De Gids. Jaargang 45
(1881)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 147]
| |
Politiek overzicht.Rotterdam, 22 Juni.
Le seuil de notre siècle est pavé de tombeaux, zong Alfred de Musset, en de klacht, over den aanvang onzer eeuw geuit, zouden wij thans wel mogen herhalen, nu wij haar uitgang naderen. Waren het toen vooral kunstenaars; dichters, wier heengaan de Fransche dichter betreurde, thans zijn het de groote mannen op het gebied van politiek en wetenschap, die ons een voor een ontvallen. Haast gaat geen maand voorbij, of wij hebben dergelijke verliezen te registreeren. Jules Favre, George Eliot, Carlyle, Beaconsfield, thans LittréGa naar voetnoot1, op die allen legden binnen enkele maanden de dood haar hand. Zij maken een eenigszins vreemd figuur nevens elkander, die namen, maar toch niet zonderlinger dan bij Musset die van Gréricault, Cuvier en Schiller, en wie zal ontkennen, dat zij allen, bij verscheidenheid van aanleg, van gaven en van aspiratiën, althans daarin overeenkwamen, dat aij met al hun levenskrachten wortelden in den bodem van het moderne leven en met gansch hun wezen deel hadden aan den strijd onzer eeuw, die in hen verliest, wat Emerson kernachtig noemt: representative men? Minder nog dan toen ik van Carlyle sprak, vroes ik het verwijt te beloopen buiten het kader van een politiek overzicht te treden, wanneer ik niet kan nalaten ook een woord aan Littré te wijden. Hij toch heeft zijn rol gespeeld in de politiek van zijn tijd, al. was het geen zeer actieve rol en al toonde zich die groote schrijver in het parlementaire debat een groot zwijger. Wel zweeg hij steeds, en echter Waren er wellicht weinigen, die met minder bevooroordeelden blik en met warmer belangstelling de ontwikkeling der jeugdige republiek volgden, dan die kalme en zachtzinnige geleerde, wien het een zware opoffering moest zijn het stil studëervertrek te verlaten voor het woelig strijdperk der partijschappen. Van redenaars- | |
[pagina 148]
| |
gaven ontbloot en wars van dien opgesmukton woordenpraal, die te vaak de naaktheid der argumenten bij de parlementaire redenaars bedekken moet, meed hij de tribune, maar nooit verzuimde hj zich in de pers te laten hooren, als hij vreesde, dat de republiek in te blinden ijver verkeerde banen insloeg, of als hij oordeelde, dat het tijd was in 't belang der vreedzame en gezonde ontwikkeling der natie zijn stem te verheffen. Wel werd dat advies niet altijd gevolgd, maar altijd werd eerbiedig naar hern geluisterd, als gevoelde men instinktmatig, dat Littré een van de weinigen was, die aan het politieke leven deelnemen, door geen enkel bijzonder belang gedragen en door geen enkel bijoogmerk geleid. Zoo was hij de type geworden van het waarlijk vrijzinnige en waarlijk gematigde liberalisme, dat in Frankrijk wellicht meer dan ergens elders rnoeite heeft weerstand te bieden aan de invloeden, die het belagen. Intusschen, zulke mannen zijn er meer geweest, en Littré zou m.i. niet die beteekenis hebben, die het oordeel der tijdgenooten hem toekende, als hij eenvoudig een politiek persoon was geweest. Hij was oneindig veel meer dan dat. In een tijd, waarin de wetenschap der specialiteiten het groole geheel der wetenschap uit het oog dreigt te verliezen, niemand universeeler dan hij; in een tijd, waarin een gemakzuchtig scepticisme het transigeeren met overtuigingen gaarne toelaat, niemand meer dan hij een man uit één stuk; in een tijd, waarin kniebuigingen voor goden, in wie men niet gelooft, door gewoonte of met opzet aan de orde van den dag blijven, hij eenman van zedelijken moed, die durft schijnen wie hij is en die is wie hij schijnt te zijn. Als man der wetenschap is hij voor onzen tijd het sprekendst voorbeeld, hoe de trouwe en belangelooze dienst van de wetenschap en van niets dan de wetenschap een karakter kan vormen, het gemoed bevrediging kan schenken en een kracht kan wekken, die voor de ontwikkeling der maatschappij van de zegenrijkste working is. En in zijn wetenschap wortelde zijn politiek. Tweeërlei valt hier op te merkend. Ten eerste 's mans verdraagzaamheid. Voor zich zelf had hij geheel gebroken met alle godsdienstig geloof. In allen eenvoud verklaart hij in een der laatste stukken, die hij schreef, toen reeds een zwaar lichamelijk lijden hem aan het ziekbed kluisterde en hern kreten van smart afperste, dat hij zich zelven ernstig onderzocht had, maar geen grein van dien angst kon bespeuren, die vele ongeloovigen zoo nameloos had gekweld, nl. de wanhoop van niet te kunnen gelooven. Maar vindt men nu | |
[pagina 149]
| |
bij hem die heftige vijandschap tegen den godsdienst, die zich in uitingen van lichtvaardigen spot en in maatregelen van dwang openbaart bij dat eigenaardig slag van moderne vrijdenkers, dat zoo vaak den toon aangeeft? Het is er verre vandaan. Met wapenen des geestes bestreed hij, wat hem dwaling docht, maar niet op hartstochtelijke of krenkende wijze viel hij aan, wat anderen dierbaar was, en toen een tyrannieke meerderheid het beroemde artikel 7 tot wet verhief, pleitte de vrijdenker ten gunste van de vrijheid der geestelijkheid, Toch heeft hij met die zachtmoedigheid en verdraagzaamheid in zeldzame mate den haat en de woede zijner tegenstanders opgewekt, - men denke slechts aan den krijgshaftigen Dupanloup -, schoon niemand met meer recht dan hij hun Shelley's woorden had kunnen toevoegen: Hate men who cant, and men who pray, And men who rail like thee; An equal passion to repay They'll not be coy like me. - A passion like the one I prove Cannot divided be: I hate thy want of truth and love, Sow could I then hate thee? - Vindt die woede misschien daarin haar verklaring, dat de kerk zeer goed gevoelt op den duur nog veel meer te vreezen te hebben van die geduldige, onverzettelijke denkers dan van de geweldenaars van den dag? - Volledigheidshalve moet ik hier melden, dat de kerk beweert den berouwvollen zondaar op zijn sterfbed in haar schoot te hebben ontvangen. We kunnen haar triomfkreten begrijpen en willen van Littré zelf leeren niet te toornen of te spotten over de twee droppelen water, waarmeê zij meent zijn ziel te hebben gered, maar voor ieder die het credo quia absurdum verwerpt, is het een tastbare ongerijmdheid aan te nemen, dat de afgeinatte lijder, die maanden lang door vrouw, dochter en priester belegerd, in zijn stervensure de kracht niet had langer tegen hun bekeeringsijver te worstelen, in volle bewustheid gebroken zou hebben met de overtuiging van een leven, die hij zich in des strijd des levens had veroverd. Een tweede opmerking geldt Littré's verhouding tot wie men gewoon is in Frankrijk de radicalen te noemen. Zichier een man, die op het gebied van het denken zeker wel tot de radicaalsten moet worden gerekend, zoo dit woord een superlativus toelaat. Naar de gangbare opvattingen zou men op dien grond aannemen, dat hij ook als politicus behoort tot een school, die met alle traditiën breekt en de maatschappij met één slag naar nieuwe beginselen wil hervormen. En zie, het tegendeel is waar. Met de uiterste linkerzijde heeft hij niets gerneen. Steeds stond hij aan de zij de der gematigden, altijd | |
[pagina 150]
| |
ontwikkeling in vrijzinnigen geest verdedigende, maar altijd rekenende met bestaande toestanden en afkeerig van gewelddadige grepen en van plotselingen ommekeer. Welbeschouwd is ook deze houding niet anders dan consequent. Hij kende en de natuur en de historié; de een had hem de leer der ontwikkeling gepredikt en de andere was hem de leerschool van het relatieve geweest; en te zeer was hij langs dien weg doordrongen geworden van het noodzakelijk verband der dingen en van de onvruchtbaarheid van het absolute, dan dat hij eenig vertrouwen zou kunnen stellen in de theorieën dier uiterste school. Inderdaad niet zij, die op politiek gebied roemen in de consequentie, waarmeê zij eenmaal aangenomen beginselen ten einde toe doorvoeren, zijn de conseqnentste denkers; veeleer maken zij zich vaak uit gebrek aan kennis en oordeel schuldig aan miskenning der voorwaarden, waarvan alle ontwikkeling van het bestaande afhankelijk is. Het Fransche volk begrave dien doode tief in sein Herz hinein; het zal in den loop der tijden zijn geest nog dikwijls behoeven. Voor het oogenblik voelt het zich meer aangetrokken tot die levende persoonlijkheden, die schitterender rol vervullen en levendiger indruk maken. En altijd weer is het Gambetta, die op den voorgrond treedt. Wel in alle opzichten is hij van Littré onderscheiden: deze zoowel naar innerlijk als naar uiterlijk gelijkend op een duitsch geleerde, doch met een echt engelschen, practischen zin begiftigd, gene door en door Franschman, in zijn deugden gelijk in zijn gebreken, al scheppen zijn vijanden er vermaak in hem een Genuees te scheiden. Een scheldnaam trouwens, dien hij zich kan getroosten, daar hij zich dan den stadgenoot van Columbus kan noemen, en, gelijk deze een nieuwe wereld ontdekte, hij zou kunnen roemen een nieuw Frankrijk te hebben geschapen. Hoe gaarne het Fansche volk hem die eer geeft en hoe zeer het van hem alleen zijn heil blijft verwachten, daarvoor is bij de vele bewijzen nog wel nooit een sprekender gegeven dan dat der laatste maanden. Niet alleen toch dat zijn politieke overwinningen hem in aanzien doen stijgen, maar zelfs uit zijn politieke nederlagen komt hij thans voor de oogen eener bewonderende natie met nieuwe lauweren te voorschijn. Wat juichte men niet den overwinnaar tegemoet, toen het scrutin de liste, waarvoor Gambetta maanden lang geijverd had, en waarvoor hij ten slotte al het gewicht van zijn gezag en zijn welsprekendheid in de schaal wierp, in de tot het laatste oogenblik weifelende kamer de meerderheid had verworven! En toen de tot den einde toe even | |
[pagina 151]
| |
weifelende senaat met groote meerderheid het voorstel verwierp, hoe roerend wist men toen niet aan te toonen, dat niemand met eere uit deze campagne huiswaarts keerde dan juist Gambetta, wiens geliefkoosd plan was verworpen! Nuchtere Hollanders zouden allicht, van hun familiare spreekwijze gebruik makend, oordeelen, dat de voorzitter der kamer ‘met de kous op den kop’ naar huis word gezonden, doch de veel poëtischer gestemde Franschen zagen met door geestdrift benevelden blik dit hoofddeksel voor een lauwerkrans aan. Hoor, hoe een blad als de Temps hem in onbetaalbare phrases verheerlijkt: ‘wat ons betreft, wij zijn overtuigd, dat in dezen veldtocht elk verloren heeft behalve de man, die uit zijn republikeinsch en fransch patriotisme den moed heeft geput den oorsprong aan te vallen eener kamer, die aan hem was verknocht, de instelling van een senaat te verdedigen, die hem vijandig was, en den onverantwoordelijken en geëerbiedigden persoon van den eersten magistraat der republiek te beschermen tegen de onvoorzichtigheden en de inblazingen van onhandige vrienden.’ Inderdaad een bewonderenswaardige moed! Of viel hij niet den oorsprong der hem verknochte kamer aan, omdat hij de heimelijke hoop koesterde, dat een kamer, op anderen grondslag gekozen, hem nog inniger verknocht zou wezen? Verdedigde hij het bestaan van den senaat niet, omdat hij vreesde bij een te overhaast schudden aan de grondslagen van het staatsgebouw verdenkingen op zich te laden, die hem schade konden doen in de oogen zijner niet geheel verblinde volgers? En wat de laatste phrase betreft, wat overigens haar niet kristalheldere beteekenis moge zijn, het is zeker wel de eerste maal, dat het een onderdaan als een daad van moed wordt aangerekend, dat hij wel de beschermende hand wil uitstrekken over het hoofd van den staat! Het mag betwijfeld worden, of indien Gambetta niet hartstochtelijk voor de quaestie had geijverd, zelfs in Frankrijk de strijd over scrutin de liste en scrutin d'arrondissement tot de hoogte van een politiek belang van den eersten rang had kunnen verheven worden. Er valt zeker voor beide stelsels iets te zeggen, en als het dilemma tusschen deze twee staat, schijnt wel de voorkeur aan het scrutin de liste toe te komen. De voorstanders der andere wijze van verkiezing hadden gelijk, als zij betoogden, dat de vertegenwoordiging der minderheden daardoor beter verzekerd was, maar niet minder juist werd hier tegenover het hoofdbezwaar tegen de verkiezing der leden per arrondissement of enkelvoudig district door Gambetta aangewezen | |
[pagina 152]
| |
met de puntige opmerking, dat het zijn streven was de afgevaardigden te verlossen van de al te drukkende intimiteit hunner kiezers. En deze overweging moet den doorslag geven, als men bedenkt, hoe menigmaal die intimiteit van kiezers en gekozenen - behouden wij het geestige eufemisme - haar verderfelijken invloed op de wetgeving en de administratie des lands heeft doen gevoelen. Te eerder, omdat de keuze bij arrondissement, zoo zij al eenigen waarborg geeft voor vertegenwoordiging der minderheden, echter een volkomen billijke partijverdeeling evenmin verzekert als het scrutin de liste of eenig ander stelsel, dat met rust op den grondslag der proportionaliteit, een beginsel, van de juistheid waarvan de fransche staatslieden blijkbaar nog niet het allergeringste besef hebben. Doch niet door deze eenvoudige overwegingen lieten de partijen zich leiden. Wat vobrnamelijk voor den een pleitte ter gunste van, voor den ander ten nadeele van het scrutin de liste, was, dat Gambetta het wilde. Daarbij kwam in de tweede plaats, dat als grootste aanbeveling voor zijn stelsel door Grambetta werd genoemd de versterking der republikeinsche meerderheid, die hij er van wachtte, waardoor een argument gesmeed werd ten gunste van het ontwerp voor de aanhangers eener vooruitstrevende republiek, een argument daartegen voor de partij der reactie. Waaruit evenwel nog niet volgt, dat het juist volgers van den president der kamer en voorstanders der republiek alleen waren, die hun stem aan het voorstel gayen. Integendeel, er waren er, die onbewimpeld verklaarden, zooals Paul de Cassagnac, juist uit haat tegen Gambetta en tegen de republiek met de voordracht mede te gaan, omdat zij er een te plotselinger en te gewisser val voor beiden uit voorspelden. Van zeker niet zoo onedel gehalte, maar toch van even weinig beteekenis, was weder van de zijde der republikeinen het meer sentimenteele, dan van politieken zin getuigende argument, op grond waarvan men zeide, dat Grévy tegen een verandering der bestaande wijze van verkiezing was gekant: zijn gezag, oordeelde hij, had hij ontleend aan een kamer, door het scrutin d'arrondissement gekozen, en het paste hem daarom niet mede te werken tot een regeling, die een verandering bracht in deze wijze van verkiezing. Met zulke tnaterialen wordt de politiek van een groot land opgebouwd! Waar wij, die tegenover de fransche zaken geheel onbevooroordeeld kunnen staan, bedaard de redevoeringen lezen, zoo in den senaat als in de kamer over dit brandend onderwerp gehouden, maken zij den indruk van volslagen onbeduidendheid en sophisterij. Zelfs die van | |
[pagina 153]
| |
Gambetta, spijt eenige gelukkige wendingen, handige grepen en geestige uitvallen. Toch had deze rede weder een electrische werking en bepaalde zij de stem van vele weifelaars ten gunste van het ontwerp. En wel geen beter bewijs van den indruk, dien zij ook op den tegenstander maakte, was dat bijv. de Univers, die haar vijanden wel eens geestig op hun nommer kan zetten, ditmaal in haar woede niet anders dan een reeks van de platste grofheden en van de lafste aantijgingen tot antwoord Gambetta naar het hoofd wist te slingeren. Voor wie den voorzitter der kamer nooit gehoord heeft, moet die buitengewone indruk zijner redevoeringen een raadsel blijven. Bij lezing valt het althans uiterst moeilijk te ontdekken, waarin haar buitengewone uitnemendheid bestaat. Modellen van stijl zijn ze geenszins en de distributie der stof laat steeds te wenschen over; en gekuischte taal of bijzondere fijnheid van vernuft geven zij zelden te bewonderen. Maar opdat het gesproken woord indruk make, is dat alles ook het voornaamste niet. Was het niet Demosthenes, die op de vraag, wat den redenaar maakt, ten antwoord gaf: in de eerste plaats de voordracht, in de tweede plaats de voordracht, en in de derde plaats de voordracht? En het geheim om door zijn voordraeht, telkens daar waar het pas geeft, zijn gehoor te schokken, te bekoren, mee te sleepen, te ontroeren, schijnt Gambetta in de hoogste mate te bezitten. Zoo ook laat zich het overigens vrij belachelijke verschijnsel voldoende verklaren, dat de reporters na elk zijner redevoeringen telkers onveranderd verzekeren, dat hij zich zelven heeft overtroffen en nog nooit zoo heeft gesproken als juist deze maal. Immers de verslagen, om zoo te zeggen heet van den rooster neergeschreven, geven noodwendig den onmiddellijken indruk weer, en uit den aard der zaak moet bij redevoeringen, die geheel op de voordracht berekend zijn, die jongste indruk ook de diepste zijn, omdat de vorige indrukken, niet door de herinnering aan een schrandere argutnentatie of degelijken inhoud ververscht, spoorloos zijn uitgewischt. Hoe was bij dat al de houding van het ministerie? In één woord deerniswaardig. Niemand dacht aan het ministerie, niemand vroeg naar het ministerie. Daar de ministers zelf omtrent het groote twistpunt verdeeld waren, hadden zij het gemakkelijker gevonden zich onzijdig te houden. Zij spraken niet, zij stemden niet, zij hielden zich bescheiden op den achtergrond, om Gambetta den grooten strijd met zijn vijanden te zien uitstrijden. Een zonderlinge opvatting | |
[pagina 154]
| |
van de roeping van een ministerie, een opvatting echter, die in Frankrijk wortel schijnt te schieten, want reeds vele opvolgende kabinetten gaven het voorbeeld eener dergelijke politieke zelfverloochening. Behoeft het nog betoog, dat ook de dagen van dit kabinet zijn geteld? Als zijn voorgangers leeft het bij de genade van Gambetta, en liet hangt van allerlei onberekenbare kleinigheden af, of de val morgen of overmorgen komen zal, dan of het zijn bestaan nog eenigen tijd zal voortsleepen. Reeds zeer spoedig toonde zich de vrncht dier beginsellooze zelfuitwissching in geringschattende terzijdestelling van den kant der kamer, toen Ferry spoedig daarna bij een voorstel tot grondwetsherziening de kabinetsquaestie stelde en een lid der linkerzijde hem in allen ernst tegemoetvoerde, dat hij beter had gedaan te zwijgen dan blijk te geven van zoo ongepaste bemoeizucht, als ware hij verplicht bij elke zaak het oordeel van het kabinet te kennen te geven. De verwerping van dit voorstel tot grondwetsherziening, waarvan de duidelijke bedoeling was den senaat te verwijderen, was een nieuwe triomf van Gambetta. Niet zonder zijn goedkenring was het indertijd ingediend door dien Barodet, die met dit voorstel eindelijk een poging deed om zich, uit de volslagen onbeduidendheid op te heffen, waartoe hij reeds vervallen was daags na zijn verkiezing, die indirect aanleiding gaf tot den val van Thiers. Maar Gambetta was van inzicht veranderd. De slimme politicus bezit zelfbeheersching genoeg om zich, niet door den wierook, dien het volk hem brandt, het oordeel te laten benevelen en in overmoed tot overijlde stappen over te gaan. Juist toen bij zijn reis naar Cahors de vereering, die men hem toebracht, haar toppunt bereikte, oordeelde hij het oogenblik geschikt om zich zoo krachtig mogelijk ten gunste van het behoud - het voorloopig behoud althans - van den senaat uit te spreken. Gevolg gevend aan den wenk, wilde Barodet zelf het voorstel intrekken, maar de kamer wilde zich het genoegen eener discussie niet ontzeggen, misschien grootendeels opdat aan 't licht zon komen, wie het zijn, die de jonge constitutie reeds willen wijzigen. Zooals zich verwachten liet, maakten ten gunste van het voorstel een 90-tal leden der rechterzijde gemeene zaak met evenveel leden der uiterste fracties links. De verwerping van het voorstel was zeker een verstandige politiek. Want, wat er in te brengen moge zijn tegen de samenstelling van den senaat, het was toch zeker niet te veel gevergd, dat men den afloop van zijn con- | |
[pagina 155]
| |
stitutioneelen leeftijd afwachtte, alvorens een eindoordeel te vollen over de beteekenis dezer poging om in een democratische staatregeling een tegenwicht te scheppen tegenover het overwicht der volkskamer. En bovenal, zooals de minister-president opmerkte, was het oogenblik voor de herziening der constitutie allerongelukkigst gekozen, nu het mandaat der kamer bijna ten einde liep en het zaak was tegen de aanstaande verkiezingen de bevolkins voor de republiek te winnen door haar te toonen, dat stabiliteit van het staatsleven ook onder een repnbliek verzekerd was. Eindelijk nog werd door voorstanders der herziening zelf toegegeven, dat de aanneming van het voorstel een tamelijk onvruchtbare daad zou wezen, daar wel bezwaarlijk van den senaat een zelfmoord te wachten was. Na deze triomfen wachtten den voorzitter der kamer twee nederlagen, ten deele te wijten aan zijn reis naar Cahors, waarvoor hij geen gelukkig tijdstip had uitgezocht. Zijn aanzien bij het volk mocht er wederom door vergroot worden, zijn prestige in de kamers leed er tijdelijk onder. De vleierijen zijner onhandige vrienden, die per telegraaf orbi et urbi tot in de kleinste bijzonderheden lieten verkondigen, wat de groote man deed en zeide, wekten tegenzin bij velen, die niet geheel hun onafhankelijkheid wilden prijsgeven, en de vrees, dat dezelfde onhandige vrienden in hun ijver hem drijven zouden tot plannen, die hij zelf nog, naar zij geloofden, in alle oprechtheid verwierp. De eerste nederlaag was de val van het scrutin de liste in den senaat, de tweede de verwerping door de linkerzijde der kamer van het denkbeeld om tot een vervroegde ontbinding over te gaan. En die overwinningen en die nederlagen overschatte men niet. Een feit is het, dat dit spel der politieke partijen de natie tamelijk onverschillig was. De strijd over de verkiezingawijze, hoe ontzaggelijk veel rumoer die in de pers en de kamers heeft gemaakt, heeft de natie onmogelijk warm kunnen maken, wat pleit voor haar gezond verstand, terwijl zij daarentegen na als voor Gambetta blijft vereeren, omdat zij in hem de type, de verpersoonlijking blijft zien der vooruitstrevende republiek. Men kan niet anders doen dan de hoop herhalen, dat zij niet bedrogen uit mag komen. Dat de nieuwe verkiezingen een indrnkwekkend votum van vertrouwen zullen zijn van zijn politiek, laat zich gemakkelijk voorspellen. Waren daarvoor geen meer positieve gronden aanwezig, dan zou toch reeds de verdeeldheid onder de vijandelijke gelederen - zoowel onder de Bonapartisten, die deels | |
[pagina 156]
| |
aan hun imperialisme getrouw blijven, deels met doorzichtige bedoelingen bekeerd zijn tot de republiek, mits onder een plebiscitair presidentschap, als onder de legitimisten, bij wie de strijd tusschen een onverzoenlijk ultranaontanisme en een met de moderne ideeën transigeerende richting een scheuring dreigt in het leven te roepen - zulk een uitkomst waarschijnlijk maken. Opdat een eind kome aan zooveel weifelends, toevalligs, onberekenbaars, dat steeds het politieke leven in Frankrijk blijft aankleven, is het te hopen, dat zij daarna hun wensch vervuld zien, die zich, vleien met de verwachting, dat Gambetta dan eindelijk niet weigeren zal als verantwoordelijk kabinetsformeerder op te treden. Terwijl nu in Frankrijk de verkiezingscampagne reeds door den president van het kabinet geopend is met een rede, te Epinal uitgesproken, die althans de Verdienste heeft in de woorden ni révision ni division een licht begrijpelijke en practische leus aan te geven, die wel kans heeft opgang te maken, bereidt het aangrenzende Duitschland zich insgelijks voor tot de verkiezingen, nu daar de vierde duitsche rijksdag zijn natuurlijken dood is gestorven. Moeilijk zal het hier zijn zulk een leus te vinden, daar de politieke partijen een treurig tafereel aanbieden van de meest volkomen anarchie. De toestand is in deze laatste wetgevende periode van drie jaren hoe langer zoo verwarder geworden, en de ziekte van den Rijkskanselier heeft in den laatsten tijd de zaken, zoo al niet erger gemaakt, nog erger doen schijnen. Zoolang zijn ijzeren hand het roer omklemd houdt, blijft althans de schijn bewaard, dat het schip van staat een vasten koers wordt uitgestuurd, en velen, die ernstigen twijfel koesteren omtrent zijn zeemanschap, putten dan echter gerustheid uit zijn gezaghebbend woord en zijn gebiedenden blik; maar ontbreekt die stuurman, dan eerst ziet men naar waarheid, hoe onzeker het scheepje dobbert, een prooi van wind en golven. Beeldspraak ter zijde, gaat men na, wat de wetgevende macht in het jongste drietal jaren heeft tot stand gebracht, wat voorkomen, een leidende gedachte is bij al dien arbeid ver te zoeken. En geen wonder, want nooit is in sterker mate het stelsel van loven en bieden van de zijde der regeering en van die van het parlement beide, het stelsel om te transigeeren en om coalities te vormen, het stelsel om voor elk voorbijgaand doel stenn te zoeken bij een nieuw gevormde tijdelijke meerderheid, in praktijk gebracht dan in deze periode. Daardoor is het politieke leven geheel gedernoraliseerd, zoodat niet alleen de | |
[pagina 157]
| |
regeering ten einde raad is, waar thans na een cyclus van proefnemingen haar definitieven steun te vinden, maar ook de partijen en facties zelve in dien maalstroom van politieke beroeringen vriend en vijand niet meer kunnen onderkennen, ja ter nauwernood meer van haar eigen standpunt eenig begrip hebben. Bismarck heeft met zijn vernuftig stelsel, om de partijen tegen elkander uit te spelen, in de eerste zittingen dezer periode menige overwinning behaald. Om ons slechts bij het voornaamste te bepalen: een liberaal-conservatieve meerderheid schonk de socialistenwet, een elericaal-conservatieve het protectionistische tarief, een andere liberaal-conservatieve de vermeerdering der legeruitgaven. Zoo de Rijkskanselier al op eenigen tegenstand stuitte, trachtte hij dien, soms met goed gevolg, te breken door het frappez fort, frappez souvent toe te passen, namelijk door de tegen zijn zin geamendeerde wetsontwerpen onafgedaan te laten en ze later, als hij er weder in geslaagd was de meerderheid wat te verplaatsen, onveranderd in te dienen. Doch de fortuin heeft hem ten slotte den rug toegekeerd en hem veroordeeld ook de wrange vruchten van zijn stelsel te plukken. De coalities onder leiding van Bismarck hebben anderzijds coalities tegen Bismarck verwekt, en deze waren in de laatste zitting de sterkste, zoodat zijn ontwerpen niet anders dan deerlijk gehavend uit de discussiën te voorschijn kwamen. Wel vond de homöopathische geneeswijze, waarmee hij door verdere verhooging van invoerrechten de door het protectionisme geslagen wonden trachtte te heelen, bij den rijksdag bijval, maar met zijn verdere belastingplannen liep het spaak. Zijn tabaksmonopolie durft hij nog steeds niet indienen, zijn Wehrsteuer werd bijna eenparig, zijn bierbelasting met groote meerderheid verworpen, en zijn zegelwet werd van haar ingrijpendste bepalingen ontdaau. Het voorstel der tweejarige begrootingen werd verworpen, al waardeerde de Rijksdag de teedere bezorgdheid van den Rijkskanselier, dat de leden, die vaak ook zitting hebben in de pruisische vertegenwoordiging, zich zouden overwerken; doch het eenvoudige geneesmiddel, dat de Rijksdag zelf voorsloeg, namelijk om de zittingen in October te openen, kon Wederom geen instemming bij den Bondsraad, d.i. bij den Rijkskanselier, verwerveu. Een liberaal-clericale coalitie verijdelde het plan om den pruisischen oeconornischen raad in een rijksraad te veranderen; een liberaal-vrijconservatieve coalitie ontnam aan de wet op de vakvereenigingen haar dwingend karakter en maakte haar door deze ingrijpende wijziging voor den Bondsraad | |
[pagina 158]
| |
onaannemelijk; het ontwerp op de verzekering der arbeiders tegen ongevallen eindelijk werd door verschillende coalities geheel uit zijn verband gerukt, daar de conservatieven en clericalen de bedoelde rijksinstelling in een reeks staatsinstellingen splitsten, de liberalen, en clericalen de staatsbijdrage verwierpen, en eindelijk een bond, uit deelen der liberale, clericale en vrij-conservatieve partijen bestaande, den last om bij te dragen aan alle arbeiders, ook die het geringste loon trekken, oplegde. Alleen in zake Hamburgs aansluiting aan het tolverbond behaalde de Rijkskanselier een overwinning, die hem voor al deze min aangename ondervindingen moest troosten. Hamburg was zoolang door het Rijk geplaagd, bedreigd, besprongen, de handel verkeerde daardoor in zoo pijnlijke onzekerheid, dat de beschreven vaderen niet beter wisten te doen dan het hoofd in den schoot te leggen, overtuigd, dat voor Duitschland de tijden voorbij zijn, waarin de molenaar van Sans-souci kon bouwen op het rechtvaardigheidsgevoel van den monarch. Zij zochten zich dan maar te troosten met de gedachte, dat de voorwaarden, waaronder hun toetreding plaats vond, toch zoo bijzonder ongunstig niet waren, daar een beperkt vrijhavengebied ten bate van den internationalen handel en van de exportindustrie hun bleef voorbehouden. Met dat al mag de overwinning van Bismarck een volkomene worden genoemd, spijt deze beperking, voor welker duurzaam behoud immers geen steviger waarborgen bestaan dan die welke Hamburg tegen elke annexatie der vrije stad aan het tolgebied in de rijksgrondwet meende te vinden. ‘Wie tegenwoordig in Duitschland geen andere bezitting heeft dan zijn goed recht, en wie als middel om dat te beschermen wederom niet anders bezit dan zijn goed recht, die is voorwaar een arm man,’ riep een lid der Bürgerschaft in weemoed en verontwaardiging uit. Toch is Bismarck ziek en boos. Het genoegen over zijn zegepraal op Hamburg kan de ergernis over zoo menigen speldeprik niet uitwisschen. Het ongeluk is maar, dat men niet recht weet, wie eigenlijk reden hebben zich te Verheugen. De anti-Bismarcksche coalities hebben al een even weinig scherp geteekend karakter en even weinig innerlijke levenskracht als de Bismarckiaansche. Op die wijze moet wel de politiek van het groote Duitsche rijk elke leidende gedachte missen. Maar hoe meer dit uitkomt - en dit is wellicht de lichtzijde van dezen chaotischen toestand - des te meer moet de overtuiging zich opdringen, dat een gezonde partijvorming | |
[pagina 159]
| |
alleen in staat is het politieke leven in betere banen te leiden. Het opbouwen eener partij, meer misschien nog het bijeenhouden eener partij, is geen gemakkelijk werk, voor welke waarheid tot Duitschlands troost ook in andere landen de bewijzen voor het grijpen liggen. De moeilijkste zijde van het vraagstuk is wel, hoe het evenwicht te bewaren tusschen de mate van onderwerping, die van elk lid kan gevorderd worden, en de betrekkelijke zelfstandigheid, die aan ieder persoon moet worden toegekend. En nu behoeft het wel geen betoog, dat men, bij het zoeken naar een oplossing van dat vraagstuk, daar in de ungunstigste omstandigheden verkeert, waar de partijbanden geheel verslapt zijn en de partijen het doel van haar bestaan uit het oog hebben verloren. In dat geval verkeert Duitschland. Nominaal heeft men er politieke partijen, maar partijen met deze eigenaardigheid, dat zij zich in eigen boezem verbrokkelen en haar steunpunt juist zoeken buiten zichzelve. Verbetering kan er eerst komen, als het besef levendig wordt, dat een partij haar reden van bestaan slechts kan vinden in een juist omschreven doel, en een waarborg voor haar blijvend bestaan slechts in organisatie. Het was geen geheim voor dat groepje, dat zich verleden jaar van de nationaalliberalen heeft afgescheiden met het doel om de kern te vormen voor een nieuwen liberalen bond. Doch ook hier weder was de geest wel gewillig maar het vleesch zwak, en kon men het meliora video proboque, deteriora sequor den secessionisten als motto aanbevelen. De oude neigingen en gewoonten bleven te krachtig dan dat deze groep zich in eenig opzicht gunstig van de zusteren onderscheidde. Intusschen met de nieuwe verkiezingen biedt zich nog de gelegenheid aan om het programma beter te verwezenlijken, en, zoo de seeessionisten inzien wat de eisch is van het oogenblik, den grondslag te vormen voor de formatie eener nieuwe liberale partij. De regeering maakt het al wie liberaal denken, betrekkelijk gemakkelijk tot eensgezindheid te geraken, daar zij zelve van dag tot dag duidelijker haar reaetionaire neigingen openbaart. Haar voorstel tot invoering van tweejarige begrootingen, haar transigeeren met kerkelijke eischen op onderwijsgebied, de benoemingen van von Puttkammer tot minister van binnenlandsche zaken en van Gossler tot minister van eeredienst kunnen in dit opzicht naast elkander gesteld worden, al betreft het een ook het Rijk en het andere Pruisen alleen, en die feiten zijn veelbeteekenend genoeg. De verkiezingen zullen thans moeten leeren, | |
[pagina 160]
| |
of de bittere ervaringen voor de partijen haar vruehten hebben gedragen. Aan het kiezercorps vooral zal het staan te toonen, of het doordrongen is van den ernst zijner roeping, dan of het ook aangetast is door de ontbinding, die het lichaam der gekozenen verteerde. Houden de aanstaande verkiezingen in Fankrijk en Duitschland, ook in Spanje en Oostenrijk-Hongarije, misschien nog in andere minderbeteekenende landen, reeds aller aandacht bezig, zoodat er geen belangstelling overblijft voor andere zaken, ook overigens is het politieke nieuws schaarsch en doet de tot rust manende zomer zijn invloed reeds gevoelen. Uit Engeland worden de berichten eentonig: in het parlement dag aan dag de landwet, in Ierland dag aan dag gevechten. Al nemen de engelsche berichtgevers het over 't algemeen zoo nauw niet met de waarheid, als zij maar hun naar sensatienieuws hongerende lezers kunnen bevredigen, door alle overdrijving heen spreekt, helaas! het feit maar al te duidelijk, dat het ministerie Gladstone er nog volstrekt niet in is geslaagd het Iersche volk te bevredigen. Er valt eer een vermeerdering van agitatie en verzet dan het tegendeel te bespeuren, en angstig beginnen ook de meest optimistisch gestemden zich af te vragen, wat het einde zal zijn. In Italië evenzeer weinig verandering; gelijk voor anderhalve maand is de kamer weder aan de kieswet bezig, en de opgewondenheid der tusschenliggende periode met haar demonstrates en haar crises is nagenoeg vergeten. Het eenige merkbare spoor, dat die gebeurtenissen hebben achtergelaten, is dat Cairoli als zondenbok uit het ministerie is verwijderd en plaats heeft gemaakt voor Mancini, in talent zeker zijn meerdere. Min merkbaar is ook wel een zeker gevoel van afgunst en gemelijkheid tegenover Fankrijk in het Italiaansche gemoed achtergebleven, dat maar een geringe aanleiding noodig heeft om op te vlammen, gelijk dezer dagen te Marseille bleek. Op grond evenwel van zulke uitbarstingen van nationale eigenliefde een aanstaanden oorlog te voorspellen tusschen twee verwante volken, die zooveel belang hebben bij elkanders vriendschap, mag voorwaar een al te zwartgallige profetie heeten. Een oude en altijd nieuwe geschiedenis blijft het, dat het Oosten weder in gisting verkeert. In het bulgaarsche is een nieuw vraagstuk verrezen, dat voorshands nog wel geen europeesche beteekenis heeft maar dat toch hen, die gedachtig zijn aan de onberekenbare gevolgen, die andere kleinigheden, bijv. het bischen Herzegowina, in het Oosten | |
[pagina 161]
| |
reeds hebben gehad, tot bezorgdheid stemt. Een botsing tusschen de bulgaarsche natie en den vorst kon op den duur niet uitblijven. Enropa stond voor een hoogst moeilijk vraagstuk, toen het zich aan den arbeid zette om het Balkanschiereiland van lieverleede in moderne staten om te vormen. Want welke staatsregeling te geven aan volken, wien een traditie te eenenmale ontbreekt en wier historie van niet anders verhaalt dan eeuwenlange onderdrukking, volken die in eigen boezem de elementen voor een hechten staatsbouw niet vinden en die, onwetend en ontzedelijkt, slechts door een onbestemde aspiratie naar onafhankelijkheid gedreven worden? Met name ten opzichte der bulgaarsche natie maakte Europa het zich wat al te gemakkelijk door het maar aan het volk zelf over te laten zich een staatsregeling te scheppen. Was het wonder, dat de notabelen te Tirnowo, geen historische grondslagen vindende om op te bouwen hun grondwet naar een abstract ideaal samenstelden en dat zij dit ideaal vonden in de leer der onbeperkte volkssonvereiniteit, die nu eenmaal in de lucht zit? Het gevolg was, dat dit door en door pnontwikkelde volk staatsinstellingen kreeg zoo democratisch, als zelfs de meest democratische natiën nog niet aandurfden, eenvoudig omdat zij wel, of zij wilden of niet, moesten rekenen met het historisch gewordene. De duitsche officier, die op den troon van Sofia werd verheven, heeft het een paar jaar beproefd met die constitutie te regeeren, schoon hij reeds niet dan met weerzin den eed daarop had afgelegd. Maar het bleek onmogelijk. De heeren wetgevers, die te nauwernood konden lezen en schrijven, hadden natuurlijk niet het minste begrip van de taak, waarvoor zij geroepen waren. Hun hoofdbezigheid was ministeries ts verjagen - in 20 maanden versleten zij er vijf - en te agiteeren voor een vereeniging met Oost-Rumelië, den droom der Panbulgaren, en overigens den vorst zooveel mogelijk den voet dwars te zetten. Zij dachten er zelfs niet aan hun verplichtingen, bij het berlijnsche tractaat hun opgelegd en met Oostenrijk-Hongarije aangegaan, na te leven. Anderhalve maand geleden dan besloot de vorst tot een staatsgreep. De meineedige! roepen in verontwaardiging zij uit, wie de ervaring der laatste twee jaren de vereering voor het edele Bulgarendom nog niet heeft benomen. En zeker, voor de rechtbank der moraliteit kan geen volkornen vrijspraak Alexander van Battenberg wachten, die niet zonder reservatio mentalis den eed op de constitutie zwoer. Toch is er nog reden, verzachtende omstandigheden te pleiten als het hem ernst is met zijn beweren, dat | |
[pagina 162]
| |
hij zijn dictatuur niet oplegt, maar het volk de keuze wil geven tusschen de constitutie of zijn persoon. Op die wijze toch meende hij licht rneer in 't belang der Bulgaren zelf te handelen, dan indien hij, zoo ras hij bemerkte dat hij met deze grondwet niet regeeren kon, eenvoudig afstand deed en Let land aan regeeringloosheid ten prooi gaf. De vorst acht de regeering eerst mogelijk, als er een senaat wordt ingesteld, het getal leden der vertegenwoordiging wordt beperkt, als staatsambtenaren uit de vertegenwoordiging worden geweerd. Doch om deze en andere hervormingen voor te bereiden eischt hij een zevenjarige dictatuur. Een constitueerende vergadering zal worden bijeengeroepen om over een en ander te beslissen, en inmiddels is de staat van beleg afgekondigd en reist de vorst het land rond om de bevolking voor zijn denkbeelden te winnen. Als de bulgaarsche zoogenaamde liberalen op hulp van elders bonwden, hebben zij zich deerlijk misrekend. Ook zij hebben reeds ondervonden, dat de Gladstone der regeering een ander man is dan de Gladstone der oppositie, en dat Ignatief bij al zijn Slaven-liefde niet van zins is elders te werken ten gunste eener constitntie, die hij zijn eigen land onthoudt. En van andere mogendheden is nog wel veel minder steun te wachten. Doch hoe de zaken afloopen, de toekomst is somber genoeg. Zegeviert de vorst, hij zal het meer te danken hebben aan gewelddadige middelen dan aan overreding, en het zal dan te betwijfelen staan, of de overwonnenen zich goedschiks bij hun nederlaag zullen neerleggen. Komt de meerderheid aan de oppositie, dan zijn twee gevallen mogelijk: òf de Battenberger houdt zijn belofte en treedt af, òf hij toont, dat het hem daarmede geen ernst was en dat hij zich toch wil handhaven, en het is nog twijfelachtig, welke dier beide eventnaliteiten voor de rust des lands het verkieselijkst is. In elk geval is een vonk in de licht ontvlambare stoffen geworpen, en wie durft voorspellen, dat de brand tot Bulgarije zelf bepaald zal blijven? Bij de minste aanleiding zijn er twee natiën, die op de loer liggen om tusschen beide te komen in haar eigen belang: Oostenrijk en Rusland, en het zal de vraag slechts zijn, wie er het eerste bij is. Oostenrijk vooral ziet met smart zijn invloed op het Balkan-schiereiland voortdnrend afnemen. Steeds was het in vroeger jaren de politiek van Andrassy tot verzekering van Oostenrijks invloed de Donaustaten òf onder Turkije te laten, òf tot vazallen van Oostenrijk te maken, doch de middenweg, waartoe de loop der zaken heeft geleid: die staten noch | |
[pagina 163]
| |
afhankelijk van Turkije, noch onderdanig aan Oostenrijk, baart teleurstelling op teleurstelling. Oostenrijk ziet in het Oosten een grootendeels onontgonnen gebied, waar voor zijn handel en scheepvaart, de toekomst ligt, maar is er zeker van, dat bij iederen stap, dien het wenscht te doen om er zijn oeconomischen invloed uit te breiden, Rumenië, Servië en Bulgarije één lijn trekken om het den voet dwars te zetten. Zoo Servië tijdelijk van meer toenadering heeft blijk gegeven, dan was het alleen, omdat de vorst daardoor Oostenrijk gunstig hoopte te stemmen voor zijn verheffing tot koning. Bij zulke verhoudingen zou het geen wonder zijn, dat Oostenrijk het zijne er toe bijdroeg om de Bulgaarsche quaestie tot een europeesche te verheffen. Ten slotte een bericht, dat in strijd met hetgeen voorafgaat weer de meening ingang zou verschaffen, dat er toch wel eens wat nieuws is onder de zon. Aan de Joden, die in Rusland aan inderdaad beestachtige vervolgingen en mishandelingen blootstaan, is een schuilplaats aangeboden door de regeering van Zijne Allerkatholiekste Majesteit den koning van Spanje. Voorwaar omnia jam fiunt, fieri quae posse negabam. Zijn de tijden nabij, waarvan geprofeteerd is, dat de wolf zal verkeeren met het lam?
R. Macalester Loup. |
|