| |
| |
| |
Politiek overzicht.
Rotterdam, 22 Januari.
Van wie voor Nederlandsche lezers schrijft over den politieken toestand, zal wel niet anders verwacht worden, dan dat hij het eerst den blik richt naar de Transvaal. ‘Onze leeuw is geen koningsleeuw meer’ en het is niet juist een krijgshaftige geest, die onze natie in den tegenwoordigen tijd bezielt, niettegenstaande de hooge budgetten van oorlog en de eindelooze partijtwisten, maar de herinnering aan onze historie is toch nog levendig, onze onafhankelijkheidszin nog krachtig genoeg om een snaar van sympathie te doen trillen, als wij vernemen, dat een klein volkje durft bestaan, wat voor eeuwen het kleine Nederland dorst bestaan, en vertrouwende op zijn goed recht het onderneemt den overmachtigen geweldenaar te wijzen uit zijn landpalen. En dat te eer, nu het een volk is van ons geslacht, waarin wij het beeld van ons verleden terugvinden, daar het als de Nederlanders van de 16de eeuw het juk der opgedrongen wetten afwerpt, de door den vreemdeling ingevoerde belastingen weigert en zijn grootste kracht put uit dat eenvoudige Calvinistische geloof, dat ook onze vaderen staalde in den strijd.
Luide heeft de stem des bloeds gesproken ten gunste dier verdrukten en bij ons en bij onze Vlaamsche broeders, maar was het ook die stem des bloeds alleen, die gewraakt moet worden door het onbeneveld oordeel van een onpartijdig, hartstochtloos beschouwer? Het nagenoeg eenstemmig oordeel van de Europeesche natiën, dat zich bepaaldelijk in de Duitsche en de Fransche pers, ook in Zwitserland en Portugal, uitsprak, moge den voorzichtige gerust stellen, die vreezen zou, dat het gevoel te weinig met het verstand ware te rade gegaan. Immers is het niet een opmerkelijk verschijnsel, dat een opstand, door een handvol volks in een uithoek der aarde begonnen, zelfs hen belangstelling inboezemt, die gisteren te nauwernood van het bestaan
| |
| |
der Transvalers bewust waren, en warme verdedigers vindt in de rijen van hen, die het doorgaans zoo nauw niet nemen met het recht, als dat zich verzet tegen het gezag van den sterkste? En in Engeland zelf - wij zouden het wel niet goedkeuren, maar toch kunnen begrijpen, als de Engelsche natie bij de tal van beslommeringen waarvan zij omringd is, bij de ernstige crisis, die zij binnen de eigen grenzen doorleeft, zich bitter weinig bekommerde om het lot van die 50,000 Transvalers in het binnenland van Afrika. En toch, hoe vele krachtige stemmen hebben zich verheven in die Engelsche natie zelve om onbewimpeld de partij op te nemen van de verdrukte Boeren! hoe velen hebben den moed gehad, den waarlijk niet gering te schatten moed, om luide te getuigen: Engeland heeft onrecht gedaan en Engeland moet het onrecht herstellen, moet uit eigen vrije beweging het land ontruimen, waar zijn vlag heeft gewapperd, en het teruggeven aan hen, die Engelsch bloed hebben doen vloeien!
Ja inderdaad, het is hier geen kamp om de goederen der aarde, maar het zwaard is getrokken om het heiligste te beschermen, het zelfstandige volksbestaan.
Verre zij van ons elke sentimenteele Boerenbewondering. De tijd is wellicht nog niet gekomen om de geschiedenis der Transvaal onpartijdig te beschrijven, maar in het licht van hetgeen daaromtrent van verschillende zijden is bericht, valt het moeilijk den indruk te weren, dat de annexatie in 1877 een niet onverdiende straf was. Niet alsof Sir Theophilus Shepstone rechtvaardig handelde, toen hij in naam der koningin het Transvaalsche grondgebied hechtte aan de Britsche Kroon. Buiten kijf is het, dat hij zijn instructiën te buiten ging, waar hij handelde niet alleen zonder toestemming van het volk, maar zelfs tegen hun duidelijk genoeg gebleken verlangen, doch onbetwistbaar schijnt het evenzeer, dat de Boeren in dien tijd niet toonden te begrijpen, wat de eischen zijn van een ontwikkeld staatsleven en welke opofferingen een onafhankelijk volksbestaan waard is, onbetwistbaar, dat de verblindheid en besluiteloosheid van den Volksraad aan Shepstone's streven vrij spel en een glimp van rechtvaardiging gaf. De republiek was in een ontredderden toestand: het gezag werd niet gehoorzaamd en de belastingen werden niet opgebracht en het is niet veel meer dan een zinledige phrase, wanneer men beweert, dat daar een ontwikkelde
| |
| |
staat op den grondslag van het moderne recht en onder een parlementairen regeeringsvorm bloeide. Ook valt moeilijk te ontkennen, dat er in de klachten van Engelsche zijde over de politiek der republiek tegen de inboorlingen een element van waarheid stak, schoon het zeker Engeland in de allerlaatste plaats paste op dat stuk verwijten te doen hooren. En het Engelsche voorstel om toe te treden tot een Zuid-Afrikaansche confederatie, dat toch zeker een gezette overweging verdiende, werd botweg ter zijde gesteld, zonder dat de Volksraad zich eenigszins rekenschap gaf van de richting, die de politiek der republiek dan behoorde te volgen. Dit alles, het zij herhaald, rechtvaardigde de annexatie niet, maar men kan zulks toegeven en tegelijkertijd erkennen, dat de ramp niet onverdiend trof, een straf overigens die een volk ten zegen kan worden.
En ten zegen is zij geworden. Zoodra was niet de onafhankelijkheid verloren, of men begon het kleinood, dat men in verblindheid had prijs gegeven, naar waarde te schatten. Er begon een tijd van lijdelijk, van kalm, van taai verzet. Aan het nieuwe gouvernement werd geen trouw gezworen en de belastingen werden niet dan onder protest opgebracht. Een deputatie werd onmiddellijk naar Engeland gezonden om te verzoeken het werk van Shepstone ongedaan te maken, doch moest onverrichter zake terugkeeren. Terstond trok een tweede deputatie uit, die in 't begin van 1879 terugkwam zonder beteren uitslag. Zij wendde zich toen tot Sir Bartle Frère (die tijdens de annexatie nog geen gouverneur der Kaapkolonie was), en deze bezocht op hun aandrang zelf de Transvaal en gaf de bevolking eenige hoop. Doch die hoop werd den bodem ingeslagen door Sir Garnet Wolseley, aan wien door de regeering een deel der functiën van Sir Bartle Frère nl. die van High Commissioner in South Africa was overgedragen en die den Transvalers als vertegenwoordiger der koningin aanzegde, dat de annexatie onherroepelijk was. Nog bouwden de Boeren op de Engelsche oppositie, die, gelijk men zeer wel wist, in het openbaar, tot zelfs in het parlement toe, bij monde harer leiders de annexatie had afgekeurd, en zij wendden zich tot Gladstone. Uit de eerste troonrede van Gladstone's ministerie moesten echter die eenvoudige Boeren, die niets begrijpen van de kronkelgangen der hooge politiek, vernemen, dat de verantwoordelijke raadslieden der Kroon zich volstrekt niet gebonden achtten door woorden, in een onverantwoordelijke positie uitgesproken. Zoo ver- | |
| |
vloog hun laatste hoop, en terstond begonnen voorteekenen te komen van een actiever verzet. Vergaderingen werden gehouden, waar
een heftige toon heerschte; hier en daar werd een beroep gedaan op de wapenen, en werden de verbitterde Boeren noode door hun leiders in toom gehouden; de belastingen werden soms geweigerd: kortom in November 1880 heerschte blijkens de thans in Engeland gepubliceerde dépêches een agitatie door het geheele land, die weldra in de oogen van den gouverneur Sir W. Owen Lanyon haar onbeduidend karakter verloor. Hij ontbood troepen uit Natal. De uitbarsting kon thans niet uitblijven.
De uitkomst toont, dat de Boeren in hun gedrag gedurende die drie jaren veeltijds miskend zijn. ‘Zij schreeuwen hard en doen toch niets:’ dus luidde menigmaal in het kort het oordeel, niet liefdrijk, maar niet onbegrijpelijk. Het grondde zich op de herinnering aan hun gedrag voor en tijdens de annexatie en op de spaarzame berichten, die uit het weinig bezochte en moeilijk toegankelijke land nu en dan aankwamen. Doch thans, nu wij de gebeurtenissen in haar geheel kunnen overzien, nu wij bemerken waarheen zij hebben geleid, en nu wij uit de waardige houding der Boeren kunnen opmaken, hoe zij door de verdrukking zijn opgevoed, nu eischt dat oordeel herziening. Na ervaren te hebben, dat al hun pogingen om de zaken in der minne tot een oplossing te brengen niet mochten baten, vaardigden zij een proclamatie uit, waarbij zij 't herstel hanner onafhankelijkheid aankondigden. Terwijl zij daarin verklaarden, dat de oude regeering haar functiën weer had opgenomen en dat de Volksraad zijn zittingen zou hervatten, toonden zij zich niettemin tevens tot alle redelijke concessiën bereid. Zij verklaarden zich namelijk genegen de qnaestiën van grensregeling aan een scheidsgerecht te willen onderwerpen, omtrent de politiek tegenover de inboorlingen zich met de aangrenzende landen te willen verstaan, tot een Zuid-Afrikaansche confederatie te willen toetreden. Zoo ergens dan blijkt hieruit, dat de Boeren in die drie jaren van onderdrukking geleerd hebben; ongelukkig, gelijk zich denken laat, vielen thans die voorstellen niet in zoo goede aarde, als zij wellicht eenige jaren vroeger hadden kunnen vinden. De proclamatie maakte voorts bekend, dat het uitvoerend gezag zou berusten bij een driemanschap, president Paul Kruger (die onder Burgers vice-president
was en als zoon des lands met al de goede en al de bekrompen hoedanigheden van
| |
| |
den echten Boer meer vertrouwen bij zijn volk geniet dan de te ver en te snel vooruitstrevende Burgers) en nevens hem als vice-presidenten Joubert en Pretorius. De proclamatie werd ter hand gesteld aan den bevelhebber der Britsche troepen te Pretoria met een adres, waarin de Boeren hun eerbied voor de koningin betuigden en hun begeerte uitspraken om zonder bloedvergieten tot een schikking te geraken.
Dat spoedig echter bloedvergieten gevolgd is, dat in 't geheele land de krijg binnen enkele dagen ontbrandde, dat de Boeren tegen de schaarsche Engelsche troepen menig voordeel behaalden, dat vier Engelsche garnizoenen belegerd werden, dit alles werd spoedig door de telegraaf heinde en ver verbreid en was bekend, voordat men op de hoogte was van hetgeen aan den strijd voorafging en van de aanleiding die het vuur deed losbarsten. Hoe de zaak zich ongeveer had toegedragen, liet zich niet moeilijk gissen. Inderdaad hoe kon de botsing uitblijven, waar eenerzijds een handvol hooghartige Engelsche militairen stonden, die dat boerenvolkje diep minachtten en de vermelde proclamatie natuurlijk met een spotlach beantwoordden, en aan den anderen kant die stoere Boeren, met hunruwe vormen, maar sterk door hun recht en met ongeduld den hoon verkroppendedie de kroon kwam zetten op hetgewelddadig en willekeurig bewind van drie jaren? Wat doet het ter zake, wie het eerst de hand aan 't geweer sloeg? Of het een Boer is geweest, of een Engelschman, in geen geval stempelt de strijd hun rechtvaardige zaak tot een rebellie, hoe de Times, de bekende barometer van de gemoedsgesteldheid der meerderheid, haar vroegere houding vergetende, ook snorken en zwetsen moge. Volgens het machtige orgaan kan er van onderhandelen geen sprake zijn, eer op de misdaad de straf is gevolgd en de rebellen weder aan het gezag der koningin zijn onderworpen. Wie zoo spreken schijnen zich niet te herinneren, dat bij een rechtsgeldig tractaat in 1852 de onafhankelijkheid der Transvaal is erkend, dat dit tractaat nooit is herroepen of gewijzigd, dat de annexatie in flagranten strijd met dit tractaat is geschied en nooit is erkend en dat er dus van rebellie geen sprake kan zijn.
Toch helt H. M's regeering tot dat denkbeeld over. Lang aarzelde zij duidelijk haar meening te zeggen, al sprak ook het voortdurend zenden van troepen duidelijk genoeg. De woorden van Gladstone, dat hij een bevredigende oplossing zoekt en dat de Vrede- | |
| |
bond tevreden zal zijn met den geest, waarin de quaestie behandeld zal worden, gelijk de woorden van Lord Kimberley, dat hij zal streven naar een vrede die met de belangen van beide partijen zal strooken, zijn gelegenheidsphrases, die niets bewijzen en tot niets binden. Daarnevens kan men de even officieele woorden stellen, dat de regeering geen vrijheid meent te zien de Boeren als oorlogvoerende partij te erkennen en dat hun opstand de plannen, die juist ontworpen waren - toevallige samenloop van omstandigheden! - om het land meerdere autonomie te verzekeren, tot onbepaalden tijd verschuiven moest. Terecht verwijt men te onzent en elders, ook in Engeland, der regeering die houding; toch ligt niet hier haar groote schuld. Toen de liberale ministers bij de eerste troonrede, die zij de koningin in den mond legden, de onherroepelijkheid van de annexatie der Transvaal uitspraken, toen gaven zij de maat hunner eigen eerlijkheid en consequentie aan. Hun vroegere woorden verloochenden zij, hun vroegere beloften traden zij met voeten, maar - hun positie was dan ook veranderd! Wat men in onverantwoordelijke stelling gezegd heeft, behoeft men als verantwoordelijk minister niet te houden: dus luidde hun politieke moraal. Volstrekt niet te verwonderen, is het dan, dat zij nu, in geen veranderde positie gekomen, vasthouden aan die woorden der troonrede, en dat zij, eens besloten de annexatie te handhaven, van dat besluit niet terugkomen, omdat de geannexeerden naar de wapenen hebben gegrepen! In dien zin is in het
Lagerhuis gesproken, toen eindelijk op 21 Januari de heer Rijlands door zijn motie, waarin hij herstel van de onafhankelijkheid der Transvaal verlangde, een verklaring der regeering uitlokte. ‘Het gezag der kouingin moet hersteld worden:’ in die woorden lag het zwaarste punt van Gladstone's sophistisch betoog, dat den heer Rijlands schijnt te hebben overtuigd; althans hij verwijderde zich bij de stemming over zijn motie.
Onderzoekt men, waarom de eerste fout is begaan, waarom de ministers bestendigd hebben, wat zij zelf als misdaad en roof hebben uitgekreten, het is niet mogelijk een uit moreel oogpunt bevredigend antwoord te vinden. Het is zelfs niet gemakkelijk eenige verklaring te vinden. Meenden zij, dat de solidariteit, die steeds tot op zekere hoogte - het hoever is een quaestie van practijk - tusschen opvolgende regeeringen behoort te bestaan, hun verbood Beaconsfields werk ongedaan te maken? Het is dan minder duidelijk,
| |
| |
waarom zij in andere opzichten wel degelijk van zijn politiek zijn afgeweken, en dat wel in gevallen, waarin het meer uitdrukkelijk zijn politiek gold, terwijl de annexatie der Transvaal de eigenmachtige daad was van een ondergeschikt ambtenaar. Mocht naar hun gevoelen de Britsche leeuw niet loslaten, wat hij eens met zijn klauw had gegrepen? Toch wordt het veroverde Kandahar wel prijsgegeven, en dat, naar Hartington onlangs verklaard heeft, omdat Engeland niet het recht had dat land tegen den wil der bevolking te behouden. Dringt de bezorgdheid voor de inboorlingen tot voortdurende bezetting van het land der Boeren? Men vrage aan de Zoeloe's, de Kaffers van Secocoeni, de Basoeto's, hoe de Engelsche heerschappij hun aanstaat. Geeft het belang van Zuid Africa den doorslag? En bericht op bericht komt melden, hoe het sterk vertegenwoordigde hollandsche element in gansch Zuid-Africa in gisting verkeert, sympathiseert met de Boeren en tegen de Britsche oppermacht in lijdelijk verzet komt. Wenscht Gladstone de Zuid-Africaansche confederatie te verwezenlijken? De Boeren zelf hebben verklaard daarin toe te stemmen. Wij zouden kunnen voortgaan met vragen, dan wat kan het baten? De waarschijnlijkste verklaring is wel deze, dat het ministerie overtuigd is de stem van de meerderheid in het parlement en van de meerderheid in de natie te zullen missen, zoodra het de Transvaal prijsgeeft. En als parlementair kabinet heeft het gekozen tusschen se soumettre ou se démettre in eerstgenoemden zin. Wat zal het einde zijn? Optimisten zien de toekomst voor de Boeren niet donker in, ja vertrouwen, dat hun kloeke daad de vonk zal zijn, die het smeulend vuur door heel Zuid-Africa zal doen ontbranden en de verheffing van het hollandsch element tegen de
Engelsche heerschappij zal teweegbrengen. Wie weigeren die verzekerdheid te deelen, denkende aan de overmacht der Engelsche regimenten en twijfelende of de bewoners van de Kaapkolonie en Natal bij de groote mate van autonomie, die zij reeds genieten, een opstand zullen aanvangen, mogen hopen, dat het woord niet aan het zwaard alleen zal worden gelaten, maar dat onderhandelingen tusschen het Engelsch gezag en de aanvoerders der Boeren spoedig zullen worden aangeknoopt. Waar toch de eene partij erkent een zekere mate van zelfregecring te willen vergunnen, de andere zich bereid verklaart tot een confederatie toe te treden, is eenige hoop dat de overeenstemming kan worden gevonden. Doch waarschijnlijk alleen op
| |
| |
deze voorwaarde, dat de Engelsche regeering zoo verstandig is niet slechts hooghartige militairen uit het moederland te zenden, die in het volle besef hunner superioriteit en in de ploertigheid van hun Jingoïsme tot een verstandhouding met het Boeren-element nooit kunnen geraken, maar van den invloed gebruik te maken van personen uit Zuid-Africa zelf, die niet tot de ‘roodbaatjes’ behooren, die met de Zuid-Afrikaansche toestanden vertrouwd zijn en bij de bevolking een gewillig oor kunnen vinden. En gebeurt het ongunstigste geval, worden zij verpletterd door de overmacht, dan moge de zaak der overwinnaars den goden van den dag behagen, maar de Cato's zullen niet ontbreken, ook niet in Engeland, om te getuigen van den roem dier dapperen, die gevallen zijn voor een heilige zaak, en om Gladstone te geeselen met het oordeel, waarmee hij zich zelf heeft geoordeeld.
De toestand van het Engelsche kabinet is niet benijdenswaardig. Nooit wellicht heeft een kabinet zoo weinig gehouden van wat het beloofd had, als deze groep, die zoo haar wereldhervormende theorieën aan de groote klok had gehangen. Van het gansche programma is zoo goed als niets uitgevoerd, noch wat de buitenlandsche politiek noch wat de binnenlandsche hervormingen betreft. Het is waar, de parlementaire regeringsvorm heeft er ons aan gewend de woorden eener oppositie, die als stormrammen moeten dienen om de muren te beuken, waarbinnen een regeering zit vastgenesteld, niet te zeer naar de letter op te vatten, het is waar ook, dat de allesbeheerschende Iersche quaestie de omstandigheden voor dit ministerie zeer moeilijk heeft gemaakt; maar toch zou het inderdaad in deze ministers een buitengewone mate van eigengerechtigheid en schaamteloosheid verraden, als zij zelf in dergelijke verontschuldigingen een voldoende rechtvaardiging hunner houding vonden. Zij hebben indertijd te veel, te duidelijk, te open gesproken zonder de gevolgen hunner woorden te wikken. In de oppositie valt het gemakkelijk de publieke opinie te leiden - de ondervinding heeft het meermalen getoond: - ontevredenheid over het bestaande stelsel lokt bij de licht ontvlambare massa eener politieke bijeenkomst een storm van toejuichingen uit, waar zich de meest krasse afkeuring van dat stelsel doet hooren; wie daarbij met kracht van redenen de heilrijke gevolgen van een volledige omkeering weet te schilderen, en in welsprekende vormen de beginselen van recht en moraal
| |
| |
luide doet klinken, kan het publiek tot geestdrift vervoeren. Althans zoo lang het geldt oppositie te maken, wat een zaak van woorden is. Maar vrij wat moeilijker valt het de publieke opinie nog te leiden, als het op daden aankomt, om als staatsman, die rekening moet houden met bestaande omstandigheden, uit te werken, wat men als redenaar, die luchtkasteelen kan bouwen, heeft beloofd. Men zou zeggen, dat mannen in den staatsdienst vergrijsd, als Gladstone en Bright, die eenvoudige waarheid zouden kennen; desniettemin hebben zij zich gedragen als jeugdige aanvangers, die zich door hun hartstocht laten medesleepen. Men heeft indertijd veel gesproken over het radicale element, dat in dit kabinet was opgenomen, als het element dat nieuw en jong bloed zou gieten in de aderen der Whigs. Ook van den invloed van die zoogenaamde radicalen, is tot nog toe niets gebleken; voorloopig onderscheiden zij zich slechts daarin van de andere liberalen, dat zij zich zelf nog meer voorbij hebben gepraat en nog grooter volte face hebben gemaakt.
Stellen wij ons op Engelsch standpunt, dan is de Iersche quaestie nog wel oneindig belangrijker dan die der Transvaal. Geen wonder dat het adresdebat, dat na de opening van het parlement op 6 Januari gevolgd is en eerst 14 dagen later ten einde liep, zich om haar alleen bewoog. De troonrede was daarover zeer uitvoerig. In hoofdzaak werd het volgende gezegd: daar de agrarische misdaden schrikbarend zijn toegenomen, daar de uiterste pogingen der uitvoerende macht tegen die misdaden niet hebben kunnen baten, daar bovendien de werking der justitie wordt verlamd, is het noodzakelijk aan het parlement te vragen om exceptioneele bevoegdheden ter verzekering van leven, eigendom en persoonlijke vrijheid; intusschen zal verder de hand geslagen worden aan de hervorming der Iersche wetgeving, zal bepaaldelijk de landwet van 1870 verder ontwikkeld worden naar haar beginselen, ter verbetering van de verhouding tusschen landheer en pachter en ter vergemakkelijking van den aankoop der gronden door het volk, en zullen daarbij alle beperkingen, waaraan de eigendom gebonden kan zijn, zooveel mogelijk verwijderd worden.
Het sprak wel van zelf dat de Ieren zich hierbij maar zoo niet konden neerleggen. Wel hadden zij geschikt kunnen wachten, om hun overkropt gemoed tegen de aangekondigde wetsontwerpen lucht
| |
| |
te geven, als zij werkelijk ingediend waren en in bijzonderheden bekend konden zijn, maar de gelegenheid was te schoon om niet reeds terstond bij het adresdebat alles wat Ierlands verleden, heden en toekomst betrof, tot het onderwerp van een onuitputtelijk debat te maken. Hetzelfde debat kon dan ten tweeden male terugkeeren, als Gladstone's aangekondigde motie in behandeling zou komen om aan Forsters ontwerpen van dag tot dag de prioriteit boven andere ontwerpen te geven. En kwamen eindelijk de ontwerpen zelve, dan kon de derde, vierde, vijfde herhaling volgen. De Iersche leden waren allen tegenwoordig en strijdvaardig, vooraan zij, wier proces tegelijkertijd te Dublin wordt gevoerd te midden van een totale ontstentenis van belangstelling. Op het parlementaire steekspel waren thans aller oogen gevestigd. Doch ook hierbij de belangstelling dag aan dag gaande te houden, viel moeilijk wegens de eindelooze herhalingen van hetzelfde thema met geen ander doel, zooals een der heeren Ieren openlijk erkende, dan om het debat te rekken en de indiening der dwangontwerpen zoolang mogelijk tegen te houden. Terwijl men zich van Iersche zijde van dwangmaatregelen natuurlijk te eenenmale afkeerig toonde, met welke opvatting acht Engelsche radicalen medegingen, trachtten de conservatieven vooral te betoogen, dat de regeering veel te lang gedraald had, zoodoende door lange redevoeringen dat onverantwoordelijk dralen nog langer rekkende. En wat de aangekondigde landwet betrof, al was die nog niet in bijzonderheden bekend, reeds nu verklaarden alle Ieren, ook de gematigde Home Rulers, die zich kort daarna onder Shaw formeel van Parnell afscheidden, ook de Ulstersche liberalen, die onder de Ieren nog een eigen groepvormen, dat zij geheel onvoldoende zou zijn. Sommige
conservatieven vreesden, dat de wet te ver zou gaan, maar de meesten hunner beloofden hun steun aan het kabinet-Gladstone, overtuigd als zij waren, dat het half-radicale ministerie thans eer den naam van half-conservatief verdiende.
Doch dit gansche debat was praematuur, en alleen daarom van beteekenis, omdat het nader licht heeft geworpen op de ontwikkeling der Iersche onlusten en op het standpunt, dat deze regeering daartegenover inneemt. Zij heeft getoond de rustverstoorders niet te willen sparen, al heeft zij ook lang gedraald. Krachtig vooral is gesproken door Hartington en Gladstone. Met de tergendste kalmte
| |
| |
hadden Parnell, Biggar, Dillon en andere Ieren ellenlange betoogen geleverd, dat de toestand in Ierland bevredigend was, dat het aantal misdaden niet was toegenomen, dat alle berichten van het tegendeel grootendeels uitvindingen van dagblad-correspondenten waren, enz. Het was in antwoord hierop, dat Hartington een rede uitsprak, van beide zijden van het Huis luide toegejuicht, waarin hij niet schroomde Parnells agitatie als misdadig te brandmerken en waarin hij met welsprekende cijfers de vermeerdering der misdaden aantoonde, om aldus te eindigen: ‘Onder de vormen der constitutioneele vrijheid verdwijnt het wezen dier vrijheid in Ierland. Er is niet, gelijk sommigen willen, een toestand van anarchie-Een wet heerscht, maar het is niet de wet des lands. Voor de wet des lands is de wet der Land League in de plaats gesteld, voor den rechter en den magistraat een onverantwoordelijk comité, voor den policieagent en den graafschapsambtenaar, voor hen, die in dienst der wet in het volle daglicht werken, de nachtelijke moordenaar, en de boef die vermomd in het duister de nederige woning openbreekt. Door deze tyrannie lijden thans duizenden, en het is voor hen - niet voor de landeigenaars alleen, maar voor honderdduizenden, die eerlijk hun brood wenschen te verdienen, maar dat niet kunnen dan onder levensgevaar - dat wij u vragen ons niet een duurzamen, maar een tijdelijken maatregel toe te staan ten einde het wezen der vrijheid te herwinnen, al moge het zijn door een tijdelijke verkorting van sommige vormen der constitutie.’
Deze juiste woorden moesten voor ieder onbevooroordeelde den doodsteek geven aan Parnells amendement, dat de overtuiging uitsprak, dat de vrede en rust van Ierland niet konden worden bevorderd door opheffing van eenig constitutioneel recht van het volk. En het amendement van zijn collega Maccarthy, dat de koningin wilde verzoeken geen gebruik te maken van de policie en de militaire macht voor uitzettingen van pachters, voordat de nieuwe landwet zou zijn aangenomen, werd afgemaakt door Gladstone met een rede, zoo vlijmend en scherp, dat zelfs de nooit vervaarde Ieren een oogenblik van hun stuk werden gebracht. De premier noemde dit amendement een dwaasheid en een bespotting, en begreep niet, hoe iets dergelijks in een gezond menschenverstand kon opkomen, daar het immers niet meer of minder behelsde dan een verzoek aan het uitvoerend gezag om te abdiceeren, een verzoek aan hen, die de
| |
| |
wetten bezworen hadden, om de wetten niet te handhaven, een verzoek om geen gebruik te maken van de middelen, die volgens de constitutie ter beschikking van het uitvoerend gezag staan, een dergelijk verzoek aan - neen een dergelijke beleediging van de koningin! Deze woorden, door beide zijden van het Huis weder luide toegejuicht, prikkelden Parnell blijkbaar, zoodat hij minder voorzichtig dan in den aanvang van het debat (toen hij gematigd genoeg sprak, om Hartington den wensch te ontlokken, dat hij steeds voor de Land League dus gesproken mocht hebben), erkende dat de afscheiding van Engeland van zijn agsitatie steeds einddoel bleef.
Doch de grondigste, niet de aangenaamste, redevoering uit het debat was die van den Solicitor-general voor Ierland, die met onwraakbare documenten voor zich de geschiedenis en den invloed der Land League schetste, om te doen uitkomen hoe zeer het voor de regeering noodig was tot exceptioneele bevoegdheden haar toevlucht te nemen. Parnell had beweerd, dat het doel der ligue volkomen wettig en geoorloofd was, daar zij beoogde in de eerste plaats het afpersen van te hooge pachten tegen te gaan, ten tweede het scheppen van den kleinen grondeigendom te bevorderen, en eindelijk de werking der Bright Clauses van de wet van '70 te vergemakkelijken. Dit beweren eischte tegenspraak. De rechtsgeleerde raadsman der kroon herinnerde zijn medeleden aan de woelingen, die de vorming der ligue waren voorafgegaan; verhaalde, hoe zekere John Devoy, een vroeger veroordeelde en na zijn straftijd naar Amerika geweken Ier, het eerst door brieven zijn landgenooten opwekte een bond te vormen; las plaatsen uit die brieven voor, waarin de schrijver aanwees, dat het doel van den bond moest zijn: Ierlands onafhankelijkheid en verdrijving der landheeren; leidde zijn hoorders in hij een bijeenkomst ten huize van Parnell, waar in October 1879 naar die aanwijzingen de bond werd gevormd; las vervolgens gedeelten voor uit redevoeringen, op meetings der ligue gehouden, en uit artikelen, door haar lijforgaan the Nation geleverd, waarin de raad werd gegeven geen pacht te betalen en de landheeren te verdrijven; ging daarna voort te schetsen, hoe de ligue als een veemgericht bedreigingen toezond en straffen beschikte over wie niet naar haar wetten luisterden; toonde aan, hoe de justitie in haar werk werd belemmerd, zoodat in elf maanden op 1718 misdaden slechts 73 gestraft konden
worden en bij 1481
| |
| |
zelfs geen spoor van de daders werd ontdekt. Het was nu geen welsprekende tirade of roerende elegie, maar een reeks onwraakbare feiten, waarmee de Solicitor-general twee volle uren lang de Ieren overstelpte. Voegt men daar nu nog bij de cijfers, door Hartington gegeven, van de aantallen agrarische misdaden, die in het verschrikkelijke jaar 1845 met die, welke uit bedreigingen alleen bestonden, meegerekend: 1920, zonder bedreigingen: 950 bedroegen, en in 1880 tot 2573, resp. 1246 waren gestegen; die in April nog slechts 67 in getal waren, in September reeds honderd meer, in October weder een honderdtal meer, in November tot 554 en in December tot het verbazende getal van 860 waren gestegen - wie kon dan twijfelen aan de noodzakelijkheid met krachtige hand in te grijpen? Force is no remedy heeft John Bright eens gesproken, en het werd den ministers tot vervelens toe voor de voeten geworpen, maar wie had het tegendeel dan ooit beweerd? Erkenden de ministers zelf niet de noodzakelijkheid door de wetgeving genezing aan te brengen, doch kon hen dit ontslaan van de verplichting om te waken voor de heerschappij der wet en der goede orde? Of de voorgestelde hervorming afdoende zal zijn, is een vraag van later orde; uit de woorden der troonrede zou men kunnen afleiden, dat verscheiden leden van het kabinet vrij wat water in hun wijn hebben gedaan. Van Brights plan tot uitkooping der eigenaars geen sprake meer; zelfs de zoogenaamde drie F's, door de gematigde Home Rulers en de Ulster-liberalen voorgestaan, en in hoofdzaak ook door de zeker niet radicale parlementaire landcommissie verdedigd, die voor eenige dagen haar rapport uitbracht, schijnen evenmin door de regeering te zijn aangenomen; nadere uitwerking der Bright Clauses schijnt
hoofdzaak te wezen. De moeilijkheid om voor radicale veranderingen een meerderheid te vinden, zal wel zwaar bij de regeering hebben gewogen. Doch zijn zij uit dien hoofde in te vreesachtigen geest gesteld, dan kan de kortzichtigheid der meerderheid haar duur te staan komen. Is het te sombere profecie, als wij vreezen, dat niet meer of minder dan het behoud van Ierland op het spel staat?
Van het Iersche treurspel naar het blijspel der Parijschegemeenteraadsverkiezingen. Geen land, waar de departementale en municipale besturen minder politieke beteekenis hebben en tegelijk een verkiezing voor die lichamen meer als een zaak van politiek belang
| |
| |
wordt beschouwd dan in Frankrijk. Het is waar, dat de invloed, dien de constitutie aan deze lichamen toekent op de verkiezing van den senaat, dit verschijnsel tot op zekere hoogte verklaart, maar toch zou aan die zuiver administratieve corporaties met uiterst beperkte bevoegdheden niet zoo groote beteekenis worden gehecht, als het niet in de fransche zeden ingeweven was elke verkiezing aan te zien als een middel om aan politieke sympathieën uiting te geven en elk regeerend lichaam als een partijorgaan te beschouwen. Men herinnert zich nog de juichkreten, die door geheel Frankrijk opgingen toen bij de zomerverkiezingen der generale raden de zaak der republiek een groote zegepraal had bevochten. Thans dezelfde juichkreten, nu de gemeenteraadsverkiezingen van 9 en 16 Januari een zelfde uitkomst gaven. Vooral de uitslag te Parijs, met zooveel angstige belangstelling verbeid, gaf aan de gematigde republikeinen stof tot blijdschap. Let men op de samenstelling van den raad der hoofdstad voor en na de verkiezing, dan heeft men eenige moeite om dien overmaat van vreugde te begrijpen. Dit lichaam van burgervaders had steeds een hoogroode kleur, bemoeide zich meer nog met algemeene politiek dan met de gemeentezaken, moest herhaaldelijk door het uitvoerend gezag binnen de perken worden gehouden. Nog onlangs signaleerde het zich door met uiterst kleine meerderheid slechts te weigeren in overweging te nemen een voorstel ter oprichting van een monument voor ... de Commune! Een van zijn stokpaardjes is het herdoopen van straten en pleinen om de gehate namen van vroegere koningen, koninginnen en veldheeren uit het geheugen van het volk te wisschen, een manie, die Francisque Sarcey deed zeggen, dat de heeren er al heel weinig begrip van hebben, wat het is zich
belachelijk te maken. En dat in Frankrijk, waar le ridîcule tue! Die gemeenteraad nu van 80 leden wordt bijna geheel herkozen en bestaat als vroeger uit eenige mannen der linkerzijde, waarvan aan de uiterste linkerzijde het leeuwenaandeel toekomt, en uit een handvol van de rechterzijde. En zie, plotseling ontdekken de gematigde republikeinen, dat de gemeenteraad nog zoo slecht niet was, dat hij althans de gemeentezaken behartigde en - de hoogste van alle loftuitingen - in elk geval goed republikeinsch was. Wat aan de verkiezingen voorafging, verklaart dit optimisme. De vrees van een zegepraal der commune had als een nachtmerrie op de borst der Parijzenaars gedrukt, en met den
| |
| |
uitslag der verkiezingen was het nachtspook verdwenen. Te oordeelen naar het geraas, dat de uiterste fractiën gedurende een paar maanden hebben gemaakt, scheen die vrees alleszins gegrond. Het was een tumult in de pers en in de vergaderingen, dat aan revolutionaire tijden deed denken. De geamnestieerden waren de helden van den dag. Op een afstand gezien, waren die vertooningen, wat de Franschen noemen, souverainement ridicules. Wat toch wilden die mannen van de sociale revolutie, zooals zij zich noemden? Vraagt men licht, nu niet alleen bij verkiezingsvergaderingen, waar uit den aard der zaak de phrase steeds zekere rol speelt, maar bijv. bij het congres, dat de arbeiders van deze partij een paar maanden geleden te Hâvre hielden, men zal er niet veel baat bij vinden. De verwarde plannen en de onbekookte redeneeringen, die hier voor den dag werden gebracht, toonden al te duidelijk, dat de meeste leden eigenlijk geen begrip hadden van de dingen, waarvan zij spraken, en staken bijv. treurig af bij de leer der Duitsche Sociaaldemocraten, waaraan men een zekere helderheid, consequentie en wetenschappelijke waarde niet ontzeggen kan. Sociaaldemocraten trouwens zijn de heeren niet, communisten ook niet meer, de naam soialisten kan er door, mits er bijgevoegd worde revolutionaire socialisten, maar de ware nieuw gevonden naam is collectivisten. In tegenstelling tegen het opportunisme zijn zij overigens intransigenten, en tegenover de republikeinen anarchisten. Geen enkele persoon van talent stak uit de rijen dier nieuwe partij met haar nevelachtige beginselen omhoog, maar wie het best zekere leuzen kon doen klinken en het langst en luidst kon spreken, behoorde tot de aangewezen
leiders. Een tijdlang werd Blanqui op den voorgrond geschoven: men had althans een naam, waarom men zich scharen kon, al had de persoon, die nooit veel beteekend heeft, ook geheel zijn roem overleefd. De dood kwam den aartssamenzweerder verrassen en bevrijdde hem van de lastige vereering zijner bewonderaars. Naast Blanqui waren het de teruggekeerde geamnestieerden, met wie op de wonderlijkste wijze werd gesold. Toen Trinquet te Parijs aankwam, werd hij terstond in de eerste de beste kroeg op een tafel gezet en moest hij een redevoering afsteken. Op dezelfde wijze werden dag aan dag de Nieuw-Caledoniërs naar vergaderingen gevoerd en aan 't spreken gezet. Dat die menschen door hun lange verbanning
| |
| |
volstrekt niet op de hoogte zijn van de toestanden, waarin zij zich plotseling weer geplaatst zien, deed niets ter zake; als de quintessence hunner redevoeringen, maar, gelijk doorgaans 't geval was, hierop neerkwam: ‘Burgers, ik zal altijd zijn voor de révolution sociale’, dan was het auditorium dubbel tevreden. Merkwaardig is, hoe door al die bewegingen de goden van voorheen geheel op zij zijn gezet als bourgeois en opportunistes. Hoe kort was het niet geleden, dat de geëerde Clémenceau, de wakkere man der extrême gauche, aan het hoofd der Parijzenaars de citoyenne Louise Michel van het station haalde en haar geroerd in de armen viel! En toen Trinquet aankwam, werd Clémenceau met zijn vriend Louis Blanc en hun burgercomité zonder eenige plichtplegingen door de ware mannen der sociale revolutie op zij geschoven. Rochefort en Henry Maret, voor een paar maanden de hoofden der intransigenten, zijn onttroond; tegenover Lepelletier, die in de pers zoo warm voor de communards ten strijde trok, werd een werkman candidaat gesteld; Humbert zelf, de communeman Humbert, werd verdacht. Wat de bladen betreft, le Mot d' Ordre, nog onlangs rood onder de rooden, zag zich onttroond door een nieuw blad l'Intransigeant, en terstond verscheen weder een nieuw, la Révolution Sociale, waarbij 'Intransigeant maar kinderspel was. Aan het hoofd van dit nieuwe blad staat Louise Michel, voor wie langzamerhand alle grootheden van vroeger het veld moesten ruimen en die het hoofd schijnt te zijn der nieuwe school. Zoo is de commune aan het spinrokken vervallen, en schijnt de vrouw, die te allen tijde in de fransche geschiedenis een groote rol
heeftgespeeld, soms ten zegen en soms ten verderve, ook bestemd deze uiting van den franschen geest te leiden ter zegepraal of ten ondergang. Het valt moeilijk met deze Louise Michel, de door haar rampzalig, niet geheel verdiend lot tot zinsverbijstering verbitterde vrouw, geen medelijden te gevoelen, maar wel diep is een partij gezonken, die de leiding erkent van eene, wier eenig credo is, dat men de maatschappij met den dolk te lijf moet gaan, en die bij de verkiezingen de ‘candidatuur der dooden’ proclameert.
En waarop is nu al dat getier uitgeloopen? Van de negen oudleden der Commune is er geen gekozen: zij hadden bij eerste stemming gezamenlijk 6963 stemmen. Zelfs Humbert en Trinquet zijn niet gekozen. Van de 57 collectivistische candidaten is er geen gekozen: zij hadden 14174 stemmen. Van de 53 overige candidaten
| |
| |
der ultra's is er geen gekozen: zij hadden 40912 stemmen. In 't geheel werden uitgebracht 259934 stemmen.
Een groote kalmte volgde. De ultra's gevoelden, dat zij geslagen zijn. Parijs herademde. En het spookbeeld, dat in de duisternis voor de ontstelde gemoederen de ontzaggelijkste afmetingen had aangenomen, is gebleken, nu de geopende stembus het voor het daglicht heeft gesleept, een nauw merkbaar kaboutermannetje te zijn.
Terwijl men zich met de gematigde republikeinen verheugen kan over deze uitkomst te Parijs, kan men echter zijn reserves maken, waar gevraagd wordt in te stemmen met het zegelied over het feit dat iedere verkiezing over het geheele land weer meer strekt om de republikeinsche partij te vergrooten en te versterken. Een partij, die dus den weg der alleenheerschappij opgaat, vervalt licht meer en meer tot despotisme, vooral in Frankrijk. Voor Frankrijk is het inderdaad een ramp, dat er geen krachtige oppositie-partij is met een goede organisatie en een flink omschreven programma. De verdeeldheid onder de minderheden, die elk nog droomen van 't herwinnen der idealen van voorheen, geeft aan de meerderheid vrij spel. Wat zou de oppositie sterker zijn, had zij flinkweg de republiek aanvaard als den eenig mogelijken regeeringsvorm, en had zij op dien bodem den kamp met de heerschende partij aangebonden. Zij heeft niet gewild, en de wrange vruchten dier onverstandige politiek zijn niet uitgebleven en zullen waarschijnlijk ook in de laatste zitting dezer kamers, in Januari geopend, evenmin uitblijven. Het zou intusschen onbillijk zijn hier niet te vermelden, dat de kamers zich in één opzicht in 't afgeloopen jaar verdienstelijk hebben gemaakt, nl. door de hervormingen, die zij onder leiding van Ferry in het onderwijs hebben aangebracht. Op dit gebied kunnen zij nog veel goeds tot stand brengen.
Na Transvaal, Ierland en Parijs is het in de vierdeplaats wederom de Grieksche quaestie, die de aandacht heeft bezig gehouden. Overtuigd, dat er nog meer dan eens gelegenheid zal zijn haar te behandelen, spaar ik ze mijn lezers thans.
R. Macalester Loup. |
|