De Gids. Jaargang 45
(1881)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 524]
| |
Politiek overzicht.Rotterdam, 22 Mei. Wat voor het werk der wetgeving en van het staatsbestuur in de eerste plaats vereischt wordt, is een koel hoofd. Herhaaldelijk heeft de ondervinding geleerd, dat wetten, die zijn opgesteld, maatregelen die zijn verordend, onder de werking van plotselinge indrukken en gemoedsbewegingen, in een vlaag van opgewondenheid, die kalmberaad uitsloot, het doel voorbijschoten of misten. Ongelukkig is men in de practijk uit den aard der zaak het minst gestemd zich deze waarheid te binnen te brengen, wanneer het 't meest noodig is. Een oogenblik scheen Europa het weder te moeten ervaren, toen ontsteltenis over den Petersburgschen moord het zenuwgestel der natiën doortrilde, als een geest zich zetelde op de tronen der koningen, als een spooksel rondwaarde door de gangen der paleizen. Een stem weerklonk, die alle natiën opriep ten kruistocht tegen dat geheimzinnige monster, dat men met den naam van Revolutie heeft gedoopt. Een nieuwe editie, men zou kunnen zeggen een volkseditie, van de Heilige Alliantie, onheiliger gedachtenisse, werd door velehooggeplaatsten, ja ook door mannen der wetenschap geëischt. Het was immers, alsof de woorden van Metternic voor heden geschreven waren: l'intérieur de tous les pays est traversé par une jièvre ardente, compagne ou avant-coureur des convulsions les plus violentes, que le monde civilisé ait éprouvée depuis la chute de l'empire romain, en wederom was het als in zijn tijd een devoir supérieur de préserver l'autorité du naufrage en sauvant les peuples de leurs propres égarements. Merkwaardiger wijze gingen zulke kreten om breideling der revolutie steeds uit van het meest despotische van alle volken. De Heilige Alliantie zelve, al bleek ook op den duur de nuchtere politicus Metternich haar ziel en hoeder, was ontvangen en geboren in den mystieken geest van Alexander van Rusland. En ook later werd steeds | |
[pagina 525]
| |
Europa als het ware opgeroepen om politiedienst te doen voor Rusland. Het is waar, Rusland zelf had met groote bereidvaardigheid in 1848 die taak ten behoeve van westelijk Europa aanvaard: kon die dienst geen aanspraak doen gelden op wederdienst? Het was Gortschakoff, die in 1863, toen het westen een woord in het midden bracht ten gunste van het opgestane Polen, antwoordde, dat het liever zelf tot pacificatie van Polen had moeten medewerken door het stoppen der verderf uitstortende bron, die aanhoudend gevoed werd uit de in geheel Europa opborrelende wellen der revolutie. En thans is het de Petersburgsche professor Martens, die, een ander beeld opnemende, Europa maant den gifboom uit te roeien, die Rusland met zijn doodende uitwasemingen teistert, maar elders zijn wortelen diep in den grond slaat en elders zijn levenssappen opzuigt. De echo volgde ras aan de boorden van de Spree. Met weder een ander beeld komt de Norddeutsche. Wellicht kon dat van den gifboom haar niet bekoren, omdat zij dacht aan de vermaarde vergelijking van den minister Maybach, die de beurs met dien naam bestempelde, en zij deze onwillekeurige gelijkstelling van het milliardisme en het nihilisme niet voor haar rekening wilde nemen. Doch zij vergeleek de revolutionaire ideeën met een veepest, waarvoor de christelijke staten hun grenzen moesten sluiten. Maar wat dan te doen tegen die revolutiekoorts, die naar het heet weer de levenskrachten van alle volken sloopt? Uitlevering van vorstenmoordenaars, klonk de bescheiden eisch. Wie kon in beginsel bezwaar daartegen hebben? Doch weldra kwamen in gezelschap van dezen eenen een reeks andere eischen, die heetten daarmede in noodzakelijk verband te staan, en die op opheffing van het asylrecht, kneveling der drukpers, beperking der rechten van vereeniging en vergadering zouden uitloopen. Men liet zich werkelijk hier en daar verleiden een eind ver dien weg der reactie in te slaan. Dat Rumenië, overigens op strafrechtelijk gebied zeer vrijzinnige beginselen toegedaan, in aller ijl een wet aannam om de toelating van vreemdelingen aan strenger regelen te binden en om te verklaren, dat moord, doodslag of vergiftiging van een vorst nooit als politiek misdrijf kan worden beschouwd, daaraan is wellicht niet veel gewicht te hechten. Het laat zich gereedelijk verklaren uit den overspannen toestand, waarin de Rumeniërs nog verkeerden, nu zij zoo juist hun land tot koninkrijk hadden bevorderd, en eensdeels dankbaarheid tegenover Rusland, dat geen bezwaar had gemaakt tegen het aanvaarden | |
[pagina 526]
| |
van den titel van koning, wel niet der Rumeniërs, maar toch van Rumenië, door vorst Carol, anderdeels het nieuwe inzicht, dat zij nu hadden gekregen in het bedenkelijke van den aanslag op het leven van een koning, hun deze nieuwe wet had ontlokt. Bedenkelijker is het, dat ook Zwitserland de schrik om het hart sloeg, getuige de sterke beweging tegen het te Zurich bijeengeroepen socialistencongres, getuige ook de vervolging eener proclamatie over de terechtstelling van de Petersburgsche moordenaars, die in gewone tijden zeker ongemoeid zou zijn gelaten. Engeland zelf, het vrije Engeland, wordt het tooneel van een persvervolging, de eerste sedert 1803. In Duitschland eindelijk dringt de Rijksdag met roerende eenstemmigheid bij den Rijkskanselier aan op het uitlokken van internationale maatregelen om niet alleen aanslagen op gekroonde hoofden, ook pogingen tot aanslagen, ja zelfs afspraken tot aanslagen te straffen er tot gronden van uitlevering te verheffen. Dit laatste was geheel naar Ruslands bedoeling. Wat baatte het al, of enkele landen nu en dan, onder den invloed van een of andere gebeurtenis, krasse maatregelen namen, hier een dagblad vervolgden, daar een vergadering verboden, zoo niet een algemeene en aanhoudende kruistocht tegen het monster der revolutie door internationale samenwerking verzekerd werd? Een conferentie moest gehouden worden, liefst te Berlijn en onder leiding van Bismarck, waar de groote mogendheden zich tot gelijke maatregelen zouden verbinden en de kleinere, die zich weerbarstig mochten toonen, wel door haar moreel gezag en haar materieele overmacht tot rede zouden brengen. Jammerlijk echter heeft dit plan fiasco gemaakt. Bismarck zelf, het beginsel van harte welgezind, was mistrouwend ten opzichte der uitvoerbaarheid. Hij toonde het door niet op eigen gezag te handelen, maar een steun te zoeken in den Rijksdag, die hem de motieWindthorst leverde als een Stück bestellte Arbeit, dat echter'als de uiting van den volkswil aan de overige natiën kon wordem voorgesteld. Doch niettegenstaande dezen steun kon het voorstel eener conferentie geen bijval verwerven. Frankrijk weigerde, Engeland weigerde, Italië weigerde, zelfs Oostenrijk weigerde: et tu, Brute! het was de doodsteek voor het russisch-duitsche plan. De regeeringen hadden nagedacht en waren tot de overtuiging gekomen, dat de tijd der heilige allianties voorbij is. Toen de eerste ontsteltenis bedaard was, begreep men, dat het niet aanging de vrijheid binnen eigen grenzen te besnoeien om de schandelijke tekort- | |
[pagina 527]
| |
koningen der russische policie te dekken en slachtoffers toe te voeren aan de verfoeielijke russische rechtspraak. Men begreep, dat het onverstandig was door een samenspanning der regeeringen de samensmelting der ontevreden elementen in de verschillende landen in de hand te werken. Men begreep, dat de toepassing der gezonde beginselen van strafrecht volstond om vervolging en bestraffing van misdaden te verzekeren, zonder dat het noodig was bij internationale regeling ongerechtvaardigde excepties in te voeren. Spoedig zal men wellicht ook weder inzien, dat strenge vervolgingen van pers en vergadering een wat al te goedkoope reclame zijn voor holle phrases en dollemanstheorieën. De volken zelf, over wier lot niet meer als in de dagen der Heilige Alliantie in stilte kan worden beslist, zijn te sceptisch en achterdochtig geworden om, als hun redding wordt voorgespiegeld van het monster der revolutie, die goede gaven aan te nemen uit de hand van Rusland. Maar moet men dan lijdelijk het woelen der revolutie aanzien, die allerwege de grondslagen van het maatschappelijk gebouw ondermijnt? - Wij vragen, waar en wat is dat monster der revolutie, dat zoo herhaaldelijk wordt genoemd? Noemt gij revolutionair al wat zich met de bestaande orde van zaken niet vereenigen kan en een herschepping daarvan in nieuwe toestanden beoogt, dan loopt gij gevaar bijeen te voegen, wat in beginsel en einddoel ver uiteenloopt, en dan brandmerkt gij soms de reinste bedoelingen en het edelste streven met een gehaten naam. Beperkt gij den naam revolutionair tot al wat een gewelddadigen ommekeer wil van het bestaande, dan zult gij bij vele natiën een betrekkelijk gering aantal revolutionairen ontdekken, en dus spoedig ontwaren, dat het schrikbeeld tot kleine afmetingen ineenkrimpt. Groot genoeg ongetwijfeld is het getal ontevredenen in de lagere lagen der maatschappij, en de gelijkvormigheid van hun lot veroorzaakt een gelijkheid van grieven, die sympathie voor elkanders streven en steun in elkanders nooden teweegbrengt. Maar men dwaalt, als men in die allen een hartstocht van omverwerping meent te ontdekken, die voor geen hinderpalen zou terugdeizen, maar getroost de grondslagen van het maatschappelijk gebouw zou willen ondergraven, al moest het hen mede verpletteren. Iedere regeering heeft het grootendeels in eigen hand die ontevreden elementen tot bedaren te brengen en op te leiden tot krachtige organen in het organisme van den staat. Eerst waar zij in haar verplichtingen tekortschiet, waar de maatschappelijke | |
[pagina 528]
| |
krachten zich niet vrij kunnen ontplooien, waar de wassende volksorganen in een eng keurslijf geprangd blijven, waar met onverstandig geweld het volksleven in kunstmatige banen wordt gedreven, daar kan het oogenblik komen, dat de verkrachte natuur zich wreekt, en als dan een siddering vaart door het geweldige volksorganisme, die tronen doet tuimelen en paleizen doet instorten, dan verbleeken de machtigen der aarde van angst en roepen zij, vol afschuw over de gruwelen der revolutie, de steunpilaren van orde en gezag tegen haar ten strijde. De verdwaasden, die het niet hebben geleerd, dat overal en te allen tijde gestremde evolutie revolutie baren moet! Achtten alle natiën zich geroepen gezamenlijk tegen de ontevreden elementen strenge maatregelen te nemen en dus de evolutie te stremmen, het zou het zekerste middel zijn om ze allen in één groot kamp samen te drijven en nieuw leven in te storten aan de zieltogende Internationale, die eens zoo gevreesde vereeniging van revolutionairen, die thans tot volslagen machteloosheid is verzonken. Dat er in het terrorisme der nihilisten iets specifiek russisch ligt, is zelfs professor Martens wel zoo goed te erkennen. Hij zoekt dat bijzondere in den aziatischen zuurdeesem van barbaarschheid en woestheid, die nog bij de Russen nawerkt. Had hij niet op de schaduwzijde alleen het oog gevestigd, hij had nog kunnen wijzen op het fanatisme en de geestkracht der russische nihilisten, die bij de duitsche keizermoorders en bij de geëxalteerde zwakhoofden, die aanslagen hebben gepleegd op de koningen van Spanje en Italië, ver te zoeken zijn. Het gaat reeds moeilijker ook deze bijzondere trekken op rekening van het ras alleen te schuiven, maar zelfs gesteld dat het aanging, is dan de oorsprong en de omvang der beweging verklaard? Is het kortzichtigheid, is het moedwillige blindheid, is het struisvogelpolitiek? wij zullen niet wagen het te beslissen, maar zeker is het, dat de stemmen der gezaghebbeude personen, die zich in Rusland doen hooren, al zeer weinig besef toonen van het karakter van het kwaad, dat zij hebben te bestrijden. Een treurig voorbeeld hiervan was o.a. de procureur-generaal Murawief, die in een zeer bewonderde redevoering van niet minder dan zeven uren het requisitoir nam tegen de beschuldigden. Zijn geheele betoog scheen geen ander doel te hebben, dan de beteekenis der nihilistische beweging zooveel mogelijk te verkleinen. Het waren naar zijn oordeel slechts een klein aantal onverlaten, die, door de buitengewone verdorvenheid hunner harten gedreven, zich aan den geheiligden persoon des Czaren | |
[pagina 529]
| |
hadden vergrepen. Gelukkig had men thans de hand gelegd op de boosdoeners, en het adderengebroedsel zou door een exemplair vonnis geheel worden vertreden. Wat men bazelde over een wijdvertakte samenzwering, waren slechts fabelen; de hoofden van een kleine bende waren nu gevat, en de geheele russische bevolking was te zeer van de weldaden van 's keizers vaderlijk bestuur doordrongen om met iets anders dan afschuw voor dit troepje te worden vervuld. En om recht duidelijk te maken, dat hij met onverbeterlijke sujetten te doen had, wien het samenzweren van der jeugd af een hebbelijkheid en een hartstocht was, werd zeer breedvoerig van alle beschuldigden de doopceel gelicht. De procureur-generaal scheen volstrekt niet te gevoelen, dat hij voor onbevooroordeelde rechters door zijn historische terugblikken zijn doel geheel voorbij moest schieten. Want zoo hij iets bewees, dan was het dit, dat bijna al de beschuldigden, vroegtijdig om kleine vergrijpen of bloot omdat zij verdacht waren met buitengewone gestrengheid vervolgd, met de grootste willekeur gestraft, met bovenmatigen argwaan ouder toezicht gehouden, als van zelf in de armen der revolutie gedreven moesten worden. Men stelt ze eerst buiten de wet, en verbaast zich dan, dat zij tot onwettige middelen hun toevlucht nemen! Inderdaad de rede van den procureur-generaal was een kostelijke bijdrage tot kenschetsing der russische administratie en justitie. En daarnevens welk een policie, die om eigen tekortkomingen te dekken van het buitenland policiediensten wil vergen! Schoon met nagenoeg onbegrensde macht bekleed, laat zij onder haar oogen alles geschieden, De nihilisten maken in de hoofdstad ongestoord propaganda, drukken bladen en plakken proclamaties aan, houden vergaderingen, vervaardigen bommen, ondermijnen gansche straten, en de policie bemerkt niets! En in de eerste ontsteltenis, door de onthullingen der gevangenen gewekt, - een ontsteltenis, waarmee, in 't voorbijgaan gezegd, zich al heel weinig rijmen laat de kalme verzekerdheid van Murawief, dat het op een eind loopt met het nihilisme, - welk een dwaas vertoon van overmatigen ijver en welk een radeloosheid in de middelen van verweer, die de autoriteiten aangrijpen! Men denke aan de geheel onhoudbare bepalingen om contrôle uit te oefenen over allen, die de hoofdstad binnen zouden komen, bepalingen, die met haar omslachtigheid en onuitvoerbaarheid bestemd waren aanstonds een doode letter te worden; aan de overhaaste samenstelling van een soort van stedelijken raad, een raadsel voor | |
[pagina 530]
| |
de bevolking en voor zich zelf; aan het edelmoedige, maar totaal onpractische besluit, dat de leden van dien raad zelf om beurten den persoon des keizers zouden bewaken, als hij zijn weg nam door Petersburgs straten. Eindelijk welk een rechtspraak, waaraan die beschuldigden blootstonden! Geen onafhankelijke, onafzetbare rechters, maar een hof van rechtsprekende ambtenaren; het recht van verdediging belemmerd en besnoeid, de geheele zaak achtereen in zoo kort mogelijken tijd afgehandeld. Van de afschuwelijke terechstelling zelve zwijgen wij. Behoeft men nog te vragen, of het nihilisme ook een specifiek russisch verschijnsel is? En aan een land, waar zulke dingen mogelijk zijn, zou het beschaafd Europa zich laten verleiden om, zooals professor Martens eischt, ‘samenzweerders’ uit te leveren? Dat alle vrije volken uit één mond antwoorden: Non possumus! Wenschelijk ware het, dat alle in de practijk der uitlevering vasthielden aan de gezonde beginselen, waarvan bepaaldelijk Nederland, Engeland, Zwitserland en Italië nog niet zijn afgeweken, en die juist den vorigen zomer in de besluiten van het Institut de droit international haar sanctie hebben gekregen. Uitlevering alleen, als een misdrijf is gepleegd; geen uitlevering, als dat misdrijf een politiek karakter draagt; elke natie beslisse voor zich zelf, of het misdrijf, waarvoor uitlevering gevraagd wordt, een politiek misdrijf is; draagt het een gemengd karakter, dan geen uitlevering, als althans geen waarborgen worden gegeven, dat de bedrijver niet aan een buitengewone rechtspraak zal worden onderworpen. Zal het dikwijls niet gemakkelijk vallen uit te maken, of een misdrijf een politiek misdrijf is of niet, het verdient zeker afkeuring a priori uit te maken, gelijk in vele duitsche, belgische en fransche tractaten is geschied (de Kieler staatsrechtsleeraar Hänel herinnerde het in den duitschen rijksdag), gelijk thans de wet in Rumenië bepaalt, gelijk de motie-Windthorst eischt, dat een moordaanslag op het leven van een vorst altijd grond tot uitlevering zal wezen. Beter is het zich de woorden van Bluntschli in te prenten: ‘de staat mag niet uitleveren, als de aanklacht een misdrijf betreft, dat naar zijn eigen beginselen van strafrecht geen misdrijf is; als de straf, die het buitenlandsche wetboek bedreigt, naar zijn beginselen als een onrechtmatige en barbaarsche te verwerpen is; als de strafprocesorde van den buitenlandschen staat naar dezelfde beginselen geen waarborg eener rechtvaardige beslissing biedt, of als de policie van dien staat de macht heeft | |
[pagina 531]
| |
ook hen, die voor de wet vrijkomen, met gevoelige straffen te bezoeken.’ Vragen wij, wat Alexander III doen zal met de zware erfenis, die rust op zijn schouders, een antwoord kwam na twee maanden nadenkens. Uit de spaarzame en tegenstrijdige berichten, die in dien tusschentijd hun weg vonden in de pers, viel nog niets op te maken. Men zegt, dat keizer Nicolaas de noodzakelijkheid voorzien heeft om de lijfeigenschap af te schaffen, maar dat hij meende deze taak als een legaat aan zijn opvolger te moeten overdragen, en evenzoo zegt men, dat Alexander II heeft ingezien, dat een constitutie aan Rusland op den duur niet kon worden onthouden, maar dat ook hij dit werk der verzoening aan zijn opvolger heeft overgelaten. Als Alexander III de hand aan de ontevredenen toestak, zouden zij die niet aannemen? Men kon niet nalaten eenige hoop te koesteren, als men de voornaamste van het drietal proclamaties leest, dat kort na den moord door ‘het uitvoerend comité’ is uitgevaardigd. Een van dat drietal was gericht tot Europa, een tot het russische volk, een tot den Czaar. De laatste bedoelen wij. ‘Tot u, o majesteit, wenden wij ons, elk vooroordeel opgevende, elk wantrouwen overwinnende, dat door het eeuwenheugend wanbestuur in onze borst is gevoed. Wij vergeten, dat gij de drager zijt der macht, die het volk zoo vaak bedrogen, met zoo onnoemelijk veel leed overstelpt heeft; tot u wenden wij ons, in de hoop, dat uw gevoel van persoonlijke verbittering niet het besef uwer plichten, niet den wensch naar waarheid in uw gemoed zal verstikken. De verbittering is aan onzen kant immers minstens even groot; gij hebt een vader, wij niet slechts onze vaders maar broeders, echtgenooten, kinderen, vrienden en eigendom verloren Wij zijn bereid elk persoonlijk gevoel te onderdrukken, waar Ruslands heil het gebiedt. Datzelfde verwachten wij van u. Wij stellen geen voorwaarden; de voorwaarden, die noodzakelijk zijn om de revolutionaire beweging te doen wijken voor vreedzamen arbeid, heeft de geschiedenis gesteld. De voorwaarden stellen wij niet, wij brengen ze in herinnering.’ Vervolgens noemen zij die voorwaarden h.i. twee in getal: algemeene amnestie voor staatsmisdadigers en bijeenroeping eener vertegenwoordiging. Deze laatste wenschen zij op den meest democratischen grondslag: geen beperkingen voor gekozenen noch keizers, vertegenwoordiging van alle standen en klassen overeenkomstig haar getalsterkte, volkomen vrijheid der verkiezingen | |
[pagina 532]
| |
en daarom vrijheid der pers, van het woord, van de kiesprogramma's, van vergadering. Dan gaan zij voort: ‘Ziedaar het eenige middel om Rusland weer te brengen op de baan der vreedzame ontwikkeling. Wij verklaren plechtig voor het aangezicht van het gansche vaderland en de gansche wereld, dat onze partij zich in elk opzicht onderwerpen zal aan de besluiten der volksvertegenwoordiging, als zij met inachtneming der bovenstaande regelen tot stand komt, en verder dat wij in 't vervolg ons nooit weder aan eenige daad van geweld zullen schuldig maken in strijd met de maatregelen van die regeering, die deze volksvertegenwoordiging heeft bijeengeroepen. Derhalve, majesteit, beslis! twee wegen staan u open: aan u de keuze. Wij kunnen slechts het noodlot biddenGa naar voetnoot1, dat het aan uw verstand en geweten die beslissing ingeve, welke alleen in overeenstemming is met het welzijn van Rusland, met uw eigen waardigheid en met uw plichten jegens het vaderland.’ Welke grieven, men tegen vorm en gedachte moge hebben, men zal moeten toegeven, dat die woorden niet rieken naar petroleum of dynamiet, en dat zij blijkbaar komen uit het hart. Het is, alsof de stellers, nu eindelijk het doel, waarop zoolang hun streven gericht was, de dood van den Czaar, is bereikt, een oogenblik tot inkeer zijn gekomen en zich zelven rekenschap hebben afgevraagd, waartoe zij zijn vervallen; zij wilden thans gaarne, dat het mogelijk was niet langer dien weg te betreden, en zij reiken de hand tot verzoening. Mochten die woorden van verzoening voor de machthebbenden niet overstemd zijn door de oproerkreten van het zestal, dat op de bank der beschuldigden er behoefte aan gevoelde vóór hun jongsten snik nog eens hun wilde theorieën te verkondigen, overtuigd, dat de gansche wereld gretig luisterde! Hun wachtte de martelaarskroon, zij hadden niets meer van de toekomst te vragen, en uitlokkend was het voor hen nog eens de maatschappij in het aangezicht te weêrstaan, en alvorens zelven aan de vernietiging te worden prijsgegeven, hun zwanenzang te zingen voor de leer der vernietiging. Hen dekt thans de lijkwa - een sluier ook over hun woorden. Liever geluisterd naar hen die nog leven en nog iets te vragen hebben aan het leven. Achterdocht en mistrouwen, haat en wraaklust zijn een oogenblik geweken voor vertrouwen en welwillendheid - | |
[pagina 533]
| |
misschien slechts een oogenblik - wel den keizer en zijn volk, zoo hij daarvan gebruik maakte eer het te laat zou zijn. Werd het woord, dat uit het hart kwam, beantwoord met een woord uit het hart; stelde hij zich in verbinding met zijn volk op andere wijze, dan omringd van een cordon kozakken en gegaloneerde bureaucraten; won hij het vertrouwen ook van zijn tegenstanders, niet door voetstoots een programma aan te nemen, maar door te toonen, dat hun aspiratiën weerklank vonden in zijn gemoed, de hoop op een betere toekomst kon worden gekoesterd. Het is zonder twijfel een taak, waar heldenkracht voor noodig is, daar steeds het beeld van zijn vader, badende in bloed, zich dringen zal tusschen zijn volk en hem; maar heeft men niet het recht van een vorst, wien zoo oneindig meer gegeven is dan aan een gewoon sterveling, ook oneindig meer te eischen? Doch Alexander III heeft het anders gewild. Na twee maanden van afzondering verraste hij de wereld met een proclamatie, zoo autocratisch en gestreng, dat zijn vader zou geaarzeld hebben zijn naam daaronder te zetten. In die korte spanne tijds is de verlichte en liberale troonopvolger tot alleenheerscher gerijpt. Natuurlijk ontbreekt het beroep op de Godsstem niet, die in zijn afzondering tot hem gesproken heeft - le diable n'y perd rien. Onmiddellijk zag Loris Melikoff zich genoodzaakt zij a ontslag te nemen, en met hem verdwijnt alle hoop op beter dageraad. Arm Rusland, dat bestemd is steeds geslingerd te worden tusschen tweeërlei schrikbewind; arme keizer, die met de onderteekening zijner proclamatie zijn doodvonnis heeft geteekend! En hoe staat het met de buitenlandsche politiek van den nieuwen Czaar? De publieke opinie in Europa scheen in den aanvang eenige behoefte te gevoelen zich te verbazen, dat de op den troon gestegen panslavist niet aanstonds aan het Westen den handschoen toewierp, schoon het toch duidelijk genoeg is, dat niet meer de sympathieën der vorsten alleen de buitenlandsche politiek der volken bepalen, en schoon het voor de hand ligt, dat het de eerste zorg is van wie zoo juist een troon besteeg, de gewone betuigingen van vriendschap en welwillendheid tegenover de andere mogendheden niet achterwege te laten. Van de verbazing bekomen, kon men te eerder de aandacht van Rusland aftrekken, omdat elders een nieuwe quaestie dreigde nieuwe verwikkelingen in het leven te roepen en beslag legde op de aandacht der diplomatie en der beurs. Het was ditmaal niet eens de Grieksche, die thans inderdaad haar oplossing | |
[pagina 534]
| |
nabij schijnt, maar toch een staartje der Oostersche, als wilde een noodlot, dat dit vraagstuk telkens weer in een nieuwen vorm moet herrijzen. Als zoodanig toch mag men den strijd om Tunis bestempelen, eensdeels omdat het regentschap van Tunis nog steeds een deel heet uit te maken van het Ottomanische rijk, al maakten ook de vertoogen en protesten in dien zin van de Porte en den Bey bitter weinig indruk, anderdeels ook, omdat in verband met de Oostersche zaken op het congres te Berlijn, wel niet officieel, maar onder de hand, over Tunis is gekonkeld - men vergeve het weinig nette woord voor de weinig nette zaak. Frankrijk en Italië beiden hadden sedert lang op het verwaarloosd, maar uiterst vruchtbaar landje begeerige blikken geslagen, Frankrijk omdat een annexatie van het Tunesisch gebied aan zijn Afrikaansche kolonie een behoorlijke afronding of wil men liever een wetenschappelijke grens zou geven, Italië bij gebrek aan betere redenen, omdat zich immers uit de historie zonneklaar laat bewijzen, dat het terrein van de zegepralen van Scipio Africanus tot het Italia irredenta behoort. Door de belangeloosheid der fransche en de argeloosheid der italiaansche afgevaardigden kwamen intusschen beide landen van het congres zonder van Tunis hun Cyprus te hebben gemaakt, doch de zelfvoldoening, waarmede zij zich dus elk voorloopig konden troosten, dat de ander het niet had weggekaapt, schonk op den duur geen bevrediging. Had het van de consuls van Frankrijk en Italië, de heeren Roustan en Maccio, alleen afgehangen, de oorlog tusschen beide landen zou al lang zijn uitgebarsten. De Italiaan heeft ten slotte aan het kortste eind getrokken, omdat hij... al te listig en al te handig was, wat in de diplomatie wel eens een nadeel kan zijn. Hij wist meesterlijk den italiaanschen invloed te versterken en uit te breiden en de fransche ondernemingen, kapitalen en onderdanen tegen te werken, maar nam daartoe dikwijls middelen te baat, die het zijn regeering onmogelijk maakten hem te steunen, terwijl zij de fransche regeering een welkome aanleiding aanboden tusschenbeide te komen. Als de Bey nu ten slotte een gevoelige tuchtiging heeft gekregen, kan hij althans niet klagen, dat hij het er niet naar heeft gemaakt. Want door den heer Maccio opgestookt, heeft hij de fransche ondernemers en kapitalisten, die zich sinds jaren in het regentschap nestelden, tegengewerkt zooveel hij maar kon. Of de fransche regeering dit ook met een heimelijk genoegen zal hebben aangezien! Zij zou zich niet met een que diable allaient ils faire dans cette galère? van haar geplaagde land- | |
[pagina 535]
| |
genooten afwenden, maar zij kon de gelegenheid aangrijpen om de kroon te zetten op het werk, dat aangevangen is onder haar auspiciën met telegraafaanleg, spoorwegbouw, exploitatie van gronden, voorschieten van gelden, om eindelijk uit te loopen op annexatie. Toch beoogde en beoogt Frankrijk geen annexatie, althans naar de officiëele taal luidt. Tuchtiging der Kroemirs, der woeste grensstammen, die, slechts in naam aan den Bey onderworpen, de Algerijnsche grenzen voortdurend onveilig maken, heette aanvankelijk het geheele doel der expeditie. De italiaansche regeering liet zich door deze verklaring volkomen tevreden stellen, doch niet alzoo de publieke opinie in Italië, die zelfs het vermoeden uitte, dat de Kroemirs expresselijk voor deze gelegenheid door Frankrijk waren uitgevonden. Dit is zeker een te stout beweren, doch moeilijk laat zich aannemen, dat thans naar aanleiding van een paar onbeduidende strooptochten plotseling de volstrekte noodzakelijkheid eener exemplaire tuchtiging was ontstaan, daar toch reeds jaren lang dergelijke invallen plaats vonden, en daar in dit opzicht wel aan beide zijden der Algerijnsche grenzen is gezondigd, gelijk trouwens in woeste, bijna ongenaakbare grenslanden, door zoo goed als onafhankelijke nomadische stammen bewoond, niet anders kan. In Frankrijk begreep men dan ook de half verzwegen, half erkende bedoeling der met veel omslag op touw gezette expeditie zeer goed, en de algemeene geestdrift daarvoor is ons borg, dat het hier wat meer gold dan bestraffing van een tuchtelooze horde. Ook de republiek mocht niet geheel van krijgsroem verstoken blijven; er moest een corpus vile worden gezocht, waarop zij met haar nieuwe legerorganisatie kon experimenteeren; een uitweg moest worden gevonden voor den vechtlust en den lust naar gebiedsvergrooting, die zich bij het fransche volk niet volkomen op den achtergrond kan laten dringen: wat wonder, dat de Bey het kind van de rekening moest zijn? De wijze, waarop de geheele zaak is geleid, doet de fransche republiek geen eer aan. De ongemanierdheid, waarmee zij al verder voortdrong in 't gebied van den Bey, steeds onder betuigingen van welwillendheid; de lichtschuwheid, waarmede zij de pers bond aan de willekeur der militaire bevelhebbers; het van liever leede als schoorvoetend erkennen, dat zij toch nog iets meer dan tuchtiging der Kroemirs op het oog had; de coup de theâtre-achtige wijze, waarop ten slotte den Bey een tractaat is opgedrongen, waarbij het woord annexatie zorgvuldig is vermeden, maar waarbij hem nog | |
[pagina 536]
| |
slechts een schaduw van macht is gelaten: dit alles wijst op practijken, die wonderwel aan die van het keizerrijk doen denken. Eere dan aan de chauvinisten in de pers, onder wie vooraanstaat - wie zou het gelooven? - de hoofdredacteur van den vreedzamen Economiste français, Paul Leroy-Beaulieu. Zij althans maken van hun hart geen moordkuil en spreken verstaanbaarder fransch dan de diplomatie. Annexeeren, onverwijld annexeeren! riep Beaulieu al week op week, voordat de expeditie was begonnen; zou de groote republiek zich door zoo'n potentaatje laten ringelooren? Voor Frankrijks aanzien, voor Frankrijks macht, voor Frankrijks handel is een annexatie noodzakelijk. De andere mogendheden hebben niets te maken met wat wij in Africa wenschen te doen. Engeland zal wellicht een preek houden over de eischen der moraal in den trant van den zakkeroller, die een verhandeling houdt over het misdadige van den diefstal. Wij hebben er ons niet aan te storen: zoo noodig kunnen wij Engeland wel tam maken, als wij over een handelstractaat gaan discussieeren. Italië, het ondankbare Italië, dat zijn eenheid aan ons verschuldigd is, zal wellicht een groot geschreeuw aanheffen, maar ouder gewoonte niets doen. Wij hebben er ons niet aan te storen: zoo noodig geven wij Italië den raad in Tripoli vergoeding te zoeken. In Afrika ligt Frankrijks toekomst, en wij doen veel verstandiger daar ons uit te breiden, dan sentimenteel te blijven treuren over Elzas-Lotharingen, dat wij toch niet terugkrijgen. Er behoort openhartigheid en moed toe dus te spreken, en, als men zich eenmaal over die kleingeestige consideraties van recht en billijkheid heenzet, is er veel, dat voor deze redeneering pleit. In den grond der zaak zal ook wel èn de regeering èn de meerderheid des volks zoo denken, maar - dat zegt men zoo niet. Inmiddels is de eerste stap gedaan, en de thans geschapen toestand is zoo dubbelzinnig, dat hij vroeg of laat tot het plan van Beaulieu leiden moet. De volkomen onverschilligheid van het grootste deel van Europa laat Frankrijk vrij spel. Bismarck heeft terstond te kennen gegeven, dat hij volstrekt niet van plan is Frankrijk den voet dwars te zetten, wat niemand kan verwonderen bij de uiterst welwillende houding, die de duitsche Rijkskanselier de laatste jaren steeds met voordacht tegenover de fransche republiek in acht neemt. In Oostenrijk is de algemeene opinie veel meer op de hand van Frankrijk dan van Italië. Rusland bekommert zich niet om wat zoover van zijn grenzen geschiedt, of beschouwt de zaak alleen uit het oogpunt van verzwakking van het ottomanische | |
[pagina 537]
| |
rijk. Engeland achtte zich wel verplicht tot eenige vrij onschuldige opmerkingen, maar is niet meer als in Beaconsfields tijd naijverig op elk gebiedsvergrooting van een andere natie. Blijft over Italië, waar inderdaad zeer hard geschreeuwd wordt en waar het geval aanleiding geeft tot een vreemdsoortige ministerieele crisis. Door hun isolement tot machteloosheid veroordeeld, wisten de Italianen ongelukkig geen kalme en waardige houding te bewaren. Zoodra de fransche expeditie begonnen was, werd het ministerie geinterpelleerd door de frondeurs der linkerzijde. De buitenlandsche politiek der regeering werd afgekeurd, als de eer en het belang van Italië prijsgevende, schoon het den ontevredenen moeilijk viel te zeggen, welke houding de regeering dan eigenlijk had moeten aannemen. Cairoli antwoordde, dat Frankrijk het recht niet kon worden ontzegd lastige grensstammen te tuchtigen, en dat het ten opzichte zijner voornemens in Tunis de meest geruststellende verzekeringen had gegeven. De ontevredenen bleven ontevreden en uit hun naam diende de heer Damiani een motie van wantrouwen in, waarbij hij, van den steun der rechterzijde verzekerd, op de meerderheid kon rekenen. Toen deed Zanardelli een welgemeende, doch onhandige poging om het ministerie te redden. De kamer was namelijk bezig aan de behandeling der kieshervorming, - na de afschaffing van de gemaalbelasting en de opheffing van den gedwongen koers, de derde groote maatregel, waaraan dit ministerie zijn naam wilde verbinden, - en nu stelde Zanardelli voor, eerst deze belangrijke hervorming tot een goed einde te brengen en de behandeling der motie van wantrouwen tot na afloop hiervan te verdagen. Een hoogst onaannemelijk redmiddel: immers òf de politiek der regeering verdiende goedkeuring, maar dan was er ook volstrekt geen bezwaar de motie dadelijk te behandelen, waardoor de kieshervorming hoogstens een paar dagen vertraging kon ondervinden; òf zij verdiende afkeuring, maar dan was er ook periculum in mora, en dan ging het niet aan, een veroordeeld ministerie nog een tijd lang te handhaven ten einde een juist in behandeling zijnde wet af te werken. Door de discussie intusschen kreeg de motie tot uitstel het karakter van een motie van vertrouwen, en haar verwerping had de aftreding van het ministerie ten gevolge. Zoo zag men zich in een moeilijk parket gebracht. Het kabinet was gevonnisd zonder dat eigenlijk zijn politiek nog veroordeeld was, en uit den chaos der meeningen viel onmogelijk op te maken | |
[pagina 538]
| |
wie de man van het oogenblik, welke de politiek der meerderheid was. Een bepaald antifransche politiek stonden Crispi en Sella voor, maar een ministerie Sella-Crispi kon moeilijk levensvatbaar worden geacht. Behield men het ministerie zonder Cairoli, het zou nog minder dan vroeger van een meerderheid zeker zijn. Nam men de frondeerende elementen uit de linkerzijde op, het ministerie zou daarmede als het ware zijn eigen politiek veroordeelen. De koning nam zijn toevlucht tot Farini, den president der kamer, bijna de eenig overgeblevene van den heldenphalanx, die de italiaansche eenheid heeft geschapen, en Farini wist geen beteren raad te geven dan het ministerie te behouden. Ook Sella gaf dienzelfden raad, met welk blijk van zelfverloochening hij groote eer inlegde, ofschoon hij zeker vaderlandslievender en edelmoediger had gehandeld, als hij wat vroeger bedacht had, dat een partijleider geen ministerie behoort omver te werpen, dat hij niet vervangen kan. Het slot was dan, dat na een veertien dagen het ministerie zich weer onveranderd voor de kamer presenteerde. Men had onder de hand een vergelijk getroffen met Nicotera en Damiani: de eerste, die blijkbaar als altijd op de portefeuillejacht was geweest, zou het ministerie steunen, tot belooning waarvan hem een portefeuille in de toekomst was voorgespiegeld (hij zou met elke portefeuille tevreden zijn, al was het maar die van posterijen en telegraphen, had hij met de grootste onbevangenheid verzekerd); de laatste zou zijn motie van wantrouwen intrekken. Natuurlijk werden wel een paar interpellaties ingediend, want de kamer kon toch maar zoo niet haar werkzaamheden voortzetten, alsof er niets gebeurd ware, doch in plaats van de buitenlandsche politiek aan te vallen, werd thans de zonderlinge wijze van oplossing der crisis gehekeld. Cairoli en Depretis, tijdelijk van de meerderheid zeker, maakten er zich met een ‘Jantje van Leiden’ af, en de motie, waarmede zij zich vereenigden, verwierf 263 stemmen tegen 1, doch met 146 onthoudingen. Zoo scheen de vrede in het parlement hersteld, al ontbrak het in de pers niet aan stemmen, die ten hoogste misnoegd waren over den loop der zaken in Tunis en Frankrijks bewegingen met wantrouwen gadesloegen. Daar kwam als een bom te midden der ontstelde gemoederen het bericht vallen van het tractaat van garantie, den Bey door Frankrijk afgedwongen. De woede der Italianen kende geen palen meer. Het tractaat werd als een beleediging voor Italië | |
[pagina 539]
| |
aangemerkt, alsof het Italië in den grond der zaak iets aanging, wat in Tunis werd verricht. Het orgaan van Sella predikte een alliantie met Duitschland en Oostenrijk, die echter bitter weinig medegevoel toonden met Italië's smart; dat van Crispi riep de Italianen op, zich voor te bereiden om eens gereed te zijn wraak te nemen; dat van Nicotera overlaadde Frankrijk met verwijten. De slagen kwamen ten slotte alle neer op den rug van het ministerie, dat zich immers door Frankrijks zoete woorden had laten misleiden. En het ministerie zelf was zoo uit de lijken geslagen, dat het 't parlement niet in de oogen dorst zien, maar onder weigering op eenige interpellatie te antwoorden, zich zelf executeerde en wegsloop als een dief in den nacht. Op vreemder wijze nog dan zij was opgelost, was zoo de crisis op nieuw geboren. En ditmaal meende Sella niet te kunnen weigeren de opdracht tot vorming van een ministerie te aanvaarden, doch hij moest vertrouwen dat het toeval hem een partij en een programma zou geven, daar de stroom van verbittering tegen Frankrijk, die hem op het kussen bracht, moeielijk in 't gemis daarvan kon voorzien. Wie weet, hoe spoedig, als de eerste zenuwachtigheid voorbij is, de vraag zich bij de Italianen zal opdringen, of het wel de moeite waard was, ter wille van de bevrediging eener machtelooze volkswoede het vreedzame hervormingswerk, waarin het ministerie uit de linkerzijde in den laatsten tijd althans niet kwalijk slaagde, in de waagschaal te stellen. Sella heeft reeds na eenige dagen zoekens de opdracht weder neergelegd, en de laatste berichten maken waarschijnlijk, dat een gereconstrueerd ministerie uit de linkerzijde zal optreden. Waartoe heeft dan al dat misbaar, waartoe die wekenlange crisis gediend? Engeland gedraagt zich kalmer dan Italië, maar de Engelsche waardigheid zou er niets bij hebben ingeschoten, als het zich maar geheel buiten de Tunesische quaestie had gehouden. Het is de oude historie van den splinter in buurmans en den balk in eigen oog. Zoo hier misschien tegen wordt aangevoerd, dat het Engeland van Gladstone is als de zondaar, die zich bekeert, voegt het dan nog wel een zoo jongen bekeerling, den overtredenden broeder om zijn fouten hard te vallen? En of de bekeering nog wel echt is? Er zijn er, over wie de geest des twijfels vaardig wordt, als zij opmerken, hoe slecht het werk der bevrediging in de Transvaal wil vlotten. Doch men hoede zich hier voor te lichtvaardig oordeel. De concessies, bij het sluiten van den vrede van de Engelsche zijde gegeven, | |
[pagina 540]
| |
voldeden niet in alle opzichten aan al wat de vrienden der Boeren hadden verlangd, maar de overeenkomst is nu eenmaal op dien grond gesloten, van de zijde der Boeren door mannen, die getoond hebben, dat het hun niet aan inzicht en oordeel hapert, en beide partijen hebben het recht van de Boeren zelven te vergen, dat zij het woord hunner aanvoerders gestand doen; zoo tuchteloosheid en oneenigheid, niet voor de eerste maal, in hun kamp den boventoon gaan voeren, kan men de schuld van de mogelijk schadelijke gevolgen niet uitsluitend schuiven op de schouders der Engelschen. Of zijn alles, wat de Engelsche bladen daaromtrent vertellen, moedwillige uitstrooisels? Men wil het gaarne dus doen voorkomen, wijzende op de bent Engelsche gelukzoekers en landschacheraars, die belang hebben bij het stoken van onrust en het verbreiden van laster. Dat zij werkzaam is en hard werkzaam, is buiten kijf, en dat de correspondent van de Times althans den schijn op zich laadt geheel in haar dienst te staan, is even zeker, maar het is een te gewaagd beweren eenvoudig alles uit de lucht gegrepen te noemen, wat bijv. min rooskleurigs gemeld wordt door de correspondenten van de Standard, die hoe Jingoïstisch getint, steeds naar eerlijkheid streefde en doorgaans goed ingelicht was, en van de Daily News, die steeds de partij voor de Boeren heeft opgenomen. De toekomst van Zuid-Afrika blijft nog duister, al mag het een gunstig teeken voor de verheffing van het Hollandsche element worden geacht, dat eindelijk in de Kaapkolonie het autocratische en imperialistische ministerie Sprigg het veld heeft moeten ruimen voor een kabinet, waarin het Afrikaander element krachtig is vertegenwoordigd. Wellicht kan deze ommekeer een gunstigen terugslag geven op de onderhandelingen met de Transvaal. Peace, light and patience behoeft Zuid-Afrika volgens den oordeelkundigen en geestigen schrijver van Blacks, Boers and British (Reginald Statham), en al zullen deze drie beginselen nog niet licht een betrouwbaar richtsnoer geven bij elke moeilijkheid, die een spoedige en practische oplossing eischt, de koninklijke commissie zal ze voortdurend voor oogen moeten hebben, wil het werk, dat zij heeft aanvaard, ten goede gedijen. Het eindoordeel en over de houding der Engelschen en over het gedrag der Boeren blijve opgeschort, totdat ook voor ons meer licht is opgegaan. Wat over die zaken het eindoordeel zij, - dat het Engelsche ministerie in Engeland zelf een grootsch werk der gerechtigheid ter hand heeft genomen, kan reeds thans worden getuigd. Zelden is een her- | |
[pagina 541]
| |
vorming, zoo ingrijpend, zoo omvangrijk, zoo waarlijk liberaal voorgesteld als de Iersche landwet. Was het om een soort van tegenwicht te vormen, dat het parlement terzelfder tijd door de uitsluiting van Bradlaugh een besluit nam, zoo kleingeestig, zoo onverdraagzaam, zoo waarlijk reactionair, als men van geen staat onzer dagen zou verwachten? Waartoe niet nog in het laatste der 19de eeuw religiehaat kan drijven! Want dat onder de leus eener formeele rechtsquaestie inderdaad godsdiensthaat den toon aangaf, valt met reden niet te betwijfelen. Op het standpunt van het formeele recht had Bradlaugh reeds van den aanvang af geen sterke stelling ingenomen, daar hij zich bij zijn eisch om een affirmatie te mogen doen op een wet beriep, waarvan de toepasselijkheid zeer betwistbaar was. Toen hij daarna, de niet-toelaatbaarheid der affirmatie uitgemaakt zijnde, zich tot den eed bereid verklaarde, maakte hij zijn positie uiet gunstiger, daar hij althans den schijn op zich laadde, dat hij met de geheele quaestie den spot dreef. Naar zijn eigen uitleggingen en verklaringen, steeds met veel tact en bezadigdheid voorgedragen laat zich echter die houding wel verdedigen, en Bradlaugh is een veel te ernstig man, dan dat twijfel omtrent zijn ernstige bedoeling geoorloofd zou zijn. Maar een groot deel van het parlement had nu eenmaal een onaangenamen indruk van 's mans persoonlijkheid; men riep het: hic, niger est, hunc tu Romane caveto elkander onophoudelijk toe, en men greep allerlei middelen aan om den gehaten volksman te weren. Zijn uitsluiting nu onlangs wist men weder met een schijn van recht te omkleeden, doch niet dan op zeer sophistische wijze, en thans wacht de Peri mistroostig aan de poort van het Paradijs, zooals zijn vriend Labouch ère het uitdrukte. Zal de atheïstenemancipatie met evenveel bezwaren te kampen hebben, als eens de Katholieken-, daarna de Joden-emancipatie? Het ministerie heeft het zijne gedaan door een wet in te dienen om het euvel af te weren, en men kan het geenszins ten kwade duiden, dat het niet op haastige behandeling aandringt, maar eerst de Landwet wil afhandelen, daar deze wet millioenen ongelukkigen betreft, en het andere voorstel, hoe gewichtig ook, voorloopig slechts één persoon of, zoo men wil, een paar duizend kiezers raakt. Als het parlement daarna maar de verzenen niet tegen de prikkels slaat, maar zich gracieuselijk weet te schikkken in het onvermijdelijke. Doch vooroordeelen zijn taai, vooral godsdienstige. Gaan ook wij terug naar de Landwet. Het is onmogelijk, er hier | |
[pagina 542]
| |
uitvoerig over uit te weiden, doch een paar hoofdtrekken moeten wij toch aangeven. In de eerste plaats wordt een der F's, de free sale ten volle erkend, of, zooals de wet het noemt, aan den tenant wordt gegeven the right of assignment, het recht om zijn belang in het land aan een ander over te dragen, onder eenige waarborgen, dat de eigenaar geen benadeeling ondervindt. In de tweede plaats wordt ook de fair rent toegestaan, in zooverre het iederen tenant vrij zal staan in rechte de vaststelling der pacht te verzoeken. Volkomen fixity of tenure, de derde F, wordt wel niet ingevoerd, maar toch wordt aan de pachters een zeer groote zekerheid gegeven, door hun, als eenmaal de pacht is vastgesteld, die voor een termijn van 15 jaar te waarborgen, binnen welken tijd zij slechts ontzet kunnen worden wegens uitdrukkelijke contractbreuk of wanbetaling. De rechtbank, waarvoor de pachters hun eischen kunnen te berde brengen, zal zijn de county court, met hooger beroep op de landcommissie, een lichaam van drie leden te Dublin gevestigd, dat intusschen sub-commissarissen door 't geheele land kan afvaardigen, en tot welk lichaam de pachters zich ook onmiddellijk kunnen wenden. Die landcommissie heeft verder tot taak aan tenants, zoo noodig, geld voor te schieten om hun landerijen te koopen; zelf zich van ten verkoop geboden landerijen te bemachtigen om ze aan de pachters weder te verkoopen; leeningen te verstrekken voor ontginningen van woeste gronden enz. Dit zijn de voornaamste bepalingen, waardoor aan de grieven der Iersche bevolking zoo onbekrompen wordt tegemoet gekomen, dat niet alleen den grondbezitters de schrik om het hart sloeg, maar dat zelfs de Parnelliten er zoo door verbijsterd waren, dat zij althans gedurende een paar dagen hun smaadredenen staakten. Natuurlijk niet op den duur: hoe liberaal een voorgestelde maatregel ook is, die ontevredenen zouden altijd nog één stap verder willen, omdat het hun nu eenmaal behoefte is geworden samen te zweren en te agiteeren. Het duurde dan ook niet lang, of de helden der Landleague, de heeren Parnell, Macarthy, Healy, Dillon, gingen met dezelfde woede als voorheen tegen de regeering te keer, even alsof zij zich volstrekt niets aan Ierland gelegen had gelaten. Doch de heer Shaw, en met hem zijn volgers, benevens verscheiden andere Ieren, erkenden openhartig, dat het ministerie meer had gegeven, dan zij hadden durven hopen; in Engeland sloot de radicale partij, bepaaldelijk Bradlaugh's National Reform Union, zich bij dit oordeel aan, en de Iersche bisschoppen verwierpen de wet althans niet on- | |
[pagina 543]
| |
voorwaardelijk, maar dienden een memorie tot aanvulling in. De heer Gladstone zelf heeft het ontwerp verdedigd bij eerste en tweede lezing in twee redevoeringen, behoorende tot de beste, ooit door hem uitgesprokenGa naar voetnoot1. De ernstige en verheven woorden, waarmede hij zijn eerste rede besloot, verdienen te worden aangehaald: ‘It is said that we have failed in Ireland. I do not admit feature. I admit the success to be incomplete. If I am asked how it is to be made complete, I say by patient perseverance in well-doing, bij steady adherence to the work of justice. Then we shall not depend upon the results of the moment. It will not be what to-day may say or what to morrow may say; it will be rather what fruits we are to reap in the long future of a nation's existence, and with that we have a reckoning which cannot fail. Justice, Sir, is to be our guide. It has been said that love is stronger than death; and so justice is stronger than popular excitement, than the passion of the moment, even than the grudges, the resentments, and the sad traditions of the past. Walking in that path, we cannot err; guided by that light - that Divine light - we are safe. Every obstacle, even although it seems for the moment to be insurmountable, can only for a little while retard, and never can defeat the final triumph.’ Reeds spreekt uit deze welsprekende en diepgevoelde woorden het bewustzijn van den redenaar, dat hij een machtig werk had ondernomen, en zijn vast voornemen om zijn eigen lot aan het lot van dat werk te verbinden. Bij zijn tweede groote rede sprak hij het uitdrukkelijk uit, dat het gansche kabinet met deze wet zou staan of vallen, en een ernstige waarschuwing richtte hij daarbij tot de conservatieve partij, die na eenig weifelen geneigd scheen een bepaald afwijzende houding tegenover het ontwerp aan te nemen. Ongetwijfeld voornamelijk denkende aan den invloed, dien de houding der conservatieven in de Commons zou uitoefenen op die van het nog zeer conservatieve Hoogerhuis, ried hij hun aan zich wel te beraden. Wie onbevooroordeeld de geschiedenis beschouwde moest overtuigd zijn, dat een ingrijpende hervorming in Ierland een gebiedende | |
[pagina 544]
| |
eisch was des tijds. Weigerde men thans aan billijke eischen tegemoet te komen, al onstuimiger zou de aandrang worden en al ingrijpender vorderingen zouden worden gesteld. De conservatieven, thans een gematigden maatregel verwerpende, zouden aan het roer gekomen zich verplicht zien een radicaleren voor te stellen. Een van die oogenblikken in 't leven eener oppositie was aangebroken, waarin zij, om haar beginselen te redden, in 't belang des lands zoowel als in haar eigen belang, van haar geest van oppositie tijdelijk afstand heeft te doen. Dat, beweerde Gladstone, zou thans ook het advies zijn - zijn geschiedenis stond er borg voor - van Lord Beaconsfield als hij nog leefde. Als Lord Beaconsfield nog leefde! De gebeurtenissea verdringen, de personen vervangen elkander, en in een tijd, waarin een overrijke dagbladpers ons van dag tot dag overstelpt met alle feiten, belangrijke en niet belangrijke, in Oost en West, in Zuid en Noord geschied, waarin het geheele maatschappelijk leven onverpoosd als in een kaleidoscoop onze oogen voorbijtrekt, wordt men onwillekeurig herinnerd aan het woord van de Musset.... quinze jours, je le sais font d'une mort recente une vieille nouvelle. Toch is het wel niet ‘te laat om van hem nog te spreken.’ Wat er zij van zijn blijvende aanspraken op onsterfelijkheid, zeker kon van hem toch niet gezegd worden, wat werd opgemerkt een paar dagen na den dood van een Franschman, die ongeveer ter zelfder tijd stierf en wiens loopbaan met de zijne eenige overeenkomst aanbood, Emile de Girardin: ‘die man, van wien bij zijn leven alles vol was, het is merkwaardig hoe weinig leegte hij heeft achtergelaten.’ De Girardin immers was ten slotte niet veel meer dan een beginselloos fortuinzoeker, die Frankrijk iederen dag met een nieuwen paradox en met een nieuwe reclame verblindde. En nu zal ik niet beweren, dat Beaconsfield een toonbeeld was van beginselvastheid, noch dat zijn eigen fortuin hem onverschillig liet, noch dat hij van paradoxen afkeerig was, of van reclame gruwde, maar desniettemin had hij iets in zich, dat hem ver boven het peil van het alledaagsche verhief, iets dat hem stempelde tot een beheerscher der mannen, die niet alleen verbaasde en verblindde, maar ook dwong te volgen en te gehoorzamen. Hij moge aanbidder van het succes zijn geweest en steeds eigen grootheid hebben gezocht, hij heeft toch tevens de eerzucht en het talent gehad aan zijn succes en grootheid die van zijn partij te binden en de macht van die partij dienstbaar te maken aan wat hij het aanzien en het belang | |
[pagina 545]
| |
van zijn land achtte. Wat hem onderscheidde en hem voor de schitterende rol, die hij vervuld heeft, zoo uitnemend bekwaamde, het is naar mijn overtuiging door geen zijner lofredenaars beter en beknopter gezegd dan door The Spectator in deze woorden: He was a gifted dreamer, favoured sometimes wih a strange flash of insight, and he possessed in perfection a quality which is decaying among men, a courage risen oft to andacity, yet as cool and as complete in reserve as in success. Von Mohl onderscheidt in zijn Politische Aphorismen drie soorten van partijleiders: de theoretische of doctrinairen, die de algemeene beginselen ontvouwen en de geloofsartikelen formuleeren; de practische staatsmannen, die in de concreete verhoudingen zoeken in te grijpen en aan het staatsleven een zekere richting weten te geven, overeenkomstig de geloofsbelijdenis der partij, zonder echter het tijdelijk bereikbare aan de consequente doorvoering der partijgedachte op te offeren; de luide woordvoerders, die de door anderen gevonden gedachten exploiteeren, die werken op de massa's, die van al wat binnen hun bereik komt gebruik maken ten dienste van partijbelangen en eigenbelang, zonder buitengewone bekwaamheid en zonder vaste beginselen, maar met vastberadenheid en vermetelheid toegerust. In deze schets, die het jaartal 1862 draagt, wordt aan Disraeli een plaats gegeven in de derde groep. Die groep, zoo mede de eerste, vindt volgens von Mohl licht talrijke vertegenwoordigers; staatsmannen zijn zeldzamer en van de grootste beteekenis. Welnu, in 1881 kan getuigd worden, dat Benjamin Disraeli zich uit de derde groep tot de beteekenis van een staatsman heeft omhooggewerkt. Zijn diep inzicht in de eischen van het oogenblik, gepaard aan een juisten blik in de toekomst; zijn vermetelheid, waar het dadelijk handelen gold, geëvenaard door zijn schranderheid in het ontwerpen, waar hij begreep te moeten wachten; zijn zelfbeheersching in voorspoed, slechts overtroffen door zijn geduld bij tegenheden, dat alles heeft hem tot staatsman gestempeld. De Tories mogen toezien, of zij in Lord Salisbury en Sir Stafford Northcote te zamen de hoedanigheden terugvinden, die zij in dien eenen betreuren. Met Lord Beaconsfield daalde een staatsman ten grave, die in het tegenwoordig Europa alleen in Bismarck en Gladstone zijn evenknieën had.
R. Macalester Loup. |
|