De Gids. Jaargang 45
(1881)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 179]
| |
Politiek overzicht.Rotterdam, 22 Maart.
Hij had wel niet zijn roem overleefd, de peinzende zwijger, de hartstochtelijke ziener, die op 6 Februari in zijn nederige woning te Chelsea de oogen sloot, maar het was toch, alsof de aarde onder zijn voeten heen was voortgewenteld, en de kinderen van onzen tijd nog wel bewonderend tot hem opzagen, als tot een ster aan het firmament, maar, zich al verder van hem verwijderende, zijn woorden niet meer verstonden en zijn gedachten niet meer grepen. Een politiek persoon was Carlyle niet; toch zal eens de geschiedschrijver van onzen tijd, wil hij verder doordringen dan de oppervlakte der dingen, den naam van den Schotschen wijze niet mogen verzwijgen. Want legeraan voerder was hij in dien hoogeren strijd der geesten, die ten slotte de richting bepaalt waarin de wereldgeschiedenis zich beweegt, en die zich afspiegelt in de lagere orde der verschijnselen, in het politiek bedrijf en in den dagelijkschen strijd om het bestaan. Thomas Carlyle en Herbert Spencer zijn de twee machtige antipoden, tusschen wie te kiezen had al wie in het Engeland onzer dagen, gaarne medevarende op den breeden stroom der moderne ontwikkeling, zich zelf echter rekenschap wilde geven van den koers, dien hij te volgen had, en omzag naar een kompas om zich te richten in zijn vaart. Het kan niet twijfelachtig zijn, wie de meeste volgers heeft gewonnen. De poëtische mystiek, die het wezen der dingen poogt te ontraadselen, maar inderdaad de tastbare werkelijkheid in eene reeks nevelbeelden oplost, en het hartstochtelijk teleologisch geloof, dat de macht van het individueele niet verklaart, maar den eerbied voor het individueele machtige tot een dogma verheft, werden ledige klanken voor een geslacht, dat, met logica en mechanica opgevoed, met de ervaring als kenbron en langs den weg van het methodische denken, telkens een nieuwen | |
[pagina 180]
| |
schakel wist te ontdekken van den keten, die al het zijnde verbindt, en zich aangetrokken voelde tot die klare leer, die in alle ontwikkeling het product ziet van de werking der massale krachten en in al het individueele een vorm in een proces van evolutie, dat al het geschapene doorleeft. Dat deze beschouwing leiden kon, en dikwijls leiden moest, tot die platte levensopvatting, die stoffelijken vooruitgang najagende, voor alle hoogere aandoeningen en fijnere genietingen onvatbaar is, was Carlyle voortdurend een doorn in het vleesch; maar voldingend is reeds bewezen, dat zij niet uit haar aard onvruchtbaar is in 't scheppen van een poëtischen zin en een fijnbesnaard gemoed, - of was niet Engelands groote dichteres, die kort voor Carlyle heenging, was niet George Eliot het pleegkind van Spencer? Het is een voorrecht van groote geesten, dat zij straffeloos eenzijdig kunnen zijn. Wij, armeren van geest, die den moeielijken ontdekkingstocht op het onbekende gebied niet hadden te verrichten, merken die eenzijdigheden op, waar wij volgen in het afgeteekende spoor. Onbepaald aan te nemen en te verwerpen kan onze taak niet zijn: toetsende en vergelijkende hebben wij ons voor eenzijdigheid te vrijwaren. Meermalen gelukt het dan zelfs in antipoden aanrakingspunten te ontdekken. De eenzijdigheid in Carlyle's heroënvereering toegegeven, ligt er echter aan die leer geen waarheid ten grondshig? Bepalen wij ons tot het domein der feiten, reeds dadelijk staaft de ondervinding het, dat er van tijd tot tijd in ons midden groote geesten opstaan, die door een onverklaarden invloed hun gezag opleggen als een gezag van hooger orde. Zij dwingen da menschheid, soms haars ondanks, soms met volle geestdrift, de paden te bewandelen, die zij voorteekenen, en voeren haar als blindelings mede naar het doel, dat zij beoogen. Gij weet dikwijls niet te zeggen, waaraan zij dat overwicht hebben te danken. Gij spreekt van een onverzettelijken wil, van buitengewoon organiseerend talent, van scherp inzicht in de omstandigheden, bij gebreke van een beter woord wellicht van genie; maar gij verheelt uzelven niet, dat er toch ook dikwijls mannen geweest zijn, wien gij om dezelfde eigenschappen een zelfde gezag zoudt hebben voorspeld en wier leven niettemin is voorbijgegaan, zonder in de geschiedenis der menschheid een diep spoor te hebben achtergelaten. En gij komt ras tot de overtuiging, dat er een zekere | |
[pagina 181]
| |
samenloop van innerlijke hoedanigheden en uitwendige omstandigheden noodig is, en bovenal geloof van den man zelven in zijn roeping en geloof van zijn omgeving in dien man, waardoor hij als voorbestemd schijnt een groot doel te volbrengen. Te geheimzinniger vindt gij die macht, omdat gij dikwijls ziet, dat ten slotte uit hun arbeid de zegenrijkste gevolgen voortspruiten, die zij zelven niet hebben beoogd, doch die als door een hoogere macht gewild zijn, welke van hunner handen werk tot haar doel gebruik maakt. Dit alles nu verklaart de macht dier persoonlijkheden niet, maar wel den bij velen diep gewortelden eerbied voor die helden. En al betoogt Spencer ook met alle klaarheid en alle kracht van redenen, dat de grootste mannen mede niet anders zijn dan werkende krachten die het uitvloeisel zijn van en gedetermineerd worden door een reeks van krachten, en dat hun handelingen afhangen van het milieu, waarin zij werken, met die verklaring heeft hij den geheimzinnigen invloed niet verklaard, die van hen uitgaat, den stralenkrans niet, die voor het oog der menschen om hun schedel schittert. Doch ook hij - het kan niet anders - moet, waar hij de wetten der geschiedenis opspoort, rekenen met dat gevoel vanvereeringen bewondering, hij moge het dan als ongegrond verwerpen, dat de meusch- heid bezielt voor die machtige helden; want dat gevoel is een ontzagwekkende macht, en het is immers juist Spencer zelf, die leert dat de handelingen der menschen veel meer door de aandoeningen van 't gevoel bestuurd worden dan door het redelijk weten. Maar gij herinnert mij, lezer, dat ik mij neergezet had om te schrijven over de politieke geschiedenis der afgeloopen maand en dat ik niet weinig naar de velden der abstracte bespiegeling ben afgedwaald. Niet zoover, als gij denkt. Die heros in het rijk der verbeelding met zijn heroënvereering was onbillijk als hij klaagde, dat zijn volk, dat zijn tijd hem niet meer hoorde. Of is soms de heldenvereering dood? De theorie moge met haar ontleedmes en haar kritische veder de macht van het individueele verkleinen en het verborgenste niet te heilig achten voor haar analytisch onderzoek, niet minder dan vroeger - en hiermede komen wij uit de ijle bespiegeling met beide beenen in de werkelijkheid neer - heeft bij de massa's de onberedeneerde vereering voor, de kritieklooze onderwerping aan het machtige de overhand, als haar gevoel wordt meegesleept, haar verbeelding geprikkeld. Ja, nog sterker: zoozeer is | |
[pagina 182]
| |
het haar een behoefte te aanbidden, dat zij, waar de heroën ontbreken, die men zegt dat inderdaad schaarsch worden in onzen tijd, zelf zich die halfgoden scheppen en door haar vereering met geleenden luister omkleeden personen, die door eigen beteekenia niet zoozeer zouden uitblinken. Het is ook dit zoo algemeene gevoel, waardoor bijwijlen de bezadigdste denker zich kan laten medesleepen, dat steeds een steunsel zal vormen voor het monarchale beginsel ook bij de meest democratische volken. Er zijn nog Franschen genoeg, die het den heer Grévy niet kunnen vergeven, dat niets in zijn optreden en handelen in staat is hen te verblinden en te vervoeren, en de bescheidenheid en teruggetrokkenheid van den president zijn de minste der oorzaken niet, waardoor aan den voorzitter der kamer met zijn schitterend redenaarstalent het gezag verzekerd wordt over de massa's, die behoefte hebben aan een afgod. In de veel democratischer republiek aan de overzijde van den oceaan predikt de zegetocht, dien generaal Grant na zijn wereldreis door alle staten der Unie deed en waarbij deze ten troon geheven middelmatigheid werd gevierd meer dan een monarch kon wenschen, een zelfde moraal. Wij behoeven overigens maar aan Duitschland te denken, om getroffen te worden door een herosvereering op de kolossaalste schaal, hier te begrijpelijker, omdat bij den duitschen Rijkskauselier inderdaad alle woorden en daden, tot zelfs zijn zwakheden, spreken van een ontzettende kracht. En heeft in Engeland zelf niet de vereering voor den persoon van Gladstone een groot aandeel in de bereidwilligheid waarmede de natie hem steunt in zijn politiek, gelijk zij juichte in zijn oppositie? Van Rusland ware het niet eens noodig geweest in dit verband te gewagen, daar 't bij een zoo weinig ontwikkeld volk volstrekt geen verwondering kan baren, dat aanbidding van den absoluten Czaar er een geloofsartikel is, zoo niet op nieuw een losgebarsten onweer, thans met noodlottiger afloop dan vroeger, ons dwong het oog daarheen te wenden. Eindelijk is het gruwelstuk gelukt, of - moeten wij zeggen, is het vonnis voltrokken? Het hangt er maar van af, of men let op het individueele feit, of het verband zoekt, dat het schakelt aan verleden en toekomst. De eerste indruk kon geen andere zijn, dan medelijden met den rampzaligen monarch, voor wien sinds een tweetal jaren het leven, omringd door de geheimzinnigste verschrikkingen, geen leven meer was, en afgrijzen | |
[pagina 183]
| |
over de ongehoorde onverschilligheid en koelbloedigheid, waarmede de nihilisten alles wisten dienstbaar te maken voor hun misdadig doel, ja tot het bereiken daarvan speelden met menschenlevens. Verwondering bij niemand: zoozeer was een ieder overtuigd, dat voor het slachtoffer de tafelen van zijn noodlot waren geschreven. En dan dacht men aan die in 't donker werkende misdadigers, die den weldoener van zijn volk gezworen hadden te vervolgen tot in den dood. Toch is het noodig een weinig verder te denken. Is het wonder, dat de man, die als God wordt verheerlijkt en met onmetelijke macht wordt bekleed, aan de andere zijde een immer aangroeiend kapitaal van haat tegen zich ophoopt? De Czaaar aller Russen heeft het lot van millioenen in handen, maar moet dan ook de verantwoordelijkheid torsen voor het lot van millioenen; van hem alleen gaan alle weldaden uit, maar hem alleen worden dan ook alle wandaden toegerekend die bedreven zijn in zijnen naam; als voor een God knielden voor hem zijn volken, maar ook dezen despotischen Zeus verrees een Prometheus, die niet boog, al werd hij ook geketend aan de rots. Men heeft gevraagd: wat baat toch den nihilisten die moord? Inderdaad niets naar het zich laat aanzien; waarschijnlijk zal hij hun zelfs schaden. Maar zij waren de periode der berekening voorbij. Aan de vastberadenheid der wanhoop alleen was het woord. Het scheen hun een dure plicht hem te treffen, dien zij leerden beschouwen als de incarnatie der willekeur, die hen tot wanhoop vervoerde. Men zal hier, naar ik vertrouw, geen pleidooi willen lezen, waar slechts verklaring beoogd werd. Een verklaring trouwens, die nog ruimte laat voor vragen, welke het zaak van een pleidooi zou zijn behendig weg te goochelen. Bepaaldelijk de vraag, of de toestanden dan zoo wanhopig waren, dat zij als van zelf tot uiterste middelen dreven, en of niet juist dat voortdurend grijpen naar de uiterste middelen verbetering der toestanden voorkwam. Dit juist te schatten is voor hem, die niet meeleeft in die omstandigheden, hoogst moeilijk. Maar men mag aannemen, dat bij alle tijdelijke verbetering, die wij ook vroeger gelegenheid hadden op te merken, de ontevredenen geheel onbevredigd moesten blijven, omdat toch elke verbetering slechts bij wijze van concessie gegeven werd, om mogelijk eens weer bij wijze van gril teruggenomen te worden, daar het stetsel van willekeur onverzwakt bleef bestaan. Het is een zware | |
[pagina 184]
| |
erfenis, die in handen van Alexander III is nagelaten; hoe zal hij haar beheeren? Voorheen heette hij panslavistisch, als alle jonge Russen, liberaal, als alle troonopvolgers. Maar opgevolgd te hebben is geheel iets anders dan te zullen opvolgen, en daarom wagen wij niets te voorspellen, maar willen wij wachten. Teekenen wij slechts aan, dat zijn eerste manifesten beloven voortzetting der buitenlandsche politiek zijns vaders - en geen constitutie. Keeren wij inmiddels tot Frankrijk en Engeland terug. 't Is onmogelijk tegenwoordig van Frankrijk te spreken, zonder onmiddellijk te denken aan één man, die zonder met een rechtstreeksch gezag te zijn bekleed, bijna zonder te handelen en te spreken, toch naar eenstemmig getuigenis van vriend en vijand, al wordt dat getuigenis ook beiderzijds met weerzin gegeven, het lot van het land bestuurt. Frankrijk is inderdaad het sprekendste voorbeeld eener zeer ontwikkelde natie, die meer dan eenige andere door de slagen des noodlots getroffen voor haar blind vertrouwen in het persoonlijk gezag en haar dwepen met al wat uitblinkt, desniettemin als door een ingeschapen behoefte altijd weer zich overgeeft en leiden laat door enkelen, afstand doende van het zoo duur gekochte zelfbestuur. Aan waarschuwingen tegen het gouvernement occulte, het pouvoir personnel geen gebrek; met de meest mogelijke goede trouw worden zij geuit door bladen en personen, die straks toonen zelf het meest onder den indruk te staan van dat gezag; een ieder gevoelt, dat het verkeerd is en gevaarlijk steeds tot één persoon op te zien en van dien alleen alle heil te wachten, en niettemin houdt men niet op dien persoon als de fetis-dienaar zijn fetis op te tooieu en te koesteren. En gelijk die afgodsdienaar zijn idool mishandelt en verschopt, als hij in 't ongeluk geraakt is en zijn god hem niet redt, zoo kan ook weder de tijd komen, dat de fransche natie haar afgod neerstort van zijn troon. Ongelukkig worden in de geschiedenis der volken die vonnissen doorgaans eerst geveld, als het te laat is. Gambetta's vijanden gaan zeker te ver, als zij hem misdadige plannen toedichten of beweren, dat hij willens en wetens Frankrijk wil sleepen in een politiek van avonturen. Dat een man van zijn gaven eerzucht heeft, moge den nijd opwekken van de velen, die de aandacht inroepen voor hun onbeduidendheid door het werpen van slijk op wat boven hen staat, niet daarin kan iets bedenkelijks gevonden worden. Ook kan men het den vurigen redenaar en den | |
[pagina 185]
| |
talentvollen politicus niet euvel duiden, dat hij van zijn overwicht op de kamers en de ministers gebruik maakt om aan zijn politiek de zegepraal te verschaffen. Maar de wegen, die hij inslaat, zijn gevaarlijk: het zijn niet de koninklijke banen, het zijn verborgen kronkelpaden. In zijn onverantwoordelijke positie beheerscht hij hen, die de regeeringsdaden met hun verantwoordelijkheid moeten dekken; in zijn boven de partijen verheven stelling als voorzitter der kamer blijft hij feitelijk de leider der meerderheid; terwijl hij niet geroepen is een richting aan de politiek te geven, wil hij echter geen daad van politiek beleid laten geschieden, zonder daarop den stempel van zijn wil te hebben gedrukt. Hij plaatst zich zelf op die wijze voortdurend buiten de sfeer, waartoe zijn taak bepaald behoort te blijven. En het bedenkelijkst van alles is, dat èn hij zelf èn de natie voortdurend, wellicht beide te goeder trouw, zich zelf blinddoeken, zoodat zij het buitengewone van zulke verhoudingen, zoo zij 't al onbestemd gevoelen, volstrekt niet zien. Wie weet, wanneer zij eens de oogen openen, waarheen zij dus geblinddoekt zijn afgedwaald. Deze overwegingen gronden zich voornamelijk op de rede, die Grambetta heeft uitgesproken bij de op zich zelf onbeduidende interpellatie over de geweren, die de regeering aan Griekenland had willen verkoopen en waarvan zij ten slotte den verkoop belette, zelfs toen die door particuliere personen was gesloten. Toen werd het gouvernement occulte voor het eerst op de tribune ter sprake gebracht en dus Gambetta als uitgedaagd om het woord op te nemen. Wat wonderlijke zelfmisleiding, die luide toegejuichte rede, of zoo 't geen zelfmisleiding was, dan wat verregaand boerenbedrog! Dat hij zijn doel bereikte, namelijk om bij vele getrouwen de sporen van wantrouwen uit te wisschen, is zeker. ‘Ik ontken, dat er een gouvernement occulte is,’ riep hij uit, en de republikeinsche pers in koor aan 't herhalen: ‘er is geen gouvernement occulte! hij heeft het immers zelf gezegd!’ Beziet men wat nader, wat ‘hij zelf’ gezegd heeft, men wordt wel diep overtuigd van de macht van het gesproken woord, waar het tot werktuig dient aan een man als Gambetta tegenover een licht ontvlambaar gehoor, daar hier zijn vlag voldoende bleek om een zoo bij uitstek povere lading te dekken. Nooit, zegt de redenaar, was hij tusschen beide gekomen bij de ministers om invloed uit te oefenen op hun meeningen en besluiten; - hoe kon het mogelijk zijn, dat de machtige voorzitter der | |
[pagina 186]
| |
kamer zich zoo angstvallig buiten alles hield, terwijl toch natuurlijk ieder lid der kamer, en met volkomen recht, waar hij kan, de ministers tracht te bewerken voor wat hem voorkomt in 'slands belang te zijn? Nooit had hij eenige instructie of mandaat gegeven aan eenigen ambtenaar der republiek; - alsof iemand hem zou beschuldigen van dergelijke rechtstreeksche gezagsaanmatiging, die hem in aanraking zou kunnen brengen met den strafrechter! Nooit had hij gehoord van de voorgenomen zending van Thomassin naar Griekenland, die als zijn werk was afgeschilderd, voordat de missie was afgesprongen; - hij zou dus niet gehoord zelfs hebben, wat iedereen wist! ‘Ik heb mijn politiek, maar ik heb ze hier niet te onthullen’ - is dat de taal van een volksvertegenwoordiger, of niet veeleer van een man, die langs geheimzinnige wegen een verborgen doel najaagt? ‘Ik zal mij mijn reserves voorbehouden, tot den dag, waarop het mijn land zal goeddunken mij duidelijk aan te wijzen om een andere rol te vervullen’ - behoorde die pretendententaal op deze tribune te worden geuit? De welsprekendheid vierde een schitterenden triomf, maar de logica en het gezond verstand en de politieke moraliteit? Nog slechts een feit tot toelichting, brutaal als feiten zijn. Scrutin de liste en scrutin d'arrondissement zijn aan de orde. Een ieder weet, dat het eerste stelsel Gambetta's stokpaardje is en dat vooral hij aan de geheele quaestie een zoo overwegend belang heeft gegeven. Een ieder weet ook, dat de president der republiek ten gunste van het andere stelsel is gestemd en dat dit, behalve om andere redenen, ook daarom onder de republikeinen een grooten aanhang heeft. De ministers weifelen en houden zich liefst onzijdig. Wat doet nu Gambetta? Nog maar enkele dagen, nadat hij alle verdenking van inmenging in de politiek ver van zich heeft geworpen, brengt hij in alle staatsie een alom aangekondigd bezoek aan Grévy, en terstond is de pers gereed op dit bezoek als op een evenement van veel belang te wijzen en het niet tegengesproken gevolg hieraan vast te knoopen, dat door Gambetta's invloed is voorkomen, dat het ministerie zich voor den serutin d' arrondissement verklaart. Het kan niet tegengesproken worden, dat de republiek onder de bevolking steeds meer en meer veld wint. Herhaaldelijk merkten wij het op, en telkens komen nieuwe feiten het bevestigen. Zoo doen er zich nu zelfs sporen van toenadering voor in legitimistische kringen, waarbij zich het voor buitenstanders vermakelijk schouwspel | |
[pagina 187]
| |
vertoont van oneenigheid tusschen de geestelijkheid, die 's pausen wenschen volgend tot kalmte en vrede maant, en de heetbloediger adel, die plus papiste que le pape geen gelegenheid wil voorbij laten gaan om de aloude leliënvaan te zwaaien. Inderdaad de tijd kan niet ver zijn, dat de tegenstanders der republiek een zeker nog wel woelige, maar naar getalsterkte uiterst geringe fractie van het volk zullen uitmaken. Mocht men dan inzien, dat waarlijk de strijd over republiek of monarchie, Orleans of Chambord of Bonaparte, alle belang mist, maar dat de groote strijdvraag, waarvan de toekomst van een volk af'hangt, deze is: persoonlijk gezag of ware vrijheid?! Maar vrijheid moet niet in losbandigheid ontaarden: ziedaar wel een van de meest afgezaagde waarheden, waarvan ik allerminst de juistheid zal ontkennen, al wordt zij ook tallooze malen misbruikt om elken dwang te verdedigen. Er is een hemelsbreed verschil tusschen het waarlijk vrij zijn en het los zijn van alle banden. Waar een aantal krachten moeten samenwerken tot één doel, gelijk in de menschenmaatschappij het geval is, blijft een zekere leiding, en dus ook anderzijds een zekere overgave onvermijdelijk in het belang van allen zoowel als van een ieder. En groote daden zijn zelden tot stand gebracht zonder geloof in en geestdrift voor de mannen, die tot leiders der volken als waren aangewezen. Maar daarom behoort niet aan de kritiek het zwijgen te worden opgelegd, moet de enkele geen afstand doen van het onvervreemdbaar recht om zelf te oordeelen en zelf te kiezen. Dat die twee eischen vereenigd kunnen worden, daarvan geeft thans Engeland een treffend bewijs. Hoe het grootste deel der engelsche natie zich door geestdrift voor Gladstone heeft voelen medesleepen, hoe een ieder vast geloofde in zijn macht om de engelsche politiek in eerlijker en eervoller banen te sturen, hoe het parlement zich vol vertrouwen aan zijn leiding overgaf, niemand wien dit alles niet versch in 't geheugen ligt. Maar heeft daarna nu de natie toegestemd haar oordeel aan banden te leggen? De treurige Transvaalhistorie leert het ons anders. De stemmen, die zich terstond hier en daar verhieven om op herstel van onrecht aan te dringen, zijn aangegroeid tot een machtig koor. Vergadering op vergadering werd belegd om tegen de onrechtvaardige annexatiepolitiek te protesteeren; tijd, moeite noch kosten werden gespaard om een volk aan recht te helpen, dat tegen Engeland de wapenen heeft opgevat; een aantal mannen van aanzien en talent hielden niet op de publieke opinie te bewerken en tegenover Gladstone | |
[pagina 188]
| |
het ‘I'll talk him out of patience’ van Desdemona toe te passen Het doet niet alleen ieder Hollandsch hart, maar ieder, die gevoel heeft voor recht, weldadig aan te ontwaren, hoe die beweging onder het Engelsche volk met den dag veld won. Ten overstaan eener zoo edele volksverheffing gaat het niet meer aan een gansche natie op de bank der beschuldigden te brengen. Veel hooger integendeel moet het pleidooi van engelsche zijde zelve ten gunste der Boeren worden aangeslagen, dan bijv. de uitbarstingen van sympathie van duitsche en fransche zijde, waaronder een zeker leedvermaak over den tegenspoed van het trotsche Albion gemengd kan zijn. Want, denken wij ons Frankrijk of Duitschland zelf in zulk een klem, als waarin het Engelsche eer- en schaamtegevoel geprangd zat, - en wie durft zeggen, dat zij altijd in hun internationale betrekkingen strikte eerlijkheid betrachtten? - zou het dan franschen of duitschen onderdanen vergund zijn zoo luide hun stem te verheffen voor het vertrapte recht tegenover de gewaande eer der wapenen; zouden er velen zijn, die het onverholen durfden, en zouden, wie het waagden, niet minstens voor landverraders worden uitgekreten? Die overweging strekke intusschen niet om tot geringschatting voor de zich alom openbarende sympathie te manen, alleen om tot hooger waardeering te stemmen van den moed van mannen als Verney, Lawson, Trevelyan, Wedderburn, en zoo vele anderen, wier namen in den laatsten tijd in onze bladen de ronde deden. Aan het aanhouden dier schare is het zeker grootendeels te danken, dat althans de weg der bezadigdheid is ingeslagen en aan het snorkend Jingoisme niet het hoogste woord is gebleven. Terwijl wij schrijven, komt de tijding van den vrede. Heeft de Transvaal niet alles verkregen, wat men het wakkere volk zoo gaarne zou toewenschen, zal nog veel afhangen van de nadere uitwerking der voorwaarden door de koninklijke Commissie (waarin geen Boer zitting heeft), het moet erkend worden, dat ook van Engelsche zijde veel is toegegeven, en dat de regeering den zedelijken moed heeft gehad, door een groot deel der publieke opinie gedreven, om herstel van onrecht te stellen boven de zoogenaamde eer der wapenen. Volgzamer blijkt het Engelsche volk op het stuk der Iersche politiek. Wel heeft zich in den boezem der liberale partij en het parlement een kleine fractie tegen de politiek van het kabinet-Gladstone verklaard, maar haar verzet vindt niet veel weerklank, | |
[pagina 189]
| |
en de overgroote meerderheid van liberalen en conservatieven beiden heeft zich met de maatregelen tot breideling van de agrarische beweging van ganscher harte vereenigd. Toch is ongeveer van het oogenblik af, dat de wet tot schorsing der Habeas Corpus Act is ingediend, het aantal agrarische misdrijven aanmerkelijk afgenomen en hebben vele der voornaamste leiders der Ieren meer dan vroeger tot bezadigdheid aangemaand. Zelfs was het betrekkelijk zooveel rustiger geworden, dat het kabinet er een oogenblik over schijnt gedacht te hebben de tweede dwangwet, die ter beperking van het recht om wapenen te hebben en te dragen, te laten varen. Ook nam de regeering juist, terwijl die wetten nog hangende waren, voor het eerst eenige krasse maatregelen, die de overtuiging schenen te moeten vestigen, dat een toekenning van exceptioneele bevoegdheden eigenlijk onnoodig was. Daaronder behooren de arrestatie van Michael Davitt, de ziel der Land League, die zich als veroordeelde Fenian slechts met een ticket of leave op vrije voeten bevond, verder het tegengaan van verschillende vergaderingen en het openbreken van brieven, die vermoed werden de zaken der Land League te betreffen. Toch werden ten slotte de beide dwangwetten met overgroote meerderheden aangenomen, bijna alleen door de Ieren bestreden. Twee oorzaken hebben daartoe machtig medegewerkt. In de eerste plaats de groote ontsteltenis, die in geheel Engeland gewekt is, ook onder de arbeidende klassen en de radicale bevolking door de herleving van de beroeringen der Fenians, die men algemeen met de sociale beweging in Ierland in verband. bracht. Van den aanvang van dit jaar af liepen er vooltdurend geruchten van complotten, waarin buskruit en nitroglycerine een groote rol speelden, en hier en daar werden inderdaad sporen van dergelijke complotten ontdekt. Er geschiedden inbraken in tuighuizen; men vernam van het stelen van wapenen; nu onlangs ontdekte men een poging om te Londen het Mansion House in de lucht te doen springen. In Londen, Birmingham, Manchester en andere groote steden zag men zich genoodzaakt buitengewone voorzorgsmaatregelen te nemen. Manchester scheen een tijd lang in staat van beleg te verkeeren, zoo zorgvuldig werden de publieke gebouwen, de gaspijpen, de waterleidingen door een buitengewone politiemacht bewaakt. Bovendien werd op een goeden morgen door geheel het koninkrijk een proclamatie verspreid gevonden van het Iersch nationaal directorium, waarin den Ieren het recht werd | |
[pagina 190]
| |
erkend om revolutie te maken, doch hun tevens op het hart werd gedrukt, dat de tijd nog niet gekomen was, maar zij zich eerst beter moesten voorbereiden; als het uur zou geslagen zijn, dan zouden allen worden opgeroepen tot den strijd voor de nationale onafhankelijkheid. Dit smaakte geheel naar de oproepingen, die vroeger van de Fenians uitgingen, en het was ook geen geheim, dat, evenals vroeger, van Amerika uit deze beweging werd aangeblazen. De verbittering en angst, op deze wijze in Engeland gewekt, is zeker in het oordeel van het Engelsche volk den Ieren niet ten goede gekomen. Een tweede oorzaak, die de toch reeds geringe sympathie voor Ierland tot het nulpunt deed dalen, is te vinden in de houding der Iersche parlementsleden, leiders der beweging. Hun onverstandig obstructionisme, ditmaal door inderdaad geniale vindingen in een nog nooit geëvenaarde mate in toepassing gebracht, putte het geduld ook der lijdzaamsten uit en berokkende hun zelfs terechtwijzingen van hun radicale engelsche vrienden. Deze practijk kon Ierland ten slotte niet anders dan schaden, want terwijl zij vooruit reeds konden nagaan, dat hun doel, de invoering der dwangwetten te beletten, toch niet bereikt kon worden, wisten zij aan den anderen kant, dat iedere dag langer uitstel ook de indiening der toegezegde agrarische wet weder een dag verschoof. Betrof dit obstructionisme, waardoor zij alle sympathie verloren, hun uiterlijke houding, ook door hetgeen meer het wezen der zaak raakte, door hun innerlijke houding, als ik het zoo eens noemen mag, bedierven zij hun zaak voor het parlement. Want hoe zij ook betoogden, om het onnoodige der dwangwetten in 't licht te stellen, dat zij steeds tot bezadigdheid aanrieden en dat de Land League zich tot wettige agitatie beperkte, wat in den laatsten tijd ontegenzeggelijk meer waar was dan een maand drie, vier geleden, zij konden zich van de smet niet schoon wasschen, dat zij sympathie zochten bij de revolutionaire elementen in andere landen (getuige Parnells bezoek aan Parijs) en dat zij hun voornaamsten steun ontleenden aan de Amerikaansche Land League, die schotvrij in het land der vrijheid en uit de minste elementen der Iersche partij samengesteld, geen omzichtigheid van taal van noode had, maar met ronde woorden tot geweld en moord aanspoorde. Sir W. Vernon Harcourt, wiens scherpe tong meermalen de gemoedelijke taal van Forster afloste in de verdediging der dwangwetten, aarzelde | |
[pagina 191]
| |
niet de Iersche partij aansprakelijk te stellen voor de buitensporigheden dier al te warme vrienden van overzee, en erkende tegenover mannen, die dergelijke taal uitsloegen, geen ander stelsel te willen volgen dan het stelsel om ze te vertrappen als een nest adders. Tegen deze ongehoorde felheid stak merkwaardig af de lauwe wijze, waarop de anders niet overbezadigde Ieren den aanval verweerden. Maar zij hadden dan ook hun reden, waarom zij de Amerikaansche vrienden niet geheel konden desavoueeren: de fondsen voor hun Land League toch stroomen hun voornamelijk uit Amerika toe. Zoo zijn de beide Coercion bills dan wet geworden - het Hoogerhuis had natuurlijk niet het minste bezwaar ze goed te keuren -, en op grond der eerste heeft Ierlands onderkoning de Habeas Corpus Act in een reeks graafschappen geschorst en dientengevolge een 30-tal personen doen arresteeren, onder welke de bekendste is Michael Boyton, broeder van den beroemden zwemmer en een der hoofdleiders van de liga. Op de landwet wordt nog gewacht, die bestemd zal zijn heul aan te brengen voor de diepgewortelde sociale kwaal, waarvoor geen dwangwet genezing kan schenken. Joseph Cowen, het radicale lid voor Newcastle, die het liberale ministerie reeds lang den dienst heeft opgezegd, voorspelde in een van geest en hartstocht tintelende, maar van overdrijving niet vrij te pleiten rede, dat Gladstone's kabinet eens in de geschiedenis den naam van Coercion Ministry zou dragen. De Boeren, de Ieren, de parlementsleden waren allen de slachtoffers dier manie van Coercion. Met die klacht over den dwang, op de parlementsleden uitgeoefend, trof Cowen een van de noodlottigste vruchten van het Iersche obstructionisme, door liberalen en conservatieven beiden in arren moede aanvaard. Met de vrijheid van het parlementaire debat is het een tijd lang geheel gedaan geweest, en dit wil wat zeggen in Engeland, waar men op het stuk der parlementaire vormen en vrijheden in het angstvallig bewaren der traditie steeds een voorbehoedmiddel tegen willekeur zocht en vond. Dit verschijnsel is hoogst bedenkelijk, en dat het noodzakelijk is geworden, aan wien dan ook de schuld moge liggen, wijst op een betreurenswaardige verslapping van den geest, die steeds het vrijheidlievend Engelsche parlement tot een voorbeeld voor de gansche wereld maakte. Men zegge niet vergoelijkend, dat alleen in zeer exceptioneele gevallen dit uiterste redmiddel van opheffing der gewone regelen van het | |
[pagina 192]
| |
debat zal worden aangegrepen. Zoo ergens, dan is hier het antecedent gevaarlijk en behoort het principiis obsta in volle kracht te gelden. Reeds toonde Gladstone, hoe het nieuwe stelsel van besnoeiïng van het debat hem aanstond, toen hij voorstelde het ook bij behandeling van een gansche reeks begrootingsposten aan te wenden, waardoor de eerste schrede zou zijn gezet op den weg om zelfs de financiëele controle van het Huis te beperken, een gevaar nog tijdig door het beslist optreden van Sir Stafford Northcote afgewend. Het stelsel van coupe débats, zooals men het genoemd heeft, is ingewijd door een soort van coup d'état van den speaker. Het was, toen de welsprekendheid der Ieren een zitting 41 uren lang had gerekt, een zittingstijd zonder voorbeeld in de annalen van het parlement. De speaker sloot toen op eigen gezag de discussie, en, wel een bewijs hoe de Ieren het parlement tot vertwijfeling hadden gebracht, deze gezagsaanmatiging werd van beide zijden van het Huis met loud cheers begroet. Daarop volgde na gemeen overleg tusschen den speaker, den leider van het Huis en den leider der oppositie de motie aangaande urgentie, waarbij aan den speaker dictatoriale macht werd toegekend, zoodra op 300 tegenwoordige leden drie vierde zou verklaren, dat een wetsontwerp, motie of andere quaestie urgent was. Het huis gaf zich zoodoende aan handen en voeten gebonden aan den voorzitter over en zou de deur wagewijd hebben opengezet voor de grootste willekeur, als de speaker niet zoo verstandig was geweest in een reeks van regelen voor zich zelf en den chairman in geval van urgentie den voorzitter aan banden te leggen. Onder die regelen zijn er intusschen nog vrij bedenkelijke, onder andere de vermakelijk klinkende, dat de voorzitter het woord mag ontnemen aan een lid, dat vervelend isGa naar voetnoot1. Later werden er weder een nieuwe reeks regelen bij gevoegd, waardoor bij behandeling in committee de discussie kan worden gesmoord, door in geval van urgentie het Huis met dezelfde meerderheid als boven te doen verklaren, dat op een vooraf bepaald oogenblik het debat gesloten moet worden en alle amendementen dan terstond in stemming gebracht moeten worden. Om de ook daarbij nog mogelijke obstructie door het indienen van tallooze massa's amendementen te voorkomen, zou de voorzitter dan verder het recht hebben die amendementen, die zijns inziens reeds implicite zijn ver- | |
[pagina 193]
| |
worpen, eenvoudig niet in stemming te brengen. Het nieuwe stelsel heeft uitnemend dienst gedaan bij de dwangwetten, al waren nog niet alle obstructiemiddelen uitgeput, zooals bleek in de merkwaardige zitting, waarop de Ieren zich één voor één lieten verwijderen, maar duur is de zoo vurig gewenschte uitkomst, spoedige aanneming dier wetten, gekocht. Als de thans opgezweepte hartstochten wat bedaard zijn en deze Iersche beweging tot de geschiedenis behoort, zullen wellicht Whigs en Tories het zich te laat beklagen dat zij, om zich tijdelijk uit den knel te helpen, zich zelf een strik om den hals hebben geslagen, die het voor latere voorzitters zoo verleidelijk zal zijn zoo nauw mogelijk dicht te halen. Eenige waarborg ligt althans voorloopig nog in de bepaling, dat de meerderheid voor een urgentverklaring drie vierde der tegenwoordige leden moet bedragen. Ditmaal een enkel woord over de nieuwe wereld tot besluit. Ook Amerika, waar Carlyle in Emerson een geestverwant had, maar overigens zijn volgers wel dunner dan ergens elders gezaaid zullen zijn, heeft toch zijn groote mannen, die het zich een behoefte acht althans een dag lang te eeren, als het, vaak door louter toeval, hun grootheid heeft ontdekt. Zoo den 4den Maart 1881, toen een schitterende, mijlenlange stoet onder veel gejuich door de met vlaggen getooide straten van Washington trok om James Abraham Garfield te geleiden naar het Kapitool, waar hij in handen van den opperrechter den eed zou afleggen, dat hij als president der Unie de constitutie zou ver dedigen en beschermen. De verkiezing had den republikeinschen candidaat een onbetwiste meerderheid gegeven, en de zwakke poging van enkele democraten in de pers uitgaande, om de wettigheid dier verkiezing aan te tasten, was onder algemeene minachting begraven. Garfield aanvaarde het bestuur onder vrij wat gelukkiger voorteekenen dan zijn voorganger: zal hij het over vier jaren met even groote zelfvoldoening, even gerust geweten en even reine handen kunnen overdragen aan zijn opvolger, als Rutherford Benjamin Hayes het op dezen vierden Maart in zijne handen overgaf? Het zal niet gemakkelijk wezen. Hayes' gezag rustte op hoogst zwakken grondslag, want, al had hij bij de verkiezing in 1876 ook formeel de meerderheid verkregen, een meerderheid van ééne stem, het was bekend genoeg, dat de overgroote meerderheid van het kiezercorps in democratischen zin had gestemd, en dat alleen door verregaande knoeierijen in meer dan éénen staat | |
[pagina 194]
| |
het resultaat te zijnen gunste was gewend. Maar juist omdat het op zoo zwakken grondslag berustte, heeft hij begrepen het door gematigdheid en eerlijkheid den steun te moeten geven, dien het naar den oorsprong ontbeerde. Zoo zijn energie te kort schoot om zijn zware taak ten einde toe te vervullen, zoo hij er niet in geslaagd is het democratische zuiden geheel te verzoenen en zoo hij ten slotte, meer dan wenschelijk was, aan den republikeinschen partijgeest heeft moeten offeren, het worde hem niet te zwaar toegerekend, die vrij onbekend, zonder machtige vrienden, rijkdommen of invloed, het hoofd had te bieden aan sterke coalities, die gewoon waren het zuiden te knevelen en de administratie te beheerschen. Wat hij tot stand heeft gebracht, is meer dan voldoende om hem, die door geen groote talenten of schitterende hoedanigheden uitmuntte, maar die door zijn gezond verstand, ernst en tact nooit in den steek werd gelaten, aanspraak te doen maken op dankbare herinnering in de geschiedrollen der natie als een der beste presidenten, die uit haar midden zijn voortgekomen. Toen hij optrad, was het geheele Zuiden aan wanorde ten prooi en werd het beheerscht door een bende avonturiers uit het Noorden, de zoogenaamde carpet-baggers, die er hun ledigen knapzak kwamen vullen; thans heerscht in al die staten de volmaaktste rust en is de onderdrukking door de noordelijken krachtig beperkt. Toen was de militaire macht meester in de staten van het zuiden; thans is overal het liberale zelfbestuur hersteld. Toen was de Unie met schuld overladen; thans verbaast zij de gansche wereld door de snelheid, waarmede zij haar schulden weet te delgen. Toen was haar muntstelsel door het oninlosbare papieren geld op losse schroeven gezet, en de handel dientengevolge verlamd; thans is het weder op gezonden grondslag gevestigd en heeft de handel een ongekende vlucht genomen. Toen was de administratie in handen van een troep onbekwame vrijbuiters, die hun vrienden met postjes overstelpten en zich zelf rijk wisten te maken op de meest schaamtelooze wijze; thans kleeft geen smet van vuil winstbejag op hen, die door den president waren gekozen om met hem de verantwoordelijkheid van het bestuur te deelen. Die erfenis neemt Garfield over, maar juist omdat zij in zoo uitstekende orde is, staat het te vreezen, dat hij niet als zijn voorganger doordrongen zal zijn van de noodzakelijkheid van een omzichtig beheer. Reeds de wijze, waarop hij zijn kabinet samengesteld heeft, wettigt die vrees. Daar hij wel wist aan verschillende | |
[pagina 195]
| |
fracties der republikeinsche partij zijn verheffing te danken te hebben, heeft hij die allen een deel van den buit gegeven zonder veel op bekwaamheid te letten. Geheel anders deed Hayes, die zonder zich eenigermate om den aandrang der politici van beroep te bekommeren met juisten tact zijn keuze vestigde op de bekwaamsten en eerlijksten, ook al vielen zij niet in den smaak van zijn eigen partij. Het is zeker geen vooruitgang, dat de portefeuilles van Evarts, Schurz en Sherman zijn overgegaan in de handen van Blaine, Kirkwood en Windom. Garfield gevoelt blijkbaar volstrekt de behoefte niet, die Hayes gevoelde, om de democratie te winnen en te verzoenen; steunende op zijn republikeinsche meerderheid met een republikeinsche vertegenwoordiging en senaat, zal hij wellicht het gezag der Unie zwaar doen drukken op de zelfstandigheid van de zuidelijke staten. Zoo althans kan men tusschen de regels lezen der inaugureele rede, waarmede Garfield zijn ambt aanvaardde. Overigens kan niet ontkend worden, dat deze rede, van het platform aan de trappen van het Kapitool voor een ontzaggelijke menschenmassa uitgesproken, eenvondig en klaar van taal, flink en beslist van toon was. In den aanhef wordt onomwonden nadruk gelegd op het republikeinsche beginsel: oppergezag der Unie. In verband daarmede kwam ter sprake de toestand der negers en de noodzakelijkheid om hun overal de volledige burgerschapsrechten te waarborgen, met andere woorden om voor vrijheid der verkiezingen te zorgen. Ten krachtigste werd vervolgens op algemeen onderwijs aangedrongen, als zeker behoedmiddel tegen de gevaren van het algemeen stemrecht. Dit alles werd veelmeer op den voorgrond gesteld dan voor vier jaren door Hayes, die toen daarentegen het recht ook der zuidelijke staten op zelfbestuur dorst bepleiten, wat hem de harten van vele democraten won. In de financiëele en handelspolitiek verkondigde de nieuwe president dezelfde beginselen als zijn voorganger. In de Mormonenquoestie zeide hij van plan te zijn krachtig in te grijpen. Over het netelige vraagstuk van civil reform eindelijk was hij zoo beslist mogelijk; hij beloofde bij het congres op een wet te zullen aandringen, die de ambtstermijnen bepaalt en de afzetting aan vaste voorwaarden en regelen bindt. Een verslaggever meende op te merken, dat de senator Conkling, de machtigste man der Unie, die zich onmiddellijk achter den president bevond, aandachtig luisterende zonder eenig blijk van goed- | |
[pagina 196]
| |
of afkeuring de rede had gevolgd, maar, toen de civil reformpassage kwam, een half spotachtigen, half medelijdenden glimlach niet kon onderdrukken. Het was Conkling, die aan de welgemeende pogingen van Hayes een eind wist te maken, toen deze politieke knoeierijen van de zijde der ambtenaren trachtte tegen te gaan en het stelsel om zonder onderscheid van partij naar bekwaamheid alleen te benoemen trachtte door te voeren, en hij vertrouwt zonder twijfel op zijn onbegrensden invloed om ook Garfield te beletten in deze zaak den weg der eerlijkheid en rechtvaardigheid te bewandelen. Het is bovendien voor den president zoo verleidelijk misbruik van zijn macht te maken, als hij in de gelegenheid is een ambtenaarscorps van 86,000 man, l op de 400 inwoners of op de 90 kiezers, naar zijn hand te zetten en als onbeperkt heerscher te drillen. Persoonlijke heerschzucht, vrees om partijgangers voor het hoofd te stooten, lust om zich nieuwe vrienden te winnen zijn zoovele klippen, waarop goede de voornemens op dit stuk zoo licht kunnen stranden. Dergelijke twijfelingen rezen echter niet bij de groote volksmenigte, die op den vierden Maart den man luide toejuichte, die door het algemeen stemrecht tot hoofd der regeering was uitverkoren. En de bijval, dien zijn rede te Washington verwierf, vond weerklank door het gansche land. De groote meerderheid trouwens beschouwt zulk een rede niet anders dan.... als een rede, goed om op een feestdag aan te hooren. En den volgenden dag gaat ieder weer aan zijn dagelijkschen arbeid, en bekommert zich weinig om wat in Washington geschiedt, overtuigd dat het meer van eigen energie afhangt, of men een plaats in de wereld zal veroveren, waarop voor den Amerikaan toch alles aankomt, dan van de richting, die aan het staatsbestuur wordt gegeven. Men heeft een dag wierook gebrand voor zijn groote mannen, maar de vereering zit niet in het bloed. Toen Hayes den vijfden Maart de hoofdstad verliet voor zijn oude stille woning in den staat Ohio, ontsnapte hij ternauwernood aan een spoorwegongeluk. Indien de man, die vier jaren lang de eerste magistraat was van een der machtigste volken der aarde, dus den dag na zijn aftreden was omgekomen, hoevelen zouden zich thans nog zijner herinneren?
R. Macalesteb Loup. |
|