genomen. Toont de premier zich dus bereid de Iersche grieven van elken aard met ernst te willen onderzoeken, aan den lust om te pas en onpas te allen tijde die grieven in het parlement te behandelen en breed uit te meten, meent hij nog altijd paal en perk te moeten stellen. Met andere woorden, aan de vermorsing van den publieken tijd door het Iersche obstructionisme achte hij zich verplicht een einde te maken door nog krasser middelen dan de ten vorige jare aangenomen resoluties, die des speaker's macht als leider van het debat versterkten. Het zwaartepunt der door hem voorgestelde regelen ligt in het stelsel der cloture, dat sluiting van elk debat zal toelaten op voordracht des voorzitters, zoodra de meerderheid het wil.
Dat dit verlangen onder de liberalen in den lande weinig verzet ontmoet, bewijst wel, hoe vastgeworteld de overtuiging is, dat het koste wat het wil het Iersche obstructionisme de kop moet worden ingedrukt. Het goed geloof, dat de buitensporige macht, zoodoende aan de meerderheid gegeven, alleen in gevallen van onvermijdelijke noodzakelijkheid zal worden aangewend, doet het oog sluiten voor de bedenkelijke gevolgen, die het stelsel na zich kan sleepen. Maar weinigen zijn er, die tegenover de machtspreuk: Aux grands maux les grands remèdes het voorzichtige: Principiis obsta doen weerklinken. Toch is daarvoor wel zeer gegronde reden. Het parlement is altijd hoogst naijverig geweest op zijn traditioneele rechten als lichaam niet alleen, maar ook op de voorrechten van elk zijner leden, in wie het zich zelf eert en de natie, welker vertegenwoordigers zij allen zijn. Als liet thans decreteert: de meerderheid kan het woord ontnemen aan elk, wien zij niet verkiest te hooren - want daarop komt de cloture toch eigenlijk neer - maakt het de ernstigste inbreuk, die zich denken laat, op de rechten zijner leden.
| |
| |
Nu moge men betoogen, dat de meerderheid voldoende zal toonen het gevoel harer eigen waardigheid te bezitten om haar macht niet te misbruiken, men begeeft zich op een hellend vlak, en een ieder weet, hoe verleidelijk het is, als men een scherp wapen in handen heeft, dat beproefde diensten heeft bewezen, een spoediger beroep op dit wapen te doen, dan naar recht en billijkheid zich verdedigen laat. Vooral in een Engelsch parlement, waar zoo duchtig georganiseerde partijen tegenover elkander staan, zal de meerderheid een diep besef liarer verantwoordelijkheid behoeven om weerstand te kunnen bieden aan de verleiding om een haar onaangenaam debat te smoren. Goeft zij eens toe aan zoo afkenrenswaardige, maar licht verklaarbare neiging, het facilis deseensus Averno zal licht weder treurige waarheid blijken.
Het ontbreekt niet aan verstandige politici, die voor een en ander niet blind zijn en die beseffen, dat het hier iets meer geldt dan een partijquaestie en een voorbijgaand belang. Opmerking verdient, dat de Times met gansch ongemeene beslistheid het stelsel verwerpt, de voorzichtige, die anders steeds naar da bovendrijvende meeningen haar overtuiging zoekt te fatsooneeren. Een deel der liberale pers vraagt terecht, wat geschreeuw niet op zou gaan in de rangen dor Whigs, als de Tories eens zulk een aanval op de vrijheid van het woord dorsten plegen, en de leider dur Tories, vermoedelijk niet door partijbedoelingen alleen gedreven, heeft terstond zijn onvoorwaardelijk veto aangekondigd. Niettemin is er weinig twijfel of het kabinet zal winnen. Dan blijft niet anders over dan te hopen, dat bezadigdheid en rechtvaardigheid zooveel mogelijk de beschreven vaderen moge leiden bij het hanteeren van het wapen, dat zij voor, manr niet minder tegen ziohzelven hebben gesmeed.
Niet tevreden met de vrijheid van het woord aan banden te leggen, heeft het parlement zich in dit land der vrijheid reeds bij den aanvang dezer nieuwe zitting onderscheiden door een poging om zelfs de vrijheid van gedachte te knevelen, als ware de tijd der inquisitie herleefd. Is het overdrijving, als ik dus de hernieuwde uitbanning van Bradlaugh qualificeer? Men voert mij tegemoet, dat hier hoofdzakelijk een vraagstuk van wetsuitlegging in het spel is. Ik geef het volkomen toe, verwijzende naar de heldere uiteenzetting van dit geval door den heer Farncombe Sanders in dit tijdschrift. Ik loochen ook niet, dat het Huis, na Bradlangh een en andermaal niet te hebben toegelaten, thans niet zonder de grootste inconsequentie
| |
| |
in zijn beëediging kon hebben toegestemd. Maar de groote grief is deze, dat het Huis naar het schijnt volkomen tevreden is met den dubbelzinnigen toestand, dien het op deze wijze heeft geschapen. Tevreden nu het door een handige wetsuitlegging een lid belet heeft de belofte en belet heeft den eed af te leggen. Tevreden, nu het een wettig gekozen vertegenwoordiger des volks buiten de muren van het parlement heeft gestooten, en, met twijfelachtig recht, zijn zetel vacant heeft verklaard. Tevreden, nu het iemand om zijn bepaalde gevoelens op godsdienstig gebied tot het innemen van de plaats, waartoe hij door de kiezers is geroepen, onbekwaam heeft genoemd. Men is verheugd van iemand af te zijn (voor zoolang het duurt!), die in hoogo mate de antipathie van vela leden heeft opgewekt, en schijnt volstrekt niet te gevoelen, dat de beslissing, waartoe men gekomen is, al zon zij ook berusten op onwraakbare gronden voor zooveel het formeele recht betreft, in strijd komt met den goest van het recht en dus een wijziging der wetgeving onverwijld noodzakelijk maakt.
De geschiedenis der wetgeving op den eed in Engeland bewijst duidelijk, dat er naar gestreefd ia meer en meer aan iedereen te vergunnen die formule te gebruiken, die voor zijn geweten bindend mag worden geacht. Dat het geval Bradlaugh tot een uitkomst heeft geleid, met dit beginsel lijnrecht in strijd, behoeft geen betoog. En als men nagaat, op welke gronden, dan springt zonneklaar in 't oog, hoe zeer het de bedoeling is geweest dezen man persoonlijk te treffen. In 1880 heeft hij een tijdlang, geholpen door een tijdelijke resolutie die hem tot een affirmation toeliet, in het Huis zitting gehad. Wat daaraan vooraf is gegaan, doet thans minder tor zake. Daarna is in rechte uitgemaakt, dat hij naar het bestaande recht niet bevoegd was te affirmeeren in plaats van te zweren. Op dit vonnis is geen aanmerking te maken, maar wel op de minstens genomen kleingeestige handelwijze van het parlement, dat, huiverig de zaak langs den koninklijken weg te beslissen, de bemoeiing van de rechterlijke macht uitlokte en Bradlaugh de gevolgen deed dragen van der meerderheid eigen halfslachtig besluit. Erger was, wat vervolgens geschiedde, Natuurlijk, dat Bradlaugh, buigend voor het vonnis, tot de noodzakelijke conclusie kwam, dat hij naar het bestaande recht bevoegd was een eed af te leggen, en dus in 1881 weder het parlement binnenkwam met het aanbod, om den eed to doen. Toen werd een nieuwe uitweg gevonden om hem ook dit te beletten. Er werd namelijk deze uitlagging aan de wet gegeven, dat het uiten van de
| |
| |
woorden van den eed niet kan beschouwd worden als eedsaflegging, wanneer hij, die deze formule uitspreekt, daaraan niet de beteekenis hecht, welke daaraan behoort gehecht te worden. Is deze uitlegging de ware, dan is daarmede de deur geopend voor een inquisitoriaal onderzoek naar ieders bijzondere gedachten en overtuigingen. Merkwaardigerwijze heeft het Huis nooit voorheen aan de eedsformule deze beteekenis gehecht, zoodat het aan het Iaatste gedelte der 19de eeuw bleef voorbehouden een ontdekking te doen, die in de middeleeuwen schijnt thuis te behooren. Is er klaarder bewijs denkbaar, dat men tot eiken prijs dezen man wilde treffen? Ook de houding van hen, die deze sophistische uitlegging niet aanhangen, is moeilijk te verschoonen. Zij weigeren een mannelijk woord te spreken, omdat zij dezen man niet willen steunen. Nogmaals wenscht de regeering, die meende thans gelijk in 1881 dat Bradlaugh tot den eed moet worden toegelaten, het nu opgeworpen vraagpunt van wetsuitlegging aan het oordeel der rechterlijke macht te onderwerpen, om tijd te winnen en om den gehaten indringer op nieuw de lasten en kosten van processen te doen dragen. Zulk een handelwijze is klein, laf, onwaardig. Een wetje, dat aan alle onzekerheid een eind maakt, kon in korten tijd behandeld worden en dergelijk ellendig gekibbel, als waaraan het Huis zich nu ettelijke malen is te buiten gegaan, voor goed onmogelijk maken. Verleden jaar kon als varschooning voor het uitblijven van zulk een wetje worden aangenomen, dat Ierland allen parlementairen tijd in beslag nam, en juist omdat de regeering op dezen grond de quaestie verdaagde, en dus de hoop wekte, dat in de volgende zitting zulk een voorstel zon worden ingediend, schikte Bradlaugh zich in zijn tijdelijke uitsluiting. Doch dat de regeering dan nu niet, aan haar belofte getrouw, terstond bij de opening dezer nieuwe zitting een dergelijke voordracht heeft ingediend, kan onmogelijk verschoond worden. Het parlement heeft het
zelf gewild, dat Bradlaugh het recht heeft gekregen om als martelaar der vrije gedachte voor de rechtbank der geschiedenis zijn aanklacht in te dienen tegen al die kortzichtige politici, die nog erkenning durven vragen van hun eerbied voor de letter der wet en eerbiediging van den afschuw waarmee zij in hun hoogwijs oordeel of vooroordeel een persoon vervolgen, die anders denkt dan zij.
Is het ontmoedigend een staaltje van zoo verregaande onverdraagzaamheid in den jare 1883 uit het klassieke land der vrijheid te moeten vermelden, gelukkig mogen wij daarnevens gewagen van
| |
| |
een ander feit uit deze dagen, dat wederom een schoon licht werpt op de verdraagzaamheid der Engelsche natie. Van de bekrompen letterknechterij en kleingeestige uitsluitingszucht van het Parlement wenden wij het oog naar de groote meeting te Londen, waar in het algemeen protest tegen de russische jodenvervolging de eeredienst der menschenliefde een schitterenden triomf vierde. Met afgrijzen had men ze door de gansche beschaafde wereld vernomen, de verhalen der gruweldaden, die een door haat en wrok verblind gepeupel in stad op stad tegen leven en eigendommen der Joden pleegde. Te grooter was de verontwaardiging, omdat de houding der autoriteit doorgaans van dien aard was, dat zij van een ooglnikend toelaten dier gruwelen niet is vrij te pleiten; een waarheid die volstrekt niet wordt teniet gedaan door de met veel ophef van officieele zijde rondgebazuinde verzekeringen, dat de autoriteit zich beijverde na afloop de belhamels op te sporen en te straften. Engeland kan zich zeker niet het monopolie der zedelijke verontwaardiging over die tooneelen toekennen, maar toch nergens heeft zich het medelijden met de slachtoffers en de ergernis over het vertreden van alle wetten van menschelijkheid en rechtvaardigheid zoo algemeen, zoo luide en zoo onweerstaanbaar geuit. En wat het voornaamste is, waarop wij vooral nadruk leggen, nergens aanschouwde men zulk een samenwerking tusschen alle godsdienstige gezindten om zich uit naam der allen gemeen zijnde beginselen in de bres te stellen voor de ongelukkigen, wier grootste misdaad is dat zij een anderen godsdienst aanhangen dan het gepeupel. Wij willen de belijders der verschillende godsdiensten in andere landen het onrecht niet aandoen te vooronderstellen, dat hun hart minder warm klopt voor hun verongelijkte natuurgenooten, maar wij vragen toch, of er eenig land is buiten Engeland, waar het gevoel, dat allen vereenigt, machtig genoeg is om tijdelijk het zwijgen op te leggen aan de twisten, die hen verdeelen,
samenwerking in de plaats te doen treden van partijstrijd, naijver en wantrouwen? Men verbeelde zich in Duitschland, in Frankrijk, in België, in Nederland zelfs, een vergadering, waarin beurtelings katholieke priesters, Israelieten, geloovige protentanten, aanhangers van het moderne Christendom het woord opnemen om te pleiten voor vervolgde Joden P Zoo iets is ondenkbaar. Te Londen echter geschiedde dit op den eersten Februari. De bisschop van Londen, kardinaal Manning, de kanunnik Farrar verhieven hier broederlijk hunne stem ten gunste der ver- | |
| |
drukte Joden, en zoo al mannen als de opperrabbijn Adler en de predikant der Nonconformisten Spurgeon verhinderd waren persoonlijk aanwezig te zijn, hun instemming in het doel der bijeenkomst spraken zij uit in brieven, die in beslistheid en kernachtigheid niet onderdeden voor de taal der woordvoerders van de andere gezindten. Spurgeon's schrijven is te karakteristiek om het niet in herinnering te brengen. ‘Het doet mij leed, dat ik door vroeger aangegane verbintenissen volstrekt verhinderd ben in het Mansion House tegenwoordig te wezen om te spreken tegen de gruwelen aan de Joden bedreven. Ik voel mij echter getroost door het geloof, dat gansch Engeland één is van hart in een krachtig gevoel van verontwaardiging over het onmenschelijk gedrag van ettelijke woestaards in Rusland. Elke man en vrouw onder ons wordt welsprekend door innig medegevoel voor onze natuurgenooten, die aan roof en moord ten prooi zijn, en nog meer voor onze zusters, voor wie nog vreeselijker behandeling is uitgedacht. Des te minder zijn toespraken en redevoeringen van noode. Als Christen, voel ik dat de naam van onzen Verlosser is geschandvlekt door zulk een gedrag van hen, die zich als zijn volgers bekennen. Als Nonconformist en liberaal, die gelooft in de gelijke rechten aller menschen om in vrijheid en veiligheid te leven, moet ik getuigen tegen een staat van zaken, die den Jood maakt tol een
vogelvrijverklaarde. Ten laatste als mensch grieft het mij in het diepst mijner ziel, dat er wezens zijn in menschelijke gedaante, bekwaam tot zulke misdaden, die Rusland rood hebben doen worden van Israëlitisch bloed. Maar wat behoefte is er zelfs aan deze weinige zinsneden? De verdrukten zijn zeker pleitbezorgers te vinden, waar Engelschen bijeen zijn!’ Te lang om aan te halen, maar niet minder schoon zijn de warme en welsprekende woorden van kardinaal Manning, die niet schroomt de anti-semitische bewegingen in Duitschland en in Rusland gelijkelijk in de krachtigste bewoordingen af te keuren, die zijn bewondering voor de talenten en de levenskracht van het joodsche ras niet verheelt, die niet aarzelt de vaan van gelijk recht voor allen en van algemeene menschenliefde ook ten opzichte der Joden omhoog te houden.
Men weet hoe Rusland heeft geantwoord op deze beweging, die voortkwam uit het hart der engelsche natie. De term onbeschaamdheid is te fatsoenlijk en te vergoelijkend om de woorden te karakteriseeren van het Journal de St. Pétersbourg, welks betrekkingen tot
| |
| |
het russische ministerie van buitenlandsche zaken geen geheim zijn. Het blad noemt, in tergend koele termen, de beweging een manoeuvre der engelsche oppositie, gericht tegen het ministerie-Gladstone! Het verdedigt de russische wetgeving en regeering in haar houding tegenover de Joden en ziet in de uitingen van sympathie voor hun lijden niets dan schijnheiligheid en huichelarij! Voor die beschuldiging, dat een partij-manoeuvre ten grondslag lag aan dit werk der menschenliefde, bestond schijn noch schaduw van grond, en het Petersburgsche blad wist dit zelf uitstekend. Maar het was voorwaar een handige greep, dus uit de welbekende goede gezindheid der liberale partij ten opzichte van Rusland munt te slaan en voor de daden van de ergste dweepzucht vergoelijking te vinden door een voorstelling, alsof zij de goedkeuring van de liberaal denkenden konden wegdragen. Rechtvaardigheid en menschelijkheid echter worden ijdele klanken, waar dus de politiek wordt opgevat.
Helaas het is waar, dat de Russische vriendschap Gladstone zwaar drukte, te zwaar om hem vrij te laten, al was het slechts een welsprekenden weerklank te geven op het beroep ten gunste der onderdrukten, dat zijn oor kwam bestormen. De grijze kampioen voor vrijheid en recht, wiens verontwaardiging geen palen kende, waar het gold Bulgarian horrors te ontmaskeren, en wiens woord het vuur der geestdrift in elks gemoed ontvonkte, als hij pleitte voor de om der wille van den godsdienst vervolgde Turksche Christenen, geeft thans, waar Russische Joden in 't spel zijn, slechts eenige afgemeten algemeenheden tot antwoord. Dat meten met twee maten kwetst het billijkheidsgevoel, ook al zal men Gladstone gaarne toegeven, dat een rechtstreeksche inmenging in Ruslands inwendige aangelegenheden meer kwaad zou stichten dan baat zou aanbrengen. Cum duo faciunt idem, non est idem: ziedaar dan wel een der grondwaarheden van het hedendaagsche volkenrecht. Wanneer een Rus een Jood vervolgt, dan is dit geheel iets anders, dan wanneer een Turk een Christen mishandelt. Een inmenging in Turkije's inwendige aangelegenheden staat ieder vrij; een inmenging in Ruslands binnenlandsche politiek is een volkenrechtelijke misdaad. Rumenië werd zelfs niet als onafhankelijke staat erkend, zoo het niet onmiddellijk de Joden voor de wet geheel gelijkstelde met de Christenen; Rusland, dat medehielp die voorwaarde te stellen, behoeft in eigen wetgeving zich volstrekt niet te houden aan de grondbeginselen van recht, die het van anderen eischt. Nog eens, dit meten met twee maten wekt walging.
| |
| |
Toch zou Rusland zich gruwelijk beleedigd achten, werd het niet tot de beschaafde natiën gerekend. Hoe oppervlakkig en voos die beschaving is, wordt van tijd tot tijd door zulke uitbarstingen als de Jodenvervolgingen aan het licht gebracht. Grattez le Russe, vouss trouves le Tartare zegt het spreekwoord, waaraan zij wel eens mogen denken, die het aanwakkeren der panslavistische neigingen, welke in den opstand der Herzegowina weder voedsel vinden, met onverschillig oog aanzien. Het panslavisme toch heeft zijn wortels in de onontwikkelde volksklassen; het vleit de vooroordeelen der massa; het maakt gemeene zaak met het instinct van het gepeupel; het kant zich vierkant aan tegen de europeesche beschaving, en droomende van de toekomstige grootheid van het Slavische ras, dat Europa zal herscheppen, dreigt het Europa te doen verzinken in Tartaarsche barbaarschheid. Bedenkelijk verschijnsel is het vooral, dat Alexander III, die als troonopvolger een onmogelijk huwelijk tusschen liberalisme en panslavisme poogde tot stand te brengen, als keizer zich geheel in de armen werpt van laatstgenoemde richting. Of moet men waarde hechten aan de vergoelijkende taal zijner diplomatie en aan de officieele terechtwijzingen, zijn al te vurige dienaren toegediend? Waar een Skobelef den tijd gekomen acht om gloeiende redevoeringen te houden over de toekomst der Slaven, waar Ignatief leider blijft der politiek, Katkof bij het hof in eere is, Aksakofs pers in volle vrijheid het volk bewerkt: wat schoone dagen zijn daar niet voor het panslavisme weggelegd! Dat Engeland en Frankrijk op hun hoede zijn, want de edele republikein en vrijheidsminnaar Castelar heeft het dezer dagen waarschuwend gezegd: niet tegen den gehaten Germaanschen stam alleen, tegen geheel Westelijk Europa is die beweging gericht.
R. Macalester Loup.
|
|