Vier sonnetten van Sully Prudhomme.
Den 8sten December 1881 heeft de Académie française den dichter Sully Prudhomme in haar midden opgenomen. Al wie poëzie weet te waardeeren heeft die keus toegejuicht. De, ook in jaren, jongste der onsterfelijken - Sully Prudhomme is nauwelijks 43 jaar oud - behoort toch met François Coppée tot de rijkst begaafden van de Fransche dichters onzer dagen. Beiden hebben den vorm tot den hoogsten trap van volmaaktheid gebracht; beiden hebben een geheel eigen toon weten aan te slaan, en kunnen in zekeren zin gerekend worden de twee hoofdgroepen der jongere Fransche dichtschool te vertegenwoordigen.
Is Coppée de dichter van de misdeelden, de verdrukten, de vergetenen, le poète de la vie moderne, zooals men hem genoemd heeft; Sully Prudhomme is le poète de l'âme moderne, die de ernstigste vraagstukken, waarmede de menschelijke geest zich vermag bezig te houden, de diepste wijsgeerige problemen, welke zich aan de kinderen dezer eeuw opdringen, in beeld heeft gebracht. Aan de wijze waarop hij die vragen, zoowel als de veroveringen van de wetenschap, in het licht der poëzie stelde, hebben wij een reeks gedichten, waaronder een groot aantal in den sonnetvorm, te danken, die, scherp en duidelijk van omtrekken, verrukkelijk fijn van toon en kleur, naar mijn oordeel, tot het schoonste behooren wat de moderne poëzie heeft voortgebracht.
In de hier volgende vertalingen heb ik getracht een weerklank te geven van enkele dier sonnetten, waarin de aard van 's dichters talent het sprekendst uitkomt.
J.N. van Hall.