| |
| |
| |
Verre handelsvrienden.
Verzameling van consulaire verslagen.
II.
Nauwelijks had het tegenwoordig Ministerie bij zijn optreding de plechtige gelofte afgelegd, trouw te zullen blijven aan onze liberale handelspolitiek, of enkele van de gelukkig al zeer schaarsche leden der Tweede Kamer, die de leer aankleven van bescherming der weinigen ten nadeele van haast allen, verhieven hunne stemmen tegen die verklaring. Maar verder dan het gewone refrein, dat vooral in dagen van moedeloosheid in alle bedrijf als deze, vrijheid van verkeer noodlottig was, vermochten zij 't niet te brengen. En alweer bleef natuurlijk het bewijs uit van eenig verband tusschen de bestaande crisis en een liberaal handelstarief. Geen enkel frisch argument, geene nieuwe gedachte, zelfs geen overtuigend bewijs van grondige kennis der belangen waarvoor zij toch groote woorden gebruikten, werd gehoord, maar bij den blooten nagalm van sedert jaren verkondigde en telkens wederlegde beweringen bleef 't ook thans. Mij rest dan ook alleen dankbaar te vermelden, dat de overgroote meerderheid der volksvertegenwoordigers die liberale geloofsbelijdenis met ingenomenheid begroette als veelbelovend voor de toekomst.
Nu reeds plichtgevoel mij dringt die bemoedigende parlementaire uitspraak hier in herinnering te brengen, moet ik daar toch nog even een inderdaad sterk sprekend bewijs bijvoegen, hoe noodlottig dikwijls de bescherming van den éénen tak van nijverheid op andere werkt, hetwelk de consulaire verslagen mij zoo ongezocht aan de hand geven.
Door de bescherming in Frankrijk van de suikerindustrie met een recht van meer dan de waarde, worden er de prijzen der beschuit voor scheeps- en vooral weeldeverbruik, waarvan
| |
| |
suiker een hoofdbestanddeel uitmaakt, aanzienlijk verhoogd. De kolossale fabrieken daarvan in Calais hadden een groot debiet in het buitenland. Maar nauwelijks waren de suikerrechten in Engeland afgeschaft, of het zooveel goedkooper Engelsche product verdreef het Fransche onmiddellijk van alle vreemde markten, en zelfs op de binnenlandsche kon het laatste zich nu alleen handhaven onder de bescherming van een hoog recht, dat de buitenlanders keerde. Afschrijving van recht bij den uitvoer is ondoenlijk, omdat de fiscus zich natuurlijk nooit kan vergewissen hoeveel suiker een zekere hoeveelheid beschuit inhoudt. Aldus doodt de bescherming der eene nijverheid de andere, en is het stelsel zelf een invretende kanker voor de algemeene welvaart. Daarenboven is 't altijd de groote industrie die beschermd wordt, want die alleen weet zich krachtig te doen gelden.
Er heerscht tegenwoordig in Frankrijk een opgewekte stemming voor alles wat den arbeid winstgevender belooft te maken. Levendig houden de gemoederen er zich bezig met vraagstukken als: wat meer in 't belang van het land zou zijn, handelstractaten te sluiten, of wèl een algemeen tarief in te voeren met de gewone bepaling der meest begunstigde natie, en de quaestie der benoeming van rijkscommissiën tot verbetering der zeehavens en binnenlandsche kanalen. Want ook daar te lande is men diep doordrongen van de onmisbaarheid om door goede kanalen niet alleen het monopolie der spoorwegen te breken, maar ook het vervoer mogelijk en gemakkelijk te maken van zware goederen, welker verzending alleen op goedkoope wijze mogelijk is. En ons, een visschersvolk van ouder tot ouder, haast in 't vischnet geboren en getogen, moet 't - om geen ander woord te gebruiken, - althans vreemd voorkomen te lezen, dat van de 187 visschersvaartuigen welke te Boulogne t'huis behooren niet minder dan 150 een kleine stoommachine aan boord hebben, voor het gemakkelijker hanteeren van scheepsen vischtuig. Zulk een volk in zijn geheel te beoordeelen naar 't geen er van rondslentert op de Parijzer boulevards, blijkt dan toch nog al vrij onjuist te zijn!
Blader de Engelsche verslagen door, na de Fransche gelezen te hebben, en een geheel andere toon klinkt u in de ooren. Hoe deugdelijk wij ook vertegenwoordigd zijn in de aanzienlijke haven- en handelssteden van Liverpool en Glasgow, zoo vernemen wij van daar toch weinig anders dan de bevestiging van het bekende feit, dat Groot-Brittanje overal machtige mededingers
| |
| |
krijgt; in Westfalen voor zijn kolen, in België voor zijn ijzer, en in Britsch-Indië voor zijn katoen en jute. En al moge 't van flinkheid getuigen, dat de fabrikanten van naaigaren hun industrie in Amerika zelf gaan uitoefenen nu hooge rechten hun den invoer daar beletten, zoo blijft dat toch een nadeel voor de nationale bedrijvigheid.
Engeland doorleeft moeielijke tijden, waarvan het einde waarlijk nog niet te voorspellen is. In dwazen overmoed moge het zijn krachtige vuist loodzwaar doen drukken op de ongelukkige volken in Azië en Afrika, die bij al hun onwetendheid toch scherpzinnig genoeg zijn om het juk der Britsche regeering minder begeerlijk te achten, het drukt daardoor tevens zóó loodzwaar op de eigene ingezetenen, dat maar al te velen er onder bezwijken. Of is reeds de enkele tabel der faillissementen in den Engelschen groothandel gedurende de laatste jaren, niet een sprekend bewijs, hoe zelfs die, zoo men onderstellen mag, meest krachtige tak van volksbedrijvigheid, onder de algemeene omstandigheden lijdt? Cijfers toch van faillissementen onder die handelsgrooten, welke in de jaren 1870 tot 1877 van 1122 in 't eerste jaar, al spoedig klimmen tot 1748 en dan zelfs dat van 2070 en 2087 bereiken, zijn zeker alarmeerende verschijnselen.
Wij Nederlanders staan in deze zaak toch vrij wat hooger in beschaving. Waar de rechtbank zich niet inmengt, hebben wij dat ongure woord van failleeren al lang afgeschaft en spreken veel hoffelijker van liquideeren, zonder ons daarom in 't minste te storen aan het hoe gering aandeel percenten ook waarmede de geldelijke verplichtingen dan toch heeten voldaan te zijn. Gelukkige tijden!
Over 't geheel zijn de mededeelingen van zuidelijk Europa opgewekter en bemoedigender dan die van het noordelijk deel. De ware kooplui en zeevaarders zijn vooral in het Noorden te huis. Maar nadat zij op doortastende wijze alle afstanden verkort en alle hindernissen voor het onderling verkeer weggeruimd hebben, staan zij nu haast verlegen hoe nieuwe bronnen van onderhoud te vinden, sedert de oude door al dat woelen en werken gaandeweg verstopt zijn. In het Zuiden daarentegen wonen meer de mannen van nijverheid. Niet van die massale fabriekmatige productie welke alle mededinging doodt door ongekend lage prijzen, zoodat de hoeveelheid geheel de hoedanigheid overheerscht, maar van die fijnere industrie
| |
| |
welke alleen door smaak en een waarachtig kunstenaarsbesef gedreven kan worden, en waaraan oorspronkelijkheid van opvatting en vinding altijd weer nieuwe levenskrachten bijzet. Aardig is 't om het verslag van onzen consul te Venetië op te slaan en in dat stuk, hetwelk door zijn volledigheid en rijkdom van mededeelingen en wenken en raadgevingen inderdaad een model mag heeten, de cijfers van productie na te gaan van allerlei vakken van nijverheid welke wij hier te lande nauwelijks anders dan bij name meer kennen, en die toch alleen aan het kunstgevoel der beoefenaars te danken zijn. Dat zijn van die gelukkige bedrijven welke geene mededinging te duchten hebben, omdat alleen hij die ze uitoefent het geheim daarvan bezit. Door zijn talent en vindingrijkheid weet hij gedurig andere vormen aan zijn voorwerpen te geven, zoodat ze altijd nieuw en altijd weer verrassend zijn en daardoor telkens grage koopers vinden. Van dat voor alle andere landen zoo ongunstige jaar 1877, spreken de Venetiaansche fabrikanten van geblazen en gesponnen glas en glazuur en mozaïk, dan ook met ingenomenheid, want hun uitvoer klom tot een waarde van twee en een half millioen guldens, waarvan Oost-Indië een derde en Engeland een vijfde kocht. Op meesterlijke wijze weten zij goudsteen te vervaardigen en nabootsingen te maken van lapis lazule, onyx, porphyr, enz. en de meest verwonderlijke galanteriewaren van gesponnen glas. De mozaïkfabricatie levert momentale stukken voor gebouwen, kleinere voor juweliers, en voorwerpen van kunst voor musea en kunstverzamelingen. De uitnemende nabootsingen der antieken, van den bekenden Castellani, wekten op de laatste Parijzer tentoonstelling zoozeer de algemeene bewondering door smaak en juistheid van vorm, met de meest
gelukkige toepassing op onze hedendaagsche gebruiken, dat éénstemmig aan Venetie het eerediploma toegekend werd. En hoe ver staat bij zulke producten de waarde der grondstof verwijderd van die van het product! Alleen de werkman beslist hier. Zonder kunstenaar te worden langs den moeielijken en kostbaren weg welken de schilder of beeldhouwer door te worstelen heeft, weet hij toch aan het pas nog onbruikbaar voorwerp een waarde bij te zetten die niet naar den vasten maatstaf van zooveel geld voor zooveel uur arbeids berekend wordt, maar welke geheel afhankelijk is van zijn grooter of kleiner talent en van de meerdere of mindere ontwikkeling van zijn smaak.
| |
| |
Kortzichtigheid alleen kan de groote waarde ontkennen of voorbijzien van de ontwikkeling des volks op het gebied van kunstnijverheid. Juist thans, nu de oude middelen van bestaan geene voldoende voordeelen meer opleveren, nu alle scheepvaarders ongeveer dezelfde havens bezoeken en alle kooplui elkaar zoowat op dezelfde markten ontmoeten, terwijl alle fabrikanten onderling wedijveren hetzelfde goed altijd nóg goedkooper te leveren, zoodat de strijd des te hopelooozer wordt naarmate er zich meer mededingers in mengen, juist thans moet ieder meer dan ooit in zijn individualiteit dat oorspronkelijke zoeken om alleen zijn weg te vinden, hetwelk geen ander hem ontnemen kan of nadoen. Laat de groote hoop, die geen lust en geen kracht en geen geschiktheid heeft om zelfstandig op te treden, teren op het halve slavenloon waarboven hij zijne eischen ook niet verheffen mag, omdat hij niet in staat is eenigen meerderen of beteren arbeid te leveren dan waartoe ieder mensch, die armen en beenen heeft, bij machte is. Maar hij die hooger vliegen wil en aanspraak maakt op een grooter deel van de genietingen des levens, die een beter loon eischt voor zijn arbeid en zich dus wil verheffen boven het gros van zijne medearbeiders, hij toone door 't geen hij levert, het recht te hebben tot die grootere eischen. Niet door gelijkheid, maar juist door ongelijkheid zal de maatschappij vooruitgaan. De beste prikkel voor allen, is het welslagen van den enkele. En die meerderheid boven anderen verkrijgt de man niet door zuiver lichamelijken en werktuigelijken arbeid, maar door oog en hand te ontwikkelen onder een verstandige leiding. Ons volk heeft op het gebied van kunstvlijt schooner traditiën dan elk ander bijna. Maar terwijl Venetië, dat dien roem met ons deelt, dien ook
nog steeds blijft verdienen, vergenoegen wij ons met aan te zien hoe oorspronkelijk en smaakvol en vernuftig onze voorvaderen werkten, en verwonderen er ons over dat de vreemdeling hunne producten al gretiger tegen goud opweegt.
't Is over en over en blijkbaar toch nog niet dikwijls genoeg herhaald, dat Engeland en Oostenrijk bij de eerste wereld-tentoonstelling, die in 1851 in Londen gehouden werd, schromelijk achterlijk bleken te zijn in alles wat smaak en bevalligheid van vormen en harmonie van kleuren betrof. Diep gevoelden beide natiën die nederlaag en die schande. Maar schuldbesef, en het aangrijpen der middelen om die schande oogenblikkelijk uit te wisschen, waren bij natie en regeering blijkbaar één. De arbeider,
| |
| |
onverschillig of hij hoog of laag gezeten was, in de groote fabriek of bescheiden in de werkplaats, mocht niet langer in dien staat van achterlijkheid blijven, dat besluit stond vast. En met de uitvoering werd niet gedraald. Uitmuntende teekenscholen, met de onmisbare musea van kunstnijverheid, werden onmiddellijk geopend, en het volk als gedreven naar die oefenplaatsen tot verbetering van het kunstgevoel der nijveren. En wat was al spoedig de uitkomst? Laat de afdeeling Groot-Brittanje van elke volgende wereld-tentoonstelling die beter en sprekender vermelden dan ik daartoe bij machte ben, en laat onze verre handelsvriend in Weenen 't ons duidelijk maken. hoe Oostenrijk 't alleen aan het in de hoofdstad gevestigde museum van kunstnijverheid en aan de daarbij gevoegde school te danken heeft, in 1878 te Parijs een eer en een roem te hebben verworven, welke een ieder gaarne aan dat land zal gunnen die het voorrecht genoot in de inderdaad betooverende Oostenrijksche afdeeling te mogen ronddolen.
Daarenboven meene men niet, dat die gelukkige resultaten eenvoudig door medailles en ridderorden bekroond zijn. Integendeel, een aanzienlijk debiet van vele der tentoongestelde voorwerpen was het nuttig en tastbaar weldadig gevolg. Het Orientalische Museum te Weenen, in 1873 opgericht, bewijst 't. In den beginne werd het tijdschrift niet gelezen dat het uitgaf, en de lezingen werden weinig bijgewoond die men er hield. Maar de correspondenten, die over geheel het Oosten verspreid waren, maakten de Oostenrijksche producten daar allengs zoo goed bekend, dat het agentschap in Perzië nu reeds belangrijke zaken doet. Het ontvangt monsters en aanbiedingen en zendingen van goederen van de Oostenrijksche industriëelen, en de aftrek wordt al grooter, omdat de artikelen evenzeer uitmunten door goedkoopte als bevalligheid, waarmede eenvoud volkomen bestaanbaar is.
Maar niet van particuliere krachten wachte men op het gebied der kunstnijverheid veel heil, en dat vooral niet in een land als het onze, alwaar deze zaak op de schromelijkste en onvergeeflijkste wijze jaren lang verwaarloosd is, ten spijt van alles wat de ons omringende landen daarop tot stand brachten. Alleen de regeering is bij machte de noodige maatregelen te nemen om het verzuimde in te halen. Particuliere scholen zònder behoorlijk of met slechts karig geassorteerde musea mogen plaatselijk eenig nut stichten, voor ons land echter zijn ze
| |
| |
gevaarlijk, omdat ze de regeering allicht stijven in haar ongeneigdheid voor deze zaak geld uit te geven. Die heillooze versnippering van krachten belet bij ons elke flinke ontwikkeling, en ze mag ook niet alweer op dit terrein haren doodenden invloed oefenen. Wij hebben te veel in te halen om niet eindelijk eens met deugdelijke middelen op te komen. Wie weet of het tegenwoordige Ministerie niet inziet, dat de tijd van handelen daar is. Maar eer die zekerheid is verkregen, bederve men de zaak niet door versnippering.
Wij klagen hier te lande wel over den stortvloed van vreemde producten waarmede wij overstroomd worden, maar wij wenden geene pogingen aan om onze werklui in staat te stellen even goede en keurige voorwerpen te leveren. Wij klagen, en te recht, over de inderdaad wanhopend smakelooze uitbreiding van sommige onzer steden, en toch wordt tot zelfs in de hoofdstad des rijks zoo weinig voordeel getrokken van dat kosteloos straatonderwijs, hetwelk onze voorvaderen ons in de bevallige lijnen der straten en de sierlijkheid hunner woningen hebben achtergelaten, dat het volgend geslacht zich inderdaad verbazen en bedroeven zal over het erfdeel dat het thans levende achterlaat. In zulk een schilderachtige stad te leven, en toch te midden daarvan rustig voort te werken aan een tweede stad als die thans om de oude verrijst, mag haast onbegrijpelijk heeten. Reeds het slaafsch navolgen van 't geen de mannen van minder algemeene kennis, twee eeuwen geleden, tot stand brachten, zou ons voor allen wansmaak moeten vrijwaren. Zulke feiten zouden dan ook niet mogelijk zijn geweest indien onze regeering het voorbeeld van Engeland en Oostenrijk gevolgd had, en dadelijk na het eerste fiasco onzer nijverheid in den vreemde, alle middelen had aangegrepen, niet om vreemden smaak na te volgen, maar om bij ons volk het oude gevoel voor kunst weer te doen herleven.
Hoe gelukkig de heerschende richting onzer dagen ook moge zijn om het stoomtuig te laten verrichten wat vroeger de menschelijke hand vervaardigde, zoo mogen wij daarin toch niet te ver gaan. De eigen vinding van den werkman wordt dan niet langer gescherpt, het eigenlijke kunstenaarsleven en gevoel niet bij hem onderhouden. De intelligentste arbeider wordt haast zelf een doffe machine. Wij kunnen daardoor niet meer pronken met kunststukken als die uit de kamers der vroegere gilden te voorschijn kwamen, en de eer wordt niet meer geteld
| |
| |
zich meester te toonen in zijn vak door het leveren van een ook meesterlijken arbeid. Alleen om het klinkend en blinkend loon wordt tegenwoordig gewerkt. Dat verhoogt natuurlijk de algemeene beschaving niet, zoo min van den eenvoudigen arbeider als van den schatrijken handelaar, die daarin gelijk staan, dat beide werken om geld te verdienen. Als rijkdom het éénig doel van ons leven moet worden en alleen dat denkbeeld onze ziel vervullen, dan leere men ons ook maar eerbied en achting zelfs te hebben voor de plechtige opgeblazenheid van hem die met minachting op allen neerziet, omdat hij een tonne gouds of wat meer heeft dan een ander, hoewel zijn naam eenig en alleen in het rijk van Mammon bekend is en slechts daar eenige beteekenis heeft. Maar stond de bekwame meester van het oude gild dan toch niet vrij wat hooger in beschaving dan die Nabob?
Meer dan genoeg echter over het oude Europa, alwaar de versnelde middelen van gemeenschap gaandeweg alle toestanden zoo eenvormig maken dat ze haast eentonig dreigen te worden. En ons volk levert van hen die van deze gemakkelijker verkeerswegen een ijverig gebruik maken in verhouding een zoo groot contingent, dat het nergens meer vreemdeling is. Te Parijs waren in 1878 de Nederlanders zelfs sterker vertegenwoordigd dan eenig ander volk. Overal waar men kwam ontmoette men zelfs de dames met regenmantels in riempjes, dat geijkte herkenningsteeken onzer vrouwelijke landgenooten in den vreemde, een soort van vrijmetselarij, als onwillekeurig door haar aangenomen. En hoe uitnemend dat druk bezoek van het Parijsche tooverpaleis gewerkt heeft, bewijst Arnhem ons op de meest overtuigende wijze. Immers zoowel wat uitstalling en rangschikking der voorwerpen, als wat smaakvolle en toch eenvoudige en onkostbare versiering van tuin en tent en menige bergplaats zelfs betreft, overtreft deze tentoonstelling alles wat ons land op dit gebied tot dusverre geleverd heeft. Vergelijk daarmede onze afdeeling te Parijs! Welk een zonderlinge gewaarwording moet de medeplichtigen aan de uitstalling aldaar wel bevangen hebben, toen zij de zalen te Arnhem doorwandelden! Gelukkig bewijs evenwel hoe krachtig het voorbeeld werkt, maar vooral, hoe rijk wij in ons klein landje toch in waarheid nog zijn aan mannen die wel degelijk een zelfs uitnemend gekuischten smaak hebben en een open en geoefend oog voor schoonheid van vormen en harmonie van
| |
| |
kleuren. Wanneer zij niet altijd optreden daar waar wij hen zoo noodig hebben, dan is 't omdat bij ons maar al te dikwijls personendienst gaat boven 's lands belang, zoodra 't de benoemingen geldt tot tijdelijke betrekkingen waaraan stellig eer en eereteekenen verbonden zijn en alleen desverkiezende werkzaamheden.
Maar eindelijk naar het ver verwijderd Amerika overgestoken, en ons daar verlustigd in een arbeid en een voortbrenging die ons inderdaad tooverachtig voorkomen, als wij er onzen dikwijls haast hopeloozen strijd bij vergelijken niet eens om schatten te verwerven, maar om eenvoudig het dagelijksch brood te verdienen. Toch klagen de Amerikanen even hard als wij, en dat wel evenzeer over den slechten gang van zaken, hoewel zij ons haast overstroomen met onmogelijke hoeveelheden van granen en vleesch en katoen en petroleum en van wat niet al. Een feit echter is 't, dat vele Europeanen die er zelfs jaren lang gewoond hebben weer naar hun vaderland terugkeeren, omdat zij ook in dat beloofde land armoede lijden en gebrek. Voor Europa is dat een aanwinst, want wij kunnen waarlijk allerminst de flinke lui missen die cordaat den Oceaan oversteken zoodra zij tehuis geen werk meer kunnen vinden, en de luien en gebrekkigen en ouden ons tot last laten. En wat Europa al door de landverhuizing enkel naar Amerika verloren heeft, dat moge de volgende tabel ons leeren, welke wij aan onzen consul te Nieuw York te danken hebben. Van 1847 tot 1878 zijn aldaar aangekomen 5,720,955 landverhuizers, waaronder 40,022 Nederlanders. Verder
2,018,422 Ieren. |
85,144 Zwitsers. |
2,161,824 Duitschers. |
49,057 Noren. |
740,196 Engelschen. |
49,808 Italianen. |
161,093 Schotten. |
36,837 Denen. |
124,526 Zweden. |
27,863 Russen. |
110,529 Franschen. |
11,201 Polen. |
10,444 Belgen en andere nationaliteiten. |
Zulke cijfers hebben waarlijk geen toelichting noodig, om het bewijs te leveren van de schromelijke verliezen welke Europa daardoor aan wakkere arbeiders geleden heeft.
Dat Amerika ingenomen is met zijne toenemende aanvoeren van koffie uit Java is voor ons wel begrijpelijk maar niet aangenaam, omdat ze te danken zijn of te wijten, al naarmate Amerikaan of Nederlander er over spreekt, aan het differentiëele
| |
| |
recht van 10 pCt., ten voordeele der rechtstreeksche aanvoeren uit de kolonie. Maar kan dan onze diplomatie aan die bepaling geen einde maken, vooral omdat ze naar het beweren van velen, in strijd is met de tractaten? Een paar eeuwen geleden behaalden onze gezanten wel andere victories op het vreedzaam gebied van den handel, dan de opruiming van een betwistbaar recht! Maar wanneer men leest met wat al artikelen Amerika die koffieinkoopen aan den planter op Java betaalt, zoodat deze het voordeel heeft daardoor allerlei artikelen op de snelste en goedkoopste wijze te krijgen, dan ziet men eerst duidelijk welk een schade de ondernemer aldaar lijden zou indien die handel eens kwam te vervallen. Dat zou echter ook volstrekt het gevolg niet behoeven te zijn van de wegruiming dezer surtaxe; integendeel zou ons land er alleen de mogelijkheid door winnen van evenzeer het verkeer met Amerika uit te breiden, dat gelukkig toch reeds toeneemt, dank zij vooral de directe stoomvaart van Rotterdam uit. Leg maar een brug en de passage volgt wel, wordt weêr bij elke stoomlijn bewaarheid.
Terwijl onze vrienden op Java zich gemakkelijk neervlijen in de keurig nette en lichte Amerikaansche wagonnetjes, hebben de Amerikanen met bewondering op de jongste Parijzer tentoonstelling de prachtige tapijten leeren kennen welke onze Deventer fabriek zóó meesterlijk weet te vervaardigen, dat haar uitstalling nu te Arnhem weer de kroon over alles spande. Welk een onbegrensd debiet staat voor hem open, die zich als meester op dat terrein weet te doen gelden! Maar alweer is smaak de eerste en laatste letter van succès in die industrie, alweer beslist het geoefend oog voor kleur en lijn daar over den uitslag van den arbeid.
Nieuw-Orleans is zeer ingenomen met de vermeerdering van het rechtstreeksch verkeer met ons land, maar vraagt met bevreemding, waarom wij Nederlanders, die havens hebben welke een paar dagreizen dichter bij de groote afschepingsplaatsen der katoen gelegen zijn dan Bremen en Hamburg, geen directe stoomlijnen daarheen openen? De katoen zou dan zijn weg van Amerika naar het Rijndal en Zuid-Duitschland, den Elzas en Zwitserland, over ons land nemen. Want volgens onzen consul te Stuttgart, bedragen de kosten van overlading en vracht tot aan zijn standplaats, voor de 100 kilog. katoen van
Liverpool |
Mark 4.95 |
Havre |
Mark 3.87 |
| |
| |
Antwerpen |
Mark 3.62 |
Amsterdam |
Mark 3.59 |
Bremerhaven |
Mark 3.24 |
Rotterdam |
Mark 3.22 |
't geen waarlijk een gunstig getuigenis aflegt voor onze havens en den stroom van het transitoverkeer aan ons land schijnt te beloven.
Opmerkelijk mag de mededeeling heeten van onzen consul in Boston, dat onder de werking der wet tot beteugeling van drankgebruik, van 1874 tot in 1877, het aantal kroegen aldaar verminderde van 3090 tot 2362 en dat der inhechtenisnemingen wegens dronkenschap, van 11,982 tot 8213. Wij Nederlanders, die er nog een soort van eer in stellen op alle tentoonstellingen uit te munten door onze tropheën van sterken drank, in fraaie overeenstemming met het haast onnoembaar aantal onzer inrichtingen tot wering van armoede en gebrek, wij zullen die cijfers misschien nog al bescheiden noemen. Allicht kunnen ze echter dienst doen bij de behandeling der voordracht van ons tegenwoordig ministerie, dat eindelijk eens handelend belooft op te treden tegen ons drankdebiet. Moge het later met de uitvoering dezer wet maar niet gaan als met sommige verordeningen te dezer zake, die wel het tappen aan beschonkenen met straf bedreigen, maar waarvan de overtreding toch dagelijks onder het oog der dienaren van de openbare macht gepleegd wordt. Op die wijze worden alle goede bedoelingen der overheid verijdeld door de ondergeschikten.
De Amerikaansche consuls leveren ons al zeer belangrijke verslagen. Wanneer ge dat van de consuls uit Boston en Charleston naleest, en ge stelt u zelven tot taak een dergelijk overzicht van den toestand der stad uwer inwoning te geven, dan wil ik althans gaarne mijne onmacht betuigen om zoo volledig een verslag van de mijne te leveren, als ik hier van die beide Amerikaansche plaatsen voor mij heb. En hoe moeielijk 't blijkbaar is, om over feiten welke men niet dagelijks onder de oogen heeft een juist oordeel te vellen, bewijst het getuigenis dat ik reeds in het eerste gedeelte van dit artikel bestreed, als zou de handel in Amerikaansche tabak hier te lande vervallen zijn. Onze consul te Baltimore, en zoo iemand dan is de groote exporteur in de haven van Maryland de meest bevoegde persoon om hier een oordeel uit te spreken, zegt dat de handel met Nederland toeneemt en onder de uitvoeren hierheen, die van ƒ 3,700,000
| |
| |
tot ƒ 4,800,000 stegen, bedroegen die van tabak in 1878 ƒ 3,500,000 tegen slechts ƒ 2,700,000 in 1877. Waarlijk geen bewijs, dat de handel in Javatabak hier te lande dien van Amerikaansche verdrongen heeft.
Belangrijk vooral is het getuigenis van onzen consul in Charleston, dat de vrije arbeid thans door de vroegere slaven op de meest uitstekende wijze verricht wordt. Immers de oogst van katoen, het stapelproduct van dat land, is thans grooter dan in de vroegere dagen der slavernij. Alleen de rijstcultuur heeft onder de vrijmaking geleden, omdat enkel negers daarvoor geschikt zijn en deze aan den bouw van katoen, op kleine plantages, de voorkeur geven boven het werk op de rijstvelden, welke alleen op groote schaal te exploiteeren zijn. Allerbelangrijkst zijn vooral voor Java de inlichtingen over die rijstcultuur en verder over den aanplant van thee aldaar, welke in ernst zal worden voortgezet, vooral omdat de theeboom een anderen grond noodig heeft dan die voor de katoen geschikt is. En inderdaad overwaard is de mededeeling van dezen consul, dat de meststof welke bij Charleston zoowel op het land als in de rivier gevonden wordt en die voornamelijk uit phosphaten bestaat, nu reeds bij hoeveelheden van 200 millioenen kilogr. wordt uitgegraven, waarvan ongeveer 120 millioen kilog. naar Engeland vervoerd zijn. Elk schip dat te Charleston katoen voor Engeland laadt neemt deze meststoffen als ballast mede, en alleen de onbekendheid daarmede op het vasteland van Europa is oorzaak, dat de schepen die derwaarts zeilen niet evenzeer deze uitnemende meststof overbrengen.
Eindelijk dan toch, roept deze consul juichende uit, is de lange jaren zoo stuitende bepaling uit onze bevrachtingscontracten verdwenen, dat de schippers naar elke haven tusschen Havre en Hamburg mochten gezonden worden, uitgezonderd naar die van Amsterdam. De nieuwe weg naar zee heeft dat gelukkig gevolg gehad. En dank zij den toenemenden handel in katoen tusschen Amerika en Nederland - dus ook al niet vervallen, - worden thans de partijen welke voor Duitschland bestemd zijn meest over onze havens verzonden, omdat daarheen nu altijd scheepsgelegenheid is. De consul geeft den practischen raad om aan alle vertegenwoordigers van onzen handel in Amerika gedrukte lijsten te zenden, waarop alle scheepskosten in de Nederlandsche havens duidelijk vermeld worden, opdat men iederen vreemden gezagvoerder gemakkelijker kunne overhalen
| |
| |
vracht aan te nemen naar dat vroeger door hen zoo geschuwde Nederland. Met belangstelling ook zullen zaakkundigen voorzeker kennis nemen van 'tgeen deze blijkbaar flink ontwikkelde man mededeelt over de havenwerken welke in zijne stad werden aangelegd. Want zulke mededeelingen zijn voor anderen dikwijls het ei van Columbus.
Hoe volkomen de vroegere slaven zich thans burgers gevoelen in het vrije Amerika, bewijst hun stellige weigering om in ons Suriname op zeer aannemelijke voorwaarden te werken, terwijl 320 hunner wel naar Liberia vertrokken om aldaar tot de opkomst van den nieuwen staat het hunne bij te dragen. Maar zij beschouwden dat werk als een heilige taak, de grootmaking van het land hunner vaderen. Nauwelijks echter bleek de weinige ingenomenheid der eerste emigranten met dat als zoo heilig geprezen oord, of de brandende ijver was spoedig gebluscht. Geen enkele hunner was meer bereid, om de vrijheden van zijn nieuwe vaderland aan een onzekere toekomst ten offer te brengen.
Daalt ge naar Zuid-Amerika af, dan meent ge in het ware paradijs aan te landen. Vera Cruz spreekt van twee oogsten van maïs en boonen in een enkel jaar, die men echter verwaarloost bij gebrek aan menschenhanden en aan wegen, zoodat het koren op het land verrot. De koffieboom groeit er zoo welig op een hoogte van duizend voeten boven de zee, dat de uitvoer in de laatste vier jaren met de reuzensprongen van een half millioen en drie millioen tot zelfs vier millioen kilogram in 1877, gerezen is. Zulke cijfers doen ons Nederlanders watertanden, dergelijke resultaten van een krachtigen aanplant op Java te zien, of wel, huiveren voor de mededinging eener cultuur, welke met zulke reuzenstappen vooruitgaat.
Zonderlinger echter klinkt 't wanneer men van onzen Consul te Buenos Ayres hoort: ‘de inzameling van een zeer goeden oogst in het afgeloopen jaar is voorzeker een gevolg van den gunstigen politieken toestand,’ en dat zonder rekenschap te geven van het vreemde verband tusschen het een en het ander, wat hij toch natuurlijk schijnt te noemen, Intusschen verheugt hij zich zeer over het steeds toenemend verkeer met Nederland, en hij wijst er op hoe krachtig het land zich ontwikkelt, dat thans duizende hectoliters granen naar Europa en Noord-Amerika uitvoert en wel met groot voordeel, terwijl het vroeger juist van Nieuw York meel en granen noodig had voor de eigene behoefte. Eigen arbeid en goede gronden
| |
| |
verklaren dat wonder. En wanneer men daarbij leest dat het land in het laatste jaar ongeveer 2500 paarden naar Europa zond ten dienste der cavalerie, dan waarlijk zal men verbaasd staan over den omkeer in die bakermat van staatkundige woelingen.
Allerbelangrijkst zijn de uitvoerige mededeelingen welke onze consul-generaal te Rio de Janeiro geeft over de immigratie en kolonisatie in Brazilië. Nog voor korten tijd was de Keizer van dat uitgestrekte rijk ook in Nederland, op zijn rondreis door alle staten van Europa en Amerika, en de wensch mag waarlijk wel uitgesproken worden dat het aanschouwen van maatschappelijke toestanden waarvan arbeid de grondslag is, hem geen uur langer vrede doe hebben met de behandeling, waaraan de ongelukkige emigranten in zijn rijk blootgesteld zijn.
Hoewel de slavernij in Brazilië weldra zal ophouden en de toevoer van vrije arbeiders dus een levensquestie is voor dat land, blijft ze nog even onopgelost als toen voor zestig jaar de eerste pogingen daartoe gedaan werden. Nog altijd zijn enkele grooten de eenige eigenaars van alle landen aan kust en rivier gelegen, maar even onmachtig die te ontginnen als te hooghartig om het erfdeel hunner vaderen te vervreemden. Daarenboven belet hun staatkundige invloed elke wet van onteigening. Op verren afstand van het bewoonde gedeelte, kwijnen de weinige Duitsche emigranten die er zich ongelukkig vestigden in armoede en ziekte weg, terwijl de gedurige ministeriëcle wisselingen elke verbetering van wegen en den bouw van lang beloofde scholen en kerken verijdelen. Alleen onbeschaafde koelies, die zij als slaven kunnen behandelen, dulden die groote heeren, zoodat dan ook de 800 Chinezen die aangevoerd werden weldra onder hunne mishandelingen en schandelijke vernederingen wegstierven. De Centrale maatschappij van kolonisatie welke de regeering oprichtte, werkten zij uit alle kracht tegen, totdat ook van haar immigranten geen levende ziel overbleef. En toen eindelijk de Braziliaansche consul te Genève eenige horlogemakers en smeden en kleerenmakers en wie niet al aanwierf en als landbouwers aan de regeering opgaf, maar deze na aankomst weigerden den slavenarbeid te verrichten die van hen gevorderd werd, liet men die ongelukkigen aan hun lot over, zoodat de gezanten zich over hunne landgenooten moesten ontfermen.
Alleen in de provinciën Rio Grande do Sul en Para hebben enkele Duitschers en Amerikanen zich weten te handhaven.
| |
| |
Maar hoe kan een vreemdeling ook tot welvaart komen in een land alwaar de regeering diens eigendom willekeurig in bezit kan nemen voor den aanleg van een spoorweg, door eenvoudig den Minister niet te laten antwoorden op diens vertoogen daartegen, en de rechters zich onbevoegd verklaren om in zijn zaak uitspraak te doen, getuige het voorval met doctor Fischer te Rezende in 1872, wiens grond nog altijd in denzelfden verwoesten toestand blijft. En wie waagt zich in een land, alwaar zelfs de minderjarige kinderen vervolgd kunnen worden voor de schulden der ouders, en geen huwelijk tusschen niet-katholieken geldig heet dat niet gesloten is door een van staatswege goedgekeurd geestelijke, dien men in het binnenland natuurlijk nooit aantreft. En is een gemengd huwelijk niet door een Roomsch Katholiek geestelijke bekrachtigd, dan vernietigt deze het eenvoudig op de eerste aanvraag. En dat in een land waar de echtscheiding verboden is!
Zulk een maatschappij moet een geheelen omkeer ondergaan, eer vreemdelingen zich daar kunnen vestigen. Gelukkig echter dat wakkere en cordate mannen als onze vorige consulgeneraal te Rio de Janeiro, dergelijke feiten wereldkundig maken.
Opmerkelijk mag 't intusschen heeten, dat op grond van die mishandelingen aan de vreemdelingen in Brazilië gepleegd, leden onzer vertegenwoordiging 't waagden den aanvoer van vrije arbeiders in Suriname te bestrijden! Waar zijn de bewijzen die hen wettigden, een even onmenschelijke behandeling der immigranten van de zijde der planters in Suriname te verwachten? Maar natuurlijk bleven ook deze beweringen weer bij woorden.
‘De regeering spant alle krachten in om het evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven te handhaven en draagt allerlei nieuwe financiele wetten voor. Een belasting op het kapitaal, een heffing op de successiën, een nieuwe leening van ettelijke millioenen, volgden elkander met groote snelheid op.’
Ge meent natuurlijk dat hier van Nederland sprake is, al komt 't u vreemd voor uit het eigene land een consulaire stem te hooren opgaan. Die afwezige vriend zou dan wèl den Engelschen toast hebben vervuld door naderbij te komen. Maar 't is alleen een gedeeltelijke, schoon voor beide landen weinig begeerlijke gelijkheid van toestanden, welke tot die onderstelling een oogenblik aanleiding kan geven. Want 't is Chili en niet Nederland, waarvan hier sprake is. Dat de gelijkheid niet volkomen is blijkt reeds daaruit, dat San Jago,
| |
| |
de hoofdstad des rijks, welke ons dit bericht mededeelt, niet tot voltooiing der overeenstemming ook van een belasting gewaagt op het inkomen der gemeentelijke burgerij, zoo als onze hoofdstad zou moeten doen. In eenig opzicht is dat jammer, omdat men dan allicht had kunnen vernemen dat men daar dien vasten grondslag voor deze heffing heeft weten te vinden, waar men in Amsterdam nog altijd vruchteloos naar blijkt te zoeken, zeer ten nadeele van hen die eerlijk zijn in hunne opgaven. Want voor het treurig feit, hetwelk de jongste statistiek der Amsterdamsche inkomstenbelasting ons voor de oogen brengt, dat aldaar in het afgeloopen jaar meer dan de helft der belastingschuldigen opgeroepen werden om de juistheid hunner opgaven te bewijzen, is deze uitdrukking wel de zachtst mogelijke. Dat slechts de kleinste helft der gedagvaarden aan die oproeping voldeed, en de meesten liever het meerdere betaalden, dat te recht of te onrecht van hen gevorderd werd, dan aan hun vreemde personen den stand hunner zaken bloot te leggen, is allernatuurlijkst. 't Is ook volkomen in overeenstemming met het verschijnsel, dat thans weer evenveel personen hunne belastingbilletten onder couvert verlangden te ontvangen als vroeger, hoewel de belasting nu toch al reeds eenige jaren geheven wordt. Die wegblijvers schuldig te noemen aan een vergissing in hun voordeel, zou als aanklacht even zonderling en ongewettigd zijn als de inderdaad al te goêlijke bewering heeten mag, in de toelichting geuit, dat de bezwaren aan deze belasting verbonden meer en meer zullen afnemen en overwonnen worden. Juist kwamen ze nooit krasser uit dan in dit laatste jaar! Intusschen wordt die bewering dan ook onmiddellijk door denzelfden mond weersproken in de zoo gulle bekentenis, dat een absolute
zekerheid der aanslagen niet te verkrijgen is. Alzoo heeten de bezwaren te verdwijnen, terwijl men in éénen adem erkent dat het grootste bezwaar, de betaling van den eerlijke voor den oneerlijke, nooit te overwinnen zal zijn!!! Zulk een heffing is dan ook weinig bevorderlijk voor de eerlijkheid der belastingschuldigen, en men zij daarom zeer voorzichtig met het gebruik van dat woord, vooral in ontkennenden zin, als men op raadselen in de toepassing stuit.
Maar ook dat andere bezwaar hetwelk aan deze belasting kleeft, het verlaten der stad door gegoeden en rijken, kwam nooit zoo sterk uit als in deze statistiek. Want wie zal 't niet inderdaad onrustbarend noemen, dat in het dienstjaar 1878/9
| |
| |
niet minder dan 365 personen met een inkomen van ƒ 876,925 Amsterdam met der woon verlieten, terwijl wel het grooter aantal van 426 personen er zich kwamen vestigen, maar die slechts een inkomen van ƒ 629,300 medebrachten. En onder hen die uit Amsterdam vertrokken, waren 9 personen met een inkomen van ƒ 20,000 tot ƒ 106,000, terwijl niet meer dan twee dergelijken er zich hebben neergezet.
Nu heb ik wel de woorden gelezen waarmede beweerd werd, dat hetzelfde verschijnsel zich in alle groote handelssteden voordoet, omdat de burgers die voldaan zijn elders rust zoeken en dat hun plaats ruimschoots ingenomen wordt door krachtiger jonge menschen die er de zegeningen van hun wakkerheid en ondernemingsgeest verspreiden, maar naar de cijfers, tot bewijs dier uitspraak, heb ik te vergeefs gezocht. Meer dan iemand zal ik mij verheugen als de volkstelling, waarvan wij de uitkomsten immers elk oogenblik mogen te gemoet zien, de waarheid der zoo even aangehaalde woorden bewijst. Maar eer dat bewijs geleverd is durf ik ze niet zoo gaafweg aannemen, en noem 't zelfs gevaarlijk, om op grond daarvan niet te willen hooren van moeielijkheden in de toekomst, als zouden dus alle bezwaren door dat heugelijk feit volkomen bezworen zijn. Daarenboven weet men, dat het verslag van den toestand der provincie Noord-Holland over het jaar 1871 juist het tegenovergestelde aantoonde. In het tiental jaren van 1859 tot 1869 toch was, volgens de aldaar medegedeelde cijfers, te Amsterdam het krachtigste deel der bevolking, tusschen de 20 en 40 jaren, 't zwakst vertegenwoordigd, ja behielden er de mannen, door grooter verhuizing dan vestiging, niet eens hun aanwinst van geboorte boven sterfte. Nu is 't mogelijk, ja waarschijnlijk zelfs, dat de uitkomsten der laatste tien jaren een gunstige verhouding zullen aanwijzen, ofschoon de vestiging van jeugdige handelaars daartoe nog geen grond geeft. Maar reeds door de opening van het Noordzeekanaal zijn een aantal werklieden en haast een halve bevolking van elders naar Amsterdam overgebracht, terwijl de stad tevens door hare groote werken menigeen derwaarts trekt. Dat alles werkt natuurlijk te gunstiger op het karakter der bevolkingslijsten,
omdat daardoor juist de cijfers der mannen in de kracht des levens verhoogd worden. Maar ik vrees, dat de gemeenschap tusschen de meeste dier nieuwe burgers en de inkomstenbelasting, al een zeer luttele zal zijn. Reeds wettigt de moeielijkheid om het geraamde cijfer der op- | |
| |
brengst te bereiken, dien twijfel. Komen echter hunne namen allerwaarschijnlijkst weinig voor op de begeerlijke zijde van het kasboek van den gemeente-ontvanger, ze zullen zich daarentegen op de minder gewenschte zijde daarvan wel degelijk laten vinden, maar langs de kanalen der administratiën van onderwijs en armoede, omdat zij de behoeften daarvoor stellig doen klimmen. De ziekelijke benaming van kostelooze school, kon wel eens spoedig vervangen moeten worden door den vroegeren, als meest overeenkomstig met de waarheid.
En mocht 't min juiste eens blijken van de bewering, als zou de verwisseling van bevolking in Amsterdam bestaan in 't plaats maken van rijken maar ouden, voor jongeren en meer werklustigen, en de nieuwe heffing ook niet gunstig werken op het behoud der gegoede ingezetenen voor de stad, dat men dan toch de bakens nog bij tijds verzette. Vooral in 't belang der min gegoeden is dat geraden. Want ofschoon zij er thans wel bij staan, zouden zij ten slotte allicht aansprakelijk blijven voor groote uitgaven welke men rekende dat door velen, maar 't minst door hen zouden betaald worden. 't Is al geen goed teeken, dat de nieuwe huizen der hoofdstad niet eens meer gehalveerd maar thans reeds gevierendeeld worden, want blijkbaar houden er de inkomsten der burgerij geen gelijken tred met de toenemende behoeften. Verre van gelukkig ook noem ik de herschepping van zoo menig prachtig woonhuis, dat de oude handelsvorsten uit volkomen onbekrompen beurs lieten bouwen en inrichten en versieren, in een zij 't ook deftige werkplaats. 't Moge gunstig heeten voor de bedrijvigheid eener stad, wanneer de zetters der patenten er gedurig meer perceelen op hunne kohieren plaatsen, een groote stad echter heeft wel degelijk ook behoefte aan bewoners die buiten het bereik dier wet blijven. Amsterdam moge tegenwoordig als een groot heer in zijn omgeving optreden, wanneer het door zijne ingezetenen aan Amstel en Gein en Gooi een ongekende ontwikkeling laat bijzetten, het bedenke intijds dat zoodanig vertoon van macht kostbaar is voor hen die de stad niet kunnen verlaten en dus de lasten dier weldoeners van andere gemeenten, ook moeten betalen. Als een tweede Londen moge Amsterdam een ‘Westend’ naast zich doen verrijzen en, grootscheeps, van de oude stad een ‘City’ maken,
het wete, dat voor die City een drukke handel en een woelig scheepverkeer en een veelzijdige nijverheid noodig zijn. Zoolang de stad aan alle die lang niet geringe en verre
| |
| |
van gemakkelijk te bevredigen eischen niet voldoen kan, richte zij liever hare huishouding op eenvoudiger en bescheidener voet in. Het oude schilderachtige Amsterdam kan dan ook als woonplaats in stand blijven van hen, die over en over de bewijzen gegeven hebben dat zij die stad willen groot maken en fraai en aanlokkelijk en haar stellig niet dan ongaarne verlaten. Wanneer de burgervader aan 't einde dezes jaars er zijn ambt neerlegt, kan hij met voldoening getuigen zijne kinderen onder veiliger bewaking achter te laten tegen de aanslagen van vuur en oneerlijkheid, dan zij ooit genoten hebben. Moge 't maar blijken dat hij ook daarin juist gehandeld heeft, omdat door de maatregelen onder zijn bestuur genomen, ook grooter rijkdom dan ooit bescherming noodig heeft in Amsterdam.
Rijk gezegend en driewerf begeerlijk Australië, roept men dan ook onwillekeurig uit, als men van het oude Amsterdam naar het zoo onmetelijk rijke N.-Z.-Wallis overspringt en het Newcastle aldaar ons vertelt, dat de regeering een batig saldo van vier millioen pond sterling in handen heeft waarvoor het geen beter emplooi in 't algemeen belang kent, dan de aanleg van werken van openbaar nut. En dat voor ons haast tergend bericht moeten wij opvangen uit den mond van dezen consul, die ons al een half jaar vroeger heeft medegedeeld dat de zomerhitte van 1878 wel moordend is geweest voor het vee, zoodat één gezin, door de aanhoudende droogte, daarvan verloren heeft tot een bedrag van honderd duizend pond sterling, en verscheidene andere personen 3000 van de 4000 stuks en dus voor een waarde van ongeveer twintig duizend pond, maar zonder de welvaart van het land te verwoesten. ‘Integendeel blijven de geldmiddelen van het land in den meest voldoenden toestand en is de voorspoed steeds toenemende, ten spijt van zulke rampen, 't geen wel voor het veerkrachtige van onze hulpmiddelen pleit,’ voegt hij er toch gelukkig bij. Want daardoor toont de man althans nog eenig begrip van waardeering te hebben van toestanden zoo bij uitzondering gunstig in gewone tijden, en die haast onverklaarbaar zijn in deze dagen van algemeen geklag en gejammer. Onze consul te Melbourne komt er daarenboven ook ruiterlijk voor uit, dat zijn land door N.Z. Wallis en Queensland en Z. Australië geheel overvleugeld wordt in welvaart en aan was van bevolking, ja dat zelfs de verwende bewoners van Victoria daarheen trekken, omdat de middelen van bestaan er nog ruimer vloeien dan in hun goudland.
| |
| |
Maar ook van andere landen komen nog cijfers van toenemende ontwikkeling welke inderdaad verrassend mogen heeten. Zoo spreekt onze consul te Calcutta van het artikel Jute, de vezel aan hennep gelijk, welke voor ongeveer dertig jaar nog onbekend was in Europa en waarvan de jaarlijksche productie nu ongeveer twee millioen balen van twee honderd kilogr. bedraagt. En, zonderlinge wisseling van omstandigheden, nauwelijks had Engeland of liever Schotland de verwerking daarvan op reusachtige wijze ondernomen, of Indië zelf richtte soortgelijke fabrieken op met het verrassend gevolg, dat deze nu reeds ongeveer het derde der geheele voortbrenging verbruiken. Thans treedt Indië als concurrent tegenover Dundee op, en dat niet alleen op de markten van Australië en Californië en Egypte, maar zelfs op die van Engeland. En dat op 't zelfde oogenblik waarin de opkomende katoennijverheid van Bombay, aan Manchester vrees inboezemt. Wanneer men daarbij uit Canton leest, dat Frankrijk reeds 6755 balen ruwe zijde trok tegen Engeland maar 4831 balen, dan waarlijk zal men de bekommering waarmede vele Engelsche fabrikanten de toekomst te gemoet gaan, niet zoo onverklaarbaar noemen.
Maar datzelfde Canton, of liever China, heeft in Britsch Indië een gevaarlijken mededinger gekregen in de voortbrenging van thee. De telken jare klimmende cijfers daarvan verdienen te meer de aandacht van ons Nederlanders, omdat de Assam en Cachar theeën vooral onze Java-soorten verdringen, ook door hun zoo lagen prijs. De productie van die Indische thee bedroeg nog maar
700,000 kilogr. in 1860, |
maar reeds |
1,350,000 kilogr. in 1865, |
|
6,600,000 kilogr. in 1870, |
|
13,050,000 kilogr. in 1875, |
|
17,850,000 kilogr. in 1877. |
|
Zoo veel vermag een onbelemmerde arbeid en de zorg voor goede kwaliteit.
't Zijn meest maatschappijen, natuurlijk met het gezegende limited achter den naam, welke deze culturen drijven. En de ruim vier millioen pond sterling welke er in belegd zijn betalen dividenden, die zelfs den meest verwenden Indischen Nabob doen watertanden.
Toch is 't met een soort van triomf dat onze consul te
| |
| |
Trebizonde mededeelt, op bijna alle 3000 kisten thee welke naar Perzië doorgevoerd werden, het woord Java te hebben gelezen.
Ongaarne zou ik dit overzicht eindigen zonder althans melding te hebben gemaakt van de zoo belangrijke wenken welke onze consul uit Chefoo, China, mededeelt, aangaande de wenschelijkheid, om aan ons haast verschoven Suriname nieuwe welvaart te geven, door er Chineezen heen te zenden voor den grooten landbouw. Thans zijn die opmerkingen van te meer waarde, nu onze Minister van Koloniën er gelukkig in geslaagd is de zij 't ook onverklaarbaar kleine meerderheid der Tweede Kamer te winnen voor de wetsvoordracht, om de emigratie naar Suriname van regeeringswege te bevorderen.
Onverklaarbaar noem ik het geringe dier meerderheid. Maar nog veel onverklaarbaarder noem ik 't dat tot bestrijding der voordracht, zonder tegenspraak, een argument gebezigd werd, hetwelk juist als aanprijzing daarvan inderdaad uitnemend kan gelden. Vreemdelingen en eenige Amsterdamsche kooplieden zullen het voordeel genieten dat deze wet wil verleenen, luidt dat argument. - Maar omdat die vreemdelingen en die Amsterdammers hier geen geld in handen krijgen, geen premie, zoo als bij de emancipatie het geval was, maar hun eenvoudig de gelegenheid zal gegeven worden verlaten gronden weder in cultuur te brengen en daarvan winst te behalen, wil 't mij niet duidelijk worden, hoe zoo iets tegen de voordracht kan pleiten. Iemand die zijn kapitaal waagt in de ontwikkeling van overzeesche plantages, doet dat natuurlijk enkel en alleen om er voordeel uit te trekken, terwijl het land alwaar die gronden vruchtbaar gemaakt worden, grootelijks daardoor gebaat wordt. Of nu de winst die van zulk een onderneming in geld verwisseld kan worden, genoten wordt door vreemdelingen en Amsterdamsche kooplui of door anderen - door wie dan? - is voor onze regeering natuurlijk eene geheel onverschillige zaak. Voor haar bestaat het voordeel daarin, dat een kwijnende kolonie, die geld kost, weer bloeiend wordt en dus geld gaat afwerpen. In andere landen, alwaar dergelijke zaken op eenvoudige en practische, op gezonder wijze dus, behandeld worden, zou men aan de vreemdelingen en de kooplui die voor zulke ontginningen geld over hadden, bijna premiën toekennen, omdat zij woest land vruchtbaar maken, daargelaten nog dat men er hen allereerst met alle kracht en macht helpen zou om de noodige werkkrachten daarvoor te krijgen. Want te onderstellen dat
| |
| |
die immigranten slecht behandeld zouden worden, als slaven, zou met andere woorden zijn de verklaring af te leggen, dat de Nederlandsche regeering niet meer bij machte is waarborgen te nemen voor een goede behandeling van hen, die onder haar bescherming in hare koloniën arbeiden. Indien echter zulk een bewijs van onmacht moet geproclameerd worden in onze Tweede Kamer, dan houdt alle redeneering op.
Men spreekt wel van ondernemers die met de bestaande krachten werken, maar blijft ook hier alweer in gebreke het bewijs te leveren dat zij met vrucht arbeiden. Die Amsterdamsche handelaars echter, waarvan met een halven sneer gesproken wordt door mannen soms, die niet bij ervaring weten wat 't is om eigen moeielijk gewonnen kapitaal in ondernemingen als de cultuur in Suriname te steken, kunnen toch dergelijke redeneeringen, hoe vloeiend en gemakkelijk ook uitgesproken, nog wel degelijk op de juiste waarde schatten!
Intusschen, de voordracht is gelukkig aangenomen, en van het onpartijdig oordeel der Eerste Kamer wacht niemand een andere beslissing. En dan zeg ik 't allen na die Suriname kennen door eigen onderzoek of door de ervaring eener jarenlange handelsgemeenschap, dat de uitvoering dezer wet een nieuwe toekomst aan de kolonie belooft.
Onze consul te Chefoo verklaart, dat hem het verschil tusschen de bevolking van China en Cochin-China en die van Suriname, - energie en werklust hier en apathie en loomheid ginds, - altijd daarom vooral verbaasd heeft, wijl klimaat en bodem van beide landen volkomen gelijk zijn. Maar de arbeider in Suriname is pas vrijgemaakt, voegt hij er bij, en nog niet zelfstandig genoeg om zich in een beschaafde maatschappij zoo te gedragen dat hij daarvan de lusten genieten en de lasten als billijk erkennen kan. Het voorbeeld van andere werklui moet hem daartoe opvoeden. Van al die kleine bedrijven, welke hij opnoemt als de geregelde bronnen van inkomst der Chineezen in hun land, moet de vrijgemaakte de voordeelen nog leeren kennen. De noodige grondstoffen levert Suriname daarvoor in rijken overvloed. Daarom beveelt hij met volle overtuiging aan, flinke veldarbeiders uit China naar Suriname over te brengen, opdat de groote landbouw er zich ontwikkele en ruime voordeelen verspreide. De nu nog vadsige en onwillige aldaar, zal daardoor tot arbeid geprikkeld worden. Want niets spoort meer tot werken aan, dan anderen in 't genot te zien
| |
| |
van de zoo begeerlijke vruchten van een flink en steeds stijgend loon.
Nog is Suriname haast onbereikbaar. Alleen met behulp van vreemde stoombooten kan men deze Nederlandsche kolonie naderen. Telegraphische gemeenschap met Europa bestaat er rechtstreeks niet, en alleen wanneer men van hier een dag of wat eerder dan de vreemde boot Demerary aandoet derwaarts seint, kan men er althans sneller dan per post tijdingen overbrengen. Maar breng de groote cultuur aldaar weer tot bloei, en Nederland heeft op min kostbare en weinig omslachtige wijze een tweede Java gewonnen. Dat beweren allen die een onpartijdig oordeel uitspreken over de kolonie en hare krachten en behoeften door ervaring kennen.
De Eerste Kamer beslisse nu of zij dat wil.
Consuls van Nederland in den vreemde, ge hebt door uwe belangrijke mededeelingen over den toestand van het volk waarbij gij onze belangen voorstaat, een uitnemend werk verricht. Velen in Nederland danken u daarvoor. Ge hebt ons gemeenzaam gemaakt met toestanden welke ons vreemd waren, en ons van die kennis voordeel doen trekken. Maar terwijl ge ons over vreemde belangen inlicht, vestigt ge juist daardoor tevens onze aandacht op de eigene toestanden. Onder den vorm van vermeerdering onzer kennis van anderen, verscherpt ge juist op de meest krachtige wijze onze zelf kennis. Schijnbaar zijn 't alleen de belangen van scheepvaart en handel en nijverheid waarop ge ons wijst, maar in de werkelijkheid laat ge geen enkel vraagstuk onaangeroerd wat onze aandacht verdient. Daarom zijn 't niet de nijveren in den lande alleen voor wie ge optreedt, maar voor allen die een open oor en een open oog hebben voor de belangen van hun vaderland, want de ervaring van alle volken stelt ge ter beschikking van allen. Moge die welgemeende dank u een aansporing zijn, om de flink opgevatte taak even wakker voort te zetten.
P.N. Muller. |
|