De Gids. Jaargang 43
(1879)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 412]
| |
Het karakter van Hendrik IV, Koning van Frankrijk, en zijn overgang tot de Katholieke Kerk.Nog altijd beoordeelt men m.b. den overgang van Hendrik IV, koning van Frankrijk, tot het catholicisme scheef of ten minste eenzijdig met eenvoudig te verwijzen naar het ‘Paris vaut bien une messe’. Het laatst geschiedde dit voor de zooveelste keer in ons land in het Academisch proefschrift, in 1877 verdedigd, van den Hoogleeraar E.F. KruyfGa naar voetnoot1. Zooals dáár wordt beweerd, had Hendrik reeds bij den dood zijns voorgangers de overtuiging, dat hij als protestant nooit den troon van Frankrijk zou beklimmen, verwachtte desniettemin van den loop der fortuin het onderricht, hetwelk hem de oogen had te openen, begon allengs te begrijpen, dat Parijs wel een mis waard was, liet zich door de samenkomst te Suresnes den drank der bedwelming schenken en deed eindelijk den grooten stap. De onderlinge tegenspraak van de verschillende leden dezer bewering openbaart zichzelve. Had Hendrik IV reeds in Augustus 1589 de stellige overtuiging gehad, dat hij, zoolang hij niet van geloof veranderde, nimmermeer koning van Frankrijk zou worden, dan had hij zich onmiddellijk na de euveldaad van Clément in de katholieke kerk kunnen laten opnemen. Doch zoo zeer hij in 1593 tot de verwisseling neigde, zoo sterk was hij er vier jaren tevoren tegen. De daad van het overgaan van de ééne kerk tot de andere, vooral in een eeuw, als de zestiende, toen de godsdienst werd gerekend onder de hoogste belangen hier op aarde een eerste plaats te bekleeden, raakt zoozeer 's menschen innigste gemoeds- | |
[pagina 413]
| |
leven, dat zij niet is te vatten zonder een zoo volledig en juist mogelijke kennis der persoonlijkheid van hem, welke die daad verricht. De persoonlijkheid van Hendrik IV juist te treffen schijnt echter een moeielijk werk te wezen. Michelet, zijn aard willende ontleden, vangt aldus aan: ‘Tâchons de saisir ce Protée’Ga naar voetnoot1. ‘Quel portrait’, zegt MartinGa naar voetnoot2, ‘fixerait jamais sous ses mille aspects cet homme indéfinissable?’ De eerste koning uit het huis der Bourbons was van gemiddelde gestalte, eer klein dan groot, maar vrij zwaar en krachtig van bouw. Naar evenredigheid was zijn hoofd te groot. Reeds vroeg was zijn haar grijs, ja wit. Zijn voorhoofd was gewelfd, hoog, breed, een afspiegeling zijner veerkracht en vastberadenheidGa naar voetnoot3. Zijn oogen waren levendig en vonkelend. Hij was zenuwachtig en vlug in zijn bewegingen. Zijn gansche voorkomen was niet fraai, maar had iets aantrekkelijks, iets, dat de opmerkzaamheid boeide. Te midden der bergen en rotsen van het tegenwoordige departement Basses-Pyrenées was Hendrik hoogst eenvoudig opgevoed. Hij ging gekleed evenals de kinderen des lands en werd met geen andere spijs dan zij gespijsd, met grof brood, rundvleesch, knoflook en kaas. Gelijk zij was hij gewoon, dikwijls barrevoets en blootshoofds, in de bergachtige streken van zijn geboorteland Béarn rond te zwerven. Zooals Hooft het uitdrukt, ‘werd hij in de klippen van Béarn gevleid en gevierd met zulke lekkernijen en gemakkelijkheden, als gewoon zijn te volgen de kinderen der huislieden, met welke hij zijn gezelschap maakte.’ De dagelijksche strijd tegen allerlei vermoeienis, ruwe spelen, de oefening van het beklimmen van de toppen der Pyreneën, hardden zijn lichaan. Vandaar dat hij, man geworden, zich, als Hannibal, om wind noch regen bekommerde en sliep, naar het uitkwam, even goed te paard, op den harden grond of op stroo als in een behoorlijke legerstede, gewapend of ongewapend, gekleed of ongekleed, des nachts of des daags, voor of na het middagmaal. In weerwil van de herhaalde kwel- | |
[pagina 414]
| |
lingen van de jicht en andere kwalen kon hij, sinds hij in zijn latere jaren de gelegenheid miste, zich met het spel van den oorlog af te matten, lichamelijke inspanning niet ontberen, weshalve de jacht, hoofdzakelijk de hertenjacht, een zijner geliefkoosde vermaken was. Niet zelden gebeurde het, dat hij onmiddellijk na het gebruik van geneesmiddelen ter wille van die uitspanning te paard steegGa naar voetnoot1. In zijn jeugd voortdurend in aanraking met lieden van de geringere volksklassen, menigmaal een onderkomen vindende in de hut van den bergbewoner, werd hij een mensch, ten einde te beter te leeren, koning te wezen. Van zijn jeugd af las Hendrik veel in Plutarchus. Hoewel niet wat men noemt een man van kennis, wist hij van veel en velerlei, multa, niet multum, en was steeds begeerig, meer te leeren. Het gemis aan kundigheden werd evenwel bij hem vergoed door vlugheid van begrip, door de gave van snel te vatten, gelijk Themistocles, door een geheugen, even sterk als dat der vorsten uit het huis van Oranje-Nassau. Zulk een goed verstand en helder oordeel had hij, dat men - wederom een punt van overeenkomst met Themistocles - van hem getuigde, dat hij over een plotseling opkomende gebeurtenis steeds de meest juiste uitspraak deed en wat in de toekomst verscholen lag veelal wist vooruit te zienGa naar voetnoot2. In den omgang was hij gemeenzaam en haatte de stijve vormen. Evenzeer in zijn levenswijze: ‘Hij gewende zijn gemoed met luttel en 'tgeen gereedst was tevreden te zijn, van cerimoniën ook en andere hoofsche uitwendigheden het niet nauw nemendeGa naar voetnoot3. Zijn kleeding was doorgaans onkostelijk, zonderling gedurende de inlandsche oorlog, om de zuinigheid te doen achten onder den adel en zich te lijden nevens degenen, die | |
[pagina 415]
| |
zich leden om zijn dienst. Gelijken regel hield hij in zijn tafel’Ga naar voetnoot1. Het is hem gebeurd, in 't open veld te midden zijner soldaten met hen zwart brood te eten. Na den oorlog, wanneer hij een reis deed of op de jacht was, trad hij dikwijls een herberg binnen en knoopte met den eerste den beste, dien hij er aantrof, een gesprek aan. Op de markt deed hij wel eens zelf zijn inkoopen. Wanneer intusschen RankeGa naar voetnoot2 meent: ‘aüssere Würde durfte man bei ihm nicht suchen’, vergeet hij, naar 't mij voorkomt, dat deze koning was als Alcibiades; dat hij met de dwazen een dwaas, met de wijzen een wijze wist te wezen; dat hij te zijner tijd ook de kunst verstond, om ontzag in te boezemen. Een zijner getrouwste medearbeiders aan de taak der herovering van 't koninkrijk was Karel, baron van Biron, wien hij zeer genegen was, doch die met den buitenlandschen vijand tegen hem samenspande. Tevergeefs zocht Hendrik hem in een vriendschappelijk gesprek hiervan af te brengen. Ziende, dat hij zich vruchteloos afmatte, gaf hij hem zijn afscheid, hem toeroepende: ‘Adieu, baron de Biron.’ Den hoogmoed kennende van den Spaanschen gezant, Don Pedro, verplichtte hij hem, door hem bij gelegenheid van een gehoor, hem verleend, omringd door zijn geheele hof in staatsie te ontvangen, tot het bewijzen der verschuldigde hulde. Op dergelijke wijze was Hendrik er steeds op bedacht, de eer en de waardigheid der kroon te handhaven. ‘Traitant’, zegt Fontenay-MareuilGa naar voetnoot3, ‘au reste tous ceux qui l'approchaient avec tant de bonté et de douceur, qu'il ne paraissait le maître qu'en ce qu'on ne perdait jamais le respect avec lui, quelque bonne mine et faveurs qu'il pût faire, sa seule vue, en tenant tout le monde dans le devoir, étant seulement, comme font tous les sages princes, qu'on reçut la familiarité, mais non pas, qu'on la prit.’ Doorgaans was zijn stemming vroolijk, was hij spraakzaam en bewegelijk. Was er iets, dat hem hinderde, dan ontstak hij licht in toorn, en eens vergramd, was hij niet angstvallig of terughoudend met vloeken, bedreigingen of harde uitdrukkingen. Doch even spoedig bedaarde hij ook weder en had dan ook liefst, dat men niet te zwaar opnam hetgeen hij zich had laten ontvallen. Een opmerkelijk voorbeeld daarvan wordt | |
[pagina 416]
| |
verhaald in de Mémoires de SullyGa naar voetnoot1. Zooals meermalen, had Sully hem, met betrekking tot een zeker ontwerp, tegengesproken en was de koning brommende heengegaan. Den volgenden dag raadpleegde hij den minister over iets anders. Sully antwoordde niet veel. ‘Ik zie het al’, zeide Hendrik IV, ‘gij zijt nog boos van gisteren; ik ben het niet meer. Kom, omhels mij en wees voortaan even vrij tegenover mij, als voorheen. Deedt gij anders, dat zou mij tot een teeken zijn, dat gij u niet langer om mijn zaken bekommert. Stuif ik somtijds eens op, dat moet gij verduren, want ik ben u daarom niet minder genegen.’ Wraakzucht was hem ten eenenmale vreemd. Aan de markiezin de Verneuil, tegen wie hij van jaren herwaarts rechtmatige grieven heeft, schrijft hij: ‘Je tiens en une chose de la divinité, que je ne demande que la conversion, non la mort,’ Berger de Xivrey, Recueil des lettres miss. de Henri IV, VII, p. 666. Du Terrail, die zich trouweloos jegens hem heeft gedragen, wil hij daarvoor niet doen boeten, étant naturellement ennemi de toute espèce de vengeance et rigueur, Ibid., p. 701. Doch nergens ziet men dit duidelijker, dan in de manier, waarop hij Karel, hertog van Mayenne, den aanvoerder zijner bestrijders, bejegende, toen hij hem voor 't eerst na het einde van den langdurigen burgerkrijg wederzag. De ontmoeting greep plaats in Januari 1596, kort na het verdrag, waarbij de voormalige aanvoerder der ligue zich met den koning had verzoend. Zij kwamen bijeen te Monceaux-en-Brie, bij Meaux, ten o. van Parijs, bij de Marne, waar Gabrielle d'Estrées een slot had. Mayenne naderde den koning met behoorlijke eerbewijzen. Hendrik ontving hem met in 't oog loopende beleefdheid en zeide o.a.: ‘Mon cousin, est-ce vous, ou si c'est un songe que je vois?’ Vervolgens ging hij met hem in het park wandelen. De koning liep ongemeen vlug en met groote schreden. Slechts uit de verte kon Mayenne, die zeer dik was en de heupjicht had, hem volgen. Hendrik IV, dit ziende, fluisterde Sully, die er bij was, in: ‘Si je promène encore longtemps ce gros corps ici, me voilà vengé sans grande peine de tous les maux, qu'il nous a faits, car c'est un homme mort.’ Daarop naar Mayenne gaande, die, vuurrood en opgeblazen, naar den adem hijgde, liet de koning hem zeggen, dat | |
[pagina 417]
| |
hij niet meer kon, waarop Hendrik de wandeling staakte, zeggende: ‘Touchez-là, mon cousin, car, par Dieu, voilà tout le mal et le déplaisir, que vous recevrez jamais de moi’Ga naar voetnoot1. Dit verhaal toont, evenzeer als een menigte van 's konings brieven en de talrijke gezegden, hem toegeschreven, dat Hendrik IV een zucht tot schertsen en tot het maken van grappen was aangeboren. Een andere zijner kenmerkende hoedanigheden, die hij gemeen had met de meeste van diegene zijner landgenooten, gelijk hij in 't z.w. van Frankrijk geboren, was fijne list, verborgen onder een zekere natuurlijke bonhomie, een eigenschap, in ons land wel eens aan dezen of genen Drent toegekend. ‘C'était bien le prince le plus rusé et le plus madré qui fût au monde,’ zóó kenschetste hem, wil men Moreau de JonnèsGa naar voetnoot2 gelooven, d'Aubigné, een zijner getrouwste en hem 't meest toegedane dienaren, die zijn geheele leven in zijn nabijheid doorbracht. Een derde trek, die hem bovenal kenmerkte, was liefde voor de waarheid en stiptheid in 't houden van zijn woord. Het voorstel van een paar der leden van zijn raad, om Karel Emanuel I, hertog van Savoye, die, als bondgenoot en schoonzoon van Philips II, hem had beoorloogd en, in 't vertrouwen op zijn woord, zich naar Parijs had begeven, ten einde over den vrede te onderhandelen, met geweld in Frankrijk achter te houden, wees hij van de handGa naar voetnoot3. MatthieuGa naar voetnoot4 bericht ons, dat er waren, die Hendrik IV wilden overreden, af te keuren, dat hij, 's konings historieschrijver, in zijn geschrift ook over 's vorsten minnarijen had gesproken. Doch de koning wierp hun tegen, dat men op de schilderijen schaduwen moet aanbrengen, om de levendigheid der kleuren te temperen; dat, indien van het eene wordt gezwegen, aan het andere zou worden getwijfeld; dat de vleierij de waarheid verdacht zou maken. | |
[pagina 418]
| |
Niets strekte dezen koning meer tot eer, dan zijn teedere bezorgdheid voor het welzijn van zijn volk in 't algemeen, de lieden van lageren stand in 't bijzonder. Daarvan zijn al de jaren van zijn bestuur in het tijdperk des vredes de schitterendste getuigenis. Doch die gezindheid openbaart zich ook op welsprekende wijze in menigeen zijner gezegden. ‘Regardons au soulagement du peuple le plus qu'il se pourra’, zegt hij tot SullyGa naar voetnoot1. Het volk is ‘celui qui nous fait tous vivre’, zóó laat hij zich in een aanspraak hooren, in 1604 te Parijs gehoudenGa naar voetnoot2. Een ander maal drukt hij dezelfde gedachte dus uit: ‘Si on ruïne mon peuple, qui me nourrira, qui soutiendra les charges de l'état, qui payera vos pensions?’Ga naar voetnoot3. In October 1608, na een hevige overstrooming van de Loire, schrijft hij aan Sully: ‘Dieu m'a baillé mes sujets, pour les conserver comme mes enfants; qu'on les secoure de tout ce qu'on jugera que je pourrai faire’Ga naar voetnoot4. Den Spaanschen gezant Don Pedro de Toledo, die de opmerking maakte, dat hij Parijs, hetwelk vroeger in zulk een ellendigen toestand verkeerde, niet herkende, gaf hij tot antwoord: ‘C'est qu'alors le père de la famille n'y était pas, et aujourd'hui qu'il a soin de ses enfants, ils prospèrent’Ga naar voetnoot5. Daarom is hij zoo verontwaardigd op hen, die zich ten koste van zijn volk verrijken, het zoeken uit te zuigenGa naar voetnoot6. Daarom is in het uur, dat, naar hij meende, zijn laatste uur zou wezen, evenals van Willem I, ook zijn laatste gedachte gewijd aan ‘mes pauvres peuples que j'aime comme mes chers enfants’Ga naar voetnoot7. Bovenstaande plaatsen, des gevorderd met tallooze andere te vermeerderen, toonen, gelijk geheel zijn leven, voldoende aan, dat Hendrik IV door keur van loffelijke hoedanigheden uitmuntte, door schranderheid, goedheid, edelmoedigheid, gematigdheid in voorspoed, gelatenheid in tegenspoed, goedertierenheid jegens zijn vijandenGa naar voetnoot8. Ten onrechte heeft men hem te | |
[pagina 419]
| |
groote zuinigheid of gierigheid verweten. De waarheid is, dat hij, in de eerste jaren zijner regeering voortdurend gebrek aan penningen gehad hebbende, de waarde van het geld had leeren kennen en, tenzij zijn hartstocht voor het spel hem medesleepte, alleen voor nuttige doeleinden groote sommen over hadGa naar voetnoot1. Hetgeen Hendrik IV inzonderheid van andere koningen van Frankrijk onderscheidde was, dat hij een kind der natuur, een echte Franschman was en deswege, boven al zijn voorgangers en opvolgers, als geroepen, om over Frankrijk te regeeren. Onder de nieuwere Fransche historieschrijvers zijn er, wier oordeel over hem te ongunstig of niet gunstig genoeg schijnt te luiden. SismondiGa naar voetnoot2 houdt het er voor, dat hij geen krachtige meeningen of werkelijke overtuiging had; dat zijn goedheid en vergevensgezindheid met baatzucht gepaard gingenGa naar voetnoot3; dat hij, ter wille zijner minnarijen, de aangelegenheden van 't bewind verwaarloosdeGa naar voetnoot4. Hij verwijt hem slechte behandeling zijner voormalige vrienden onder de hugenooten en afkeer van de SullyGa naar voetnoot5. MicheletGa naar voetnoot6 verklaart hem voor een sater en iemand, die voor alles onverschillig was. Beter, geloof ik, hebben Burke en Augustin Thierry zijn karakter doorgrond. ‘Hij was, zóó teekent hem BurkeGa naar voetnoot7, zeer humaan en zachtmoedig; maar die humaniteit en zachtmoedigheid stonden zijn belangen nooit in den weg. Hij zocht nimmer bemind te worden, zonder zich eerst zoo geducht te hebben gemaakt, dat hij gevreesd werd. Met liefelijkheid van taal verbond hij vastberadenheid in het handelen. Zijn gezag handhaafde hij in het groot, al wist hij in kleinigheden de teugels te vieren.’ | |
[pagina 420]
| |
Bovenal is de teekening van 's konings gansche wezen uitstekend gelukt aan Augustin ThierryGa naar voetnoot1: ‘Il avait une intelligence universelle, un esprit souple et pénétrant, des résolutions promptes et une fermeté inébranlable dans ce qu'il avait résolu. A la sagesse des hommes pratiques, à cet instinct, qui va droit à l'utile et au possible, qui prend ou rejette sans prévention et sans passion, au commandement le plus absolu il joignit la séduction des manières et une grâce de propos inimitable. Ses hautes vertus, mêlees d'étranges faiblesses, ont fait de lui un type unique de roi, à la fois aimable et imposant, profond de sens et léger de gôuts, plein de grandeur d'âme et de calculs, de sympathies populaires et d'orgueil de race, toujours et avant tout patriote admirable.’ Hendrik IV was hetzelfde, als, volgens het zeggen van Helena aan PriamusGa naar voetnoot2, Agamemnon, beide, een goed koning en een wakker strijder. Ofschoon geen militair van den eersten rang en niet kunnende wedijveren met b.v. Alexander Farnese, een volleerd meester in de taktiek, was hij toch, door zijn dapperheid, zijn stoutmoedigheid, zijn juisten blik op het slagveld, een man, geboren voor den krijg. HenrardGa naar voetnoot3, ontkennende, dat hij ‘een roi guerrier’ was en in den oorlog behagen had, staat alleen in zijn oordeel. In een opmerkelijk gesprek, dat de gedenkschriften van de SullyGa naar voetnoot4 hem laten houden met dezen minister, vindt men hem, zou ik zeggen, te dien aanzien naar het leven geschilderd. Dáár belijdt Hendrik - het is tegen den tijd van den vrede van Vervins -, dat hij, hoezeer vast besloten, zich van nu aan onverdeeld aan de werkzaamheden des vredes te wijden, hiertegen zeer opziet, vermits het zoo geheel met zijn aanleg en neigingen strijdt. Overeenkomstig zijn voortvarend karakter trok hem ook daarom de oorlog aan, dewijl het resultaat hier terstond op de handeling volgde, het tegendeel van hetgeen men bij den langzamen tred der politiek aanschouwde. ‘Je suis né et élevé dedans les travaux et périls de la guerre’, schrijft hij den 15den November 1597 aan ElizabethGa naar voetnoot5. ‘Là aussi se cueille la gloire, vraie pasture de toute âme vraiment | |
[pagina 421]
| |
royale, comme la rose dedans les épines; mais je me puis bien lasser des calamités et misères que mon peuple endure par icelle.’ In die laatste woorden heeft men de aanduiding, waarom hij, na 1598, een ander man is geworden, als met handen is omgezet. Jaren lang zal hij, zooals de Economies royalesGa naar voetnoot1 het voorstellen, lievelingsplannen hebben gekoesterd met betrekking tot het nemen van maatregelen voor de bevordering der welvaart van de bevolking van Frankrijk. Met 1598, het jaar van den vrede van Vervins en van het edict van Nantes, was het tijdstip dáár, waarop hij kon beginnen de hand te slaan aan de verwezenlijking dier voornemens. Niemand geloove, dat, in weerwil van het vele goede, dat van Hendriks karakter is gezegd, de keerzijde ontbreekt. Niets zou er aan hem hebben ontbroken of, zooals BossuetGa naar voetnoot2 zich uit, zijn roem zou volkomen zijn, indien men zijn zeden kon vergeten. ‘Ses défauts’, zóó leest men bij Moreau de JonnèsGa naar voetnoot3, ‘étaient ceux de son pays natal, la Gascogne, ceux d'un prince, élevé dans le Louvre des Valois, au milieu de l'escadron des filles d'honneur de Catherine de Médicis; enfin ceux d'un homme de guerre de son temps, aimant passionnément le vin, le jeu, les belles.’ Hij was, gelijk men weet, eerst getrouwd met Margareta van Valois, doch kon het op den duur niet vinden met deze prinses, die even vrij leefde, als hij zelf. In 1583 had Margareta's broeder, koning Hendrik III, die zelf altijd in een poel van ongerechtigheid verkeerde en wien alzoo de rol van zedepreêker allerminst betaamde, bij een woordenwisseling Margareta de ellenlange lijst harer minnaars verweten en haar van het hof weggezonden. Die smadelijke behandeling in 't bijzijn van 't geheele hof voorgevallen zijnde, meende Hendrik van Navarre zijn echtgenoot voorshands niet te kunnen terugnemen. Na zijn troonbeklimming in de mogelijkheid wenschende te zijn, een wettigen opvolger te verwekken, liet hij paus Clemens VIII verzoeken, zijn huwelijk door een paar legaten te ontbinden, waarop hij in 1600 een tweede verbintenis aanging met Maria de Medici, een dochter van Frans I, groothertog van Toskane, en nicht van den toen ter tijd regeerenden | |
[pagina 422]
| |
groothertog Ferdinand. Nieuwe bijzonderheden over den voet, waarop de koning en Maria de Medici met elkander verkeerden, vindt men bij ZellerGa naar voetnoot1. Mettertijd bracht zij twee zonen ter wereld, den lateren Lodewijk XIII en Gaston van Orleans, en drie dochters, Elizabeth, later getrouwd met Philips IV, koning van Spanje; Christine, die in 't vervolg in 't huwelijk trad met Victor Amadeus, hertog van Savoye; Henriette Marie, die door haar huwelijk met Karel I koningin van Engeland werdGa naar voetnoot2. Ofschoon 's konings brieven, waarin hij op denzelfden toon schrijft aan de koningin, als aan de meest geliefde zijner minnaressen, dit niet verraden, was Hendriks verstandhouding ook met de tweede gemalin niet uitnemend. Een hoofdreden dezer niet aangename betrekking was, dat Hendrik IV den vertrouwelijken omgang met een of meer van 't heirleger dier minnaressen voortzette. Diegene, die, om er maar een paar te noemen, hem het langst aan zich hebben weten te boeien, zijn Gabrielle d'Estrées, plotseling, waarschijnlijk door vergif, overleden ten tijde van 's vorsten tweede echtvereeniging, en Henriette d'Entragues, aan wie hij een schriftelijke trouwbelofte gaf, die hij echter verbrak. Bij deze en andere minna ressen verwekte hij acht of negen kinderenGa naar voetnoot3. Zeer zeker heeft de koning, zoowel door zijn minnaressen, als door zijn verslaafdheid aan 't spel, bij tijdgenoot en nakomelingschap veel afbreuk gedaan aan de onverdeelde hoogachting, die men anderszins voor hem zou hebben gekoesterd. Wegens de schulden, die hij bij het spelen maakte, lag hij dikwijls overhoop met Sully. Zelf gevoelde Hendrik, dat het beter ware geweest, zoo hij ten opzichte van die zwakheden - om den meest gematigden term te bezigen - meer zelfbeheersching had gehad, zooals hij te kennen geeft in een merkwaardigen brief, den 8sten April 1607 door een zijner secretarissen aan zijn vriend, den minister, geschrevenGa naar voetnoot4. Men heeft hem hooren zeggen, dat van de drie dingen, die hij elken dag | |
[pagina 423]
| |
aan het Opperwezen vroeg, de kracht om zijn hartstochten te overwinnen er één wasGa naar voetnoot1. In de zooeven aangehaalde letteren zegt hij, voor al zijn slaven en zwoegen wel eenige uitspanning te mogen hebben. Onbetwistbaar is dat, waarop hij terecht zekeren nadruk legt, dat die vermaken, die hij zich veroorloofde, zijn volk geen nadeel hebben toegebracht, tenzij men, niet zonder reden, zou willen beweren, dat het voorbeeld kwaad heeft gesticht. Dit ter zijde gelaten, behelst zijn schrijven deze waarheid, dat, anders dan bij Lodewijk XV, de staatszaken niet alleen bij Hendrik IV bovenaan stonden en alles beheerschten, maar ook geheel en al waren afgescheiden van zijn bijzondere aangelegenheden, er geenszins de weerkaatsing of den weérslag van ondervonden. De voorspelling van Duplessis-Mornay, waaraan RankeGa naar voetnoot2 herinnert, die den koning toevoegde, dat, indien er eens een tijd kwam, waarin hij geen oorlog had te voeren, die hem te binnen bracht, wat hij had te doen, hij geheel en al de speelbal zijner zinnelijke begeerten zou worden, werd in geenen deele bewaarheid. Nog is onbeantwoord gebleven de vraag, ter toelichting waarvan de voorafgaande bladzijden moeten dienen: hoedanig man was Hendrik IV op het gebied van den godsdienst; welk was zijn standpunt tegenover de katholieke en de hervormde kerk? Hij was door toedoen van Jeanne d'Albret reeds in zijn prille jeugd hugenoot geworden ‘par engagement, et non par élection’Ga naar voetnoot3. In Augustus 1572 liet hij zich, zonder veel tegenstand te bieden, dwingen, voor 't uiterlijk de katholieke geloofsbelijdenis aan te nemen. Zóó was hij, zoowel met betrekking tot zijn levensloop, als tot zijn geloof of tot de kerk, heen en weer geslingerd, al naarmate van den hoek, waaruit, bij het heerschen der verdeeldheden, de wind woei. Sedert die maand Augustus 1572 vertoefde hij in een soort van halve gevangenschap aan het hof. De wacht, die hem, werwaarts hij zich begaf, als een eerewacht vergezelde, had bevel te verhinderen, dat hij voor goed heenging. Niet ongepast is daarbij het vermoeden, dat, in gezelschap van 't eskadron der dames van de oude koningin, de tijd hem niet altijd te lang zal zijn gevallen en hij het gedwongen verblijf niet onuitstaanbaar zal | |
[pagina 424]
| |
hebben gevonden. De meeste zijner dienaren waren verkocht aan Katharina de Medici en bespiedden zijn woorden en gangen. Slechts twee zijner vertrouwelingen had men hem gelaten, d'Aubigné, den historieschrijver, en Armagnac, zijn eersten kamerdienaar. In 't begin van 't jaar 1576 - het is d'Aubigné zelf, die het tooneel beschrijft - hoorde dat tweetal, dat met Hendrik in één kamer sliep, hem eens gedurende den nacht, terwijl zij meenden, dat hij was ingeslapen, zacht het elfde vers van den 88sten psalm zingen: ‘Tu m'ôtes, pour comble d'ennuis,
L'ami que j'avais cru fidèle.
C'est en vain que ma voix l'appelle
Dans l'état funeste, où je suis.
Hélas, au fort de ma détresse
Chacun se cache et me délaisse,’
woorden, die in de Nederlandsche berijming aldus zijn overgebracht: ‘Gij hebt èn medgezel, èn vrind
Van mij verwijderd in mijn lijden,
Zoodat mijn ziel, hoe z' ook moet strijden,
Bij niemand heul of bijstand vindt.
'k Zoek hem vergeefs: 'k moet eenzaam weenen.
Al mijn bekenden zijn verdwenen.’
Terstond liepen de beide dienaren naar de legerstede van hun heer en zeiden tot hem ongeveer het volgende: ‘Sire, indien 's Heeren geest nog in u woont en werkt, waarom blijft gij dan vrijwillig gevangen? Bedenk, dat uw geloofsgenooten slechts op u wachten, om zich rondom u te scharen. Terwijl gij werkeloos terneer zit, staan zij gereed, den vijand te bevechten. Welke verdooving heeft u toch bevangen, dat gij liever hier uw tijd in dienstbaarheid slijt, dan dáár de meester te zijn? Niets hebt gij zoozeer te vreezen, als te blijven, waar gij zijt. Ook wij beiden hebben besloten te vluchten. En wanneer wij er niet meer zullen zijn, zullen de handen, die u moeten bedienen, niet durven weigeren, den dolk of het vergif tegen u te gebruiken.’ Deze aanspraak maakte zulk een indruk op den koning van Navarre, dat hij zich voornam, hoe eer hoe beter te vertrekken. Een jachtpartij te St. Germain verschafte hem weldra, in den | |
[pagina 425]
| |
nacht van den 20sten of van den 2den FebruariGa naar voetnoot1, de gewenschte gelegenheid, om zich te verwijderen. Een paar maanden daarna zwoer hij het catholicisme afGa naar voetnoot2. Nog in den loop van 't zelfde jaar 1576 bood zich voor hem een aanleiding aan, om zonder omwegen zijn denkwijze, betreffende den godsdienst, uit te spreken. Van het midden van November 1576 tot het begin van Maart 1577 waren de rijksstenden te Blois vergaderd. De invloed der ligue was reeds destijds zoo groot, dat zij bij de verkiezingen zoo goed als alle hugenooten en politieker had doen weren. 't Gevolg was, dat verreweg de meeste afgevaardigden te Blois kwamen met de opdracht, er voor te zorgen, dat van nu aan geen andere godsdienst in het rijk werd geduld, dan de Roomsch-katholieke. Zoodra de protestanten in 't zuiden van Frankrijk hiervan waren onderricht, hernieuwden zij den kort te voren gestaakten strijd. Dit verontrustte koning Hendrik III en de Algemeene Staten. Om die vijandelijkheden te doen ophouden zonden zij een gezantschap, zoowel naar andere hoofden der hugenooten, als naar Hendrik van Navarre, om hen uit te noodigen, te midden van hen zitting te nemen en tot het geloof der vaderen weer te keeren. Hendrik van Navarre ontving de gezanten welwillend te Agen, ten z.o. van Bordeaux, en beantwoordde hun toespraak beleefd. Voor de Staten-Generaal gaf hij hun een nota mede, zijn antwoordGa naar voetnoot3 op hun voorstel behelzende. ‘De koning van Navarre, leest men daarin, prijst den ijver, dien de Staten aan den dag leggen voor 't bewaren van de rust in het rijk, maar vreest, dat zij, van zins zijnde slechts één godsdienst te gedoogen, een verkeerden weg inslaan, om in 't bezit van die zoo vurig verlangde rust te geraken. Hij verzoekt hen dus met aandrang, in den naam Gods deze zaak te overwegen, de neteligste en gewichtigste, waarover ooit in Frankrijk is beraadslaagd; te bedenken, niet alleen, wat zij begeeren, maar ook, wat het rijk | |
[pagina 426]
| |
kan verdragen en wat mogelijk is; te doen alzoo, wat de zieke doet, die niet hetgeen hij aangenaam vindt en naar zijn smaak gebruikt, maar dikwijls inneemt hetgeen hem mishaagt en bitter is, als meer overeenkomstig de gesteldheid van zijn krank lichaam. De Staten, die, zonder dat iemand hen stoort in de oefening van hun godsdienst, dien willen ontnemen aan hen, wien dezelfde vrijheid, welke zij genieten, bij herhaling is toegestaan, mogen er aan indachtig wezen, dat men vruchteloos heeft getracht, de nieuwe leer uit Engeland, uit Hongarije, uit Denemarken, uit Schotland, uit Zweden, uit Zwitserland en uit Duitschland te verdrijven, nadat zij eens in die landen ingang had gevonden. Wat zijn eigen godsdienst aangaat, hij (Hendrik) heeft de gewoonte, God te bidden, dat, indien de zijne goed is, zooals hij gelooft, Hij hem daarin moge bevestigen; indien hij daarentegen een verkeerden godsdienst voorstaat, Hij hem de ware leer wille doen kennen en zijn geest verlichten, opdat hij die kunne aannemen, daarin leven en sterven.’ Hoe zeer dit slot de werkelijke gezindheid van Hendrik uitdrukt, bemerkt men hieraan, dat, toen protestantsche leeraars deze paragraaf hadden uitgeschrapt, hij ze opnieuw in de oorkonde liet inlasschen, iets, dat één der gezanten, bij het voorlezen, aan de Staten mededeeldeGa naar voetnoot1. Deze laatste woorden zijn uitstekend geschikt, om ons een blik te doen slaan in het innerlijke van het gemoed van den koning van Navarre. Zij kenschetsen hem als een ernstig man, als een man, niet verstoken van godsdienstzin. En ook aan andere bewijzen ten betooge dier stelling ontbreekt het niet. Toen hij de tijding kreeg van het verdrag van Nemours, waarbij Hendrik III, na lange weifeling, zich in Juli 1585 bij de ligue aansloot, werd plotseling de helft van zijn knevel grijs: ‘Pensant à cela fort profondément et tenant la tête appuyée sur sa main, l'appréhension des maux qu'il prévoyait sur son parti fut telle, qu'elle lui blanchit la moitie de la moustache’Ga naar voetnoot2. Wie zijn brieven doorbladertGa naar voetnoot3 kan het gezegde van PasquierGa naar voetnoot4: ‘Ce lui est une coutume fort familière de commencer toutes ses actions par le nom et aide de Dieu’ op menige bladzijde bewaarheid vinden. Als een andere zijner gewoonten wordt | |
[pagina 427]
| |
door Scipion DupleixGa naar voetnoot1 vermeld de dagelijksche aanbeveling in den gebede aan de Voorzienigheid van zich, zijn huis en zijn koninkrijk, alsmede die van 't geregeld bijwonen van den dienst in de kerk en van de deelneming aan het avondmaal. Wanneer katholieke schrijvers uit den ouden tijd met nadruk doen uitkomen, dat hij sedert zijn bekeering tot het catholicisme een recht godsdienstigen aard openbaarde, doet men, geloof ik, hun redeneering geen geweld aan met te zeggen, dat die aard hem van den beginne aan eigen zal zijn geweest en, na den overgang tot de katholieke kerk, zich slechts eenigszins heeft gewijzigd. Zoodanige schrijvers zijn dezelfde PasquierGa naar voetnoot2, die in zijn brieven verhaalt, dat Hendrik van Navarre, katholiek geworden, nooit een gewaagde onderneming aanving, zonder zich in de voorbede der kerk aan te bevelenGa naar voetnoot3 en openbare processies te laten houden en dat hij, een zege behaald hebbende, steeds beval een ‘Te Deum’ te zingen; hij, die het karakter van den koning in den Franschen Mercurius, boven (blz. 418, 419, noot 8) aangehaald, heeft geteekendGa naar voetnoot4, en PéréfixeGa naar voetnoot5. ‘Il n'était point bigot, mais véritablement pieux et chrétien,’ verzekert zoowel Scipion DupleixGa naar voetnoot6, als PéréfixeGa naar voetnoot7. De auteur uit den Franschen Mercurius vergenoegt zich niet met dit te berichten, maar bekrachtigt het met een sprekend voorbeeld. Weinige dagen na te zijn opgenomen in den schoot der katholieke kerk, trad Hendrik te Vernon, aan de Seine, een kerk binnen en beschouwde er, na het gebed, eenige schilderijen, o.a. een, waarop een heilige werd voorgesteld, die met een koord of eind touw zielen uit het vagevuur haalde. Na hierop eenigen tijd zijn opmerkzaamheid te hebben gevestigd, wendde hij zich tot eenige geestelijken, die dicht bij hem stonden, en vroeg hun, of dit inderdaad mogelijk was. De geestelijken gaven geen antwoord. Daarop gelastte hij een zijner aalmoezeniers, op zijn kosten het doek weg te nemen en het te vervangen door een schilderij van Maria-boodschap. ‘Si tout ce qu'il faisait lors, voegt de schrijver er bij, était regardé et con- | |
[pagina 428]
| |
trôlé par ses ennemis, je le laisse à juger an lecteur, car il y en a qui n'estiment pas, que l'on soit catholique, si on n'est bigot.’ Van de nieuwere schrijvers heeft, naar mijn oordeel, Martin hem, met betrekking tot het standpunt, waarop hij ten opzichte van den godsdienst stond, bovenal juist begrepen en geschetst, zeggende: ‘Il n'était point impie, bien moins encore hypocrite; on rencontre ça et là dans sa vie des élans religieux sincères’Ga naar voetnoot1. PéréfixeGa naar voetnoot2 deelt ons mede, dat hij de Heilige Schrift had gelezen en bestudeerd; dat hij er behagen in had, ze te hooren uitleggen; dat hij in zijn gesprekken er dikwijls vergelijkingen aan ontleende. DupleixGa naar voetnoot3 heeft opgeteekend, dat de vreeze Gods diep in zijn gemoed gegrift was en dat hij ten volle geloofde aan alle artikelen en verborgenheden van den katholieken, apostolischen, Roomschen godsdienst. Het kan zijn, dat dit later zóó geworden is. Doch voordat hij lid werd der katholieke kerk, had hij, volgens de zeer gegronde opmerking van MartinGa naar voetnoot4, stellig geen vaste overtuiging betrekkelijk de punten, die de beide godsdiensten vaneen scheiden, en had de reactie, die zich in zijn ziel aankantte tegen de dweepzucht ter rechter en ter linker zijde, zoo geen onverschilligheid, dan toch een zekere ongewisheid te dien aanzien bij hem gekweekt. Met Martin stemt geheelenal in Augustin ThierryGa naar voetnoot5: ‘Ce prince, né dans le Calvinisme, devenu catholique par force, mais sans beaucoup de résistance sous le règne de Charles IX, puis échappé de la cour sous Henri III et redevenu calviniste, avait été ballotté dans sa vie et dans sa conscience an vent de la guerre civile et des dissensions religieuses.’ Twee dingen kunnen wij, geloof ik, na het bovenstaande, als onweerlegbaar aanmerken, dat Hendrik van Navarre geen ongodsdienstig man was; dat hij niet de stelligste overtuiging had van de eenige waarheid der hervormde leer. Dusdanig man was hij van 1576 tot 1589; dusdanig man was hij in de eerste jaren na 1589. | |
[pagina 429]
| |
In Juni 1584 overleed te Château-Thierry de eenige nog levende broeder van koning Hendrik III. Deze vorst zelf scheen evenmin voorbeschikt te zijn voor een lang leven in dit tranendal, en in allen gevalle had hij geen zonen. Vermoedelijke troonopvolger, de tweede persoon in het rijk, werd alsnu Hendrik van Navarre. Want ofschoon hij nog een oom in leven had, een broeder zijns vaders Antoine, n.l. Karel, kardinaal van Bourbon, ging, overeenkomstig de Fransche gebruiken met betrekking tot de troonopvolging in de zijlijn, de neef vóór den oomGa naar voetnoot1. Nog voordat Frans van Anjou was bezweken, sprak Hendrik III het voor wie het wilde hooren openlijk uit, dat, indien zijn broeder naar betere oorden verhuisde, Hendrik van Navarre de naaste erfgenaam der kroon was. Dat die erfgenaam niet katholiek was, achtte hij wel een bezwaar, maar geen onoverkomelijk bezwaar. Geheel anders dacht de meerderheid der Franschen. Die erfgenaam, die over hen den schepter zou gaan zwaaien, was voor hen niets meer dan een vreemdeling, koning van een ander rijk, van Béarn, van Navarre. Hij was slechts een ver verwijderd verwant van het vorstelijk huis, staande op een afstand van eenentwintig graden van Hendrik IIIGa naar voetnoot2, het hoofd van een tak, die door een duur van meer dan drie eeuwen was gescheiden van de koninklijke lijn, doch die door het achtereenvolgend uitsterven der tusschenliggende takken, gesproten uit Lodewijk den heilige, allengs den troon nader was gekomen, Indien men op deze erfenis de gewone regels van 't burgerlijk recht toepaste, zou de koning van Navarre, als staande op te verren trap, niet in aanmerking kunnen komen. Nu mocht, het is waar, die grond niet gelden. Maar een voldoende reden tot uitsluiting was, dat Hendrik van Béarn niet alleen een ketter was, doch nog erger, een afvallige, een ‘relaps,’ die zich ten tijde van den Bartholomaeusnacht had laten bekeeren en later wederom ontrouw was geworden aan 't geloof zijner vaderen. De katholieken, die dat bedachten, voer een huivering door de leden. Hoe! zou thans een ketter een afvallige koning worden over hen, die zich sedert een twintigtal jaren beijverden, door een reeks van veldslagen, door moorddadige | |
[pagina 430]
| |
aanranding en langs alle mogelijke wegen zich van al wat ketter was te ontslaan. Groot onrecht, beweerde men, zou de natie worden aangedaan, zoo men genoegen nam met de voorgenomen troonopvolging, waardoor aan een katholiek volk een andersdenkend koning werd opgedrongen. Mocht het overdragen van de sieradiën der kroon bij recht van eerstgeboorte van den eenen mannelijken spruit op den anderen een grondwet zijn geworden, was het dan ook geen grondwet, in aller geweten gegraveerd, dat in een land, waar de katholieke leer de godsdienst is van den staat, de belijdenis van dien godsdienst een eerste vereischte is in den vorst, die de teugels van 't bewind ter hand zou nemen? Hadden niet de Algemeene Staten, te Blois vergaderd in 1576, verklaard, dat de belijdenis van het katholiek geloof meer was dan een overoude gewoonte in Frankrijk, dat zij een grondwet was? En zou dan een koning, die den titel ‘Allerchristelijkste Majesteit’ voerde, van die verplichting worden vrijgesteld? Tegenover die hevige uitingen van den hartstocht en van het vooroordeel bleef Hendrik van Navarre onwrikbaar vasthouden èn aan zijn recht op de kroon, èn aan zijn kerkelijk geloof. Niemand had hem grondig bewezen, dat hij, voor zoover de leer betrof, op den verkeerden weg was. Dus volhardde hij. Hoezeer Hendrik III hem als opvolger erkende, verheelde hij hem zijn wensch niet, dat hij de hervormde leer zou afzweren. In 1585 zond de koning hem een paar afgevaardigden, ten einde hem dien wensch kenbaar te maken. De ThouGa naar voetnoot1 deelt ons het antwoord van den koning van Navarre mede: Hij bedankt zijn Majesteit voor de in zijn heil hier namaals betoonde belangstelling; doch hij rekent het een handeling, strijdende met de rechtvaardigheid en de eer, uit vrees of uit hoop een godsdienst vaarwel te zeggen, waarin hij is opgevoed en nog geen dwaling heeft bespeurd; de eerste zijner zorgen was altijd die voor zijn eeuwige gelukzaligheid geweest, welke hem dierbaarder is, dan al het overige en waarvoor hij bereid is, alle aardsche eer en alle kronen der wereld op te offeren; hij herhaalt alzoo hetgeen hij meermalen heeft verklaard, dat hij, beter onderricht, gezind is, van geloof te veranderen, of wel, dat hij er niet tegen heeft, zich naar de beslissing van een vrije kerkvergadering te richten. | |
[pagina 431]
| |
Men ziet het. De koning van Navarre is sedert 1576 (zie blz. 425) niet in het minst van gevoelen veranderd met betrekking tot den godsdienst. Hij zegt in 1585 hetzelfde, als negen jaar tevoren. Eveneens antwoordde hij in Maart 1583 op een aanvraag om katholiek te worden den aartsbisschop van Rouaan, dat zij, die hem dit om wereldsche redenen raden, wel moeten denken, dat hij eigenlijk geen godsdienst heeft; dat zij zeker niet weten, dat men, evenals van hemd, niet van godsdienst verwisseltGa naar voetnoot1. Eenige jaren daarna, den 1sten Augustus 1589, wordt Hendrik III gedood. Geroepen om als koning op te treden, toont Hendrik IV zich bewust te zijn van de rechtmatigheid zijner aanspraken op den troon. Heeft nog ChateaubriandGa naar voetnoot2 in deze eeuw die rechtmatigheid willen betwisten op grond dat het de natiën vrijstaat, den godsdienst en de instellingen, die zij verkiezen, te handhaven, hij had de weerlegging van zijn gevoelen reeds bij BossuetGa naar voetnoot3 kunnen aantreffen, die zich hierover dus uitlaat: ‘Quod autem tune temporis conjurati seu ligae, ut vocant, addicti catholicae religionis obtento studio multa in regem moverent eumque ut suspectum haereticae pravitatis apud vulgus traducerent, non attendi debet, quid illi senserint vel fecerint, qui Guisianos, si Deo placet, Capetis regibus sanctique Ludovici posteris anteferrent Hispanicisque artibus, imo Hispanico auro corrupti, ad haec ligae furoribus dementati, Hispanos Lotharenosque se esse, quam Francos malebant.’ Het schijnt niet mogelijk, dat, zooals Dr. Kruyf zegt (zie boven (blz. 412), Hendrik IV, alreede bij den dood zijns voorgangers, de overtuiging had, dat hij als protestant den troon van Frankrijk nimmer zou beklimmen, want eendeels houdt hij zijn recht op de kroon staande, anderdeels weigert hij, onmiddellijk van geloof te verwisselen. Het baat de vurige katholieke heeren, in de legerplaats bij St. Cloud vereenigd, weinig, dat zij reeds den 2den Augustus onstuimig bij hem aandringen op afzwering der hervormde leer. Het eenige, dat zij | |
[pagina 432]
| |
kuunen verkrijgen, is de verklaring van den 4den Augustus, in diezelfde legerplaats uitgevaardigd. In dat stukGa naar voetnoot1 belooft de nieuwe koning, zoowel de rechten der katholieke kerk, als de voorrechten, den hugenooten vroeger toegekend, te zullen eerbiedigen en herhaalt de voorheen gedane toezegging, zich, wat zijn eigen belijdenis aangaat, te zullen onderwerpen aan de uitspraak van een nationaal concilie, uiterlijk binnen zes maanden bijeen te roepen. In denzelfden zin laat hij zich uit in een zeer merkwaardige rede, den 8sten Aug. gericht tot de edelen, die het hoofdbestanddeel van zijn leger uitmaken en wie hij verzoekt, hem, zoo zij geen vrede hebben met zijn verklaring, onmiddellijk te verlaten, daar hij liever honderd getrouwe Franschen aan zijn zijde heeft, dan ‘deux cents tels enfarinés’Ga naar voetnoot2. Wederom dus dezelfde betuiging. De burgeroorlog breekt uit; Frankrijks bevolking splitst zich in partijen; namelooze ellende wordt het deel van het land; Hendrik zelf is overstelpt van zorgen en beslommeringen is aan allerlei ontbering ten prooi. Om 't even, wat er ook gebeure, hij weet van geen wijken of toegeven. In zijn brieven van den 6den en den 7den November 1589 aan DuplessisMornayGa naar voetnoot3 verzekert hij hem, dat hij standvastig zal blijven, in weerwil dat vele protestanten, aan valsche geruchten geloof slaande, hem verlaten. Aan de Matignon, maarschalk van Frankrijk, schrijft hij tegen 't einde van 1590Ga naar voetnoot4, dat hij op zijn voorstel om katholiek te worden dit heeft te antwoorden: ‘devant faire cette résolution, je ne la veux point faire que par raison et parcequ'il faut, pour mon salut et le bien de mon état, que je le fasse en ferme intention de ne m'en départir jamais, méritant bien, à cette occasion, que ce soit avec quelque loisir et repos, pour en entrer en conférence et en une mûre et sainte considération, comme en chose plus importante ne se puisse rapporter, qu'en ce qui est de ma foi et de ma religion.’ | |
[pagina 433]
| |
Op dien voet blijft het tot in den loop van 't jaar 1593. In de maand April van dat jaar begint de koning van zijn stellig voornemen te doen blijken om het katholicisme te omhelzen. Vooreerst geeft hij hiervan kennis aan Ferdinand I, groothertog van Toskane, in een brief van den 26sten dier maandGa naar voetnoot1: ‘J'ai voulu et veux vous promettre, comme je fais, en foi et parole de roi par la présente, écrite et signée de ma main, de faire déclaration et profession publique de la religion catholique, selon les constitutions de l'église, comme ont fait les rois de France, mes prédécesseurs.’ Het tijdstip, waarop hij de verwisseling zal doen plaats hebben, laat hij onbepaald. Het zal afhangen van het oogenblik, waarop een behoorlijk verdrag een einde zal hebben gemaakt aan de vijandschap tusschen hem en Karel II, hertog van Lotharingen. Dan laat hij de vaste verzekering van zijn plan geven in de bijeenkomst te Suresnes (ten w. van Parijs). Deze bijeenkomst was een uitvloeisel dier vergadering van de rijksstenden of Staten-Generaal der ligue, welke Karel van Mayenne, ter verkiezing van een koning, in Januari 1593 te Parijs had bijeengeroepen en die de scherpe pen van de auteurs der Satire Ménippée ten eeuwigen dage belachelijk heeft gemaakt. Ook de katholieke heeren, die de zaak van Hendrik IV verdedigden, had Mayenne uitgenoodigd zitting te nemen. Vermits de vergadering evenwel voor 't grootste gedeelte onverzoenlijke of Spaanschgezinde leden der ligue telde, hadden die heeren voor de eer bedankt. Slechts hadden zij van hunne zijde het voorstel gedaan, dat de beide partijen een conferentie zouden houden, waar men zou pogen, den grondslag van den zoo vurig begeerden vrede te leggen. Dit voorstel leidde tot de bijeenkomst te Suresnes, die den 29sten April werd geopend. Een van hen, die vanwege 's konings partij aldaar verschenen, was Jacques Auguste de Thuo, lid van 't parlement, de schrijver der zoo hoog gewaardeerde Geschiedenis van zijn tijd. Een tweede was Renaud de Beaune, aartsbisschop van BourgesGa naar voetnoot2, die, tegen 't einde der bijeenkomst, de afgevaardigden mededeelde, dat de koning van zins was weldra tot de katholieke kerk over te gaan. Men zoekt | |
[pagina 434]
| |
hier (vgl. boven, blz. 412) te vergeefs naar den drank der bedwelming, den afwezigen vorst geschonken. Dit was in 't midden van Mei 1593Ga naar voetnoot1. Reeds den 18den begint de koning met de verzending der brieven, bestemd voor Nikolaas de Thou, een oom van den historieschrijver, en andere geestelijken, door wie hij zich wil laten onderrichtenGa naar voetnoot2, onder welke de zoo even genoemde aartsbisschop van Bourges de eerste plaats bekleeddeGa naar voetnoot3. Ook den groothertog van Toskane meldt hij, dat hij die heeren te dien einde heeft bijeengeroepenGa naar voetnoot4. Terzelfder tijd toont hij, indachtig te zijn aan de belangen der geloofsgenooten, aan wier gemeenschap hij zich gaat onttrekken. Immers den 16den Mei stellen de katholieke heeren van zijn partij een geschrift op, dat zij onderteekenen en waarin zij aan ‘ceux de la religion dite réformée’ de plechtige verzekering geven, dat in de samensprekingen te Suresnes niets ten nadeele der hervormden of in strijd met de voorrechten, hun door de voorgangers van Hendrik IV toegestaan, zal worden vastgesteldGa naar voetnoot5. Welke overwegingen waren het - zóó vraagt ieder -, die Hendrik IV thans noopten, een besluit te nemen, dat hij in de vier voorafgegane jaren met zoo grooten afkeer had verworpen? Was hij misschien ‘sans conviction religieuse?’Ga naar voetnoot6. Voor wie kennis heeft genomen van het bovenstaande (blz. 426 vlg.) en acht geeft op hetgeen beneden (blz. 435 en 445) wordt aangevoerd, zal dit zeer onwaarschijnlijk zijn. De koning moge niet in staat zijn geweest, met volle overtuiging zijn naam te zetten onder de artikelen des geloofs van één der twee kerkgenootschappen, die elkander zoo vinnig bestreden, ongodsdienstig mag iemand niet worden genoemd, die placht te zeggenGa naar voetnoot7, dat hij van vrees beefde en kleiner werd dan een atoom, wanneer hij er aan dacht, in de tegenwoordigheid te zijn van die Majessteit, | |
[pagina 435]
| |
die alle dingen uit het niet heeft te voorschijn geroepen en ze door hun den steun zijner almacht te onthouden tot het niet kan doen terugkeeren; maar dat hij door een onuitsprekelijke blijdschap werd bevangen, hierop lettende, dat dat majestueuze wezen in zijn eindelooze goedheid alle menschenkinderen onder zijn vleugelen beschermt. Of wel, kan men volstaan met te zeggen, dat lichtvaardigheid een zijner kenmerkende eigenschappen was en hij er dus niet zooveel aan hechtte, of hij de daad verrichtte, of hij ze iets vroeger of later verrichtte? Tegen dergelijke meening zoude de lange duur der vier jaren pleiten, waarin hij elken dag voor het vraagstuk stond, dat hij eerst in den zomer van 1593 oploste. En meer nog de mededeeling van Palma CayetGa naar voetnoot1, dat Hendrik IV van den aanvang van den burgeroorlog af niet ophield, hen, die ervaren waren in de leer, over de punten van geschil te raadplegen, ook hem, den auteur, die ons dit zegt. Is het dan de baatzucht, het streven naar eigen eer en hoogheid, dat eindelijk den doorslag geeft? Heeft hij (boven, blz. 412) allengs leeren inzien, dat Parijs wel een mis waard was, een woord, waarbij Dr. Kruyf wel had mogen opteekenen, dat het historisch alles behalve vaststaatGa naar voetnoot2. Zelfs zoo hij het had gesproken, zou het vernietigd worden door deze zeer zeker meermalen door hem geuite verklaring, dat hij, zonder overtuigd te zijn, voor geen dertig kronen afstand van zijn geloof zou doenGa naar voetnoot3. Niets van dat alles. Te haastig zijn die tallooze Christenen geweest, die, hoezeer wetende, dat men zijn evenmensch, veel meer nog de huisgenooten des geloofs, liefderijk heeft te beoordeelen, het koor samenstellen, dat, verwijzende naar het op zand opgetrokken fundament van een los gezegde, het vrij algemeen overgenomen vonnis heeft geveld, volgens hetwelk de derde verwisseling van godsdienst Hendrik IV geen zwaren strijd zou hebben gekost. Zoeken wij naar andere redenen. Hij was, zoo men de kern zijner godsdienstige opvatting gadeslaat, evenmin een geheel en al rechtgeloovig protestant als katholiek. Hij huldigde de leer, die zich boven geloofsverdeeldheid verheft. In vele opzichten een geheel ander man, dan onze Willem I, had hij dezen ka- | |
[pagina 436]
| |
raktertrek met hem gemeen, dat hij verdraagzaam was in een mate, als niemand in die dagen. Deze stemming zijner ziel openbaarde hij in het gezegde: ‘Il ne faut plus faire de distinction de catholiques et de hugenots, mais il faut que toue soient bons Français’Ga naar voetnoot1. Zeer terecht zegt MartinGa naar voetnoot2: ‘Henri croyait, par compensation, à deux dogmes nouveaux, méconnus à Rome et à Genève, la tolérance et l'humanité.’ Niet minder juist Augustin ThierryGa naar voetnoot3: ‘Les accidents de sa fortune et ses propres variations lui avaient appris de bonne heure à juger et à tolérer. Une nature sympathique, généreuse, ouverte aux impressions douces et à toutes les grandes émotions, l'élevait, même dans la lutte, au-dessus de l'esprit de secte et de parti.’ Van dien kant, van de zijde zijner eigen gevoelens, deden zich alzoo geen zwarigheden voor. Onmiddellijk na den dood van Hendrik III had hij nochtans, gelijk wij weten, van geen verandering willen weten. Toen had hij zich niet willen laten dwingen tot een handeling, die hem zijn eer zou hebben ontroofd en alle hugenooten tot zijn vijanden zou hebben gemaakt, die het omhelzen van 't catholicisme zouden hebben aangemerkt als den prijs, waarvoor hij den troon en het rijk had gekocht, terwijl ook de verkoopers zelven zijn afval van de hervormde kerk aan geen andere beweegreden zouden hebben toegeschreven, dan aan de verachtelijke begeerte naar den luister der kroon. Thans daarentegen, in den zomer van 1593, was de stand der zaken een geheel andere. In het tijdsverloop sinds hij den voet op de treden van den troon zette had Hendrik IV overvloedige gelegenheid gehad, de ervaring op te doen, dat de oorlog hem geenszins tot het bereiken zijner doeleinden zou leiden. Die doeleinden waren de herstelling der eendracht en der eenheid in Frankrijk en de bevolking van 't rijk er toe te brengen, dat zij zijn koningschap erkende. Als geloovig Christen kon hij niet anders, dan het er voor houden; dat het de beschikking der Voorzienigheid was, dat hij den schepter voerde. Slechts dan wanneer hij de rust in het rijk herstelde, kon hij regeeren en de plannen verwezenlijken, die de wedergeboorte der | |
[pagina 437]
| |
nationale welvaart beoogden. Nu had, het is waar, zijn tegenpartij, evenmin als hij zelf, belangrijke vorderingen gemaakt. Doch dit baatte hem niet zooveel, dat hij hierdoor aanmerkelijk veld won. Daarom had hij alreede in April 1592 aan Mayenne en aan de ligue vredesvoorslagen gedaan, waarover een tijd lang werd onderhandeld. Die voorstellen waren afgestuit op de ongehoorde eischen der tegenpartij, naar zijn meening voor geen inwilliging vatbaar. Niets meer of minder was gevorderd, dan de afstand van dertien groote gewesten, als erfelijke vorstendommen, aan Mayenne en aan de zijnen en het uitvaardigen eener verklaring, krachtens welke de hugenooten alleen nog maar tijdelijk in het rijk werden toegelaten en van stonde aan van alle bedieningen uitgeslotenGa naar voetnoot1. Op dergelijke grondslagen kon Hendrik IV, niet voortbouwen. Kwam het door een verdrag, op zoodanige voorwaarden gesloten, tot vrede, dan rustte op hem de verplichting, hun, die hem hadden bijgestaan, voorrechten toe te kennen, niet minder groot, dan die, welke zijn tegenstanders bedongen. Dan zouden er van de drie en twintig gouvernementen of gewesten, waarin Frankrijk destijds verdeeld was, geene of bijna geene overblijven en niemand minder te besturen hebben dan de koning zelf: ‘Il n'y aurait rien en France moins roi, que le roi même’Ga naar voetnoot2. De koning wendde dus zijn blik naar elders. Na drie jaren lang al het mogelijke te hebben beproefd, èn in het open veld, èn door middel van onderhandelingen, om het rijk de zegeningen des vredes te doen deelachtig worden, rekende hij, nu hij niet geslaagd was, zich verplicht, met hetzelfde doel voor oogen wederom een anderen weg in te slaan. Zelf geeft hij hieromtrent opening van zaken aan François d'O., een zijner katholieke dienarenGa naar voetnoot3: ‘Mon dessein a été, depuis qu'il a plu à Dieu de me donner le commandement souverain de tant de peuples, de préparer les moyens, au milieu de tant de troubles, pour leur faire avec le temps jouir d'une paix. J'ai usé pour tâcher à l'obtenir de divers moyens.’ Niemand kan meenen, zóó vervolgt hij, dat, zelfs indien ik dadelijk bij 't aanvaarden der regeering | |
[pagina 438]
| |
katholiek was geworden mijn volk daardoor terstond den vrede had erlangd. De hervormden zouden dan naar een bijzonderen beschermer hebben omgezien. De aanvoerders der ligue hadden op dat tijdstip nog over te veel krachten te beschikken, dan dat zij mij zouden hebben willen gehoorzamen. De natie begeerde nog steeds den krijg en had er nog geenszins zoovele wrange vruchten van geplukt, dat zij er van verzadigd was. Na de bekeering bezwoer hij Duplessis-Mornay in een geheim gesprek, dat drie uren duurde, dat hij zich door de voorrechten, aan zijn geloofsgenooten verzekerd, die hij alle optelde, zoozeer op den rand van een afgrond had bevonden, dat hij slechts langs den nu betreden weg zich en het rijk in veiligheid had kunnen brengen; dat hij, voor 't overige, door de hugenooten ook niet zoo ijverig was ondersteund, als vereischt werdGa naar voetnoot1. De weg, dien hij alsnu insloeg, was, dat hij eerlang de bekende belofte deed, welke door de schrijvers dier eeuw wordt genoemd ‘l'expédient’Ga naar voetnoot2. Allerlei gronden noopten hem hiertoe: het mededoogen met zijn volk; de uitputting zijner geldmiddelen; het vurige verlangen van de meerderheid en van het beste gedeelte van 't volk naar vrede; de ontevredenheid van den adel, dien de langdurige krijg verdroot; het morren zijner officieren, die hij niet in staat was te betalen; de overweging, dat hij tot dusver, in plaats van koning te zijn, veel had van een speelbal, dien de partijen elkaâr betwistten. De ervaring had hem geleerd, dat het even onmogelijk voor hem was, zich staande te houden met behulp van alleen de ultra-protestanten, als met dien der nationaalgezinde katholieken alleen. Hij moest zoeken naar den steun, niet van een partij, maar van een natie. Hij hoopte dien te vinden bij de gematigden, die, naar hij dacht, in zoo grooten getale onder alle partijen verdeeld waren, dat zij als de kern, als een volk konden worden aangemerkt. Hij grondde zijn berekening hierop, dat er, buiten de groote partijen der katholieken en der hugenooten, tot zeven of acht schakeeringen dier partijen waren. Men had de politieken, de Spaanschgezinde ligue, de Franschgezinde ligue, de tiers-parti, de sémonneux. Evenals de strenge hugenooten waren de lieden der Spaanschgezinde ligue onverzoenlijk, ontoegankelijk voor alle redelijk overleg. | |
[pagina 439]
| |
De tiers-parti waren zij, die zich in het voorjaar van 1591 van de politieken afscheidden, wanhopende aan 's konings terugkeer tot de katholieke kerk en niet langer genegen, hem de kroon te gunnenGa naar voetnoot1. De sémonneux waren die leden der Franschgezinde geestelijkheid en der Franschgezinde ligue, die in 't laatst van 1592 overeenkwamen, Hendrik IV, op te eischen, katholiek te worden, en naar dit ‘aanmanen,’ semondre, de sémonneux werden genoemdGa naar voetnoot2. Door zijn overgang nu tot het catholicisme kon Hendrik IV er zeker van zijn, de Fransche ligue, de politieken, de tiers-parti, de sémonneux, d.i. het meerendeel der bevolking, voor zich te winnen. Indien de koning, na onderzoek, bevond, dat hij het met zijn geweten kon overeenbrengen, van godsdienst te veranderen en op die wijze de rust terug te geven aan het zoo zwaar geschokte rijk, waarover de Voorzienigheid hem had gesteld, dan bewees hij de grootst mogelijke weldaad aan zijn onderdanen. Met die verandering zou de reden van bestaan der ligue zijn vervallen. Zeer vele hugenooten, dit zag hij niet voorbij, zou hij van zich vervreemden; doch ook zij konden niet loochenen, dat zij geenszins bij machte waren geweest, hem den troon zijner vaderen te doen beklimmen, zij, van wie sedert 1589 niet weinigen hem hadden verlaten. Daarbij kwam nog dit. Was het zelfs niet voor de hervormden een voordeel, dat een vorst den troon besteeg, die hun had toebehoord, die mede door hun hulp was vooruitgekomen, die door menigvuldige banden met hen was vereenigd? Daardoor werd hun zaak op een geheel andere manier, dan anders mogelijk ware geweest, in verbinding gebracht met de hoogste macht in het rijk, die niet licht weer tot het vervolgen van hen zou overslaan. Was het ‘expédient’ het zekerste middel, dat zich voordeed, om Frankrijk uitredding te verschaffen, het besluit, dat Hendrik IV nam, was evenzeer van gewicht voor geheel Europa. Door overeenkomstig zijn besluit te handelen werd Hendrik als een middellaar tusschen de vorsten en de staten, die blinde ijveraars waren, hetzij voor het Catholicisme, hetzij voor het protestantisme, verbrak hij het stelsel, waardoor al wat katholiek was | |
[pagina 440]
| |
stond tegenover al wat protestant was, verbrak hij bovendien het overwicht, dat de koning van Spanje, gezamenlijk met den alleenheerscher te Rome, in dit werelddeel oefende. Men behoeft er niet aan te twijfelen, dat de daad der afzwering op zich zelf Hendrik IV persoonlijk tegenstond. VilleroiGa naar voetnoot1 maakt in zijn Mémoires gewag van een gesprek, dat hij met Duplessis-Mornay had, waarin de laatste getuigde, dat de koning God vreesde en zeer naijverig was op zijn goeden naam; dat hij niet een van de zoodanigen was, die zich gemakkelijk in hun geweten geweld lieten aandoen; dat hij het voor iets, zijns onwaardig, hield, zijn woord te geven om katholiek te worden, aleer hij door het hem te geven onderricht helder had leeren inzien, dat hij dwaalde: ‘que cela sentirait plutôt son athéiste que son catholique.’ Doch meer dan uit woorden van wien ook blijkt uit het onafgebroken te rade gaan van Hendrik IV met zich zelf en met anderen gedurende een tijdsverloop van vier jaren, welk een innigen afkeer hij er van had, het offer, dat hij ten laatste onvermijdelijk achtte, aan het heil van Frankrijk te brengen, ook op die wijze zijn plicht als vorst te betrachten. Het spreekt van zelf, dat bij de handeling, die hij zich voornam, de koning zich liet leiden door politieke, niet door kerkelijke motieven. Hij was geen middeleeuwsche heilige, slechts bedacht op de zegepraal der kerk, waarvan hij lid was. Gaarne kan men toegeven, dat niet diep in zijn gemoed was doorgedrongen het voorschrift, dat men alleen het ééne noodige heeft na te jagen en dat al het andere dan zal worden toegeworpen. Toch had hij bij het nemen van het besluit de belangen van den godsdienst volstrekt niet uit het oog verloren. Hij was van gevoelen, dat het verschil tusschen de beide godsdiensten niet zoo aanmerkelijk was; dat het door den onderlingen haat der predikers grooter scheen, dan het was; dat er een tijd zou komen, waarop zijn gezag bij machte zou zijn, aan de scheuring een einde te makenGa naar voetnoot2. Inzonderheid dit laatste, de samensmelting aller kerken, was volgens de memoriën van de SullyGa naar voetnoot3, een zijner lievelingsgedachten, op deze wijze in die bron omschreven: ‘le désir de rechercher des moyens propres pour l'établissement d'une seule profession de religion dans l'Europe Chétienne.’ Tevens is het | |
[pagina 441]
| |
de onderneming, die Casaubonus in zijn dedicatio Polybii aan den koning hem als opdraagt, als zijnde er niemand, buiten hem, die ze zou kunnen volvoerenGa naar voetnoot1. En niet minder deze tweede, die de Sully, zelf hugenoot en niet genegen, voor zijn eigen persoon, tot de geloofsverwisseling, als drangreden bezigde, opdat de koning den gewichtige stap deedGa naar voetnoot2: ‘Concluant par tous ces discours, qu'il vous sera impossible de règner jamais pacifiquement, tant que vous serez de profession extérieure d'une religion, qui est en si grande aversion à la plupart des grands et des petits de votre royaume, sans laquelle tranquillité universelle il ne vous faut point entreprendre, ni espérer de le mettre en l'opulence, splendeur, richesse et félicité de peuples, que je vous en ai vu souvent faire le projet.’ Tot degenen, die door Hendrik IV over deze belangrijke aangelegenheid werden geraadpleegd, behoorden, evenals Jeannin en Villeroi, bovenal de geliefkoosde minister. Een anderen, dan de boven aangevoerde grond, waarom Sully den stap aanriedGa naar voetnoot3, was, dat hij dan niet met zooveel verdrietelijkheden en beslommeringen in deze wereld zou hebben te worstelen. ‘Pour l'autre monde, je ne vous en réponds pas,’ voegde hij er lachende bij en liet hierop, zijn bewijsvoering met meer ernst voortzettende, deze geloofsbelijdenis volgen: De ijverige katholieken beweren, dat de protestanten verdoemd zijn; ook zijn er onder de hugenooten eenige leeraren en andere onbezonnen lieden, die hetzelfde staande houden met betrekking tot de katholieken. Ik voor mij geloof er niets van, maar houd het voor ontwijfelbaar, dat, welken godsdienst de menschen ook naar het uiterlijk huldigen, zij zich van hun zaligheid hier namaals verzekerd kunnen houden, indien zij sterven in het naleven der tien geboden en in hun geloofsbelijdenis volhardende, zoo zij God en hun naasten lief hebben, op de genade der Voorzienigheid vertrouwen en hopen de zaligheid te zullen verwerven door den dood, de verdiensten en de rechtvaardigheid van Christus. Ook ongevraagde raad werd den koning verstrekt. Zoo bestaat er in handschrift een opmerkelijk adviesGa naar voetnoot4, waarin het katholiek | |
[pagina 442]
| |
worden als een plicht der koninklijke waardigheid wordt voorgesteld. Voor alle gewelddadigheden, zegt de schrijver, en ongeregeldheden, die in Frankrijk bedreven worden, bestaat geen ander voorwendsel, dan dat de koning niet katholiek is. Wanneer nu Hendrik niets dan hertog van Vendôme ware, mocht hij doen, wat hem behaagde. Doch hij is koning van Frankrijk, en zijn eerste plicht is, voor het rijk te zorgen. Is niet, zoo gaat de auteur voort, de katholieke kerk met betrekking tot de leer, de orde en de gebruiken de oude kerk, die zij altijd is geweest? Zij wordt door misbruiken ontsierd, welke niemand vermag te ontkennen. Ze te hervormen, dit is niet de taak der hugenooten, maar van hem, den koning, het wereldlijk opperhoofd der kerk. Wie weet, of niet misschien God hem heeft uitgekozen om eens de algemeene eenheid te herstellen. Maar eer hij een greep in de kerkelijke zaken kan doen, moet hij zich eerst weer als de oudste zoon der kerk aan aller blik voordoen. Anderen gebruikten wederom andere argumenten, om den koning de daad aan te prijzen, zeggende, dat, welke sekten er ook buitendien verrezen, de katholieke kerk toch altijd de kerk bij uitnemendheid was en er geen was, die meer en betere waarborgen gaf voor het verwerven der eeuwige gelukzaligheid. Onder hen, die dit zeiden, waren ook hervormde leeraars, van Genève gekomenGa naar voetnoot1. Velen waren er alzoo, bekende en onbekende personen, die er toe medewerkten, dat Hendrik IV voor 't catholicisme werd gewonnen. Ook Gaspard de SchombergGa naar voetnoot2 is daarbij te noemen. Maar niemand schijnt op de bekeering meer invloed te hebben geoefend, dan Jacques David du Perron, een Roomsch katholiek geestelijke van grooten naam, later kardinaal, vermaard door zijn schranderheid en groote kennisGa naar voetnoot3. Toen Hendrik IV het besluit nam van zoo ver reikende strekking, was het inderdaad tijd, dat er iets gebeurde, zou Frankrijk ontkomen aan den afgrond, die het dreigde te verslinden. Bij de veelheid van partijen, die het verscheurden, en bij de baatzuchtige bedoelingen der hoofden stond de verbrokkeling of ontbinding van het rijk als voor de deur. En voor Hendrik was niet minder te duchten de uitkomst, die de ligue voorbereidde. | |
[pagina 443]
| |
Sinds de kardinaal van Bourbon, Mei 1590, was overleden, had zij hoe langer hoe meer de behoefte gevoeld aan een wettig, een krachtig hoofd, de kans hebbende om vrij algemeen erkend te worden. Voor den hertog van Mayenne werd het steeds moeilijker, de rol te vervullen van major domus, nu de pop of doeniet, voor wien hij die rol waarnam, was weggevallen. Het werd hem elken dag zwaarder, zijn partij bijeen te houden. Zoowel Philips II, als de paus, die in 't begin van 1592 den herdersstaf ter hand had genomen, Clemens VIII, drong er op aan, dat mcn tot een keuze zou overgaan. De voorgaande bladzijden bevatten de voornaamste drangredenen, die den koning moesten nopen, niet langer te toeven met de volvoering van het zoo geruimen tijd gekoesterde voornemen. Na die redenen in 't kort te hebben opgeteld, zegt PéréfixeGa naar voetnoot1: ‘tous les politiques de l'une et de l'autre religion lui conseillaient de ne plus différer; ils lui disaient que de tous les canons le canon de la messe était le meilleur pour réduire les villes de son royaume.’ Bij niemand van de nieuwere auteurs is de teekening van Hendriks beweegredenen juister dan bij LescureGa naar voetnoot2: Henri, réduit aux remèdes suprêmes, eut le mérite de voir celui, qui convenait le mieux à la situation, et le courage de l'appliquer. Il fit à l'unité du royaume menacée, à son indépendance compromise, à son devoir de roi, qui était de rendre la paix à son peuple, un sacrifice qui ne semble facile qu'aux coeurs légers. Il côuta beaucoup au sien et, en dépit des apparences, fut héroïque. Henri n'en aborda pas la pensée sans une noble douleur et des troubles de conscience sincères. Il ne s'y résigna que lentement et non point d'un trait, comme ont voulu le faire croire les historiens calomniateurs qui ont transformé cet acte d'abnégation, non d'ambition, longtemps reculé et accompli au prix de cruels déchirements intérieurs, en sceptique hommage, rendu à l'opinion règnante par un politique égoïste et insoucieux. De daad van zelfverloochening des konings nam den 15den of den 21sten Juli 1593Ga naar voetnoot3 een aanvang. Op dien dag hield hij | |
[pagina 444]
| |
te Mantes (ten n.w. van Parijs) of te St. Denis een bijeenkomst met den aartsbisschop van Bourges (boven, blz. 434), du Perron en verscheidene andere bisschoppen, eenige pastoors en hervormde leeraren. De meerderheid dier Roomsch-katholieke geestelijken veroorloofde zich de beslissende uitspraak, dat zij, zonder den paus er in te kennen, bevoegd waren, den koning de absolutie te geven. Zij vreesden, dat Rome's tusschenkomst langdurige vertraging zou veroorzaken. Later kon men den paus verzoeken, op hetgeen geschied was het zegel zijner goedkeuring te drukken. Een tweede punt, dat door hen werd beslist, betrof de vraag van een nationaal concilie. Dikwijls had de koning op dergelijke kerkvergadering gewezen, als op de voor het hem te verstrekken onderricht meest geschikte plaats. Doch de Roomsche geestelijken voerden hiertegen en tegen elk concilie aan, dat dit niet ging. Een oecumenisch concilie kon niet, buiten het gezag om van den paus, worden bijeengeroepen. Ook was er geen reden voor, het te doen vergaderen, zijnde alle geschillen over de leer door het concilie van Trente beslecht. Tegen een nationaal concilie bestond deze zwarigheid, dat, zoolang de koning hugenoot was, hij niet bij machte was, de leden uit te noodigen. Daarenboven was het terecht wijzen van dwalende individu's geenszins een onderwerp, ter behandeling aan kerkvergaderingen op te dragen. Eindelijk viel er niet aan te denken, in een zoogenoemd vrij concilie aan leeraren der hervormden zitting en stem naast katholieke geestelijken toe te kennen, aangezien de eersten in zulke vergaderingen slechts verschijnen, om op vraagpunten te worden verhoord, de laatsten, ten einde hen te ondervragen en een oordeel te vellen. Na die eerste bijeenkomst te St. Denis of te MantesGa naar voetnoot1, welke de nieuwere historieschrijvers plegen voorbij te zien, hield men er den 23sten Juli, een Vrijdag, in den ochtend, een tweede te St. Denis. Dáár sloot de koning zich op met den aartsbisschop van Bourges en vier bisschoppen, onder wie du Perron en Nikolaas de Thou, bisschop van Chartres, waren. Vijf of zeven uren lang bleven de heeren bijeen. Het onderricht en de nadere verklaring liepen over alle punten, waarin de hervormde leer van het geloof der katholieke kerk afweek. Palma | |
[pagina 445]
| |
CayetGa naar voetnoot1 weet te berichten, dat Hendrik IV reeds lang tevoren zich verzekerd hield van de waarheid van 't leerstuk, betreffende de tegenwoordigheid van Christus bij het heilige avondmaal. Hij deelt ons het volgende gezegde des konings mede, dat, zoo ik mij niet bedrieg, voorzoover vraagpunten der leer invloed hebben geoefend, boven andere bij het besluit tot de geloofsverwisseling den doorslag heeft gegeven: ‘Je ne vois ni ordre, ni dévotion en cette religion (dien der hugenooten); bref, j'ai ce scrupule qu'il faut croire, que véritablement le corps de notre seigneur est au sacrement, autrement tout ce qu'on fait en la religion n'est qu'une cérémonie’Ga naar voetnoot2. Bij een andere gelegenheid drukt hij zijn oprechte overtuiging dienaangaande in krachtige bewoordingen tegenover Sully uitGa naar voetnoot3. En wanneer ons wordt verhaald, dat, tegen den aanvang van den geruchtmakenden redetwist in 't voorjaar van 1500 te Fontainebleau tusschen Du Plessis en du Perron over den inhoud der boeken van den eerstgenoemde, in welken wedstrijd de bisschop zegevierde, de koning zoo bekommerd en gejaagd was, als hij zelfs niet was geweest op den avond vóór de slagen bij Coutras en IvryGa naar voetnoot4, zal dit zeker ten deele zijn toe te schrijven aan zijn overgroote belangstelling in de vraag naar de waarheid van datzelfde leerstukGa naar voetnoot5. Het samenspreken te St. Denis was dus hoofdzakelijk gewijd aan andere onderwerpen, als aan de aanroeping der heiligen, de oorbiecht, het gezag des pausen, het vagevuur, enz., omtrent welke alle of bijna alle Hendrik tot dusver geen vaste begrippen hadGa naar voetnoot6. Van denzelfden Palma CayetGa naar voetnoot7 en van Pierre de l'EstoileGa naar voetnoot8 vernemen wij het een en ander van hetgeen in de vergadering werd gesproken. Over de aanroeping der heiligen deed Hendrik de vraag, of de plicht als Christen medebracht, dat men tot | |
[pagina 446]
| |
alle heiligen gebeden opzond. Het antwoord was, dat elk kon volstaan met één patroon te nemen, tot wien men zijn gebeden richtte, maar dat men desniettemin overeenkomstig de litanijen de heiligen behoort aan te roepen. De tweede vraag raakte de oorbiecht, met betrekking tot welke deze vorst meende eenigermate van de verplichtingen van den gewonen regel ontheven te mogen worden. Dienaangaande werd hem gezegd, dat de rechtvaardige zichzelf beschuldigt en dat een goed Christen ook dáár schuld erkent, waar zij niet is. Een derde vraag betrof het pauselijk gezag, dat, gelijk het antwoord luidde, in zuiver geestelijke zaken onbeperkt was, doch in wereldlijke aangelegenheden geen inbreuk mocht maken op de vrijheid der koningen. Toen men tot het hoofdstuk van de gebeden voor de dooden of van de zielmissen was genaderd, zeide Hendrik: ‘Het requiem zullen wij maar laten rusten; ik ben nog niet dood en heb nog geen begeerte om te sterven. Wat het vagevuur aangaat, dienaangaande merkte hij op, dat hij het zou gelooven, niet als geloofsartikel, maar als behoorende tot de geloofsleer der kerk, waarvan hij een zoon was, en mede om de heeren genoegen te doen, vermits hij wist, dat de priesters daarvan moesten leven. Lang stond hij stil bij de aanbidding aan het avondmaal en eindigde met de betuiging: gij bevredigt mij niet geheel met betrekking tot dit punt, zooals ik dat verwacht had. Ziet, heden stel ik mijn ziel in uw handen. Wat ik u bidden mag, geeft wel acht, want waar gij mij laat binnentreden, daaruit zal ik eerst met mijn dood gaan.’ En terwijl hij dit zeide, stroomden hem de tranen uit de oogen. Het is onmogelijk, uit te maken, of de koning, bij 't einde der zitting, geheel voldaan was; of hij, waar hij vroeger had getwijfeld, thans volledige zekerheid had bekomen. Te oordeelen naar de zoo even aangevoerde laatste woorden, door hem uitgesproken, zou men het niet denken. Te minder, omdat Pierre de l'Estoile, die dit bericht, nog daarenboven, met het oog op de gansche reeks der gesprekken, verhaalt, dat de geestelijken over 's konings gepaste antwoorden en vertoogen, gerugsteund door aanhalingen uit de Heilige Schrift, verbaasd waren en menigmaal niet in staat, zijn bezwaren op te lossen. Dit had hen zoozeer getroffen, dat één van de voornaamsten van hen den volgenden dag tot iemand zeide, dat hij nog nooit een ketter had gezien, beter onderlegd in zijn dwaling of die ze beter verdedigde en rekenschap gaf van zijn gevoelen. Iets dergelijks | |
[pagina 447]
| |
staat opgeteekend bij Mevrouw Duplessis-MornayGa naar voetnoot1: ‘Toutefois le roi ne laissa de leur mouvoir des questions, sur lesquelles on le satisfaisait peu, ne le payant que du masque de l'église Romaine.’ Maar in lijnrechten strijd met het bovenstaande is de mededeeling van DupleixGa naar voetnoot2 en van MatthieuGa naar voetnoot3, dat Hendrik ten volle bevredigd was en zoozeer bevrijd van alle twijfelzucht, dat hij, volgens den eerstgenoemden schrijver, ten slotte zal hebben uitgeroepen: ‘Gode zij lof, dat hij mij de genade heeft bewezen, mij alle verborgenheden en geloofsartikelen te hebben opgehelderd, iets, dat ik steeds even hoog heb gewaardeerd als het leven zelf.’ Ook in een paar brieven van den 8sten Augustus 1593 verklaart Hendrik, in zijn geweten gerust gesteld te zijnGa naar voetnoot4. Hoe het zij, het lot van niet alles grondig begrepen te hebben en niet ten volle ingelicht te zijn zal hij wel met menigeen, ook in deze eeuw, deelen. Niet licht zal iemand onzer hem er een verwijt van maken. Nadat het onderwijs was verstrekt, legden de geestelijke heeren den koning een geschrift voor, houdende een formule van afzwering en optelling der voornaamste dolingen, waarin hij verkeerd had, dat zij hem uitnoodigden te onderteekenen. Hendrik daarentegen was van meening, dat het nu genoeg was. Daarom ontbood hij den volgenden dag den eersten president van 't parlement van Parijs en dien van 't parlement te Rouaan en betuigde hun zijn bevreemding over de houding der heeren van de vergadering, die hem zotheden wilden doen gelooven en teekenen, welke stellig door de meesten van henzelven niet geloofd werden. ‘Gelooft gij b.v., vroeg hij, dat er een vagevuur is?’ De presidenten zwegen, maar beloofden, dat zij de geestelijken het verkeerde hunner handelwijze onder 't oog zouden brengen. Een ander voegde de heeren toe, dat zij ten onrechte met den koning handelden, alsof hij een Turk, een heiden of een Mameluk, geen Christen was. Voor al dien aandrang bukten de geestelijken en stelden een andere formule van afzwering opGa naar voetnoot5. | |
[pagina 448]
| |
Een van de beide auteurs, zoo even aangehaald, vermeldt, wat de geschiedenis van de formule der afzwering mede aantoont, dat Hendrik IV de gansche aangelegenheid niet al te ernstig wilde hebben opgevat: ‘Les évêques n'y furent appelés, que pour donner quelque forme et cérémonie à cette prétendue conversion; le roi même, lorsqu'ils vinrent à l'instruire, leur déclara, qu'il n'avait besoin de grand' instruction, étant résolu de cequ'il avait à faire’Ga naar voetnoot1. Hetzelfde staat bij Mézeray: ‘Le roi demanda une conférence pour son instruction, non pas qu'il entendit, que l'exécution de sa promesse dépendit de là, mais pour la bienséance et pour la forme seulement’Ga naar voetnoot2. Het ligt in den aard der zaak, dat, nu het een politieke daad raakte, of ten minste een zoodanige, waarin de staatkunde den boventoon had, het onderzoek niet al te grondig kon wezen. Had het laatste in de bedoeling des konings gelegen, dan zou hij gehoor hebben gegeven aan het voorstel van Duplessis-MornayGa naar voetnoot3, die hem onder het oog bracht, dat het eenige middel om tot werkelijke kennis der waarheid te geraken was een conferentie van leeraren der beide kerken. Zonder de hervormde predikanten, zegt hij, zou de vergadering een arena sine pulvere wezen. Niet overbodig is het hierop te letten, omdat de hertog van AumaleGa naar voetnoot4 beweert, dat de redetwist veel ernstiger was en dieper ging, dan men geneigd zou zijn, op grond van de tot spreekwoord geworden grap: ‘Paris vaut bien une messe,’ te denken. In den strikten zin des woords is dit waar; doch wie uit die woorden te veel zou willen afleiden zou weer tot een ander uiterste overslaan. Op den morgen van dien 23sten Juli, alvorens hij zich naar de vergadering der bisschoppen begaf, schreef Hendrik IV aan Gabrielle d'Estrées: ‘Ce sera dimanche que je ferai le saut périlleux’Ga naar voetnoot5. Zij, die deze uitdrukking, als te los voor de omstandigheid, hebben veroordeeld, b.v. MartinGa naar voetnoot6, konden zich wel eens vergissen. Terecht toont Dussieux aanGa naar voetnoot7, hoe zeer het | |
[pagina 449]
| |
woord, letterlijk opgevat, door groote juistheid uitmunt. Immers, het was toch nog onzeker, of de zin tot toenadering, door den koning aan den dag gelegd, het meerendeel der natie zou voldoen; of Rome den stap zou erkennen en bekrachtigen; of hij ook de ondersteuning der protestanten voor goed zou verliezen. Zooals hij aan Gabrielle had geschreven, volgde de plechtigheid op Zondag den 25sten Juli. Des morgens te acht uur begaf hij zich, gedost in wit satijn, een zwarten mantel en een zwarten hoedGa naar voetnoot1, voorafgegaan door twaalf trompetters en begeleid door de prinsen, hooge dienaren, een talrijken adel en door de Fransche, de Schotsche en de Zwitsersche lijfwacht, naar de oude kerk van St. Denis, in welker gewelven de asch zijner voorvaderen en voorgangers was vergaderd. De kerk was met tapijten en anderszins rijk versierd. De straten, die hij doortrok, waren met bloemen bestrooid, en van alle kanten was een groote menigte volk toegestroomd, die hem toejuichte. Luider nog dan de anderen, riepen vele Parijzenaars, in weerwil van 't verbod van Mayenne, evenzeer aanwezig: ‘Leve de koning.’ Hendrik IV vond de deur der hoofdkerk gesloten. Hij klopte aan, en zij werd geopend. Onder het groote portaal was de aartsbisschop van Bourges neêrgezeten, omringd door zeven bisschoppen, vele abten, eenige pastoors van Parijs en andere geestelijken. ‘Wie zijt gij?’ vroeg de aartsbisschop. - ‘Ik ben de koning.’ - ‘Wat verlangt gij?’ - ‘Ik verlang in de gemeenschap der katholieke, apostolische en Roomsche kerk te worden opgenomen.’ Hierop knielde Hendrik neer en legde zijn geloofsbelijdenis af, die hij vervolgens in geschrift, door zijn handteekening bekrachtigd, aan den aartsbisschop overreikte. Nu gaf de aartsbisschop hem de absolutie en den zegen. Daarna werd hij naar het koor geleid, waar hij, voor het groote altaar neergeknield, den eed op het Evangelie deed. Toen biechtte hij achter het altaar ten aanhoore van den aartsbisschop, terwijl het Te Deum door de kerk weerklonk. En eindelijk hoorde hij de mis. Evenals bij het gaan naar de kerk gaf, bij den terugkeer, die onder 't slaan der trommen, het geschal der trompetten en salvo's van 't geschut plaats greep, de op de been gekomen massa menschen door blijde kreten blijk van haar | |
[pagina 450]
| |
instemming. Geen wonder. Het volk was, zooals Hendrik zelf het krachtig uitdrukte, ‘affamé de voir un roi’Ga naar voetnoot1. Toegevende, dat de stap, dien Hendrik deed, voor Frankrijk een weldadige uitkomst was, meent MartinGa naar voetnoot2, dat hij niet volstrekt noodzakelijk was; dat de koning, ook zonder dat, wel zou hebben gezegevierd. De waarschijnlijkheid pleit niet voor die meening. Dezelfde auteur, instemmende met het gezegde van een der bisschoppen, die te St. Denis de plechtigheid bestuurden, ‘j'eusse trouvé bien aussi bon et meilleur que le roi fût demeuré en sa religion’Ga naar voetnoot3, vermoedt, dat de nakomelingschap er eens toe zal komen, den mensch verontschuldigende, de daad en het voorbeeld te veroordeelen. Tot dusver is dit vermoeden niet door de werkelijkheid bevestigd. En naarmate meer en meer zal worden ingezien, dat niet hij, die voor het eene of andere duistere leerstuk het zwaard trekt, maar hij, die hier op aarde zich het best van zijn plichten poogt te kwijten, de meest godsdienstige mensch is, naar die mate zal het cijfer van hen, die zich aan Martins zijde scharen, afnemen. Evenmin als met Martin, zal ieder gezind zijn met Voltaire mede te gaan, die in zijn Henriade een zoo hooge vlucht neemt, dat hij Hendrik geheel en al laat overtuigd zijn: Henri, dont le grand coeur était formé pour elle (la vérité),
Voit, connaît, aime enfin sa lumière immortelle.
en een paar verzen verder: ‘Le Christ lui découvre un Dieu sous un pain qui n'est plus.’
Maar wat men gerust met Voltaire zal kunnen medezingen zijn de volgende verzen: ‘Son coeur obéissant se soumet, s'abandonne
À ces mystères saints, dont son esprit s'étonne.’
Het behoort niet tot de roeping van den historieschrijver, in het geweten, zoomin als van iemand anders, van den eersten koning van Frankrijk uit het huis Bourbon binnen te dringen | |
[pagina 451]
| |
en de diepte zijner overtuiging van de waarheid der kerkelijke leerstellingen te peilen. Maar wat hij als stellige zekerheid heeft te verkondigen is, dat Hendrik in ruimen overvloed heeft gemaaid naar hij heeft gezaaid; dat al de jaren van zijn bewind sinds den 25sten Juli 1593 de kroon hebben gezet op het werk van dien dag. Van lieverlede volgde, na den gewichtigen stap, de onderwerping van de ééne stad van Frankrijk voor, de andere na. De politieken en de Franschgezinde ligue sloten zich bij hem aan. De tiers-parti hield op te bestaan. De ligue ging te niet. Den 27sten Februari 1594 werd Hendrik IV te Chartres gekroond en gezalfd. In September 1595 werd hij als zoodanig en als katholiek erkend door paus Clemens VIII. Thans was er niets meer, dat hem belette, de drieledige taak ter hand te nemen, waarmede hij zich gedurende de dagen van den onafgebroken strijd slechts in zijn overpeinzingen had kunnen bezig houden; het vaststellen der gewetensvrijheid en van den burgerlijken toestand van hen, die de katholieke kerk hadden verlaten; de herstelling en de bevordering der nationale welvaart; de grondvesting eener buitenlandsche politiek, uitgaande van het beginsel der eerbiediging van de onafhankelijkheid der volkeren en er naar strevende, het evenwicht tusschen de Europeesche staten in stand te houden. Hoe zeer hij, die deze drievoudige roeping als de zijne had erkend, al de dagen zijns levens zich er zoo goed als uitsluitend aan heeft gewijd, en met hoeveel vrucht hij op dat terrein heeft gearbeid, dat is het, wat tallooze bladzijden in de werken der historieschrijvers ter onzer kennis brengen. Doch de Fransche natie heeft er niet op gewacht, dat het haar op die wijze werd bericht, om het eenparig te betuigen. Ternauwernood was de euveldaad van Vrijdag den 14den Mei 1610 gepleegd, of zij zelve sprak het in aandoenlijke bewoordingen uit, welk een onherstelbaar verlies zij had geleden. Nooit heeft men, zegt Fontenay-MareuilGa naar voetnoot1, zoo iets beleefd, als na den dood van Hendrik IV, dat er geen einde kwam aan de betuigingen van rouw. Zelfs waren er, die, op het hooren der treurmare, zoozeer door schrik werden bevangen, dat zij op staanden voet stierven. Maar hooren wij het liever in de taal zelve van andere onder de tijdgenooten. ‘Bien des choses, zóó leest men bij Pierre de l'EstoileGa naar voetnoot2, | |
[pagina 452]
| |
se sont passeés en ce jour, que le trouble, l'embarras et la douleur ont fait passer de ma mémoire; mais ce que je n'oublierai jamais ce sont les plaintes, les clameurs, les larmes, non seulement du peuple de tout sexe, mais des gens de qualité, qui ont pleuré ce bon roi comme leur bon père, et qui donnent mille malédictions aux instigateurs de ce parricide.’ Eveneens MatthieuGa naar voetnoot1: ‘Dans les provinces les pauvres gens des villages, se pressant sur les grands chemins, étonnés, muets, hagards, attendaient des passants quelques détails, et lorsque la cruelle vérité leur avait été confirmée, ils se répandaient à travers champs comme brebis sans pasteurs avec des cris de désespoir.’ En wat ieder in die dagen van algemeene droefheid dacht en zeide, werd later, toen bedaarde overweging de oogenblikkelijke ontroering had vervangen, herhaald. Bossuet teekent de stemming des volks aldus, zich wendende tot Lodewijk XIV: ‘Notre siècle, Sire, a vu Henri IV, votre aïeul, qui, par sa bonté ingénieuse et persévérante à chercher les remèdes des maux de l'état, avait trouvé le moyen de rendre les peuples heureux et de leur faire sentir et avouer leur bonheur. Aussi en était-il aimé jusqu'à la passion, et, dans le temps de sa mort, on vit par tout le royaume et dans toutes les familles une désolation pareille à celle que cause la perte d'un bon père à ses enfants’Ga naar voetnoot2. Nog in deze eeuw meent Augustin ThierryGa naar voetnoot3, ‘qu'il est impossible, quand on arrive à cette triste page de notre histoire, de ne pas ressentir, à la distance de plus de deux siècles, quelque chose de l'angoisse des contemporains, qui virent tout-à-coup la France tomber, par la mort d'un seul homme, de l'ordre dans le chaos.’
J.A. Wijnne. |
|