| |
| |
| |
Politiek overzicht.
Rotterdam, 22 December.
Het jaar 1880 nadert zijn einde, en de vraag dringt zich op welke vruchten het heeft afgeworpen. Gemakkelijk is het antwoord niet. Er behoort meer dan een nauwgezet boekhouderstalent toe voor de menschelijke samenleving de debet- en creditzijde op te maken. De feiten zijn geen cijfers, die men groepeeren, optellen en aftrekken kan om het overschot of het tekort te berekenen. En te lastiger wordt de taak, als men zich verliest in een doolhof van feiten, haast onbeperkt in aantal, maar alle schijnbaar van ondergeschikt belang; als er daaronder geene zijn, die terstond in het oog vallen, uitblinkende boven de andere als van groote beteekenis voor de ontwikkeling der menschheid; als wij het eene feit zien neutraliseeren en opheffen door het andere, en als wij aan het einde des jaars in twijfel staan, in welk opzicht eigenlijk verandering in de toestanden, vergeleken bij het eindigen van den vorigenjaarkring, valt op te merken. Bedriegen wij ons, als wij 1880 rekenen tot de jaren, die wij dus wenschen te karakteriseeren?
Alfred Tennyson schreef eens voor een der engelsche tijdschriften, die de regelen van den gelauwerde met goud betalen, bij het einde van ik weet niet meer welk jaar, een kort gedichtje, waarvan de hoofdgedachte neêrgelegd was in deze twee regels:
And I said: o years, that meet in tears,
Have you aught, that is worth the knowing?
Doch treffend was de weerklank, kort daarna gegeven door een grappenmaker, die het gedichtje persiffleerde:
And I said: o bard, that sings so hard,
Have you aught, that is worth the knowing?
Het hangt inderdaad bij het beschouwen van feiten op sociaal gebied niet minder van den waarnemer af dan van het waargenomene,
| |
| |
hoe het antwoord zal luiden op de vraag: is er iets waard te weten? De waarnemer behoort in meerdere of mindere mate de gave te hebben om ‘te zien de dingen, die men niet ziet.’ Achter de feiten staan de ideeën - gene gaan voorbij, deze zijn eeuwig. Tracht men tot de kern der feiten door te dringen om in de vergankelijke vormen het blijvende op te sporen, dan krijgt degeschiedenis al ras een andere beteekenis dan die eener eenvoudige reeks van dingen, die geschied zijn. Gebeurtenissen, die eens los van elkander schenen, groepeeren zich voor onze oogen; wat ons voorheen een onbeduidend verschijnsel voorkwam, blijkt een schakel te zijn in een hoogst belangrijke ontwikkelingsreeks; feiten, die een weerklank vonden door geheel de wereld, en personen, die wijd en zijd het gerucht van hun daden verbreidden, vertoonen zich thans wellicht als van geheel voorbijgaande beteekenis; waar wij oppervlakkig geen verandering bespeurden, ontwaren wij bij dieper inzicht de verborgen krachten, die eeuwig werkzaam zijn, scheppend en vernietigend. Zoo iemand, dan wist ook Tennyson dat, en ten bewijze laat zich menig ideeënrijk en diepzinnig gedicht aanhalen tegenover de gewraakte regelen, misschien in een verloren oogenblik op het papier geworpen. Bleef trouwens de dichter, de ziener in gebreke om dus in het verledene en door het verledene in de toekomst te zien, wat zouden wij ons dan vermeten, gewone menschenkinderen die geen gelauwerde, zelfs geen ongelauwerde dichters zijn? Maar ook ons, als wij tasten en zoeken, kan het gebeuren dat wij een schemering der waarheid ontdekken, al gebiedt bescheidenheid vaak een vraagteeken te stellen.
Wenscht men de jaren eenvoudig te onderscheiden, gelijk Willem van Haren de eeuwen, in jaren ‘bekroond met vrede-olijven’ en ‘andere bevlekt met bloed’, dan kan men nog in twijfel staan, tot welke categorie het ten einde neigend jaar te rekenen. Zonder oorlog is het niet geweest, al bepaalde de strijd zich tot verre werelddeelen. Engeland had het gansche jaar door, nu meer dan minder, met de Afghanen te worstelen; in Afrika was nauwelijks de eene negerstam ten onder gebracht, of in den anderen verhief zich een geducht tegenstander, in Zuid-Amerika bleven Chili en Peru elkander hardnekkig bevechten, zonder dat zich nog een einde van den krijg laat voorzien. Doch oorlogen van dien aard zullen vooreerst nog wel onvermijdelijk wezen. We zullen thans niet
| |
| |
onderzoeken, wat meer schuld heeft gehad aan de Afghaansche verwikkelingen, de vroegere lijdelijke houding der Whigs of de bemoeizucht der Tories, maar we vragen alleen, of dergelijke oorlogen in Centraal Azië, ze mogen dan vroeger of later komen, achterwege. kunnen blijven. Zonder twijfel hebben Engeland en Rusland samen een zending in Azië te vervullen, de beschaving der woeste horden, die hun beider gebied scheiden. Zulke zwervende roofstammen, die nog niet aan de allereerste voorwaarden van een beschaafd samenleven gewend zijn, leveren een voortdurend gevaar op voor den veel hooger staanden nabuur, zoo zij niet gevoelen, dat zij bukken moeten voor een hooger gezag. En hoe treurig het den vrienden van den vrede moge klinken, de geschiedenis verbiedt ons het oog te sluiten voor de waarheid, dat waar de toestand zoo geschapen staat, physiek geweld doorgaans noodig is als hulpmiddel om het intellectueel overwicht te handhaven. Een verblijdend verschijusel is het, dat het wantrouwen, waarmede Rusland en Engelandgewoon waren elkander te bejegenen bij iederen stap, in Centraal-Azië gedaan, sedert het optreden van het Whig-ministerie verminderd is. Dat Rusland zijn ondernemingen doorgaans met betere gevolgen bekroond ziet, was steeds den Engelschen een bron van naijver en achterdocht. Aan lust tot gezagsuitbreiding alleen werden daarom hunnerzijds al Ruslands bewegingen toegeschreven. Een onbevooroordeelde studie der geschiedenis kan dit oordeel niet geheel wraken, doch tevens mag men twee andere oorzaken niet over het hoofd zien voor het gestadige voortschrijden van Rusland: de noodzakelijkheid om de geheel openliggende grenzen van Siberië te beschermen, en de grootere verwantschap, die nog het russische volkskarakter boven het
engelsche met dat der Centraal-Aziaten toont, waardoor een aansluiting zeer wordt vergemakkelijkt. Begrijpen intusschen Engelschen en Russen beiden, dat zij geen belang hebben elkander te bestrijden, wel belang om hand aan hand te gaan, dan behoeft de tijd niet ver te zijn, dat de kibbelarijen over Centraal-Azië, waarin vooral de periode van Gortschakof's invloed zoo vruchtbaar was, tot het verledene zullen behooren.
Eenigszins als in Azië is het in Zuid-Afrika. Hier moge een onverstandige en vaak onbillijke politiek de uitbarstingen verhaasten, de neiging tot uitbreiding bij het blanke element zal te eeniger tijd, gelijk op Nieuw-Zeeland, gelijk in Noord-Amerika, de verdrin- | |
| |
ging ten gevolge hebben van hen, die op een zoo oneindig veel lager trap der beschaving staan. Al ontbreken de voorbeelden niet èn in Amerika èn in Zuid-Afrika, dat de inboorlingen zich trachten te schikken naar den socialen toestand, die hun zwervend bestaan komt vervangen, waar de overgang zoo plotseling en zoo groot is, leidt hij, behoudens enkele uitzonderingen, tot een niet levensvatbaar, een kwijnend bestaan, en liet ideaal van Longfellow's Hiawatha is bestemd een droombeeld te blijven.
Betreurenswaardiger dunkt ons de strijd tusschen Chili en Peru. De zuster-republieken, één van stam, één van taal, deden beter samen te werken dan elkanders krachten in een eindelooze worsteling te verteren. De Zuid-Amerikaansche republieken behooren tot de rijkste, landen der aarde die ongetwijfeld een toekomst moeten hebben, maar zoolang haar geschiedenis nog dus samengesteld blijft uit revoluties en oorlogen, blijven zij in het boek van de geschiedenis der menschheid een zeer onbeduidende bladzijde innemen.
Wanneer wij niettegenstaande dat alles het jaar 1880 een jaar bekroond met vrede-olijven willen noemen, dan is het, omdat twee oorlogen zijn voorkomen, die in de geschiedenis der beschaving vrij wat verschrikkelijker gevolgen zouden hebben gehad. In de eerste plaats is een botsing tusschen Rusland en China, in de tweedeplaats een uitbarsting in het Oosten verhoed.
De verhouding tusschen beide eerstgenoemde landen liet zich bij wijlen dreigend aanzien. De aanleiding was deze. Gedurende den oorlog der Taipings van 1850 tot 1865 was geheel het Chineesche rijk in een gedesorganiseerden toestand, en slaagden vooral in 't verre Westen verscheiden stammen er in zich onafhankelijk te maken. De woeligste onder die stammen was die der Dsongariërs, die de provincie Ily met de hoofdstad Kuldsja bewoonden. Ook na 1865 kon China, schoon expeditie op expeditie uitzendende, dezen volksstam niet ten onder brengen. Maar er was in de onafhankelijke provincie geen sprake van geregeld bestuur; de hoofden vermoordden elkander en partijkwestiën verscheurden het land, en daar dit alles op Ruslandsgrenzen geschiedde, meenden de Russen het niet lang onverschillig te mogen aanzien. Na herhaalde aanmaningen aan China om de rust in zijn onderhoorigheden te herstellen, besloot Rusland in 1871 in 't belang van eigen zekerheid en wellicht ook door eenige begeerte naar het vruchtbare land geprikkeld, die taak op eigen schouders te
| |
| |
nemen. Kuldsja werd bezet en de rust werd hersteld, terwijl natuurlijk de belofte werd afgelegd, dat het land zou teruggegeven worden tegen behoorlijke schadevergoeding en tegen waarborgen voor een ordelijker en veiliger bestuur in de toekomst. Met die teruggave werd allerminst haast gemaakt. Het is waar, China zelf had voorloopig de handen vol door den strijd tegen den Emir, die zich te Kaschgar had opgeworpen, en drong er daarom niet sterk op aan.
Doch anders werd het, toen in 1876 Kaschgar was ten onder gebracht en Rusland welhaast door de oostersche verwikkelingen werd beziggehouden. Van dien tijd af begonnen de onderhandelingen, waarvan een ieder nog versch in 't geheugen ligt het tractaat van Livadia, door den chineeschen gezant gesloten, met de daarop gevolgde ongenade van dien gezant en de herroeping van het tractaat door de chineesche regeering. Officieel is dat tractaat nooit bekend gemaakt, doch zooveel is er wel van uitgelekt, dat Rusland zich volstrekt niet wilde verbinden de gansche provincie Kuldsja terug te geven, natuurlijk onder voorwendsel, dat China geen voldoende waarborgen voor rust in de toekomst kon geven. Oorspronkelijk was de regeering van het Hemelsche Rijk vrij toegevend gestemd, maar langzamerhand had de oorlogspartij de overhand gekregen. Zij was het, die de herroeping van het tractaat wist door te drijven, en daarmee naar het scheen een casus belli te scheppen. Doch beide regeeringen kwamen tot verstandiger gedachten; de Chineezen waren overtuigd op den duur niet tegen de Russen in de kunst van oorlogvoeren opgewassen te zijn en Rusland was door de oostersche verwikkelingen te zeer uitgeput, vooral financieel, om zich in nieuwe avonturen te storten. Spoedig werden nieuwe onderhandelingen aangeknoopt, die beloven tot een bevredigend einde te leiden, tot groote verlichting vooral ook der handelswereld, wier uitgebreide betrekkingen met Oost-Azië niet weinig bedreigd werden.
Kan evenwel een botsing tusschen het chineesche element en het russische niet alleen, maar ook het indo-germaansche, op den langen duur uitblijven? Dat is een andere vraag. De zonen van het Hemelsche Rijk haten de ‘vreemde duivels’ met volkomen haat en zouden hen gaarne met hun opium en zendelingen weder voor goed buiten de grenzen bannen. En het gevoel is wederkeerig. Als de werkzame, schrandere en matige Chinees zijn vaderland verlaat om elders, in Amerika of Australië rijkdommen te vergaderen, dan wordt hij door
| |
| |
het volk, te midden waarvan hij zich vestigt, maar als vreemdeling wonen blijft, beschouwd als een parasiet, die zich toeëigent wat den inboorling toekwam, om na eenigen tijd de bijeengebrachte schatten te brengen naar zijn land en er zijn volk mede te verrijken. En de voorbeelden ontbreken niet, tot welke onrechtvaardigheden en onmenschelijkheden de dus gevoede verbittering beschaafde natiën prikkelen kan tegenover hun gele natuurgenooten. Dat deze wederzijdsche verbittering, of laten wij liever zeggen deze kracht van afstooting voor een beter verstandhouding zal plaats maken, laat zich vooreerst nog niet voorzien. De treffende pleidooien, door een Bret Harte voor den armen mishandelden ‘John Chinaman’ geleverd, kunnen het feit niet uitwisschen, dat er in Amerika, ook in Australië, weldra licht in andere landen van Oost en West, een Chineesche quaestie bestaat en dat het instinct van zelfbehoud luide spreekt bij het blanke element, waar het een hevigen strijd voor het bestaan voorziet met die gele zonen van het overbevolkte China, zoo talrijk als de geheele bevolking van Europa, Amerika en Australië te zamen. Vergeten wij daarbij niet, dat het hier geen botsing is van beschaafden en barbaren, maar dat tegenover elkander staan twee beschavingen, producten beide van een eeuwenlange opvoeding en ontwikkeling, maar die te eenen male verschillende wegen bewandeld hebben, nooit onder elkanders invloed zijn geweest, en elkander daardoor volstrekt vreemd zijn. Zij zullen elkander vreemd blijven. Dat China zich eenige uiterlijkheden onzer beschaving eigen maakt, dat de Chinees zich kleedt in engelsche manufacturen, dat hij zijn vloot uitrust naar Europeesch model, dat zonen van het Hemelsche Rijk flaneeren langs de
Parijsche boulevards en studeeren aan duitsche universiteiten - dat alles bewijst nog niets; het pleit slechts voor den practischen zin en de weetgierigheid van een ontwikkeld volk. Maar uit den aard der zaak is assimilatie veel moeilijker, het weerstandsvermogen veel grooter bij zulk een volk, dan waar een natie, die op nog lagen trap van ontwikkeling staat, gedwongen is zich te schikken naar een machtiger en beschaafder natuur. Het is nog slechts een 40tal jaren geleden, dat China eenerzijds en Europa en Amerika anderzijds met elkander in betrekking zijn getreden (vroegere sporadische aanrakingen kunnen veilig worden verwaarloosd), een verhouding, geheel eenig van aard in de wereldgeschiedenis, die - wellicht niet spoedig, maar eenmaal zeker - rijk zal zijn aan beteekenisvolle
| |
| |
gevolgen, welke het vermetel zou zijn in bijzonderheden te willen voorspellen.
Voorloopig ligt ons de Oostersche quaestie nader. Ook hier konden wij wijzen op het voorkomen van een oorlog, doch ook hier dringt zich aanstonds de vraag op: tot hoelang? De berichten uit Griekenland luiden steeds verontrustender. Zoo wordt uit Athene aan het Journal des Débats geschreven: ‘Het schouwspel dat Athene tegenwoordig aanbiedt, is zeer levendig. Men kan geen stap doen zonder bataillons te ontmoeten, die naar de exercitieplaatsen trekken, of escadrons cavalerie, die gaan manoeuvreeren; soldaten en officieren komen uit alle straten en vullen alle pleinen. Het is een onophoudelijk op en neergaan van militairen; trompetters en hoornblazers doen zich hooren van den vroegen ochtendstond tot na den ondergang der zon. In gewone tijden telt het garnizoen van Athene niet meer dan 2000 man; thans zijn er meer dan 10.000. Het omvergeworpen ministerie Tricoupis heeft alle mannen van twintig tot dertig jaar onder de wapenen geroepen.... Vrijwilligers komen dag aan dag uit alle grieksche landen onder turksch bewind, uit Egypte, uit Cyprus, ja uit Marseille.’ De ministers, de kamerleden, de koning zelf laten het niet aan redevoeringen ontbreken om de geestdrift voor de grieksche zaak aan te wakkeren. Maar de mogendheden zijn thans onverbiddelijk, en de uitbarsting laat zich dientengevolge wachten. Griekenland is inmiddels in een moeilijken toestand: worden de 40,000 man, thans opgeroepen, lang onder de wapenen gehouden, het werkt demoraliseerend en de meer dan uitgeputte schatkist kan de kosten volstrekt niet dragen; worden ze naar huis gezonden zonder iets te hebben verricht, van de ontevredenheid van het volk is dan het ergste te vreezen en groote vermeerdering van het rooverwezen dreigt in 't verschiet. Meermalen zijn wij reeds in de
gelegenheid geweest de aandacht vestigen op de onverantwoordelijk roekelooze wijze, waarop de mogendheden het grieksche vraagstuk hebben behandeld, en thans nog eens aan al die nota's en conferentiën en onderhandelingen denkende, - al staat het dan ook vast, dat de eischen van Griekenland elken rechtsgrond missen, en al is de wijze waarop het volk met zijn financieele verplichtingen omspringt, meer dan schande, - vinden wij toch zooveel verzachtende omstandigheden, dat het medelijden de overhand heeft, nu het troetelkind der westersche diplomatie zoo onbarmhartig van de
| |
| |
hoogte zijner illusiën wordt neergestort. Hoe hard het valle, betere tijden zullen afgewacht moeten worden. En dat die zullen komen, is wel zeker, want in het oosten wijst alles er op, dat het Grieksche volk het volk der toekomst is. Het Grieksche element doordringt er het publieke leven en de beschaving; niet in Athene alleen, ook in Smyrna, in Konstantinopel, in Philippopel is het 't heerschende; het Grieksche volk is arbeidzamer, leerzamer, ondernemender, helaas ook slimmer en doortrapter - wat intusschen in den strijd om 't bestaan vaak geen nadeel is - dan de andere tallooze verschillende rassen in die landen: zou het dan geen toekomst hebben? Nu Europa begonnen is te gewagen van een recht der nationaliteiten om zich tot zelfstandige staten te vormen, kan het niet twijfelachtig zijn, of de tijd zal eenmaal aanbreken, dat al wat Grieksch is tot één volk wordt vereenigd.
Dat goed recht der nationaliteiten, door en meer nog sedert het congres van Berlijn zoo op den voorgrond gesteld, laat zich zeker theoretisch zeer goed bepleiten, maar iets anders is de onmiddellijke practische verwezenlijking. En op de laatste rekenen alle nationaliteiten, die verdrukt worden of zich verdrukt achten, wanneer een europeesche areopagus zulk een theorie verkondigt. Dat is het wat de mogendheden juist voortdurend vergeten hebben. Nooit waren zij bereid tot de consequentiën harer stellingen door te gaan, nooit bereid de practische uitvoering harer bevelen te verwezenlijken: vandaar bij haar handelen aarzeling op aarzeling en voor haar beschermelingen teleurstelling op teleurstelling. Zij hebben zich meermalen recht bespottelijk aangesteld, doch tot haar verschooning strekke, dat, zoo zij zich gewacht hadden voor 't maken van een dwaas figuur, zij Europa in de rampen van een oorlog zouden hebben gestort.
Bovendien het streven om internationale verwikkelingen te voorkomen en te smoren door voortdurende samenwerking der zes groote mogendheden verdient waardeering, al heeft de uitvoering ook niet geheel aan het denkbeeld beantwoord. Het is, alsof men gepoogd heeft de zes mogendheden tot een blijvend europeesch scheidsgericht te vormen, dat zich echter voorloopig alleen met de oostersche verwikkelingen heeft beziggehouden. Ongelukkig liet de wijze van handelen van het scheidsgericht uit het oogpunt van recht wel iets te wenschen over. Bij de grieksche quaestie bijv.
| |
| |
heeft niet het geïmproviseerde tribunaal keunis genomen van een geschil, dat aan zijn oordeel werd onderworpen, maar is het begonnen met de quaestie te scheppen en is het geëindigd met haar te beslissen zonder de partijen te hebben gehoord. Dat dit eigenlijk niet recht in den haak is, begint men eindelijk te gevoelen blijkens het plotseling opgedoken voorstel om de grieksche zaak nog eens te behandelen, maar dan Turkije en Griekenland beiden te hooren. Waarom niet? het europeesche scheidsgericht is nog jong, en al doende kan men leeren. Maar dan verder? Dan blijft dezelfde moeilijkheid, waarmede het scheidsgerieht nu al twee jaren lang geworsteld heeft, hoe de uitvoering van zijn beslissingen te verzekeren. Zoo de mogendheden ooit het naïeve geloof hebben gekoesterd, dat zij maar te spreken hadden om gehoorzaamd te worden, dan hebben zij dat geloof al zeer spoedig voor bittere ervaringen moeten prijs geven. En wat beteekent een vonnis, dat niet uitgevoerd wordt? Het ligt voor de hand, dat dit scheidsgericht der mogendheden alleen dan gevolg kan hebben, als de rechters zelven zich verbinden den weerspannige met geweld tot gehoorzaamheid te dwingen. Feitelijk zou dan dikwijls, ten einde een oorlog te voorkomen, een oorlog gemaakt moeten worden. Geheel anders is het natuurlijk bij die gelukkig niet meer zeldzame arbitrages, waarbij twee partijen uit eigen beweging een geschil brengen voor een eigen gekozen rechter, die zelf geen belang heeft bij het geschil en in wiens uitspraak zij zich verbinden te berusten.
Hiermede is intusschen niet gezegd, dat het denkbeeld van een scheidsgericht der mogendheden geen toekomst zou hebben. Het zal gezag en invloed niet ontberen, zoo twee voorwaarden vervuld zijn, die bij zijn uitspraken in oostersche zaken te eenen male ontbraken. In de eerste plaats moet de verdenking, dat de mogendheden door eigenbelang niet minder dan door liefde voor het recht gedreven worden, niet op haar kunnen kleven; in de tweede plaats moeten zij zich door volkomen eenswillendheid een zedelijk overwicht weten te veroveren. Hoe het stond met de belangeloosheid en eensgezindheid in de Oostersche zaken, bleek al te duidelijk, al werd ook het decorum bewaard en het zoogenaamd europeesch concert verheerlijkt.
Waren de kleine geschillen en kibbelarijen tusschen de mogendheden, door den wel nooit geheel te dooven naijver en achterdocht inge- | |
| |
geven, juist belangrijk genoeg om een doortastende algemeene politiek te voorkomen en Turkije te stijven in zijn verzet, van een algemeener standpunt beschouwd, zijn die oneenigheden toch in 't afgeloopen jaar niet van beteekenis geweest en kan het jaar 1880, wat de internationale betrekkingen betreft, een jaar van kalmte en vrede worden genoemd. Bismarck achtte het nu en dan raadzaam het buitenland te laten bemerken, dat Duitschland steeds tot de tanden gewapend is en gereed zou zijn, als zijn naburen eens booze plannen koesteren. Er verschenen dan een paar krijgshaftige artikelen in de hem getrouwe bladen, met waarschuwingen aan den buurman in het Oosten en aan den buurman in het Westen, en een paar weken lang werd Europa dus beroerd door een pen en inktoorloog. Doch die stormen bedaarden spoedig, en als de keizer weer de gelegenheid zocht om zijn sympathie voor het russische vorstenhuis te doen blijken, Bismarck aanleiding vond een beleefdheid aan de fransche republiek te bewijzen, dan heerschte weder de meest kalme stemming in den politieken dampkring. Werkelijk gevaar dreigde dan ook nooit van Oost of West. Rusland had te veel met het nihilisme te kampen en was te zeer oeconomisch uitgeput om vooreerst aan de verwezenlijking van panslavistische idealen te denken. En wat de fransche republiek betreft, wel bijna niemand is het oordeel van baron Hübner toegedaan, die in de oostenrijksche delegatie, na sinds het fiasco zijner diplomatieke loopbaan jaren lang gezwegen te hebben, én in 1879 én in 1880 een groote rede hield, om waarschuwend te wijzen op dien zwarten stip aan den horizon, de fransche
republiek, die Europa met een vreeselijk onweder bedreigde. In hoeverre de fransche republiek voor Frankrijk zelf gevaarlijk is, willen wij voor 't oogenblik daarlaten, maar voor Europa? De elkander opvolgende ministers van buitenlandsche zaken trachten het elkander af te winnen in vredelievendheid; geen staatsman is er en geen ernstig blad, of zij prediken vrede en nog eens vrede; ja de vroegere zucht naar avonturen heeft voor zoo angstvallige berekening plaats gemaakt, dat reeds gevraagd is of de Don Quijote der natiën, op weg is een Sancho Pansa te worden. Wel coquetteeren sommige leiders der publieke opinie nu en dan nog met hun revanche-politiek, maar zij dragen toch steeds zorg - hoe het Sarah Bernhardt ook moge ergeren, die te Kopenhagen haar poging zag mislukken om verwikkelingen te veroorzaken - die revanche tot een onbepaalde
| |
| |
toekomst te verschuiven, en liever dan een beroep op de wapenen, een beroep te doen op de gerechtigheid der geschiedenis. Tien jaren zijn echter nog niet voldoende geweest om den wrok in het hart der natiën te dooden en de verbittering, zoo al niet in sympathie, wat te veel gevergd ware, dan toch in waardeering te doen overgaan. Hoogst zelden ontmoet men bijv. in gezaghebbende fransche tijdschriften een onpartijdig oordeel over Bismarck en zijn politiek, even zelden in duitsche geschriften iets anders dan een geringschattend oordeel over het fransche volkskarakter tegenover het duitsche. En Elsas-Lotharingen gevoelt zich nog even innig als vroeger aan Frankrijk verknocht, hoe ook de grijze stadhouder von Manteuffel zich beijvert de bevolking te winnen door een verzoenende politiek, die hem meer blaam van duitsche dan dank van fransche zijde heeft doen oogsten. Toch behoeft men de hoop niet op te geven, dat eens een tijd zal komen, dat de romaansche en de germaansche geest elkander zullen begrijpen en waardeeren, onmisbaar als zij beiden zijn voor de harmonische ontwikkeling der menschheid. Beiden, Romanen en Germanen, hebben zeker nog een lang tijdperk van ontwikkeling voor zich, en wat ziju tien jaren in de geschiedenis der menschheid?
Wat de overige mogendheden betreft, de verandering van ministerie in Engeland mocht de stelling van dit land eenigszins wijzigen, door het te doen overhellen naar Rusland en het te vervreemden van Oostenrijk, ernstige verwikkelingen werden hierdoor niet veroorzaakt. Italië gaf zich het eene oogenblik af met anti-Oostenrijksche manifestaties naar aanleiding van Trente en Triest, het andere met anti-Fransche wegens Tunis, maar nu het ernstiger zaken te doen heeft, denkt het niet meer aan die verpoozingen van den parlementairen vacantietijd. De Oostenrijk-Hongaarsche monarchie zelf eindelijk had de handen te vol met den inwendigen rassenstrijd om zich tegenover het buitenland te zeer op den voorgrond te stellen.
Bij die algemeen vredelievende stemming blijft echter de leer, dat bereid te zijn tot den oorlog den besten waarborg biedt voor den vrede, het geliefde adagium der europeesche staatslieden. Ook dit jaar weder was het een ware wedloop onder de regeeringen, wie aan haar weermiddelen de meeste uitbreiding en de grootste volkomenheid kon geven. En het middel is nog niet gevonden om de beoogde resultaten te bereiken zonder de beste volkskrachten te
| |
| |
verspillen en de zware budgetten met steeds toenemende deficitten te belasten. Te erger knelde deze druk, omdat de draagkracht der natiën met die vermeerderde lasten geen gelijken tred houdt. Ook het jaar 1880, al staat het niet met een zoo zwarte kool aangeteekend als zijn voorganger, behoorde uit oeconomisch oogpunt niet tot de gunstigste. De oorzaken zijn vele en velerlei, en zoo op eenig gebied, dan valt het op dit dikwijls moeilijk, oorzaken en gevolgen te ontwarren. Toch zijn vele regeeringen maar al te spoedig gereed met haar maatregelen van wetgeving, waarmede zij meenen het kwaad te kunnen bezweren, zonder dat zij tot den wortel daarvan zijn doorgedrongen en zonder dat zij de werking harer geneesmiddelen hebben berekend. In Duitschland kon men het reeds ondervinden, dat de zoogenaamde bescherming der nationale nijverheid door middel van een uitgebreid systeem van invoerrechten eer nadeel dan bescherming schijnt aan te brengen. Frankrijk maakt zich niettemin gereed op dien weg te volgen. Het nieuwe tarief, reeds zoo langen tijd in wording, deed, zooals het door den minister Tirard werd voorgesteld, eenige beschroomde stappen in de richting van grootere vrijheid, doch, hoe warm freetrader de minister zich met den mond betoonde, over 't geheel was hij nog wel zoo protectionistisch als de duitsche rijkskanselier, die zijn tegenovergestelde overtuiging niet onder stoelen of banken stak. De kamer, waar bij de discussie over dit tarief wel elk bijzonder belang zijn vertegenwoordiger, het algemeen belang slechts weinige inzichtvolle verdedigers vond, wist wel van verscherpen, maar niet van verzachten. En thans maakt de senaat zich gereed, waar hij nog maar een enkel vrijhandels-beginseltje vindt, het niet la mort sans phrase, maar
waarschijnlijk la mort onder een zee van phrases te bereiden. Daarnevens mag de koopvaardijvloot zich met aanzienlijke premiën verblijden, een aanmoediging tot lange en verre, zij het ook volkomen nuttelooze reizen, en de Italiaansche reeders smeeken hun regeering dit schoone voorbeeld van Frankrijk te volgen. Zelfs in het kleine vrijzinnige België gevoelt men zich blijkens de jongste kamerdiscussiën door dien stroom van protectionisme meegesleept. Terwijl vooral de leus van nationaliseering van den arbeid - natuurlijk van duitschen oorsprong - grooten opgang maakt, ontstaat in de internationale handelsbetrekkingen een betreurenswaardige onzekerheid. Jarenlang zag men algemeen het meeste heil in trac- | |
| |
taten met de clausule der meestbegunstigde natie; in onze dagen vernemen wij telkens van opzeggingen dier tractaten, zonder dat het nog recht duidelijk is, wat daarvoor in de plaats zal treden. In voorloopige verlengingen zoekt men voorloopig heil. Inmiddels zoekt men: de een spreekt van tol-unies, de ander wil het stelsel der tractaten blijven volgen, een derde bepleit de voordeelen van geheel onafhankelijke tarieven. Bij die onzekerheid wordt men onwillekeurig herinnerd aan het: il n'y a que le provisoire qui dure, maar op een stelling als deze kan de handel zich moeilijk verlaten, die van al die twijfelingen den druk ondervindt.
Al te veel wordt op dit gebied verwacht van wetten, en het mag gevraagd worden, of men zich wel genoeg rekenschap geeft van de groote wijziging der oeconomische verhoudingen, door den natuurlijken loop der zaken teweeggebracht. Oudhollandsche wijsheid maande om de bakens te verzetten, als het tij verloopt. De stroom kan geleid worden, - uitstekend, maar hopeloos werk is het een dam op te werpen tegen zijn vaart, dien hij eenmaal zeker zal doorbreken, veel grooter verwoestingen aanrichtend, dan men eens wilde voorkomen. Er wordt geroepen om nationaliseering van den arbeid: gevoelt men dan niet, dat het juist in de richting van den tijd ligt den arbeid te internationaliseeren, als het vergund is dit woord te gebruiken? Nu de perken van ruimte en tijd niet meer gelden, gaat het niet meer aan zich binnen enge grenzen op te sluiten en moet het beginsel van verdeeling van den arbeid ook in het wereldverkeer worden toegepast. Als het verre Westen ons van brood, Chicago ons van vleesch voorziet, als straks Australië en de la Plata-landen met elkander komen concurreeren op de Londensche markt, dan past geen angstig klagen over den ondergang van nationalen landbouw en veeteelt, maar in de eerste plaats dankbaarheid, dat de goedkoope voedingstoffen binnen het bereik worden gebracht van den mingegoede, en verder - oplettend uitgezien, hoe ons te schikken naar de veranderde omstandigheden en snel ons geworpen op dien tak van bedrijf, die ons het overwicht in den strijd om het bestaan verzekert. Dan ons beijverd niet om onzen arbeid nationaal te maken, maar om met onze voortbrengselen op de wereldmarkt te concurreeren, wat geschieden kan door de grondstoffen van belasting te bevrijden, door wetenschappelijke studie, door degelijken arbeid en bovenal ook door tact en
vlugheid, om naar alle oorden der
| |
| |
wereld met die voortbrengselen door te dringen. De ondervinding moet ook in deze de beste leermeesteres blijken. Dat het althans aan ondernemingsgeest niet faalt om zich stout te werpen in het onbekende, heeft het afgeloopen jaar overvloedig bewezen. De sporen van Nordenskjöld navolgende, zoeken de kooplieden van het Noorden een handelsweg door de IJszee naar de monden van Siberië's groote rivieren. De heer de Lesseps heeft het kapitaal bijeengebracht om de landengte van Panama door te graven en een nieuwen wereldweg te scheppen, die de havens van Westelijk Europa nader zal brengen tot Valparaiso en San Francisco, de Atlantische havens van Amerika tot Shanghai en Yokohama. Het plan van Fransche ingenieurs en staatslieden om het binnenland van Afrika toegankelijk te maken voor de beschaafde wereld, door een spoorweg van Algiers over Timbuctoo naar den Senegal, neemt reeds vorm en wezen aan, en reeds wordt verhaald van een concurreerend Engelsch ontwerp, dat Tripoli met het Tschadmeer zal verbinden. Frankrijk en Duitschland beiden richten hun blikken op de Zuidzee-eilanden, om daar nieuwe débouché's voor hun uitvoerhandel te zoeken, waarbij het alleen minder juist gezien schijnt, dat zij hun doel trachten te bereiken langs den verouderden weg van kolonisatie. Oostenrijk-Hongarije breidt den kring van zijn handelsrelatiën door zijn Lloydstoomers hoe langer hoe verder uit, en Antwerpen, Hamburg en Bremen bewijzen van jaar tot jaar meer, hoe door den handel vrijheid te laten en hem alleen te beschermen door 't verstrekken van inrichtingen ter vergemakkelijking van 't verkeer, wereldmarkten worden geschapen. Dat alles belooft voor de toekomst.
Het spreekt van zelf, dat, noemden wij den oeconomischen toestand in het afgeloopen jaar betrekkelijk ongunstig, dan alleen het oog gericht is op Europa. Geheel anders stond het geschapen met de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, wier bloei te sterker het kwijnend leven aan deze zijde van den oceaan deed uitkomen. Daar zag men - een tot nog toe eenig verschijnsel in de wereldgeschiedenis - de nationale schuld sneller aflossen, dan andere natiën haar vermeerderen. Nergens bloeide als daar landbouw, veeteelt en handel, en zoo groot was er de aanwas van den nationalen rijkdom, dat zelfs de slechte gevolgen van het hooge beschermende tarief werden geneutraliseerd. Wellicht wordt ons toegevoegd, dat wij ook in Europa een uitzondering hadden moeten
| |
| |
maken voor Frankrijk. Ook hier toch bleek de nationale rijkdom zoo aangegroeid, dat de opvolgende ministers van financiën zich populair konden maken door het afschaffen van belastingen, terwijl zij in andere landen zich afpijnigen in het vinden van nieuwe belastingen, die niet op al te veel weerzin zullen stuiten. Het verschijnsel is zonder twijfel verblijdend, doch men moet niet vergeten, dat eok geen land sedert 1870 zwaarder lasten te dragen had. De drukkende belastingen, toen opgelegd, werden slechts daarom met zooveel onderwerping en offervaardigheid gedragen, omdat een ieder begreep, dat er wat geleden moest worden om Frankrijks herboorte mogelijk te maken.
Trade always comes back and finance never ruined a country luidt een meer dan eens terugkeerende opmerking in Lord Beaconsfields laatsten roman, in den mond van Lady Montfort, een dier geheimzinnige hertoginnen, van wier wenken de schrijver ons wil doen gelooven, dat het lot van Engeland afhangt of hing. Er ligt iets waars in dit woord, gelijk in al dergelijke politieke orakeltaal, maar het is met dat al mogelijk, dat er oogenblikken komen iu het leven der natiën, waarin die geringgeschatte zaken van trade and finance levensquaesties zijn en waarin zij de natiën op den rand van een afgrond kunnen brengen. En dan gaat het niet aan ze hooghartig als min beduidend ter zijde te stellen om zich alleen bezig te houden met real politics and foreign affairs. Het waren deze quaesties, die noodzakelijkerwijze in 't afgeloopen jaar alom op den voorgrond traden en die de inwendige politieke geschiedenis der landen weinig afwisselend en aantrekkelijk, voor het volksleven niet minder gewichtig maakten. In Engeland zelf niet het minst, waar maar al te veel van die reëele politiek is gedreven en waar men thans staat voor een oeconomische crisis, die de verst reikende gevolgen kan hebben. De Iersche quaestie is herrezen, en herrezen in een schrikwekkender vorm dan ooit te voren. Het eindigende jaar laat ons hier staan voor een pijnigend raadsel. Nog steeds tracht het ministerie het land gerust te stellen, maar het is de vraag, of het zelf gerust is. Terwijl de golven van het verzet zich verder en verder uitbreiden en hooger en hooger stijgen, terwijl de bevolking gewapend tegenover elkander staat en misdaden dagelijks gepleegd worden en straffeloos blijven, beweert de eerste minister nog, dat zooveel mo- | |
| |
gelijk de
orde bewaard en de wet gehandhaafd wordt. Geen dag vroeger dan den bepaalden, den 6den Januari, heeft men het parlement bijeen willen roepen. Huiverig is men blijkbaar om buitengewone maatregelen voor te stellen. Doch zal het uitstel baten? Weinigen zijn er meer buiten eenige verstokte doctrinairen, die voor den vorm het wezen prijs geven, die nog gelooven, dat zonder krachtige maatregelen van de zijde van het gezag orde en rust hersteld kunnen worden. Van een doortastende, of maar eenvoudig van een consequente politiek van het kabinet was tot nog toe geen spoor te ontdekken, en spijt herhaalde démenti's wordt ernstig betwijfeld aan de eensgezindheid in den boezem van het kabinet. Het behoeft wel geen betoog, dat zulk een twijfel bij zulke omstandigheden demoraliseerend werkt, en dat met des te meer verlangen naar dien 6den Januari wordt uitgezien, die naar verwacht wordt, voorstellen tot schorsing der Habeas Corpus Act en tegelijk tot hervorming der landwetgeving zal brengen.
Zoo gaat Engeland zeker niet met blijder vooruitzichten het jaar 1881 in dan het 't jaar 1880 is aangevangen. Doch wij weten, dat op geen gebied de vooruitgang steeds geleidelijk plaats heeft zonder Schokken, zonder tijdelijken teruggang, en wij weten, dat dikwijls een crisis moet doorloopen worden, eer een hoogere ontwikkelingsvorm kan geboren worden. Het is noodzakelijk dit steeds in het oog te houden, waar wij toestanden vergelijken, die door een zoo korte spanne tijds als een jaar, van elkander gescheiden zijn. Men neme Oostenrijk-Hongarije, dat eveneens in veel ongunstiger toestand schijnt dan een jaar geleden. Scherper dan voor een jaar staan de verschillende rassen tegenover elkander, en het ministerie-Taaffe heeft nog van geen der partijen veel dank geoogst voor zijn pogingen om verzoenend en bemiddelend op te treden. Allerwege beschuldigingen van verdrukking: de Czechen en Slovenen klagen over de Duitschers, de Duitschers in Hongarije over de Magyaren, in Istrië en Triest over de Italianen, in Bohemen over de Czechen, de Ruthenen over de Polen enz. enz. Op de kleingeestigste wijze geeft zich de verbittering lucht, als bijv. de Magyaren in Pest het duitsche theater sluiten of de Duitschers in een verordening die den Czechen vergunt voor de rechtbanken hun eigen taal te gebruiken, een inbreuk op de heiligste wetten zien. Was niet aller verknochtheid aan het huis Habsburg de band, die de heterogene
| |
| |
elementen bijeenhield, men zou vreezen, dat de monarchie in duizend stukken uit elkander zou spatten. Doch wie zal zeggen, of wij hier niet getuigen zijn van zeer natuurlijke verschijnselen, die in den ontwikkelingsgang van een zoo samengesteld lichaam noodzakelijk moeten plaats hebben? Dat een gevoel van zelfstandigheid, een behoefte aan eigen ontwikkeling bij de verschillende onderdeelen ontwaakt, is geen reden tot klagen, dat bij de nog weinig ontwikkelden dat gevoel zich vaak op buitensporige en kleingeestige wijze uit, geen reden tot angst. Een zekere mate van middelpuntvliedende kracht moet opwegen tegen de middelpuntzoekende: den juisten middenweg te vinden is geen vraagstuk, dat in een paar dagen wordt opgelost. Maar er is geen enkele reden om aan te nemen, dat men tegenwoordig, nu de nationaliteiten elkander minder verdragen en heftiger bestrijden, daarom verder is van het ideaal der confederatie.
Duitschlands inwendig leven bood zeer weinig merkwaardigs aan. Pogingen, half geslaagde, mislukte en embryonische, van Bismarck om de financiën naar zijn idealen te vervormen en het oeconomisch leven in wettelijke vormen te klinken, maken den hoofdschotel uit. Tot stand kwam er nagenoeg niets, maar onder den invloed van Bismarcks oeconomische politiek, thans zijn geliefde bezigheid, schoten allerlei plannen als paddestoelen uit den grond op. Reeders, industrieelen, kooplieden, agrariërs, christelijk-socialen, allen zijn bezig geweest met het formulceren van wetsontwerpen, die grootendeels de een meer de ander minder naar de studeerlamp riekten, doch waarmee de ontwerpers zich voorstelden de kwalen der maatschappij als met één slag te genezen. De Rijkskanselier was over 't geheel verdrietig gestemd, omdat zijn ontwerpen niet zoo zonder slag of stoot werden goedgekeurd; hij zonderde zich veel af op Friedrichsruh, verre van werkeloos, doch, zooals Bruno Bauer zou zeggen, om uit te zien of de Wirrwarr daarbuiten hem ook ergens gelegenheid zou geven met zijn machtige hand in te grijpen. Te midden van dien Wirrwarr was er één beweging, die oorspronkelijk nauwelijks opgemerkt, langzamerhand aangroeiend, zich uitbreidde, totdat zij nu onlangs tot verbazing der beschaafde wereld den omvang van een ware agitatie had aangenomen. Wij bedoelen natuurlijk de beweging tegen de Joden, waarbij beschaafde en geleerde mannen uit het Culturvolk zoover gingen, dat zij uitsluiting der Joden uit zekere belangrijke bedieningen eischten. Te ongerijmder, nu het congres te
| |
| |
Berlijn de gelijkstelling der gezindten zelfs tot een beginsel van internationaal recht had verheven, en van Rumenië bijv. onmiddellijke gelijkstelling der Joden met de Christenen als voorwaarde voor zijn onafhankelijkheid geëischt had. De beweging heeft haar hoogtepunt bereikt, al wordt zij door zoogenaamd christelijk socialen nog ijverig geëxploiteerd: zij is in 't parlement ter sprake gebracht, en het ministerie heeft verklaard geen verandering der wet ten nadeele der Joden te zullen voorstellen. De liberale partij klaagde wel, dat het zoo koeltjes gezegd werd, maar het is niettemin gezegd, en het wordt niet ongezegd, al kwam de Norddeutsche een week later met de ongemotiveerde hatelijkheid aan, dat er in een beweging, die door mannen als Richter en Rickert zoo heftig wordt bestreden, toch wel iets goeds moet steken. Wij twijfelen niet of de beweging zal afnemen en doodbloeden. Het wil ons voorkomen, dat wij hier te doen hebben met een der vele uitingen, waartoe het misnoegen over den oeconomischen toestand aanleiding heeft gegeven. Men vereenzelvigde een zekere groep invloedrijke personen in de handels en geldwereld, wier richting men verderfelijk achtte, met het Jodendom, en hieraan voornamelijk, al liep er ook bij dezen en genen Christelijken kampvechter wat godsdiensthaat onder, had de kreet: weg met de Joden! zijn oorsprong te danken. Nu van dezen dan van genen maatregel, van staatswege te nemen, heil verwachtende voor het opbeuren van de volkswelvaart, meende men een oogenblik in het uitbannen der Joden uit allerlei betrekkingen, gelijk vroeger in andere middeltjes, een panacee te hebben gevonden.
De gebeurtenissen in Frankrijk wekten het gansche jaar door oneindig veel meer belangstelling. Voortdurend afwisseling, leven, beweging. Of het resultaat grooter is? Het schijnt ons toe, dat, op een afstand gezien, veel van die geruchtmakende gebeurtenissen haar beteekenis verliezen. Men neme bijv. die tallooze ministerverwisselingen: cela semblait être quelque chose, mais cela n'est rien. Dezelfde geest is blijven heerschen, dezelfde geest ook, die onder het keizerrijk heerschte, die onder alle régimes heeft geheerscht. De vrijheid is en blijft de afgod, dien de Franschen aanbidden, maar in het leven verloochenen. Bij al den voorspoed, dien Frankrijk geniet, is er toch misschien geen land, dat uit politiek oogpunt met minder voldoening op het afgeloopen jaar kan terugzien. Te herhaaldelijk behandelden wij de fransche zaken om er nu nog nader op terug te
| |
| |
komen. Merken wij sleehts op, hoe heerlijk de uitvaart van het jaar te Parijs wordt gevierd door de ellendigste persoonlijke geschillen tot in 't oneindige uitgesponnen, waarbij de Lantarenman zijn goeden naam geheel te grabbelen gooit, en door het zinledig getier van een pers der communehelden, die niet alleen ni Dieu ni maître maar geen gezond verstand en geen greintje goeden smaak meer kent.
Wat de overige groote mogendheden aangaat, Italië ontwikkelde zich vrij bevredigend, en Rusland slaapt weer voort, na de vreeselijke schokken van het nihilisme, onder den ijzeren greep van het despotisme. Werd het stelsel wat billijker en zachter soms toegepast, het was te danken aan den man, die tijdelijk de opperheerschappij voert. Van beteekenis zijn zulke soms hooggeroemde verbetering en niet, want de personen gaan voorbij en het stelsel blijft.
Het wordt tijd dit hoogst vluchtig overzicht te sluiten. Is het te vluchtig en heb ik verzuimd van gewichtige verschijnselen melding te maken? Misschien acht men het onvergefelijk, onder aanroeping van het Gambettistische Le cléricalisme c'est l'ennemi, dat ik geen woord over had voor den strijd in België en Frankrijk tegen de clericalen gevoerd. O zeker, ik erken mede het hooge gewicht van den strijd tegen het clericalisme, aldus verstaan, dat de strijd gevoerd moet worden tusschen den geest van het vrije onderzoek en den geest van het clericalisme. Maar ik kan nog steeds niet inzien, dat een twist over de pauselijke legatie en een banvonnis tegen ettelijke monniken ons een stap verder brengen in dezen bij uitnemendheid geestelijken strijd. De opheffing der pauselijke legatie door België beschouwende als een wijzen, te lang uitgestelden maatregel, den kruistocht tegen de Fransche geestelijken als een ongerechtvaardigde vervolging, die den geest van het Fransche bestuur teekent, geloof ik in beide feiten op zich zelf geen wereldgebeurtenissen te moeten erkennen.
Het clericalisme een vijand, voorzeker, maar is het verstandig door hierin den vijand bij uitnemendheid te zien het oog te sluiten voor zooveel, wat bestreden moet worden? De onwetendheid, die zich voedt met klinkende woorden en droomt van utopieën; de willekeur der machtigen, die het algemeen belang slechts zien door den bril van hun bijzonder belang; de partijzucht, die geen waardeering kent, maar het anathema uitspreekt over andersdenkenden; de slaafsche geest, die het succes aanbidt en buigt voor den
| |
| |
Mammon in spijt van het recht; de geest der despotie, die de levenskiemen verstikt en de rookende vlaswiek vertrapt ..... Zou het waar zijn, wat de groote geschiedschrijver reeds voor jarenheeft gezegd en wat meermalen, ook in de jongste dagen, is herhaald, dat als wij het luisterend oor aan den bodem leggen, het hoefgetrappel vernomen wordt der benden, die daar naderen, hier de vaan der sociale revolutie, daar die van het panslavisme ontrollende, gereed om den strijd op leven en dood met onze beschaving te aanvaarden Zijn wij dan voldoende voor dien strijd gewapend, aan het einde van 1880 beter dan aan het einde van 1879? Het is een vraag, die ik ten slotte stel, doch waarop ik huiver te antwoorden.
R. Macalester Loup.
NB. Geschreven vóór den Transvaalschen opstand, den waarschijnlijk hopeloozen, doch door elk Nederlander toegejuichten strijd. Rebellie zeggen de Engelschen. Doch hun dichter Moore antwoordt:
Rebellion? foul, dishonouring word,
Whose wrongful blight so oft has stain'd
The holiest cause that tongue or sword
Of mortal ever lost or gain'd
R.M.L. |
|