uitstekend goed zijn) doorgaans veel te gerekt. De schim van den vermoorden Don Pedro, van wie men slechts uiterst weinig woorden verwacht, is b.v. zóó breedsprakig, dat Don Juan haar met volle recht toevoegt:
Auras-tu bientôt fait? te veux-tu dépêcher?
Certes! je suis bien las de t'entendre précher;
Trop ennuyeux Esprit, aussi bien qu'hypocrite,
A quoi bon entasser redite sur redite?
Van vis comica is in 't stuk weinig te bespeuren; Don Juan's knecht, hier Philipin genoemd, is alleen lafhartig, niet aardig. Villiers' verzen zijn ook niet fraai; maar met dat al laat het stuk zich ook thans nog vrij wel lezen en men kan zich wel verklaren dat het publiek het met ingenomenheid heeft begroet.
Vergelijkt men het daarentegen met dat van Molière, dat zes jaren jonger is, dan valt het oordeel geheel anders uit. De vergelijking is zeer aan te bevelen; zij is uiterst leerrijk. Men ziet er uit, hoe oorspronkelijk en geniaal de groote meester was. Enkele incidenten heeft hij overgenemen, maar ze geheel anders gerangschikt en verwerkt, terwijl juist het merkwaardigste, schoonste en geestigste zijn uitsluitend eigendom is. Niettegenstaande het tragische slot, is de tragi-comedie bij hem een echt blijspel geworden, en hij is het die de karakters geschapen heeft, zelfs dat van Don Juan, want de zijne is in vele opzichten een andere dan die zijner voorgangers.
Hoe toch het oordeel der tijdgenooten verschillen kan van dat der nakomelingschap! De Franschen der XVIIde eeuw gaven aan het hoogstens zeer middelmatige stuk van Villiers de voorkeur boven dat van Molière, al was het laatste ook de waardige tegenhanger van den onvolprezen Tartufe. En waarom? Louter omdat Molière's blijspel in proza was geschreven en omdat in dien tijd geen stuk in vijf bedrijven behagen kon tenzij het berijmd was, - en zoo is het gekomen dat Molière's Don Juan dien van Villiers eerst in 1673 heeft verdrongen, nadat Thomas Corneille het stuk in verzen had overgebracht. Het proza van den toen reeds overleden meester had in handen van een slechteren berijmer kunnen vallen, maar die berijmer heeft er toch 't een en ander aan toegevoegd, dat geen verfraaiing is.
Wat nu den herdruk van Villiers' stuk betreft, zoo merken wij nog op dat de uitgever geene der oude Parijsche edities, die uiterst