De Gids. Jaargang 45(1881)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 586] [p. 586] Vertalen. 1. De vreemde dichter treedt ons nader, Wanneer in onze taal weerklonk Wat hij eens in de zijne zong; Maar wees, Vertaler, geen Verrader. De zuivre wijn, die hij u plengt, Mag niet met water aangelengd. 2. Door 't prisma gaan de zonnestralen; Maar bij dat zevenkleurig licht, Waarop ge uw vorschende oogen richt, Mag 't niet vergeten te herhalen: 't Ontlede licht verloor den gloed, Die sterken en bezielen moet. 3. Vertaalt ge, zij úw werk de spiegel Die 's vreemden werk getrouw weerkaatst; Als ge in zijn stemming u verplaatst, Geef ons voor 't zachte golfgewiegel Op 't kalme vlak van 't effen meer, Geen wild bewogen golven weêr. 4. Maar ook niet als op woeste baren Ons zíjn verbeelding voeren mocht, Moogt gíj doen denken aan een tocht, Die 't zorgelooze spelevaren Gelijkt, en ons de volle zee Met ranken bodem zoeken deê. [pagina 587] [p. 587] 5. Neen! zoo úw arbeid zal gelukken, Dan luister, hoe in vreugd en smart De vreemdling 't kloppen van zijn hart In zíjn gedicht wist uit te drukken, En dán, als gij dát hebt verstaan, Niet eer, meld als zijn tolk u aan. 6. Dán gaat ge óns voor, als hij ú voorging, En dankbaar volgen we op uw pad, Of uit den vreemden klankenschat Al soms een enkle toon te loor ging, Omdat in wat gij hebt gewrocht, Ge ook ónze taal een lauwer vlocht. C.L. Lütkebühl Jr. Vorige Volgende