De Gids. Jaargang 45
(1881)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 511]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onze Oost-Indiëvaarders.Ga naar voetnoot1Die Amsterdamsche kooplui zijn toch onkundige menschen! Niet eens hunne eigene belangen kunnen zij behoorlijk verdedigen noch 't aan hen, die hunne wenschen tot uitvoering moeten brengen, duidelijk maken, wat zij eigenlijk verlangen. Sedert jaren vragen zij naar een snelle en onkostbare gemeenschap met den Rijn, maar nog altijd blijven zij in gebreke helder en klaar in woorden uit te drukken, aan welke eischen zulk een weg voldoen moet. Zoo klagen de ingenieurs. Hoe gelukkig dus dat deze zich niet alleen met de ontwerpen van dien weg bezighouden, maar ook voor Amstels handelsbelangen in de bres springen en die gebrekkige kennis der kooplui, op hun eigen gebied nog wel, aanvullen. Daarenboven zijn zij, als mannen der exacte wetenschap, nooit zoo onvast in hunne uitspraken als die speculatieve kooplui. Bij hen geen oogenblik twijfel, geen verschil van gevoelen omtrent 't geen voor zulk een weg noodig is, maar dadelijk een beslist oordeel, omdat zij nooit anders dan met volkomen zekerheid te werk gaan. Nu is 't wel eenigszins vreemd, dat wij toch zoo wat een dozijn verschillende plannen hebben voor een enkelen Amsterdamschen Rijnweg en nog daarenboven, opdat er toch niets aan ontbreke, een voor een tijdelijken weg zelfs, maar dat verschijnsel zal zeker de uitzondering zijn, welke den regel op dit gebied moet bewijzen. Aardig echter dat 't nu blijkt, ook door de gulle bekentenis van den Minister zelf, dat het door hem thans voorgedragen plan nooit de keus was van de ingenieurs, maar eenvoudig op zijn last werd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgewerkt! Alzoo heeft die voor Amsterdam gekozen, niet wat de deskundigen als het beste aanprezen noch wat die stad het meest bevorderlijk achtte aan hare handelsbelangen, maar wat hem 't meest geschikt voorkwam? Zonderlinge ontdekking. Zoo kunnen die Amsterdamsche kooplui er ook maar geen goed begrip van krijgen, dat de gemiddelde cijfers overal tot richtsnoer kunnen dienen. Dat blijkt uit hun tegenstand van de richting Gorkum-Doodewaard. Het verschil van gevoelen tusschen de ingenieurs onderling daargelaten, of de rivier op dat vak ooit goed zal worden, - eene der hoofdredenen waarom Amsterdam ongaarne iets van dien weg weten wil, - zoo willen die kooplui maar niet 7 ½ uur aannemen als duur der reis, hoewel dat toch het gemiddelde is van 11 uur stroomop- en 4 uur stroomafwaarts. Zij willen elke reis als cene afzonderlijke beschouwen, de eene geheel onafhankelijk van de andere, en gaan zelfs zoo ver, het mercantiel karakter van iedere reis als iets geheel verschillends te noemen. En omdat zij beweren groot belang te hebben bij het snel vervoer der goederen stroomopwaarts, omdat die veel waarde hebben en hooge vrachtcijfers ter zee vertegenwoordigen bij de aankomst in de havens, alwaar ze veel meer aanleiding geven tot handel en scheepvaart dan de zware en onkostbare artikelen die den stroom afvaren, zoo is juist die lange riviervaart van Gorkum naar Doodewaard voor hen een groot beletsel. De snellere reis van steenkool en ander zwaar goed is dus voor hen geen compensatie. Zoo'n gemiddelde vaart, vaart niemand, beweren zij in hun naïveteit. Maar als tien dobbelaars elk 's jaars een paar ton gouds ter beurze verdienen, terwijl honderd kooplui ieder hun balans sluiten met een verlies van duizend gulden, maakt het gemiddelde cijfer van winst dat overblijft, den handel dier plaats toch ook nog niet bloeiend? En evenwel waag ik 't, ten spijt van al die tekortkomingen der Amsterdamsche kooplui, toch de aandacht te vestigen op het geschrift van een hunner dat in nauw verband staat tot de verwezenlijking van die Rijnplannen, omdat de schrijver voor de belangen onzer wegkwijnende handelsvloot in de bres springt. Mocht 't maar bij de oplossing dier quaestie evenmin aan zoo groote en algemeene belangstelling ontbreken, als de Amsterdamsche handel dankbaar erkennen zal dat de zaak der Rijnvaart bij de ingenieurs ondervindt. Want al moge juist de hoeveelheid der verschillende plannen 't gemakke- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk maken voor de regeering om zich, bij dien twijfel omtrent het beste, te onthouden van elk flink aanvatten der zaak, wat zeker niemand de voordracht der Keulsche vaart durft noemen, zoo zal toch ongetwijfeld de ijverige studie welke onze ingenieurs van dit onderwerp maakten dit gelukkig gevolg hebben, dat de eindelijke oplossing veel gewonnen heeft door die wrijving van gevoelen. Al oordeelen de ingenieurs dan ook onbillijk over de kooplui, als zij beweren dat deze in hunne eindelooze schrifturen over dit onderwerp toch nog nooit duidelijk gezegd hebben wat zij eigenlijk verlangen, zoo zijn deze hun daarentegen hoogst erkentelijk. voor het heldere licht dat zij over de zaak verspreid hebben. Die dank komt ook den heer Zeverijn toe voor zijne pogingen tot herstel onzer eens zoo bloeiende koopvaardijvloot. Wat hem daartoe juist op dit oogenblik aanleiding gegeven heeft, weet een ieder die geen vreemdeling is op dit terrein, 't Is natuurlijk het besluit der Nederlandsche vereeniging van assuradeuren, waarbij zij van de suikervrachten van Java naar Europa alle Quebecschepen en de in Amerika gebouwde die ouder zijn dan 5 jaar uitsluit, terwijl zij daarenboven aan die Nederlandsche schepen welke zij daarvoor blijft goedkeuren zulke hooge eischen stelt, dat slechts een 50 à 60 tal onzer vloot daaraan zal kunnen voldoen. Voor de schaars meer op Java te vinden gemengde ladingen, zal dan een ongeveer gelijk aantal bodems beschikbaar blijven welke echter, om daarvoor gebruikt te kunnen worden, ook vele kosten zullen moeten maken. Het 20 à 25 tal dat dan nog overblijft zoeke zijn heil dus elders, misschien ook bij den vreemdeling, indien althans het beweren van sommigen juist is dat onze gezagvoerders te veel door de Javavaart verwend zijn, om in andere vaarten met vrucht mede te dingen. De aansluiting der Nederlandsche Handelmaatschappij aan deze voorschriften bij hare bevrachtingen, heeft die natuurlijk zoo gevaarlijk gemaakt. Want dat ze gevaarlijk zijn, dat bewijst het geheele schrijven van den heer Zeverijn, al veroordeelt hij den maatregel niet met zoo vele duidelijk uitgesprokene woorden als Oedipus dat doet, die zelfs maar niet schijnt te kunnen gelooven aan hun langen duur omdat hij ze totaal onhoudbaar acht. Alleen de scheepsbouwmeesters, de ware kenners van schepen, en niet de eenvoudig zeevarende, zijn bevoegd om in deze een vonnis te strijken. Allerminst is de koopman daartoe bij machte, en wijselijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaal de heer Zeverijn dan ook alleen de gevolgen van den maatregel na. Hij wijst er op, hoe het verloopen van onze suikermarkt, op welker gedeeltelijk herstel zelfs weinig uitzicht bestaat zoolang onze regeering aan het klassenstelsel blijft hechten, een geheelen omkeer gebracht heeft in de regeling der vrachten op Java. En terwijl hij zwijgt waar 't de beoordeeling van den maatregel der assuradeuren geldt, zoo spreekt hij daarentegen onverholen zijne veroordeeling uit over de houding welke de Factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij op Java aanneemt tegenover onze koopvaardijvloot. Hij erkent, dat de halfheid eener regeering die planter en koopman en assuradeur te gelijk is, aanleiding moet geven tot moeieijkheden, maar hij ontkent tevens dat die moeielijkheden met zooveel tact en beleid worden vermeden, als gebiedend noodzakelijk is in het belang onzer reederijen. De Factorij is geen koopman, die voor eigen rekening en gevaar handel drijft maar daarom dan ook aan niemand verantwoording schuldig is, verre van daar. Juist om de belangen van handel en scheepvaart te bevorderen is zij, als zaakgelastigde der regeering, werkzaam. Zoo is zij gebonden aan Nederlandsche schepen voor den overvoer van regeeringsproducten, gebonden ook aan de hoeveelheden koffie met één schip te verzenden, omdat de staatassuradeur zijne risicos verdeelen wil. Maar door haar monopolie meesteresse zijnde van bijna alle Java-koffie, heeft zij een overwegenden invloed op de vrachtenmarkt van Java; en dan misbruik te maken van haar overmacht, ten nadeele der belangen voor wier behartiging zij als 't ware aangesteld is, dat gaat niet aan. Tegenover de groote voorrechten welke zij geniet staan zware verplichtingen waaraan zij te voldoen heeft, op straffe van ontrouw te zijn aan haar roeping, 't Moge moeielijk zijn de belangen van staat en reeder altijd te vereenigen, niet van die moeielijkheid is hier sprake maar van rechtvaardigheid. Hij die een betrekking op zich neemt, moet zich zelf bewust zijn te kunnen voldoen aan de verplichtingen welke daardoor op hem geladen worden, en nooit kan de last daarvan hem tot verontschuldiging strekken. Op heldere en overtuigende wijze zet de heer Zeverijn uiteen hoe onbillijk 't is, dat de Factorij eer de scherpste mededinging tot verlaging der vrachten oefent, dan dat zij aan hare roeping getrouw is tot verdediging der scheepvaartbelangen. Hij wenscht dat onze regeering te dezer zake in overleg trede met de Directie der Nederlandsche Handel-Maatschappij, opdat eene billijker | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
regeling der vrachten tot stand kome. Volgens hem, zou de bepaling van een minimumvracht mogelijk zijn, waarin ik echter evenzeer van hem in gevoelen verschil als dat 't wenschelijk zou zijn aan het reederijbedrijf, bij wijze van naamlooze vennootschap, een flinke uitbreiding te geven, en al dadelijk stalen en ijzeren schepen, van een niet te groot charter, te laten bouwen. Tegen dat laatste voorstel vooral komt Oedipus krachtig in verzet. Alleen grooter charter acht hij winstgevend, want van kleiner schepen ducht hij niets anders dan nieuwe verliezen, welke de belanghebbenden ten slotte zelfs dan ongeneigd zullen maken weder deel te nemen in Nederlandsche reederijen als de betere tijden, die hij met den heer Zeverijn stellig verwacht, aangebroken zijn. Oedipus wil ook niets weten van dat krachtig ingrijpen in den bestaanden toestand, maar acht 't raadzaam rustig te wachten totdat het kwaad zich zelf geneest. Immers overal lijdt de zeevloot onder de overweldigende mededinging der stoombooten, en reeds hebben de Noren hun nationaal vermogen ingeschoten bij hun volhouden om tegen den stroom op te zeilen. Wie van deze mannen, beide even bevoegd om over dit onderwerp een oordeel uit te spreken, heeft gelijk? vraagt het publiek half mismoedig. De een wil dadelijk krachtig handelen en vraagt onze medewerking, terwijl de ander daarentegen juist onthouding aanbeveelt. En reeds wordt Oedipus veroordeeld, omdat hij schrijft zonder een beslisten raad te kunnen geven. Onbillijk en onverstandig oordeel, waag ik zulk een uitspraak te noemen. Alsof er dus voor elke kwaal een geneesmiddel te vinden ware, en hij, die de gelukkige bezitter daarvan niet is, dus zou moeten zwijgen zelfs indien een ander wel zoo gelukkig meent te zijn maar, door ontijdige hulp, den patient veel meer kwaad toebrengt dan een ander door niets te doen. Ik wil dan ook veeleer aan beide schrijvers het woord van dank toegebracht zien, dat zij de algemeene aandacht gevestigd hebben op een onderwerp van zoo overgroot nationaal belang als onze O.I. vloot in waarheid nog altoos heeten mag, ten spijt van haar verval. En van een verval, dat daarenboven onvermijdelijk was. Zoodra het Suezkanaal geopend werd moest de strijd tusschen zeil- en stoomschip, als om leven en dood, een aanvang nemen. In denzelfden tijd verricht de stoomer den dubbelen arbeid van het zeilschip, nu reeds met bijna dezelfde bemanning, terwijl intusschen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het aanbod der zeilschepen aanvankelijk even groot bleef toen toch de stoombooten reeds bij grooten getale in de vaart kwamen mededingen. Overal geraakte het zeilschip op den achtergrond. En wanneer men beweert dat er toch wel volop werk is op de scheepstimmerwerven in Engeland, dan voege men daar toch bij, dat het aantal daarvan in de laatste jaren echter tot op een vierde van vroeger is weggekrompen. Daarenboven heeft Engeland, als specialiteit, het monopolie van den bouw van stoombooten, 't geen de drukte op de werven aldaar nog meer verklaart. Men lette maar op de cijfers der Britsche koopvaardijvloot en het bewijs wordt geleverd, dat ook in Groot-Brittanje de zeilschepen verminderen terwijl de stoomschepen er vermeerderen.
Ook in Amerika zien wij hetzelfde verschijnsel. Daar bedroeg 30 Juni 1879 de tonnenmaat der
dan in 1878. En van ons eigen land, geeft het laatste nommer van onzen Economist opmerkelijke cijfers. Onze koopvaardijvloot bedroeg in
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarvan bedroeg de stoomvloot echter
Ja, wat sterker nog is, van de nieuwe tonnemaat was het aandeel der stoombooten in
Ongelukkig maar dat de buitenlandsche schepen het grootste aandeel hadden van alle schepen die bij ons voor 't eerst zeebrieven kregen, en wel in
Maar nog duidelijker komt dat overvleugelen der zeilvaart door de stoomvaart uit, als wij letten op de totale in- en uitklaringen van ons land. Reeds in 1871 telde de stoomvaart 47 pCt., in 1876 63 pCt. en in 1880 over de 80 pCt. van de eerste, bij 71 en 80 en 86 pCt. van de tweede, of gezamenlijk, bij in- en uitklaring, 56 pCt. in 1871 en 77 pCt. in 1880. Het aandeel van de Nederlandsche stoomers steeg van 18 tot 20 en 46 pCt. in diezelfde jaren, wat de geladen schepen betrof, 't geen evenzeer een weldadig verschijnsel is als dat de Nederlandsche vlag een steeds grooter aandeel wint in onze in- en uitklaringen, hoewel de vreemde nog altijd de hoogste cijfers aanwijst. Bij de inklaringen met lading, vermeerderden die onder Nederlandsche vlag in de 26 jaar van 1851-1875 van 1,285,000 kub. Meter tot 1,868,000 kub. Meter en dus 45 pCt., maar van 1876-1880 van 1,821,000 kub. Meter tot 2,910,090 kub. Meter en dus 59 pCt., terwijl de vreemde in dat eerste tijdvak klom van 1,433,000 kub. Meter tot 6,222,000 kub. Meter en dus 264 pCt., maar in de laatste 5 jaar slechts van 5,578,000 kub. Meter tot 6,660,000 kub. Meter of slechts 19 pCt. Bij de uitklaringen met lading, vermeerderde de Nederlandsche vlag in beide perioden 50 en 47 pCt. en de vreemde eerst 109 pCt, maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
later slechts 3 pCt. En ook die gunstigere verschijnselen zijn alleen aan de toenemende stoomvloot onder onze eigen vlag te danken. Ik heb bovenstaande cijfers hier aangehaald om de onbillijkheid aan te toonen dergenen, die het verval onzer zeilvloot eenvoudig toeschrijven aan de onverschilligheid der belanghebbenden, in plaats van die ook te wijten aan de meest onvermijdelijke oorzaken. Met Oedipus ben ik 't volkomen eens, dat 't in het algemeen belang is de kwade tijden te laten voorbij waaien eer men van wal steekt met nieuwe bodems. Want alvorens de nieuwe beweegkracht gevonden is die onkostbaarder werkt dan de omvangrijke steenkool, zal het zeilschip onontbeerlijk blijven en winsten kunnen bevaren, mits - en hier laat ik den heer Rovers aan het woord, wanneer hij in zijne jongste brochure: ‘Onze scheepvaartenquête’, op de aankweeking van bekwame zeelui aandringt, - onze gezagvoerders dan ook overal even flink kunnen optreden om vrachten te zoeken als nu de Bremers dat doen met de schepen die wij hun verkoopen, omdat zij wél en wij geen emplooi er voor weten. Toch zijn enkele maar te zeldzame pogingen, om ook in andere dan de Indische wateren goede vrachten te sluiten, ons uitnemend gelukt, zoo als mij verzekerd wordt. Waarom dan het schip verkocht dat uit de Javavaart verstooten wordt, zij 't dan terecht of te onrecht, en waarom daarmede niet even goed de winst bevaren als onze koopers? Onafhankelijk van de Javavaart wil de heer Zeverijn onze vloot maken, welnu, dan elders den steven heengewend, wanneer wij uit het erfdeel der vaderen door harde maar oppermachtige meesters, en niet door vrijheid van verkeer, verdreven worden. Maar 't had zoo ver niet behoeven en niet behooren te gaan, zegt de heer Zeverijn. Hij hoopt dan ook op betere tijden of sterker nog, hij verwacht die. Niet hopeloos, als de heer Bloemen Waanders, die oude dagbladartikelen van zijne hand nog eens den herdruk waardig acht, jammert hij over de vrijheid van verkeer aan Java gegund, maar hij spoort aan tot werken en tot handelen. De heer Bloemen Waanders spreekt van een verloopen onzer koloniale markt, terwijl de cijfers die hij zelf aanhaalt overtuigend bewijzen, dat wij tegenwoordig meer producten alhier van Indie ontvangen dan onder vroegere, beschermde toestanden. Hoe er dus van 't verloopen eener markt sprake kan zijn wanneer de hoeveelheden der aldaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verhandelde goederen toeneemt, is mij een raadsel. Maar in zijn oog waren de vroegere groote periodieke veilingen een zegen voor den handel! Hoe weinig kooplui zullen hem dat nazeggen. Bedoelt hij echter met dat verloopen onzer koloniale markt, dat Nederland percentsgewijse thans minder van de totale productie van Indië ontvangt dan het geval zou zijn indien de geheele, thans zooveel grootere uitvoer vandaar, uitsluitend hierheen moest plaats hebben, dan heeft hij volkomen gelijk. Maar dat is geen verloopen van onze markt. Dat is de erkentenis dat de maatregel, om de productie en dus de welvaart van Indië te vermeerderen door van den voortbrenger geen tol te heffen bij den uitvoer van zijn goed maar hem de gelegenheid te openen zijne producten vrijelijk overal heen te verkoopen, uitnemend gelukt is. Hij had er bij kunnen voegen, ‘en dat zonder Nederland te schaden,’ want Nederland ontvangt thans niet minder, maar meer goederen van Indië dan vroeger. De suikermarkt in Nederland is verloopen, dat is volkomen juist en zeer te betreuren. Maar zou dat verlies in waarheid alleen het gevolg zijn van de vrijheid op Java verleend, of voor een groot deel veroorzaakt worden door onze zonderlinge wetgeving op den suikeraccijns? Ik weet 't, de heer Bloemen Waanders wil de geheele productie der buitenbezittingen uitsluiten van de vergelijking tusschen de vroegere en de tegenwoordige toestanden, omdat het cultuurstelsel alleen op Java van toepassing was. Maar dat gaat niet aan waar 't de vraag geldt, of eene beschermende dan wel een vrije handelspolitiek in onze koloniën 't wenschelijkst is, ook voor Nederland. Immers de aanneming van het eene of het andere stelsel is van overwegenden invloed voor al onze bezittingen en niet voor Java alleen, en door de toepassing der vrijere beginselen zijn juist die buitenbezittingen zoo veel meer ontwikkeld. Het een was een gevolg van het ander. Bescherming en beperking van productie, of vrijheid en uitbreiding van voortbrenging. Geen sterveling toch zal beweren, dat de agrarische wet zonder invloed is gebleven op de productie van Indië, noch ontkennen dat de veel ruimere toepassing daarvan tot een al vrijer en vrijer wetgeving leiden moet. 't Is natuurlijk voor den Nederlandschen handel geheel onverschillig, of de meerdere producten welke hij van Indië ontvangt van Java of van de buitenbezittingen komen. Maar lang niet onverschillig is 't hem, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of de wetgever de vermeerdering der productie in onze koloniën mogelijk maakt dan wel die belemmert. En vooral niet, omdat hij in het eerste geval ook in staat gesteld wordt zijne kapitalen in Indië winstgevend te beleggen in landbouwondernemingen, zoodat hij én meerdere producten aldaar ten zijner beschikking krijgt, omdat vrijheid van verkeer alle koopers toelaat, én daarenboven voordeden trekt, uit de deelneming in die ontginningen. Neen, niet enkel het cultuurstelsel en dus de productie van Java alleen mag tot maatstaf dienen bij de vergelijking tusschen de voorof nadeelen van bescherming of vrijheid, maar de voortbrenging van geheel Indië, omdat die toeneemt of afneemt, al naarmate de eene of de andere politiek gevolgd wordt. Dat vergelijken van vroegere toestanden bij latere, kan maar niet zoo rauwelijk geschieden. Evenzeer als men het leven van personen eerst dan juist kan teekenen als men hen plaatst in de lijst van hun tijd, zoo moet men ook alle omstandigheden in aanmerking nemen waaronder vroegere maatregelen van bestuur werkten, zoodra men beslissen wil of ze voor het tegenwoordige nog aanbeveling zouden verdienen. Te spreken over het verval onzer zeilvloot, en dan den vroegeren bloei daarvan te vergelijken bij de treurige resultaten van het heden, zonder te letten op het feit dat de stoom het zeil grootendeels moest vervangen, en dat wel tot overgrooten zegen van de geheele maatschappij schoon ten nadeele der zeilvloot, zou natuurlijk dwaas zijn. Maar onbillijk is 't evenzeer, onze tegenwoordige handelstoestanden, ruw weg, te toetsen aan de vroegere. Diezelfde stoom en waarlijk niet minder de telegraaf, heeft den groothandel het eerst en het meest afbreuk gedaan; want zoodra zij de afstanden deden verdwijnen, hebben tal van credietinstellingen zich gehaast de verbruikers onmiddellijk in staat te stellen zich vrij te maken van de vroegere machtige aanvoerders en houders van groote hoeveelheden goederen en zelf overal rechtstreeks te koopen wat zij noodig hebben. Vandaar dat ik mijne oude bewering telkens op nieuw herhalen moet, omdat ze gedurig krachtiger bewaarheid wordt, dat de havens voortdurend meer moeten winnen maar de markten verliezen aan beteekenis. Zeilschip en koopman beide, worden verdrongen door het sneller en vrijer verkeer, en eenvoudig onhoudbaar zijn alle pogingen om langs wetgevenden weg toestanden te bestendigen, welke de natuurlijke loop der omstandigheden heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weggevaagd. Zeilschip en koopman verliezen daardoor, maar voortbrenger en verbruiker winnen er bij. Die oude lappen op nieuwe kleeren, zijn al in de Schrift als onhoudbaar afgekeurd. En dan is 't bij die aanbidders van het oude, altijd de wetgever die alvermogend moet zijn, terwijl daarentegen zijne inmenging in zaken van bedrijf, juist nooit anders dan belemmerend en dus nadeelig werkt. Maar zeer enkel zijn 't dan ook mannen van waarachtige bedrijvigheid, die zijn hulp inroepen. Met kracht kom ik op tegen de bewering, onlangs weer door een onzer bewindsmannen herhaald en voor weinige dagen waarlijk ook al van zeer hooge lippen in Indië gevloeid, dat de menschen, - en dus de bedrijvigen, want alleen die blijven in Indië, - alles van de regeering verlangen, terwijl zij liever zelf moesten tot stand brengen wat zij verbeterd wenschen te zien! Juist het lijnrecht tegenovergestelde is waarheid. De bewering moge een gemakkelijk redmiddel voor regeerders zijn om ook daar werkeloos te blijven waar juist zij alleen bevoegd en bij machte zijn om handelend op te treden, maar ze mist allen grond. Niet de meest bedrijvigen vragen regeeringshulp door beschermende rechten en subsidiën, maar bijna uitsluitend de enkelen die bij vroegere privilegiën baat vonden en nu te verwend zijn voor den struggle of life. Zij die den strijd wel durven en willen aanvaarden, zij verlangen juist dat de regeering zich geheel niet menge in hunne handelingen, maar een ieder vrijlate te werken waar en hoe hij wil, natuurlijk onder die beperkingen welke het gezond verstand en zelfs de meest vrije wetgeving voorschrijft. En ook natuurlijk, mits de staat dan ook op zijn gebied datgene doe, wat hij alleen mag en kan doen. Verlangt men in ons Indië meer of minder ambtelijk gezag en ambtelijk beheer en ambtelijke inmenging? Vraagt men er een ruimere of een meer beperkte toepassing der agrarische wet? Dat men er echter den aanleg van havens en wegen en van alle middelen van vervoer van zaak en woord, voor zooverre de particulier onmachtig is daarin te voorzien, van den Staat begeert, evenzeer als de krachtigste middelen tot bescherming van lijf en goed, dat spreekt van zelf. Maar dat is een onjuiste voorstelling van de vraag naar regeeringshulp. Het publiek verlangt eenvoudig voor zich vrijheid van handeling, maar dat de Staat dan ook zijn plicht vervulle. Ieder werke vrij op zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebied, maar geen van beide blijve daarop achterlijk in zijne verplichtingen. En Nederland worde niet rijk ten koste maar juist ook ten bate van Indië. Vooral zij de bewindsman, die zijn waarlijk niet grif verstrekte hulp eindelijk aan den handel verleenen zal, billijk in zijne handelingen. Hij mete niet met twee maten, noeme niet landsbelang bij den een wat hij locaalbelang heet bij den ander, beoordeele niet lengte van reis en verhooging van vracht in 't eene geval als een onmogelijk te dulden belemmering welke de Staat onmiddellijk, wat 't ook koste, moet wegruimen terwijl hij diezelfde nadeelen in 't andere geval schouderophalend als van luttel beteekenis wegcijfert, maar één wet gelde voor allen. Het bekende woord van Nelson mag ook wel op zoo menig ander terrein dan op het verdek van het oorlogschip gehoord worden: Engeland expects that every man shall do his duty. Maar Every man dan ook. Niet de burger wél en de Staat niet, of omgekeerd. En ‘his duty’. Niet het werk van een ander, maar ieder zijn eigen werk. dus zijn plicht. Zoo heeft het Nederlandsche volk er recht op den eisch te stellen, dat zijne vertegenwoordigers den kostbaren tijd aan dringender en grootscher nationale behoeften besteden, dan het muilbanden van dronkaards heeten mag of het vrij gefladder van nuttige vogeltjes! Maar ik zou afdwalen van mijn onderwerp, of liever ik deed 't reeds zoo kras dat ik mij ijlings weer tot de beide brochures begeef welker aankondiging, niet beoordeeling, het eenige doel van dit schrijven was. Ik herhaal dus dat ik den arbeid van den heer Zeverijn zoowel als dien. van Oedipus, een goed werk noem. De een moge als dadelijk redmiddel ontraden wat de ander aanbeveelt, toch komen beide in krachtig verzet tegen belemmeringen welke onze koopvaardijvloot thans ondervindt door maatregelen welke ongedaan kunnen en stellig ook ongedaan zullen worden, indien de openbare meening de pogingen van deze belde mannen ondersteunt. Zoo min de eene schrijver als de ander twijfelt een enkel oogenblik aan de bereidwilligheid van ons publiek om dadelijk weder een flinke vloot van schepen te bouwen, zoodra 't maar blijkt dat ze winst kan bevaren. De een wil daar reeds dadelijk, de ander eerst later toe overgaan, dat verschil is slechts een quaestie van tijd, maar beide beweren dat het geschikte oogenblik daartoe komen zal. Laten inmiddels | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zij, die de ontwikkeling der vloot door maatregelen belemmeren wier juistheid in twijfel wordt getrokken, zoo mogelijk op hunne besluiten terugkomen, die althans wijzigen. Want al maken zachte chirurgijns onzuivere wonden, de heelmeester die te kras in het vleesch snijdt loopt gevaar te dooden, waar hij wilde genezen. En vooral veroordeele het groote publiek niet te spoedig den reeder en den zeevarende als onbekwaam en verwend en zonder ondernemingsgeest, omdat onze zeilvloot inkrimpt. Want het leere door de cijfers onzer scheepvaartbeweging dat niet het zeil de oppermacht meer heeft ter zee, maar de stoom. Niemand minder zelfs dan de Engelsche Admiraal Lord Dunsany verklaarde voor weinige dagen pas: Ships no longer sail, they steam.
P.N. Muller. |