| |
| |
| |
Politiek overzicht.
Rotterdam, 23 September.
In de redevoering, die door den advocaat Rousse, opvolger van Jules Favre, bij het zitting nemen in de Academie werd uitgesproken, maakt hij ter loops een korte, maar treffend juiste vergelijking tusschen de fransche en de engelsche welsprekendheid. Eenerzijds gewaagt hij van ce goût du développement et de la solennité oratoire, die door alle omwentelingen heen en spijt alle hervormingen de eigenaardigste grondtrek der fransche rhetorica blijft, en daartegenover stelt hij l'entrain, la bonne humeur native, le bon sens bref et robuste des Anglais, ce langage alerte et pédestre, sans emphase, coupé de malices et de saillies. Zoowel op grond der goede eigenschappen als der gebreken van de fransche welsprekendheid meent Rousse, dat de zoogenaamde conférence politique, aan de overzijde van het Kanaal zoo in aanzien, in Frankrijk nooit wortel zal kunnen vatten: wat daarvan zij, die eigenaardigheden hebben niet belet, dat het discours politique, vaak slechts door een flauwe grenslijn van de conférence afgescheiden, zich in ongemeenen bloei mag verheugen. Wat al stroomen van welsprekendheid zijn ter voorbereiding, ter begeleiding, ter bezegeling der jongste verkiezingen over de hoofden der fransche natie uitgestort! Wie er prijs op stelt, dat de belangstelling in de zaken des lands levendig wordt gehouden en dat de zoo noodige voorlichting aan een oppermachtige openbare meening niet ontbreekt, is er natuurlijk verre van af dit verschijnsel op zich zelf te wraken; maar wie zich de moeite geeft die redevoeringen, al is het maar van de hoofdpersonen op het politieke schouwtooneel, door te worstelen, kan het niet anders dan betreuren, dat inderdaad de ondervinding telkens duidelijker bewijzen moest, hoeveel waarheid ligt in die kenschetsing van Rousse. Het maakt een onbeschrijfelijk afmattenden en ontzenuwenden indruk
| |
| |
het eentonige ruischen van dien gezwollen waterstroom aan te hooren, en men hongert naar de meest dorre uiteenzetting van feiten, door den meest nuchteren engelschen politicus, ter afwisseling van de klinkende zinsneden der fransche staatslieden. En het ergste daarbij is, dat die Fransche redenaars zoo wanhopig ernstig worden. Ik wil daarlaten, hoe zij zich in hun binnenkameren tegenover elkaar gedragen, maar op straat doen zij volstrekt niet als de augurs in Cicero's tijd. Het schijnt, dat ce bon rire Gaulois langzamerhand verloren moet gaan. Die heeren redenaars nemen elkander geheel au sérieux; een bewonderend volk juicht hen toe bij de meest afgezaagde algemeenheden, die telkens en telkens weer worden herhaald; als halfgoden worden zij vereerd, en het wordt bijna als heiligschennis beschouwd, wanneer een enkel journalist, wien dit alles eindelijk te machtig wordt (Albert Wolff in de Figaro) in een satire losbarst, die op de vermakelijkste wijze den draak steekt met al die overdrijving en gemaaktheid. Inderdaad de Franschen beginnen het lachen te verleeren. Het gebeurde eens, ik meen te Neubourg bij de onthulling van het standbeeld van Dupont de l'Eure, dat een deel der sprekerstribune, waarop met andere notabiliteiten Gambetta zich bevond, ineenzakte. Men hoore, op hoe tragischen toon van dit onbeduidend voorval, waarbij niemand eenig letsel bekwam, melding wordt gemaakt. Een namelooze angst, heet het, maakte zich van allen meester en in ademlooze spanning vroeg men elkander af, waar Gambetta was gebleven. De groote man was ongedeerd, en met behulp van eenige buren, die hem wel hun schouders wilden leenen, werd hij niet zonder moeite op een ladder geheschen, vanwaar hij zich weer spoedig den volke kon vertoonen. Toen ontsnapte een zucht van verlichting aller borst, en in donderend applaus werd hem een ovatie gebracht, zoo schitterend, als zelfs hem, den veelgevierde, nog nooit was te beurt gevallen. En dat alles,
omdat een paar planken onder de zwaarte van eenige menschen bezweken!
Waartoe zou het dienen al die verkiezingsredevoeringen de revue te doen passeeren? Wellicht om de horoscoop te kunnen trekken der kamer die komen zal? Wij zouden dan de methode volgen van den afgevaardigde Barodet, die van plan is voor te stellen door een commissie uit de nieuwe kamer alle programma's en alle beloften, door de gekozenen gedurende het verkiezingstijdperk onderteekend en toegezegd, te doen onderzoeken om daaruit den wil van
| |
| |
Frankrijk op te maken. Het denkbeeld is zeker oorspronkelijk en de uitvoering zou althans dit gevolg hebben, dat tal van fraaie stellingen, eischen en toezeggingen, die zich al niemand meer herinnert, aan de vergetelheid werden ontrukt. Men weet bij ondervinding, hoe het gaat met die beloften uit de verkiezingsperiode: Charivari gaf een niet onaardige teekening van een candidaat, die bij de herstemming voor zijn kiezers optrad, en in de grootste verlegenheid mompelde: ‘Wat drommel heb ik hun ook weer bij de eerste stemming beloofd?’ Nu, het land vaart dikwijls niet slecht bij het gemis aan herinneringsvermogen van de afgevaardigden. De hemel beware Frankrijk voor de vervulling van al de dwaasheden, die de uitverkorenen voor hun kiezers aan den man hebben gebracht.
Het zijn met dat al nog maar dü minorum gentium, stumperts in het vak, die zich op dergelijke ontrouw laten betrappen. De grootste kunst is niets bepaald te beloven, zoodat men later niet in gebreke kan worden gesteld, en toch door fraaie woorden en gelukkige wendingen zijn publiek zoo te streelen, dat het ten slotte meent door den redenaar zijn hartewensch vervuld te zullen zien. In die kunst heeft de tegenwoordige minister-president getoond een meester te zijn, meer nog dan Gambetta, die zich trouwens straffeloos kan blootgeven, omdat men dezen lieveling der meerderheid nu eenmaal alles vergeeft. Een programma van regeerbeleid zal men in de redevoeringen van Jules Ferry te vergeefs zoeken, maar kwistig is hij in zijn loftuitingen op het werk der meerderheid, die is heengegaan, en in zijn verwachtingen van de meerderheid, die komen zal. Uitdrukkingen als wijze en gematigde vooruitgang, verstandige hervormingen, gezonde republikeinsche beginselen, spelen daarbij een hoofdrol, terwijl eenige welgemikte slagen links en rechts op de hoofden der intransigenten en der reactionairen neêrkomen, en eenige welbekende leuzen als: strijd tegen het clericalisme, het geheel bekronen. Inderdaad deze president-minister is handig, handiger dan zijn voorgangers, vooral ook daarin, dat hij begrijpt geen ongelijken strijd met Gambetta te moeten aanvangen. Hij geeft zich eensdeels niet geheel over aan Gambetta, maar hij zorgt tevens niet tegen hem in verzet te komen. Hij weet, wat het is ménager la chèvre et le chou. Toen Gambetta pleitte voor een hervorming van den senaat, zag Ferry in zijn ni révision ni division geen hinderpaal om het denkbeeld van zulk een hervorming
| |
| |
insgelijks in overweging te nemen, maar hij gaf tevens zijn instemming in zoo algemeene bewoordingen te kennen, dat hij geen enkele verplichting op zich laadde. Toen daarna de president der kamer het denkbeeld weêr prijs scheen te geven, zweeg ook de president-minister er volkomen over. Telkens nam deze de gelegenheid te baat om in zijn rede een woord van lof voor den ‘grooten staatsman’ in te vlechten, en steeds zorgde hij een zekeren weerslag, hoe flauw ook, op de laatste rede van dien staatsman te geven, echter wederom telkens zonder zich uitdrukkelijk met hem te vereenzelvigen. Hij dreef tot tweemaal toe de nederigheid zoover, dat hij zich bereid verklaarde in bescheidener rang terug te treden, als een ander beter berekend bleek de politiek der meerderheid uit te voeren, maar hij wachtte zich wel met ronde woorden te zeggen, dat hij inderdaad van plan was voor dien ander te wijken. Deze wijze om zich zelf weg te cijferen is in de tegenwoordige omstandigheden in Frankrijk de beste wijze om behouden te worden, en zoo kan het geschieden, dat het ministerie-Ferry, welks houding dikwijls zeker niet minder vat gaf aan de critiek dan die der vorige ministeries, door het behendig laveeren van zijn president nog lang het leven rekken kan. Natuurlijk totdat Gambetta zelf verkiest de teugels van het bewind in handen te nemen of andere onvoorziene omstandigheden, niet uit de binnenlandsche politiek voortvloeiende, een einde maken aan zijn bestaan.
Zal Ferry bij het bijeenkomen der kamer heen moeten gaan of zal hij gehandhaafd worden? dit was eigenlijk het groote mysterie, waarvan bij de verkiezingen de oplossing werd gevraagd. Kunnen daaromtrent èn Gambetta's houding èn de samenstelling der nieuwe kamer eenige zekerheid geven?
Wat de samenstelling der kamer betreft, in één opzicht heeft die een belangrijke verandering ondergaan: de monarchale partijen zijn nagenoeg verdwenen. Slechts een machtelooze minderheid van 90 leden konden zij bijeenbrengen in een kamer van 557 leden, terwijl zij nog onlangs, een 141-tal tellende onder de 535, althans een voor het ministerie gevaarlijk element uitmaakten, dat met de ontevredenen van links zich gaarne verbond om den regeerders den voet dwars te zetten. Het aantal stemmen, dat zij verwierven, was niet veel meer dan de helft van dat, hetwelk in 1877 op hen werd uitgebracht, en in bijna de helft der districten aanvaardden zij den strijd niet eens. Zelfs departementen, die tot nog toe
| |
| |
golden als bolwerk der reactionaire partijen, bijv. Calvados, Finisterre Corsica, zijn grootendeels afgevallen. Wij hebben te dikwijls opgemerkt, hoe deze partijen er zich op schenen toe te leggen zich zelf onmogelijk te maken, dan dat die uitslag bevreemding kan wekken. Zijn zij ineengekrompen in aantal, ook het peil der bekwaamheid is gedaald, nu een Rouher zich terugtrok, een Haentjens niet werd herkozen, een Keller te Belfort het onderspit dolf. Is de kamer dus thans door en door republikeinsch, een tweede vraag is, of die republikeinsche meerderheid zelf van aard is veranderd. Splitst men haar naar de vier groepen, waarin zich de republikeinsche partij verdeelt, dan zou men oppervlakkig zeggen, dat de meer radicale elementen de overhand hebben. Men kan ongeveer rekenen 40 voor het linkercentrum, 170 voor de linkerzijde, 210 voor de republikeinsche Unie en 46 voor de uiterste linkerzijde. Die cijfers beteekenen intusschen niet veel, daar nog altijd die republikeinsche groepen, althans drie der vier, door weinig anders dan persoonlijke banden, volstrekt niet door programma's van beginselen worden bijeengehouden. De zoogenaamde gauche républicaine was steeds het best aaneengesloten, en om haar zal zich dus noodzakelijkerwijze weder de meerderheid moeten vormen, een meerderheid waartoe zeker als vroeger het grootste deel van het centrum en het grootste deel der Union onveranderlijk zullen behooren. Een deel der Union zal nog blijven liebäugeln met de uiterste linkerzijde, doch bij het zeer radicale programma, dat door Clémenceau, thans haar erkenden leider, is verdedigd, zullen zij zich op den duur niet kunnen aansluiten, zoodat van velen hunner eer een zwenking naar rechts dan naar links te wachten is. Zal dus de meerderheid, naar het zich laat aanzien, in verhouding van vroeger een grooter aantal leden van de meer geavanceerde groep tellen, omgekeerd zal die meer geavanceerde groep in haar
politiek licht wat bezadiger en voorzichtiger wezen. Niet onjuist schijnt dus de opvatting van Ferry, na de verkiezingen in een rede voor zijn kiezers uitgesproken, dat de nieuwe meerderheid het werk zal voortzetten van de meerderheid die is heengegaan, waarbij zij dit in haar voordeel zal hebben, dat zij thans onbetwiste meerderheid is.
Minder juist is de bewering der overwinnende partij, trouwens na de herstemmingen niet meer met zulk een zelfvertrouwen geuit als na de eerste stemming, dat de uitslag een vonnis is over de uiterste linkerzijde. Zij is integendeel iets sterker in aantal en zeker
| |
| |
sterker in inwendige kracht teruggekeerd. Zij heeft een programma, klaar en consequent door Clémenceau ontwikkeld, waarvan de hoofdpunten zijn: afschaffing van den senaat en van het presidentschap volledige scheiding van kerk en staat, kostelooze rechtspraak, verkiezing der leden van de rechterlijke macht, progressieve belastingen - men ziet het, geen halve maatregelen - en al heeft dit programma natuurlijk nog slechts een kleine minderheid van het aantal uitgebrachte stemmen verworven, in de groote steden is de partij, die zich schaart om deze banier, zonder twijfel vooruitgegaan. Het verdient daarbij opmerking, dat zij volstrekt geen gemeene zaak maakt met socialisme en communisme. Clémenceau zelf heeft in de groote redevoering, die hij voor zijn kiezers te Montmartre hield, de leeringen dier partijen als utopieën behandeld, waarvan bij zich zoo uitdrukkelijk mogelijk afscheidde. De uiterste linkerzijde was dan ook den Parijschen uitersten nog niet uiterst genoeg, en naast de mannen dier partij zag men overal zoogenaamde socialistes-révolutionaires candidaat stellen, en in vele districten bovendien nog intransigenten, die de tusschennuance schijnen uit te maken. Volgens een berekening van het Journal des Débats hebben deze twee laatstgenoemde partijen, die deels onder andere benamingen zich, gelijk men zich herinnert, ook bij de jongste gemeenteraads-verkiezingen zoo hebben geroerd, te Parijs 27,000 stemmen op zich vereenigd tegenover 105,000 voor de uiterste linkerzijde. De ontzaggelijke meerderheden, die vele leden dezer uiterste linkerzijde te Parijs verkregen hebben, zooals Clémenceau, Barodet, Casse, Révillon, toonen overigens, op welk een steun zij bij de bevolking der hoofdstad kunnen rekenen. En dit feit en hun programma zullen aan deze kleine bende een kracht geven, die er niet minder om zal wezen, als zij niet meer, gelijk vroeger, door coalities met de rechterzijde een
direct resultaat kan teweeg brengen.
Is nu van de nieuwe meerderheid, die het werk zal voortzetten der oude, Gambetta de aangewezen leider? Van dubbelzinnigheid is de rol, die de oppermachtige kamerpresident gespeeld heeft, wederom niet vrij te pleiten. Zooals de knecht van Harpagon nu eens als kok, dan als koetsier verschijnt, presenteert Gambetta zich het eene oogenblik als man van Belleville, dan als leider der meerderheid. Het was, alsof hij tot nog toe de eenige was, die de onvereenigbaarheid dier twee hoedanigheden niet inzag. Zijn voornemen om zich nergens ander dan in Belleville candidaat te stellen
| |
| |
was of een blijk van zijn geloof, dat het een met het ander moest samengaan, of anders een daad van vermetelheid, die een ernstig staatsman niet past. Hij heeft gewonnen ja, maar het was een overwinning, die een nederlaag zeer nabij komt. Ter nauwernood kon hij in de twee districten van Belleville de helft der uitgebrachte stemmen verwerven, in datzelfde Belleville, dat hem in 1877 nog bijna met eenparigheid koos. Of die uitslag hem onverwacht kwam? Er zijn wel eenige teekenen, die het doen vermoeden. De woede, waarin hij losbarstte, toen een fluitende en tierende menigte hem bij zijn tweede kiezersvergadering niet aan het woord liet komen, toont voldoende dat hij zulk een ontvangst niet had verwacht. Vrij laaghartig was het leedvermaak zijner vijanden over dit voorval, alsof het geschreeuw en gefluit van een hoop volk de plaats kan innemen van argumenten. Toch had dit geschreeuw zijn beteekenis, omdat het aantoonde, dat voor een deel des volks de aureool om het hoofd van zijn afgod verdwenen was, omdat het de eerste maal was, dat de volksredenaar zijn gehoor niet kon beheerschen, omdat een vergadering van Parijzenaars den lieveling der parijsche democratie uit haar midden uitstiet. En met dat al bleef Gambetta zich nog vastklampen aan dat Belleville, zoodat hij na den uitslag getuigde, dat hij 't als een vervallenverklaring zou hebben aangezien, zoo hij daar niet was herkozen, - wederom, naar het ons voorkomt, een bewijs dat hij gunstiger uitkomst had verwacht, daar immers naar die opvatting een verkiezing met zoo uiterst geringe meerderheid wel nagenoeg met een vervallenverklaring gelijk moest staan. Eindelijk, als hij in den brief, waarbij hij zijn verkiezing in het eerste district aannam, zegt, dat de meerderheid zijn staatkunde heeft goedgekeurd in spijt van de coalitie tegen hem, wat ligt dan in deze laatste woorden anders opgesloten dan kwalijk verholen spijt over zijn geringe meerderheid, daar er van een coalitie met reactionaire
elementen in een zoo revolutionair broeinest bijna geen sprake kan zijn?
Maar welke verklaring dan te geven van de van zelfvoldaanheid getuigende woorden: ‘Ik heb gezien, wat ik zien wilde’ in dienzelfden brief? Oprechter, naar het ons voorkomt, zou het geweest zijn, zoo hij geschreven had: ‘Ik heb gezien, wat ik niet zien wilde, maar waaruit ik, nu ik het eenmaal zien moest, leering zal putten.’ Men lette er op, dat de belangrijkste redevoering, door Gambetta uitgesproken, was de eerste - en eenige - die hij te Belleville heeft gehouden. Hierin toch ontvouwde hij een bepaald programma,
| |
| |
dat wel op verscheiden punten tamelijk onbestemd was en menige lastige vraag uit den weg ging, maar dat dan toch tegenover de gewone phrases, door de candidaten en door hem zelf in den regel aan den man gebracht, den naam van een programma verdient. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat dit programma zeer aanmerkelijk verschilde van het beroemde of beruchte Belleville-programma, dat Gambetta's politieke loopbaan opende. Telkens en telkens weer was het hem door zijn geavanceerde vrienden van voorheen voorgehouden, dat hij die politieke geloofsbelijdenis had prijsgegeven om over te gaan tot een beginselloos opportunisme, in hun oogen reactionair tegenover het vurige radicalisme van voorheen. Dat hij thans juist te Belleville met een programma optrad was als het ware een uitdaging. Het was alsof hij aantoonen wilde, dat zoo hij al veranderd mocht zijn, dit een gevolg was van dieper inzicht in de eischen van het oogenblik; dat, zoo hij al had afgezien van de onmiddellijke verwezenlijking zijner idealen van vroeger, dit slechts geschiedde, omdat staatsmanskunst aanraadde het bereikbare alleen na te jagen; dat zoo hij aan zijn practisch streven enger perken had gesteld, hij geen afstand deed van de eenmaal beledene grondbeginselen. En terwijl hij dit wilde doen uitkomen, vleide hij zich met de hoop, dat zijn kiezers hetzelfde inzicht zouden toonen, en door een opvoeding van tien jaren democratie als hij zouden geleerd hebben den bezadigden vooruitgang te verkiezen boven een klinkend programma van absolute beginselen. Hij heeft gezien, dat het een waan was, dien hij koesterde. De opvoeding, die een staatsman geniet in het beheer der staatszaken, is een andere dan de opvoeding der massa door de uitoefening van het algemeen stemrecht. De kloof tusschen Gambetta en Belleville moest al wijder en wijder gapen sedert hij de leider der meerderheid is geworden, en het is niet meer dan natuurlijk, dat de Parijsche democratie zich afkeerde van den opportunist om
in Clémenceau den man aan te hangen, die thans de verpersoonlijking is van het radicalisme, waarvan eens de man van Belleville de banierdrager was.
Het is de vraag, of een der trouwste schildknapen van den voorzitter der kamer, Joseph de Reinach, hem een grooten dienst bewijst door thans zijn verschillende redevoeringen, in den loop van een veelbewogen twaalfjarig politiek leven uitgesproken, in het licht te zenden. De bezadigsten in den lande mogen in de verandering van toon en denkbeelden in die redevoeringen het bewijs eener voort- | |
| |
gaande ontwikkeling zien, de groote massa, op welke Gambetta steeds heeft gebouwd als bron zijner populariteit, oordeelt niet aldus. Il a coupé sa queue heeft men uitgeroepen, gebruik makend van een woord, door Gambetta zelf uitgesproken, toen hij zijne groote rede hield voor de candidatuur Barodet. En hij moet het thans ervaren dat hem door de gematigden als lof wordt toegerekend, wat hij zelf eens als een hoogst afkeurenswaardige daad gispte onder het daverend applaus der opgewonden menigte. Is het werkelijk waar: heeft hij zijn staart afgesneden, met andere woorden, heeft hij thans den band, die hem aan de onderste lagen van het kiezersvolk bond, verscheurd en zal hij er voortaan van afzien de man te zijn van Belleville? Zoo dit het gevolg is zijner verkiezingscampagne, dan is toch dit gevolg zijns ondanks gekomen, daar hij zich van den aanvang af vleide als man van Belleville terug te keeren. Dit feit juist maakt het bij iemand, op wiens bewegingen men zoo weinig staat kan maken, twijfelachtig, of zijn bekeering volkomen is. Voorloopig is de invloed der voor hem bittere ervaring te Belleville in zijn verdere uitingen niet te miskennen. Gematigder redevoering dan die te Neubourg na de onthulling van het standbeeld van Dupont de l'Eure heeft hij wel nimmer uitgesproken. Hervorming van den Senaat, invoering van het scrutin de liste, alle maatregelen nog onlangs door hem voorgestaan, geeft hij geheel prijs, en niet alleen dat hij zijn volle instemming betuigt met de politiek der mannen, die thans aan het roer zijn, maar hij waarschuwt zelfs
tegen een te spoedig aanvatten van te veel hervormingen, en tegen een politiek, die de gemiddelde openbare meening te ver vooruit is.
Op grond van deze zwenking in Gambetta's politiek hebben terstond de gematigde bladen als in koor uitgeroepen, dat voor hem de tijd gekomen was om de teugels van het bewind in handen te nemen. Aangenomen, dat het thans ingenomen standpunt bewaard blijft, wat, - het zij herhaald - nog niet volkomen zeker is, dan schijnt het ons toch toe, dat er juist minder reden is dan vroeger om op het optreden van den kamerpresident als minister-president aan te dringen. Abnormaal blijft de toestand voorzeker, als de leider der politiek niet tegelijk de verantwoordelijke leider is van het kabinet, maar die abnormale toestand zal thans minder gevaren in zich sluiten dan vroeger. Immers heerscht op dit oogenblik de grootst mogelijke eenstemmigheid tusschen het ministerie, Gambetta en, naar het zich laat aanzien, de nieuwe kamermeerderheid,
| |
| |
terwijl het gevaarvolle der vroegere verhoudingen juist daarin bestond, dat die eensgezindheid ontbrak en telkens de wil van den onverantwoordelijken president der kamer werd doorgedreven, in spijt van de ministers, die hun onzelfstandigheid en zwakheid op de treurigste wijze ten toon spreidden. Waar een dergelijke oneenigheid niet langer bestaat, heeft de onverantwoordelijke stelling van Gambetta veel minder bezwaren. Daarbij blijft steeds een bedenking bestaan, die den president der republiek huiverig zal maken om de vorming van een kabinet op te dragen aan Gambetta, namelijk de in het buitenland heerschende meening dat hij de man der revanchepolitiek is en blijft. Geen redevoering kan voorbijgaan, zonder dat hij het lot van Elzas-Lotharingen aanroert en op een hereeniging der afgescheurde provinciën met het vaderland zinspeelt. Men kan niet ontkennen dat de toespelingen zoo onschuldig en bedekt, men zou bijna zeggen zoo kinderachtig mogelijk zijn - welk een afstand tusschen zijn platonisch beroep op de immanente gerechtigheid der historie en de geharnaste wraakademende liederen van een Paul Deroulède! - maar Duitschland is nu eenmaal zeer prikkelbaar op dit punt en zou, getuige de opmerkingen, die onveranderlijk na een rede van Gambetta in de Norddeutsche verschijnen, zijn optreden beschouwen als een tegen Duitschland gerichte demonstratie. En aan goede verstandhouding met Duitschland is Frankrijk wel iets gelegen. Dat Gambetta evenwel zonder missen bij iedere rede deze toespelingen herhaalt, is wellicht nog minder aan een eigen innerlijken drang toe te schrijven, dan aan de overtuiging, dat zijn publiek het nu eenmaal van hem verwacht en verlangt en dat het een zware slag voor zijn populariteit zou zijn, als hij zich aan die verplichting onttrok. Met dat al is de anti-duitsche beteekenis, die aan Gambetta's optreden als minister zou worden gehecht, het grootste struikelblok, en daarom vooral is het voorloopig behoud van
het kabinet Ferry, wellicht een weinig gereorganiseerd, te verwachten.
Wie de leiding der zaken ter hand neme, Frankrijk kan met goeden moed het nieuwe wetgevend tijdperk tegemoet gaan. Nu de weinig vruchtbare, meestal factieuse oppositie der reactionaire partijen is gebroken, zal men met vaster hand de aangevangen hervormingen kunnen voortzetten. Wij hadden dikwijls heel wat op de binnenlandsche politiek van Frankrijk aan te merken, en meenen ook volstrekt niet, dat de fouten, die haar aankleven, thans zullen worden vermeden. Maar het is hier de plaats op te merken, dat
| |
| |
bij de fransche kamer dikwijls de daden beter waren dan de woorden. Te midden der kinderachtige kabalen, dwaze interpellaties en tyrannieke besluiten, waartoe de vorige kamer zich heeft geleend, heeft zij toch ook gegronden lof mogen inoogsten voor de zoo noodzakelijke hervorming van het onderwijs, voor de afschaffing van drukkende belastingen, voor een vrijzinnige drukperswet en voor de wettelijke regeling van het recht van vergadering. Gaat haar opvolgster in denzelfden geest voort, dan zal ook haar werkzaamheid ‘niet onvruchtbaar’ wezen, om een bescheiden troonrede-uitdrukking te bezigen.
Denzelfden dag als in Frankrijk hadden ook in twee andere Romaansche landen, Spanje en Portugal, de verkiezingen plaats. Uit den aard der zaak wekten zij veel minder belangstelling, de portugeesche omdat de politiek van dit landje uit een algemeen oogpunt weinig belangrijks aanbiedt, de spaansche, omdat de uitslag zich in Spanje altijd vooruit voorspellen laat. Het liberale kabinet-Sagasta is aan de traditie niet ontrouw geweest. Ten einde het terrein voor de verkiezingen te kunnen verkennen en bewerken, heeft het voorloopig een half jaar zonder kamers geregeerd en zonder goedgekeurd budget, en de uitkomst heeft aan de goede zorgen, in dien tijd ongehinderd aan de bearbeiding van het verkiezingsveld gewijd, ten volle beantwoord. De overstelpende conservatieve meerderheid der vorige kamer is een overstelpende liberale meerderheid geworden. Slechts een 30tal zetels werden door de conservatieven veroverd, en de verschillende democratische fracties verwierven er ongeveer evenveel.
In Duitschland is de verkiezingsstrijd nog niet uitgestreden. Eenerzijds pogingen van Bismarck om uit de conservatieve partijen en het centrum een regeeringsmeerderheid te vormen, die haar voornaamsten steun zal moeten vinden bij de werklieden en bij den spreekwoordelijk geworden ‘armen man’; anderzijds pogingen om een krachtige vereeniging van alle liberale elementen tot stand te brengen, die zich schrap zet tegen al wat strekken kan om het parlementarisme tot een ledigen vorm te maken, om de volksvrijheden te knakken en om het vrije verkeer te breidelen, - dat blijven de kenmerkende trekken van de voorbereidende handelingen, die den strijd inwijden. Het laat zich reeds voorspellen, dat aan geen van beide zijden het doel bereikt wordt, wat niet anders zeggen wil, dan dat ook de volgende Rijksdag een zelfde tafereel van chaotische verwarring zal aanbieden met tijdelijke coalities en toevallige meerderheden, gelijk de voorgaande. Inderdaad zoolang Bismarck leeft is verandering
| |
| |
haast ondenkbaar. De beschroomdheid van een groot deel der liberalen, zoodra zij tegenover dien man staan, is het groote struikelblok voor het vormen eener waarlijk liberale partij. De nationaalliberalen, althans die van het type-Bennigsen, durven zelfs den schijn niet aannemen samen te werken met de Fortschritts-partij en de volkspartij, omdat zij daarbij het verwijt van Bismarck zouden beloopen, dat zij ontrouw zijn aan den keizer en streven naar de republiek. Hun Wahlaufruf, schoon met enkele liberale leuzen doorspekt, is dan ook in zoo voorzichtige en breedsprakige termen vervat en verzet zich op zoo weinig besliste wijze tegen de algemeen bekende plannen, die Bismarck zich gereed maakt aan de wetgevende macht voor te leggen, dat het onmogelijk is uit te maken, welke houding de partij tegenover de vragen van den dag zal aannemen. Waar op enkele punten krasser uitdrukkingen gebezigd worden, de geschiedenis der partij is er borg voor, dat als het op daden aankomt en als de Rijkskanselier in het aangezicht moet worden weerstaan, de wakkere helden met de pen zich wel intoomen. Reeds Bennigsen's toelichtende rede zegt in dit opzicht genoeg.
Doch slaagt men er zoodoende niet in een liberale oppositie te vormen, de Rijkskanselier is evenmin gelukkig in het vormen van een hem onvoorwaardelijk getrouwen aanhang. Van de conservatieve partijen is hij thans vrij wel zeker, daar ook de vrij-conservatieven, die wel beloven hun zelfstandigheid tegenover de regeering te zullen bewaren, maar inmiddels reeds bij voorbaat hun sympathie aan alle regeeringsvoordrachten verzekeren, met pak en zak tot zijn kamp zijn overgeloopen. Doch moeilijk valt het de arbeiders en het centrum te winnen. Hij heeft het beproefd met een verrassende onthulling van een zijner trawanten omtrent het tabaksmonopolie, nog steeds een zijner meest geliefde droomen. Terwijl het vroeger heette, dat de invoering van dit monopolie moest dienen om den directen belastingdruk te verminderen, zal thans de opbrengst bestemd worden voor een kas, waaruit pensioenen aan alle afgeleefde werklieden betaald zullen worden. Het klonk zoo verleidelijk, maar toch tevens zoo onuitvoerbaar, dat het centrum zich niet verlokken liet zijn oppositie tegen het monopolie op te geven en dat de arbeiders zelven zich hoogst wantrouwend toonden ten opzichte van den hoorn des overvloeds, die over hen zou worden uitgestort. Spoedig werd dan ook aangetoond, op hoe lichtvaardige berekeningen het philanthropische plan was gebouwd.
| |
| |
Voor het centrum was inmiddels een ander lokaas bereid in de voorspiegeling van verzoening met het Vaticaan. Schoon de poging daartoe aangewend door de voorgestelde herziening der kerkelijke wetten in het vorige zittingjaar van den Pruisischen Landdag met geen gunstigen uitslag was bekroond, daar de besnoeide en verminkte wet met haar hoogst beperkte strekking niet in staat was iemand te bevredigen, had Bismarck de hoop niet opgegeven om een transactie met de Curie te vinden, waardoor hij zonder naar Canossa te gaan aan de behoeften zijner katholieke landgenooten althans eenigermate kon tegemoet komen. Langen tijd werd intusschen niets van verdere onderhandelingen of ontwerpen vernomen, totdat men dezen zomer plotseling verrast werd door geruchten, dat een der vacante bisschopszetels, Trier, bezet zou worden. Er is ontzaggelijk veel papier over deze zaak volgeschreven: de een noemde de benoeming waarschijnlijk, volgens den ander zou zij zeker niet plaats hebben; zoo zij al geschiedde, zou het feit niets beteekenen volgens den een, terwijl de ander het niet meer of minder dan een gang naar Canossa noemde; de een wist te vertellen van allerlei voorwaarden aan deze benoeming verbonden en beloften daaraan vastgeknoopt, terwijl de ander verzekerde, dat zij geheel op zich zelf stond. Genoeg, toen eindelijk Dr. Korum werkelijk tot bisschop van Trier was benoemd, wist men toch ten slotte nog niets anders dan dit naakte feit. Alleen bleek nog, dat de staat afzag van de eedsafneming, iets waartoe de regeering volkomen bevoegd was, omdat die bisschopseed op geen wettelijk voorschrift berust. Van bijzonder groot belang was de geheele zaak eigenlijk niet. Zij mocht een groote ergernis zijn voor die liberalen, wien de Kulturkampf levensvoorwaarde is en levensdoel, waarlijk liberaalgezinden konden er geen opoffering van de rechten des staats in zien, als beter dan vroeger voor de zielezorg des katholieke landgenooten wordt gewaakt, en zij mocht anderzijds verblijdend
zijn voor de katholieken van het bisdom Trier, die niet langer van een geestelijk hoofd verstoken zouden zijn, aan de eischen der ultramontaansche partij, wie vooral de Anzeigepflicht en de staatsexamens een doorn in het oog zijn, kon deze concessie toch bij verre na niet voldoen. Doch het liet zich verklaren, dat men in beide kampen niet bijzonder gerust was, omdat een zoo geheimzinnige sluier de gansche transactie bedekte. Had de staat verdere beloften gedaan en waren van de Curie concessies gekomen pari passu zooals Bismarck
| |
| |
dat het vorige jaar bij de onderhandelingen te Weenen had geëischt? Men vernam niets daarvan. En zie spoedig kwam weder eene verrassing, toen de Norddeutsche zelve mededeelde, dat weldra een pruisisch gezant op nieuw bij den Heiligen Stoel zou worden geaccrediteerd. Ditmaal onder de uitdrukkelijke bijvoeging, dat dit een vrije daad der regeering was, waar geen concessie van de Curie tegenover stond. Voor wie zich herinnerden, dat Bismarck het vorige jaar betuigd had alleen dan de diplomatieke betrekkingen te willen hervatten, als de paus door daden toonde, dat hem zulk een tegemoetkoming van den staat een prijs waard was, werd ook deze op zich zelf niet veel beteekenende concessie van bedenkelijken aard. Niet alleen de Kulturkämpfer zijn op hun hoede, daar zij niet weten, hoever de opofferingsgezindheid van den Rijkskanselier zal gaan, maar ook de waarlijk vrijzinnigen, voor wie Bismarcks eigendunkelijk en geheimzinnig handelen een vingerwijzing is, dat het hem eigenlijk meer te doen is om zich zelf te emancipeeren van de wet, dan om de Curie bevrediging te schenken. Reeds wordt gemompeld, dat het zijn plan is het door de katholieken zoo gehate gerechtshof voor kerkelijke zaken op te heffen, maar om de zaken, die daarvoor behandeld worden, dan aan de beslissing van het administratief gezag op te dragen. Om met dergelijke oplossingen vrede te hebben, moet men wel bijster kortzichtig of vurig reactionair zijn, en dat men deze eigenschappen aan de meerderheid van het Duitsche volk nog niet onvoorwaardelijk ten laste kan leggen, bewijst het wantrouwen, waarmede deze evoluties van den Rijkskanselier worden begroet. Ook het centrum schijnt bij voorkeur het timeo Danaos et dona ferentes op de lippen te nemen, en de clericaal-conservatief-sociale meerderheid bevindt zich nog in het land Utopia.
De beslommeringen der binnenlandsche politiek doen den Rijkskanselier het oog niet sluiten voor de buitenlandsche. Zijn hand toch zal men wel moeten erkennen in de samenkomst der keizers te Dantzig, een gebeurtenis van eenig gewicht, al zijn ook de tijden voorbij, dat van de bijeenkomsten der vorsten oorlog en vrede geacht worden af te hangen. Van eenig gewicht, omdat door deze bijeenkomst een eind werd gemaakt aan de geruchten van minder goede verstandhouding, die tusschen Duitschland en Rusland zou bestaan, sedert de panslavistische Alexander III den troon der Czaren beklom. Nu de jonge vorst, die zich in zijn eigen land zorgvuldig van de buitenwereld afsluit, die van uit zijn ongenaakbare kasteelen door
| |
| |
middel van een cordon kozakken gemeenschap houdt met zijn volk, en die in den vijand van de westersche mogendheden Ignatief zijn liefsten raadsman koos, nu deze vorst zelf zijn land verlaat om op duitschen bodem met zijn hoogen bloedverwant samen te komen, is wel een krachtig bewijs geleverd, dat, in welke richting zijn sympathieën zich ook mogen bewegen, hij goede verstandhouding met Duitschland toch als een hoofdvoorwaarde zijner buitenlandsche politiek beschouwt. Zooveel beteekenis hechtte men in Oostenrijk aan deze samenkomst, dat men haar reeds, alleen omdat de Oostenrijksche keizer ontbrak, als een complot tegen Oostenrijk beschouwde en dat niettegenstaande Duitschlands keizer nog onlangs met Franz Joseph was samengekomen en een strijd tusschen deze twee zustervolken in den tegenwoordigen tijd wel tot de ongerijmdheden zou behooren. De dwaze prikkelbaarheid der Zuiderbroeders trachtte de Provinzial-Correspondenz te sussen door de niet onverdienstelijke opmerking, dat de Oostenrijksche keizer wel niet in persoon, maar toch in den geest tegenwoordig was geweest, doch volkomen tevreden kon men zich eerst toonen toen een samenkomst van Alexander van Rusland met Franz Joseph insgelijks in 't vooruitzicht werd gesteld.
Nog van andere vorstenbezoeken was sprake: Humbert van Italië zou aan de hoven te Weenen en te Berlijn verschijnen. Of er van dit plan iets komt of niet, reeds het opwerpen en overwegen daarvan heeft zijn beteekenis. De koning hecht daarmede zijn zegel aan den keer, die in de publieke opinie gekomen is naar de zijde van Duitschland en Oostenrijk, terwijl hij tegenover laatstgenoemd rijk openlijk de woelingen der Italia Irredenta desavoueert, die zijn regeering, terecht of ten onrechte, verdacht werd heimelijk te begunstigen. Geen wonder, dat de fransche republiek deze bewegingen der vorsten met leede oogen aanziet. Zij weet zich zelve wel te betoogen, dat die beleefdheidsbezoeken en vriendschapsbetuigingen der vorsten niet van overwegenden invloed zijn op de politiek der volken, en het kost haar zelfs geen moeite te bewijzen, dat men er in elk geval slechts waarborgen voor den vrede in kan ontdekken, maar juist door haar verzachtende en geruststellende redeneeringen verraadt zij, hoeveel gewicht zij aan die bezoeken hecht en hoe moeilijk zij haar spijt kan verbergen, dat zij geheel buitengesloten blijft. Het laat zich gissen, dat zelfs op den bodem van veler hart, hoe goed republikeinsch zij overigens mogen wezen, een stil verlangen sluimert naar den glans van een monarchale regeering en van
| |
| |
een vorstelijke hofhouding, als een middel om banden van vriendschap met de overige hoven te onderhouden en om ook weder Parijs tot een plaats van bijeenkomst voor vorsten te maken. Een eenvoudig burger als de president der fransche republiek kan toch maar niet op voet van gelijkheid verkeeren met de hoofden der europeesche vorstengeslachten. En daardoor ziet Frankrijk het driekeizersbond versterken, ziet het Italië tot een alliantie met dat bond neigen, en begint het zich tegenover die vereeniging geïsoleerd te gevoelen. Tot overmaat van ramp zijn met de eenige groote mogendheid, die dan nog overblijft, tegenwoordig de betrekkingen ook al niet van den innigsten aard. Het onhandig afbreken der onderhandelingen over het handelstractaat met Engeland, even onverklaarbaar als de spoedig daaropvolgende hervatting, heeft het engelsche volk ontstemd, en de beroeringen in Noord-Afrika, waar Frankrijk een drukke, zij het niet zeer schitterende rol vervult, kunnen elk oogenblik tot botsingen met het kabinet van St. James aanleiding geven.
Noord-Afrika, waarheen zich de Oostersche quaestie naar het schijnt verplaatst heeft, is de zwarte stip aan den overigens onbewolkten politieken hemel. Tunis, waar Frankrijk de rol van rustbewaarder zou vervullen, in volslagen regeeringloosheid; Algerië, dat den terugslag der beweging in het regentschap gevoelt, in gisting; Marokko en Tripoli in onrust tegenover de begeerige blikken van Spanje en Italië; Egypte aan een militairen opstand ten prooi: woelingen genoeg om eenigen grond te geven voor de pessimistische meening, dat Europa hier staat voor een pan-islamitische beweging, waarvan de draden te Konstantinopel zouden samenloopen. Dat er in onzen tijd van panslavisme, panbulgarisme, pangermanisme en panitalianisme (men verschoone dit woord: bij dit panbarbarisme komt het er op één meer of minder niet aan) ook een dergelijke strooming zich openbaart bij die volkerengroep, die in den fanatieksten aller godsdiensten haar vereenigingspunt vindt, is zeker volstrekt niet te verwonderen. Onbillijk is het evenwel ook hiervan weder de schuld te laden op den breeden rug der Porte. Wel ziet zij zonder twijfel met bijzonder groot genoegen, dat alle Mahomedanen zich keeren tegen de mogendheden, die haar onder curateele houden, en zal zij, waar het maar eenigszins mogelijk is, het vuurtje verder aanblazen, maar het gezag van den beheerscher der geloovigen zelf is bij zijn geloovigen te diep gezonken,
| |
| |
dan dat zou kunnen voorondersteld worden, dat zij op zijn initiatief zouden wachten of zijn leiding zouden volgen.
Het maakt trouwens practisch zeer weinig uit, of de Porte de hand in het spel heeft ja of neen: de moeielijkheden voor Frankrijk en Engeland zijn er niet minder groot om. Voor de fransche republiek vooral, wier Tunesische expeditie men reeds heeft vergeleken met de Mexicaansche van het keizerrijk. Het laat zich niet meer verbloemen dat deze tocht een allerongunstigst licht werpt op het diplomatiek beleid en op de militaire organisatie, waarop de staatslieden der republiek zich vrij wat lieten voorstaan. De politiek der halfheid en besluiteloosheid wreekt hier zich zelf, en wederom moet Frankrijk ervaren, wat het kost aan geld en bloed, als men zich de coeur léger in avonturen stort. Deze Tunesische expeditie kan nog verrassingen verbergen, die wellicht den val van het ministerie veroorzaken, waarop wij zinspeelden, toen wij van mogelijke onvoorziene omstandigheden gewaagden; maar zal men veel verder komen met een wisseling van personen? Men staat nu eenmaal op een punt waar vooruitgaan gevaarvol is, maar teruggaan onmogelijk: de keus kan niet moeielijk zijn. Doch het ministerie is zoo van zijn stuk geraakt in den impasse, waarin het zich zelf gebracht heeft dat het niet eens schijnt te begrijpen, dat er gekozen moet worden, maar dat het den onmogelijksten van alle wegen zoekt te volgen, nu eens vooruit en dan weer terug. Waarlijk, de Italianen, wel verre van Frankrijk met naijverige blikken aan te zien, hebben reden om dankbaar te zijn, dat zij er voor bewaard zijn geworden hun hand in dat wespennest te steken.
Voorshands min hachelijk, maar meer ingewikkeld is de staat van zaken in Egypte. Hier krioelt zulk een mengelmoes van allerlei volken, hier vindt men naast elkander zoo uiteenloopende instellingen, hier kruisen elkander zoo velerlei belangen, dat het haast omnogelijk is zich een juist denkbeeld te vormen van de strekking van hetgeen daar geschiedt op den klassieken bodem der Pharao's. Zelfs de beschouwingen van personen, die ter plaatse zelf geleefd en gewerkt hebben, over de Egyptische toestanden loopen zoo hemelsbreed uiteen, dat het zeker voor hen, die hun kennis alleen uit geschriften moeten putten, uiterst gevaarvol is zich aan een oordeel te wagen. Intusschen hebben zij, die dus geheel onpartijdigen belangeloos tegenover de egyptische zaken staan, dit groote voordeel, dat hun terstond een fout in het oog moet vallen, waar- | |
| |
van de meeste beschouwingen uitgaan, de fout namelijk van zich op allerlei standpunten te stellen behalve dat, waarop zij zich eigenlijk moeten stellen, het egyptische. De invloed der Engelschen en der Franschen is door de September-omwenteling ernstig bedreigd. De overtuiging hiervan benevelt het oordeel der fransche en engelsche pers, die elkander in chauvinisme niet toegevend, op een bezetting van Egypte aandringen. Pogen wij een antwoord te zoeken op de vraag, of dit strookt met de belangen van Egypte zelf.
Sedert 1878 zijn de Egyptische zaken feitelijk beheerd onder Engelsch-fransche firma. Het wanbeheer van den vroegeren Khedive, die, in zijn ijver om de Westersche beschaving in te voeren en in zijn eerzucht naar het vervullen van een schitterende rol, zijn land op den rand van den afgrond had weten te brengen, noopte de beide landen, voor wie de grootste belangen, vooral financiëele, in Egypte op het spel stonden, tot tusschenkomst. Frankrijk was begeerig zich weder aan den Nijl te doen gelden, gelijk in de dagen van den eersten Napoleon, en later, toen het Mehemet-Ali in zijn bescherming nam, en Engeland, dat het my home is my castle alleen voor zich zelf geschreven acht, nam als altijd gaarne de gelegenheid te baat in een anders huis binnen te dringen, als Engelsche belangen bedreigd zijn of ook maar geacht worden bedreigd te zullen worden. De billijkheid gebiedt intusschen te erkennen, dat zij niet geheel ongeroepen kwamen. Het was een Egyptisch minister, Nubar-Pacha, die, door het plan der internationale rechtbanken te ontwerpen, den eersten stoot heeft gegeven aan europeesche inmenging. En Ismaïl zelf liet niet na europeesche raadgevers tot zich te lokken en aan de westerlingen voet te geven in zijn rijk. Het zou ons te ver leiden, wilden wij hier de gansche geschiedenis der Anglo-fransche inmenging ophalen. Wij zouden moeten spreken van de mislukte zending van Goschen en Joubert; van de instelling der Commissie van enquete; van het ministerie Nubar-Pacha, waarin Rivers Wilson en de Blignières, een Engelschman en een Franschman, zitting hadden; van de gemengde commissie tot onderzoek van den financiëelen toestand, uit vertegenwoordigers van de groote mogendheden samengesteld; van de intriges, door den Khedive tegen de commissie en tegen zijn eigen ministers op het touw gezet, die uitliepen op de militaire opstanden van 1879 en den val van Nubar; van het tusschenbeide komen van Bismarck, dat eindelijk de afzetting van
Ismaïl ten gevolge had; van de optreding van Tewfik-Pacha als Khedive
| |
| |
met een ministerie Riaz-Pacha, terwijl Wllson en Blignières den titel van controleur-generaal aannamen; van het mandaat aan de gemengde commissie om een liquidatiewet op te stellen en van de uitvoering dier wet door het ministerie van Riaz. Genoeg zij het te weten, dat de invloed van Engeland en Frankrijk gedurende al dien tijd overwegend was. Een korten tijd scheen het anders te zijn, toen de Khedive er in geslaagd was, zich steunende op een zoogenaamde nationale partij, een beweging te verwekken, die Engeland en Frankrijk zoodanig verraste, dat zij besluiteloos op elkanders initiatief wachtten, niet wetende welken weg in te slaan om hun tanenden invloed te herwinnen. Doch toen Bismarck nu een woord meesprak, kwamen zij weder tot zich zelf en bewerkten zij de afzetting van den Khedive door de Porte (om zijn wanbeheer: het is de Sultan, die het hem verweet!). Onder zijn zwakken opvolger waren zij weder oppermachtig.
De eer kan aan de heeren Wilson en Blignières niet onthouden worden, dat zij den stoot hebben gegeven tot allergewichtigste hervormingen. Spreekt men van exploitatie van Egypte ten bate van europeesche geldschieters, het is er verre van af, dat hun dit verwijt zou kunnen treffen. Zoo Egypte geëxploiteerd is en wordt, het is de schuld van Ismaïl-Pacha, die het land, waarvan hij de regeering aanvaardde, toen het in oeconomisch gunstige omstandigheden verkeerde, met een schuldenlast van bijna 3 milliarden francs heeft beladen, en na hem van de koloniën europeesche bankiers en woekeraars, die als wolven op hun prooi zijn komen aanvallen op het rijke land, dat een despotisch bestuur hun vergunde op hun gemak uit te zuigen. Tegen die booze geesten hebben Wilson en Blignières geworsteld en tot op zekere hoogte met goeden uitslag. Bij den intelligenten, weldenkenden en werkzamen Riaz-Pacha vonden zij den krachtigsten steun. Invoering van orde, zuinigheid in de administratie, stipte uitbetaling van de tractementen der ambtenaren, aflossing der vlottende schulden, verlaging van de rente der vaste schulden met aanwijzing van vaste inkomsten voor de betaling daarvan, bepaling van vaste termijnen voor de inning der belastingen, beperking der heerendiensten, afschaffing der zweepslagen; ziedaar eenige der hervormingen, hetzij door hen zelven ingevoerd, hetzij onder hun leiding tot stand gekomen. Doch de belangen der europeesche kolonie, wier hoofddoel is rijk te worden, waren met deze maatregelen minder goed gediend dan met het vroegere wanbeheer,
| |
| |
zoodat de europeesche ministers juist bij de Europeanen op het grootste verzet stuitten. Het was geen geheim, dat de europeesche kolonie de hand had in de pogingen van Ismaïl om zich van zijn ministers te ontdoen, en dat ook na Ismaïls val op haar medewerking allerminst kon worden gerekend. Men moest halverwege met de hervormingen blijven steken. Er was geen denken aan te raken aan de buitensporige voorrechten, die de Europeanen nog steeds krachtens de capitulatiën genieten, bepaaldelijk aan dit buitensporigste aller voorrechten dat zij geen belasting betalen. Wilden de europeesche ministers of controleurs, gelijk zij thans heeten, aan dit schandelijk privilegie al een eind maken, zij konden daartoe geen steun vinden bij hun regeeringen. Deze onttrokken zich metterdaad aan de beharting der belangen van Egypte, nu eenmaal voor den dienst der schuld was gezorgd en de prikkel van het eigenbelang niet langer werkte. De controleurs hadden in waarheid niets meer te doen dan een financieele contrôle uit te oefenen, al mocht overigens hun goede verstandhouding met Riaz-Pacha nog indirect veel ten goede werken. Doch bij zulk een staat van zaken was het geen wonder, dat bij de hooggeplaatste Egyptenaren wrevel ontstond tegen de vreemdelingen die in alle betrekkingen een overwegenden invloed uitoefenden en wel verre van op gelijken voet te staan met de Egyptenaren, zich achter hun privilegiën verschansten. In deze stemming der gemoederen schijnt men den grond van den opstand te moeten zoeken. Daarbij kwam de rechtmatige ontevredenheid van het leger, die de naaste aanleiding daartoe werd. De hervormende hand der ministers had zich nooit uitgestrekt tot het leger, dat overigens door bekwaamheid of heldenmoed allerminst uitmuntte. Een onoordeelkundig favoritisme beschikte steeds over de bevorderingen en terwijl alle burgerlijke betrekkingen stipt gesalarieerd werden en een menigte Europeanen zich in 't bezit der bezoldigde postjes
verheugden, was men in de betaling van de soldij van 't leger steeds achterlijk gebleven. Sinds lang ging Riaz met het plan om een deel van het leger af te danken, omdat het te groot was, daarbij gehoorzamende aan wenken van Europeesche zijde, die in dit geval weder minder rekenden met Egyptische belangen dan met eigen aspiratiën, als zij een legertje van 13,000 man over een zoo uitgestrekt gebied te groot keurden. Van de zijde van het leger kwam de uitbarsting, waardoor in de kaart gespeeld werd der nationale partij. Het ongeluk was maar, dat er geen mannen
| |
| |
waren met genoeg bekwaamheid en doorzicht om de beweging te leiden. Gericht tegen den europeeschen invloed, verdreef zij den man, die juist het goede element in dien europeeschen invloed vertegenwoordigde, Riaz-Pacha, aan wien de egyptische bevolking tal van weldaden te danken had. Niemand stak een hand uit om hem te redden, zelfs de controleurs niet, wel een bewijs, dat zij òf zelf door den loop der zaken geheel verrast waren, òf overtuigd waren bij Engeland en Frankrijk geen steun te zullen vinden. De nationale strooming bracht Sherif-Pacha aan het roer, denzelfden man, die eens de handlanger van Ismaïl was geweest. De afloop werd op die wijze voor geen der partijen bevredigend: de Khedive, die voor het leger heeft moeten capituleeren, zal voortaan in voortdurende vrees verkeeren voor soldatenopstanden; de nationale partij, die den europeeschen invloed heeft willen breken, heeft aan de macht der europeesche kolonie geen afbreuk gedaan, maar heeft den man verdreven, die nog het best in staat was zich tegenover haar te doen gelden; de europeesche controleurs hebben niet langer het hecht in handen, en weten niet op welken steun zij bij het ministerie kunnen rekenen. Een bezetting van het land door Engeland en Frankrijk of zelfs door Turkije mag een doorhakken heeten van den Gordiaanschen knoop, maar waar een rechtvaardiging te vinden voor zulk gewelddadig optreden? Voorzeker, als het eigenbelang de eenige raadsman mag zijn, dan verdient dergelijk plan de warmste aanbeveling. Doch iets anders is het belang van Egypte te dienen, en hoe dit het best kan geschieden, schijnt uit het voorgaande logisch te volgen. Geen terugtrekking van den Europeeschen invloed, integendeel handhaving der controle en handhaving der internationale rechtspraak, maar daarbij aan de Egyptenaren zelf een voldoend aandeel in de administratie en een voldoend aandeel aan de staatsgelden gegeven, en bovenal de billijkheid betracht in gelijkmatige verdeeling der
staatslasten tusschen Europeanen en Egyptenaren. Maar zou het te denken zijn, dat Europeanen tegenover Oosterlingen de regelen van recht en billijkheid in die mate zouden betrachten! De toekomst moet antwoord geven, welken weg de nu nog aarzelenden zullen inslaan.
Met een treurmare moeten wij eindigen, die van de overzijde van den Oceaan tot ons komt. Wij hadden zoo gehoopt, dat die droeve tijding ons bespaard was gebleven. Tachtig dagen lang heeft de president der groote Amerikaansche republiek tegen den dood ge- | |
| |
worsteld, totdat de vijand eindelijk den uitgeputte heeft overmand. Tachtig dagen lang werd een geheel volk geslingerd tusschen hoop en vrees, en waren er onder, die met een bijna zekere verwachting op behoud ook de meest wantrouwenden verblijdden, zij werden weer afgewisseld door donkere uren, waarop een ieder overtuigd was, dat het was to hope against hope, als men zich nog met redding vleide. Het gezond en krachtig gestel, de geestkracht en lijdzaamheid van den president hebben ten slotte tot niets anders kunnen dienen dan tot verlenging van zijn lijden. Vreeselijk lot, dus in de volle kracht des levens te worden weggerukt door den kogel van een half waanzinnige, als men, zoo juist door eigen verdienste opgeklommen tot de machtigste betrekking, die men niet met hartstocht heeft nagejaagd, maar die men met dankbaarheid heeft aanvaard, nog het recht had zooveel van het leven te eischen, omdat men doordrongen was van de verplichting om een groote taak te volbrengen en de kracht in zich gevoelde om die taak tot den einde toe te vervullen. En toch misschien benijdenswaardig lot! Heen te gaan, als men de hoogste verwachtingen, en dat op goede gronden, heeft opgewekt, zonder dat de tijd ontgoocheling heeft kunnen aanbrengen voor licht te hoog gespannen verwachtingen; als men zich tot een grootsche taak heeft aangegord, voordat bittere ervaringen hebben geleerd, dat zoo vaak het volbrengen niet staat in de macht des menschen; als men door een geheel volk geëerd en geacht is, eer er gelegenheid was gewaar te worden, door hoe kleine aanleidingen vaak de wufte volksgeest zich naar elders neigt: is er een schooner dood denkbaar dan deze? Het is hier geen hyperbolische spreekwijze, als men zegt,
dat een geheel volk treurt om die lijkbaar, - een geheele wereld zou men wel kunnen zeggen. Drie dagen rust de gansche Unie om zich geheel te wijden aan haar rouw:
her heart lies in the coffin there with Garfield,
and she must pause, till it come back to her.
Dubbel zwaar is thans de taak, die drukt op de schouders van zijn opvolger. Maar de herinnering aan den uitnemenden man, die is heengegaan, kan niet anders dan louterend werken op wie geroepen zijn, het werk van hem over te nemen. De rouw, die thans allen vereenigt, heeft alle veten doen vergeten, en slechts plaats gelaten voor woorden van toenadering, die de hoop wekken, dat de schrille wanklanken van vroeger zich op zullen lossen in een harmonisch accoord.
R. Macalester Loup.
|
|