De Gids. Jaargang 42
(1878)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 583]
| |
Het hedendaagsche Rusland.
| |
[pagina 584]
| |
het publiek geen vrijheid heeft daar openlijk zijn oordeel over uit te spreken. - Hoewel de drukperswetten van Keizer Nicolaas niet waren ingetrokken en de censuur bleef bestaan, had men in het belangrijke tijdperk tusschen den vrede van Parijs en de emancipatie der lijfeigenen, op hoog bevel de oogen gesloten voor drukpersdelicten. Dagbladen, tijdschriften, brochures en boeken kwamen als uit den grond op, om het volk op de hoogte te brengen van de groote dingen, die gaande waren, van de nieuwe aera, die men was ingetreden; wat zij inhielden was lang niet altijd eene onbepaalde goedkeuring van de regeeringsdaden, maar de censuur liet aan de openbare meening het woord vrij. Eene ukaze van 6 April 1865 gaf aan dezen feitelijken toestand een rechtsbestaan: de natie kreeg uitdrukkelijk het recht om over algemeene staatkundige vraagstukken, over afgekondigde wetten, over gepubliceerde wetsontwerpen, en zelfs over de misbruiken der ambtenaren in het openbaar te schrijven; het eenige voorbehoud was, dat men niet mocht aansporen tot ongehoorzaamheid aan de wet, de bindende kracht der bestaande wetten niet in twijfel mocht trekken en geene uitdrukkingen mocht bezigen, die beleedigend waren voor de gestelde machten. Toen het jonge Rusland den inhoud van deze ukaze vernam, was de vreugde groot, gelijk bij de lezing van zoo menig ander besluit der tegenwoordige regeering het geval is geweest, maar de Tschinovnik hadden besloten niet te dulden, dat het volk doordrong in hunne geheimen; de gewone taktiek werd gevolgd om de werking van het besluit te verlammen: ministerieele circulaires gaven eene ‘uitlegging’ van wetsbepalingen, die volstrekt geen uitleg behoefden, alleen om het omgekeerde te verordenen van hetgeen de Keizer had gewild; langzamerhand werd ook bij den Souverein gereageerd, uitzonderingen op den regel werden aangenomen, aan het ministerie van binnenlandsche zaken werd verlof gegeven om van dagbladen en tijdschriften den verkoop en détail te verbieden, waarschuwingen te zenden aan drukkers en uitgevers en zelfs het gedrukte voorloopig in beslag te nemen. In het voorjaar van 1872 trad de administratieve willekeur zoo openlijk mogelijk te voorschijn: aan de drukpers werd hare eenige beschermster ontnomen, de rechterlijke macht; het ministerie van binnenlandsche zaken kreeg het recht, om zonder rechterlijk vonnis en alleen onder voorbehoud van goedkeuring door het Comité van Ministers, boeken, dagbladen en tijdschriften te verbieden en te verbranden. In 1873 volgde een nieuwe ukaze, | |
[pagina 585]
| |
waarbij aan alle periodieken werd verboden te spreken ‘over vraagstukken, die niet voor openbaarheid bestemd zijn’, en toen de pers het waagde te vragen, hoe men kon weten, wat voor openbaarheid bestemd was, wat niet, kwamen er nieuwe regeeringscirculaires in omloop, uit kracht waarvan de uitgevers van dagbladen en tijdschriften gedurig door de censuur worden ontboden, om daar mondeling te vernemen over welke vraagstukken van den dag zij niet mogen schrijven; wordt deze wenk veronachtzaamd, dan wordt het blad gestraft met een verbod om te verschijnen gedurende den tijd van drie maanden. Op deze wijze verbood de censuur, nog niet lang geleden, de behandeling van het vraagstuk van Midden-Azië, het opnemen van berichten omtrent een hongersnood, die in het gouvernement Samara was uitgebroken, de grieksche quaestie en de poolsche toestanden. Behalve door deze hatelijke, bemoeizieke inmenging zelve, lijdt de drukpers bovendien door de onpraktische indeeling der comités van censuur: te Kazan, b.v.. verschijnt eene Wolschkokomskische Courant en te Azof een Bode, die beiden aan het drukperstoezicht te Moskou zijn onderworpen, en nu ligt Kazan 827 wersten en Azof 1185 wersten van Moskou verwijderd. - Zonderling! alle beschaafde staten hebben langzamerhend ingezien, dat de drukpers, wel verre van een gevaar te zijn, een machtige steun is voor eene regeering, die het goede wil; de russische regeering zelve heeft dezen steun krachtdadig ondervonden bij elke groote hervorming, die in de laatste jaren tot stand kwam, en dezen vriend en bondgenoot legt men aan banden, snoert men den mond! Dit is het werk, niet van den Souverein, maar alweder van de bureaucratie; voor haar is de drukpers het enfant terrible, dat klapt uit de school; voor haar is de drukpers een vijand, omdat zij het goede niet wil. Het is aan de Tchinovnik gelukt de ontluikende literatuur van Rusland te verstikken, aan het journalisme, dat zich zoo krachtig begon te ontwikkelen, die matheid en onbelangrijkheid te geven, waardoor het zich thans kenmerkt. Maar het is hun niet gelukt de vrije gedachte te onderdrukken: de gezonde ontwikkeling der periodieke literatuur hebben zij tegengehouden, maar zij konden niet beletten, dat geheime drukkerijen socialistische en nihilistische blaadjes, brochures en schotschriften voortbrachten, die bij duizenden en tienduizenden hun weg vinden in de woningen der ontevredenen; de censuur schrapt angstvallig elken regel, elk woord, dat haar verdacht voorkomt in de meest onschuldige | |
[pagina 586]
| |
organen der pers; maar zij kan niet beletten, dat onzichtbare handen aan den buitenmuur van haar vergaderlokaal proclamatiën aanplakken, die openlijk aansporen tot moord, verzet en revolutie. De majesteitsschennis, aan de Koningin der Aarde gepleegd, brengt altijd hare eigen straf mede. Onder de russische bladen, die sedert de invoering van de drukpersvrijheid de aandacht hebben getrokken, is er één, dat aan alle anderen een voorbeeld heeft gegeven, hoe met talent te schrijven, recht op het doel af te gaan en binnen de perken te blijven; het was de Moskovkiy Bidomosmu, de Moskousche Courant, onder leiding van haren hoofdredacteur Michael Katkoff. Katkoff is een van de weinige groote mannen, die een overwegenden invloed op de russische maatschappij uitoefenen, zonder ambtenaar te zijn, maar ook zonder der regeering vijandig te zijn. Met slechts enkele zijner landgenooten deelt hij de eer, dat vriend en vijand erkennen, dat hij zich jegens het vaderland verdienstelijk heeft gemaakt op eene wijze, die hem aanspraak geeft op de dankbaarheid van tijdgenoot en nageslacht. Rusland heeft het geluk gehad enkele zoodanige individualiteiten te bezitten op verschillend gebied. Wat Tscherkasski en Kosheleff voor de lijfeigenen, wat Todtleben voor de landsverdediging, Gagarin voor het onderwijs, Tatarinoff voor de finantièn zijn geweest, dat was Katkoff voor de journalistiek. Door zich een juist begrip van zijn werkkring te vormen, door zijn talent, door zijne vaderlandsliefde heeft hij getoond, welk een verbazenden invloed de drukpers kan uitoefenen, als zij in goede handen is. De naam van Katkoff is onafscheidelijk geworden van de geschiedenis der ‘nieuwe aera’ in Rusland. In Rusland was het onder den invloed van Peter den Groote en vooral van Catharina II, gelijk men weet, gewoonte geworden om steeds het oog te houden naar het westen. Naar de zeden, gewoonten en instellingen van andere europeesche staten snakte elke fashionable Rus; zelfs de moedertaal werd op de erbarmelijkste wijze verwaarloosd: het werd fatsoenlijk geen russisch te kennen of zich althans zoo voor te doen; die taal was goed voor den muzhik, maar wie een Tchin had, sprak fransch of duitsch, en vooral het eerste. Deze weinig vaderlandslievende richting had tweeërlei gevolg: vooreerst het verwaarloozen van de grondige studie van russische toestanden, en ten andere eene voortdurende immigratie van vreemdelingen. Niet alleen dat men onder de landbouwers, veehouders, industrieelen, administrateurs van adel- | |
[pagina 587]
| |
lijke goederen en kooplieden een onnoemelijk aantal vreemdelingen aantreft, maar zij wisten zich een weg te banen tot elken Tchin, den hoogste niet uitgezonderd. Een fransche abbé, Monsieur de Rezimont, kwam naar Rusland, werd daar terstond majoor van de genie en stierf er als luitenant-generaal. Onder de hooge staatsambtenaren vindt men verder de Franschen Richelieu, Lavel, Villebois, Langeron, Jomini, Bazaine en Destrème; den Spanjaard Béthencourt; de Engelschen Greig en Wilson; den Zwitser Ribeaupierre; den Griek Capo d'Istria; de Zweden Kreutz en Manderstjern; de Italianen Pozzo-di-Borgo en Litta. Maar vooral de Duitschers waren talrijk onder de hooge ambtenaren: Schedo-Ferroti noemt er in één adem 20, die bevelhebbers van een legercorps waren (de rang van een maréchal de France) en een oneindig grooter aantal, die als brigade-commandant en als leden van den Staatsraad hebben gefungeerd of nog in dienst zijnGa naar voetnoot1. Er zijn enkele duitsche namen, die men voortdurend ontmoet in het leger, in den staatsraad, in het ministerie, in de diplomatie en in de naaste omgeving van den Keizer; men denke slechts aan: Adlerberg, Budberg, Pahlen, Korff, Rönne. Kaulbahrs, Stakelberg, Albediel, Nesselrode, Lieven en Hahn. - Deze vreemdelingen bemerkten bij hunne komst in Rusland, dat het volstrekt onnoodig was russisch te spreken of te schrijven, dat het zelfs niet fatsoenlijk was dit te doen; zij maakten zich dus de moeielijke taal niet eigen, maar teerden op de fransche of duitsche vertalingen van hunne adjudanten of kanseliers; waarom zouden zij plus Russes que les Russes zijn? men maakte carrière doch zonder ooit het land en het volk te leeren kennen, waarvan men de taal niet verstond; het eigenlijke Rusland bleef buiten de bureaux en de ambtenaren bezagen het slechts van hun schrijflessenaar; welke gevolgen dit had, heb ik reeds meermalen herinnerd. Uit het volk zelf, voor zoover het den toestand begreep, gingen meermalen stemmen op om zich tegen deze richting te verzetten; de blijspeldichter Gribojedoff gaf aan dit gevoelen lucht toen hij den held van een zijner comediesGa naar voetnoot2 liet zeggen: ‘De Heer vernietige dien walgingwekkenden geest van onbedachtzame, blinde, slaafsche navolging. Moge Hij eens iemand bezielen met een warm hart, wiens woord en voorbeeld ons | |
[pagina 588]
| |
geneest van dit droevige heimwee naar het vaderland van anderen.’ - Die man, naar wien de dichter zuchtte, is Michael Katkoff geworden. Aanvankelijk had ook hij den tijdgeest gevolgd en was hij anglomaan geweest, maar toen hij in 1863 de hoofdredactie van de Moskousche Courant op zich nam, aarzelde hij niet met zijn verleden te breken en de banier der nationaliteit hoog op te steken. Hij toonde zijn volk met onvermoeiden ijver en groot talent, tot welke resultaten het tijdperk van Keizer Nicolaas had geleid; Rusland had nooit aan eigen toestanden, altijd aan die van anderen gedacht: alleen het leger was als eene nationale, maar dan ook voortreffelijke instelling beschouwd; de overwinnaars van Leipzig en Waterloo, de bedwingers van den Balkan werden voor onoverwinnelijk gehouden, totdat de Krimoorlog dezen waan op het wreedst had benomen. Wat Katkoff verlangde was, dat Rusland eindelijk zich zelf zou worden, hij drong aan op eene krachtige onderdrukking van den poolschen opstand, mits zonder hulp van vreemden, en toen de Polen den wanhopigen strijd hadden opgegeven, was hij het die luide en dagelijks liet hooren, dat Rusland nu den weg van binnenlandsche hervorming naar eigen behoeften op moest gaan. Zijne stem vond weerklank in de harten van honderdduizenden, en het nationale gevoel, eenmaal opgewekt, liet zich niet tot zwijgen brengen. Wat de Tchinovnik sedert hebben verricht, is geschied tegen den zin van het meest verlichte deel der natie; hun orgaan, de Wjest, opgericht om den invloed van Katkoff tegen te gaan, heeft zich niet kunnen staande houden. Jammer maar, dat het nationaliteitsgevoel spoedig werd overprikkeld: de Moskousche courant werd aldra beschouwd als een orgaan van de Slavophilen, ofschoon zij met dezen nooit in verband heeft gestaan en zelfs op vele punten met hen verschilt. Beiden komen hierin overeen, dat hun vaderlandsliefde in chauvinisme ontaardt, en zoo uiterst prikkelbaar is, dat hare uitingen veelal heftig en oorlogzuchtig zijn. Deze Slavophilen, die hun middenpunt hebben te Moskou, verdienen eene nadere bespreking. Na den val van het eerste fransche keizerrijk was eene sterke reactie ontstaan tegen al wat deed denken aan wereldburgerschap; elke natie begon zich zelve te bewonderen, haar verleden te bezingen en te idealiseeren. Duitschland vooral was doordrongen van den tijdgeest, die zich weerspiegelde in zijne letterkunde en in zijne wetenschap, en zijn krachtigsten tolk vond in Hegel. Volgens den grooten duitschen | |
[pagina 589]
| |
wijsgeer was de wereldgeschiedenis een Fortschritt im Bewusstsein der Freiheit; elk tijdperk had eene natie gehad, waarin de Weltgeist zich tehuis gevoelde; uit een metaphysisch gezichtspunt hadden de andere volkeren dan geen recht van bestaan en behoorden zij alleen het meest bevoorrechte volk na te streven. In vroegere eeuwen was deze Wereldgeest vleesch en been geworden in Egypte, in Perzië, in Israël, later in Griekenland en in Rome, eindelijk sedert den val van het Romeinsche rijk, in Duitschland, of beter gezegd, in het germaansche ras, waar hij zijn hoogste en meest volmaakte uitdrukking had gevonden. De hegelsche philosophie vond haren weg door de gansche beschaafde wereld en bereikte ook Moskou, waar destijds een kleine groep van jeugdige geleerden zich bezig hield met de beoefening van duitsche letterkunde en wijsbegeerte. Zij waren niet weinig geërgerd over de slotsom van deze nieuwe leer, waarin zelfs de naam Rusland niet werd genoemd, Rusland! dat de Turken had geslagen en tot machteloosheid gedoemd, dat Europa had bevrijd van het napoleontische juk, Rusland! dat van zijn besten geschiedschrijverGa naar voetnoot1 had vernomen, dat ‘de Muze der Geschiedenis voortaan òf moest zwijgen òf aan Rusland een eerste plaats toekennen in de lotgevallen der natiën.’ Maar terwijl zij de slotsom verwierpen, namen zij de grondstelling van Hegel aan: de Wereldgeest moest ergens schuilen, en al wilde men toegeven, dat hij heden de germaansche stammen had uitverkoren, eenmaal, spoedig misschien, zou ook het slavische ras zijn beurt krijgen. ‘Westelijk Europa,’ zoo riep een hunnerGa naar voetnoot2 in vervoering, ‘is op den weg naar den ondergang. Maar wij zijn jong en krachtig en hebben geen deel aan de misdaden van Europa. Wij hebben eene grootsche roeping te vervullen. Onze naam staat reeds gegrift in de geschiedtafelen der overwinning; thans moeten wij de geschiedenis van den menschelijken geest doordringen van onzen geest. Ons wacht eene betere overwinning - de triumf van wetenschap, kunst en geloof - op de puinhoopen van het waggelende Europa.’ Deze en dergelijke gedachten vonden ingang bij een aantal hartstochtelijke ‘slavenvrienden’, gelijk zij zich noemden; men dacht zich de aarde verdeeld in twee halfronden: op het eene, het oostelijke, heerschte het griekschslavische ras, dat van Byzantium uit zijn geloof en zijn licht | |
[pagina 590]
| |
had ontvangen; op het andere heerschten Catholicisme en Protestantisme, d.i. priesterschappij en vrijdenken. De overwinning moest blijven aan het ras, dat de ‘christelijke deugd’ het zuiverst had bewaard en nergens meer kenmerkend te voorschijn kwam dan in Rusland, Daar was geen strijd tusschen de klassen der maatschappij, geen botsing tusschen staat en kerk; alle factoren werkten te zamen, en de zuiverste orthodoxie had de ontwikkeling geleid. Voor de Slavophilen is alleen de regeering van Peter I een donkere plek in dit verheven schilderij: deze had de westersche beschaving naar Rusland willen brengen en het was hem maar al te goed gelukt, maar de ‘breede slavische natuur’ had haar recht hernomen; de kern der russische natie, de boerenstand, was niet bezoedeld door deze ingevoerde beschaving, en bij den boerenstand, bovenal bij de Mir, de molécule constitutive der russische nationaliteit, moest de vervulling van Ruslands wereldzending beginnen. De leerstellingen van deze ‘slavenvrienden’ kwamen dus hierin overeen met de minder geëxalteerde en meer praktische richting van Katkoff's orgaan, dat het nationaliteitsgevoel op den voorgrond trad, dat een heftige strijd werd gevoerd tegen het nabootsen van vreemde toestanden, het invoeren van buitenlandsche beschaving. Beiden vergaten in hunne overdrijving, dat er buiten Rusland nog wel iets te zien en te leeren valt, dat wetenschap en kunst geen vaderland hebben, maar hare zegeningen uitstorten over de geheele denkende en gevoelende menschheid. Katkoff evenwel overdrijft bij uitzondering, als hij een storm heeft te bezweren, of als zijne gevoeligheid is opgewekt; de Slavophilen daarentegen overdrijven uit overtuiging; de voortreffelijkheid van het slavische ras boven alle anderen is hun credo. In de société russe, gelijk de hooge kringen te St. Petersburg zich gaarne noemen, beschouwt men hun streven als eene onschuldige, provinciale excentriciteit, zooals men er te Moskou altijd eene schijnt te moeten hebben; de onpartijdigheid echter vordert te erkennen, dat zij een grooten invloed hebben uitgeoefend op het lot van den boerenstand en van de lagere volksklassen in het algemeen, dat zij krachtig hebben medegewerkt om Rusland te emancipeeren van vreemde invloeden, en dat zij door hunne panslavistische droomen de westersche diplomatie meermalen met angst hebben vervuld. Zij droomen van een grooten slavischen statenbond, waarin Rusland de hegenomie voert, en zij hebben iets over voor de verwezen- | |
[pagina 591]
| |
lijking van deze luchtkasteelen. Zij zijn rijk en gebruiken hun geld om propaganda te maken in de transleithaansche landen, in Turkije en Griekenland; zij hebben jonge Bulgaren in Rusland eene opvoeding gegeven en hunne agitators uitgezonden naar Creta, naar Servië en naar Bulgarije; alleen met Griekenland zijn zij op gespannen voet geraakt, sedert de hellenic factor in the Eastern Question zelfstandig op den voorgrond is getreden. Dat deze panslavistische richting een gevaar is voor de geheele wereld, zal niemand kunnen ontkennen. Een volk, dat meent het uitverkoren volk te zijn, waar de Weltgeist een schuilplaats zoekt, is altijd gevaarlijk, hetzij dat volk door Genghis-khan, door Mohammed, door Caesar, door Lodewijk XIV, door Napoleon, door Moltke, of door een nog sluimerenden russischen overweldiger wordt geleid naar de overwinning. Dit gevoelt Europa en het verzet zich, schoon zwak, tegen het dreigende gevaar, maar naarmate de hooge regeering te St. Petersburg zich laat terughouden door rechtmatige vrees voor europeesche verwikkelingen, vermeerdert de ontevredenheid der Slavenvrienden, die niet zouden opzien zelfs tegen eene omverwerping van den troon, indien voor dezen prijs de panslavische statenbond kon worden gekocht. In de dagen, toen de Hegelsche wijsbegeerte te Moskou werd beoefend, was er een student, wiens naam eenmaal op aller lippen zou komen. Hij had een russischen vader en eene duitsche moeder, en deze gemengde afkomst verloochende zich niet in den zoon; hij was Hegeliaan, maar jong-Hegeliaan, hij geloofde aan de voortreffelijkheid van het germaansche ras, maar hoopte op de nog grootere voortreffelijkheid van het slavische; toch was hij geen Slavophiel in den technisen zin van het woord, want de kennismaking met de fransche Encyclopaedisten had hem een tegenwicht verschaft tegen de duitsche wetenschap en hem tevens doen twijfelen aan de noodzakelijkheid van den eenhoofdigen regeeringsvorm. Toen deze jongeling zijne studiën te Moskou had zien afbreken door de ‘blauwen’, en sedert onder politietoezicht in de provincie leefde, gaf hij zijne eerste werken in druk onder den pseudoniem Iskander; veel opgang maakten zij niet; alleen zijne romans: ‘Wie heeft schuld?’ en ‘Docter Krupoff’ trokken de aandacht van zijne landgenooten. Maar toen diezelfde Iskander eindelijk van zijne regeering een verlofpas had bekomen en in het jaar '48 de fransche en italiaansche woelingen met eigen oogen had gadegeslagen, toen hij uit het | |
[pagina 592]
| |
buitenland revolutionaire brieven en romans naar Rusland zond, waar de censuur ze verbood, aarzelde hij niet zijn naam te noemen, die weldra een tooverklank zou zijn voor duizenden van zijne tijdgenooten: Alexander Herzen was die naam. De ‘doorluchtige balling van Londen,’ gelijk zijne bewonderaars hem noemden, begreep dat het beter was niet in zijn vaderland weder te keeren, maar in de britsche hoofdstad eene ‘vrije russische pers’ te stichten; daar verscheen een aantal staatskundige brochures van zijne hand; daar verscheen ook, tot aan zijn dood, twee malen 's maands het vermaarde tijdschrift Kólokol, de Klok. Het succès van dit blad was verbazend, vooral in den tijd, toen de hervormingsperiode begon, een succès, deels te danken aan het talent van den redacteur, deels aan het pikante nieuws, dat hij zijne lezers voorzette onder de vaste rubriek: ‘Zou dat waar zijn?’ - Herzen had, toen hij nog in Rusland vertoefde, de ambtenaarswereld leeren kennen in de bureaux te Perm, Novgorod en St. Petersburg; hij kende de staatsmachine, wat hij alleen noodig had was: nieuws uit zijn vaderland. Daaaraan ontbrak het hem niet: een aantal correspondenten hield hem voortdurend op de hoogte van hetgeen er omging; schandalen uit het russische ambtenaarsleven en zelfs uit het private leven van hooggeplaatste personen vulden de kolommen van zijn Kólokol, die bovendien gastvrijheid verleende aan alle door de russische censuur verboden geschriften, en terwijl Herzen zich hierdoor een ruimen kring van lezers verzekerde, maakte hij van deze gelegenheid gebruik om in zijne hoofdartikelen propaganda te maken voor zijue republikeinsche leerstellingen. Vijanden beweerden, dat niemand de hoofdartikelen, iedereen de rubriek: ‘zou het waar zijn?’ las, maar dit is onaannemelijk: de Kólokol had dan, gelijk de Lanterne van Rochefort, een succès de scandale kunnen hebben, maar er zou nooit één ‘hertzenist’ zijn geweest Ik heb nooit van ‘rochefortisme’ hooren spreken; het ‘hertzenisme’ daarentegen is gedurende een tiental jaren eene bepaalde uiting van den russischen geest geweest. Toch was Herzen niet de man om een hervormer van zijn volk te zijn; zijne scherpe kritiek was bijkans uitsluitend eene afbrekende; de vraag, hoe het nieuwe Rusland moest worden opgebouwd, bleef onbeantwoord, en bovendien twijfelde men aan de geloofwaardigheid van veel, waarop hij zijne stellingen bouwde. ‘Herzen ist ein Mann von Geist gewesen,’ zegt Golowin, ‘aber | |
[pagina 593]
| |
er ist immer neben der Wahrheit geblieben; seine Entwicklung der revolutionären Gedanken in Russland bewies nur, dass es dergleichen dort wenig gab.’ Hij was intusschen een man naar het hart van de republikeinen, vooral van de fransche in de dagen van het tweede keizerrijk; zijne afbrekende werkzaamheid heeft het voortwoekeren van het nihilisme krachtig bevorderd en Golowin beweert, dat Herzen kort vóór zijn dood ‘tot het nihilisme is bekeerd.’ De Kólokol had, vooral in de eerste jaren, al het aantrekkelijke van de verboden vrucht: van elk nommer werd een zeker aantal exemplaren over de grenzen gesmokkeld en door het russische publiek als verslonden; voorzichtig liet men ze gaan van hand tot hand, of wel er werden afschriften of uittreksels van gemaakt, die zorgvuldig werden geborgen, zoodra de geestverwanten er kennis van hadden genomen. Herzen sprak niet tot de regeering, maar tot de natie, vooral tot het jonge geslacht, en in vele kringen werd hij als de Apostel van eene betere toekomst beschouwd. Verzet tegen de gevestigde machten werd de leus, waarmede de hertzenisten ten strijde gingen, of beter gezegd rustig tehuis bleven; en op de verstandige vraag, die Schedo-Ferroti aan één hunner deed: ‘Wie meent ge, dat den storm zal bezweren, wanneer het u eenmaal gelukt zal zijn alle hartstochten in beweging te brengen?’ wist men alleen te antwoorden, dat later de tijd zou komen om iets nieuws te scheppen; eerst moest het oude worden afgebrokenGa naar voetnoot1. - In 1862, toen de invloed van Herzen zijn toppunt had bereikt, waren er op zijn raad tallooze geheime vereenigingen ontstaan, waarvan niemand recht wist, wat zij wilden, maar waarvan iedereen begreep, dat zij revolutionaire bedoelingen hadden: de gansche russische maatschappij ging gedrukt onder een gevoel als van de luwte die den storm voorafgaat, maar de storm liet zich wachten; thans is het zoover gekomen, dat er geen hertzenist meer is in het geheele rijk, hetgeen echter niet insluit, dat de ontevredenheid en het verzet tegen de gestelde machten niet is blijven bestaan: integendeel, vermoedelijk worden de meesten van hen, die zich eenmaal schaarden om de banier van de Kólokol, thans aangetroffen in de gelederen der nihilisten; de ‘doorluchtige balling van Londen’ heeft hun althans den weg gemakkelijk genoeg gemaakt. | |
[pagina 594]
| |
Alvorens tot de nadere beschouwing van het veelbesproken nihilisme over te gaan, wil ik met een enkel woord gewagen van eene andere klasse van ‘ontevredenen’, van de Socialisten. Hun hoofd in Rusland was Michael Bakunin, wiens veelbewogen leven evenwel valt in een ander tijdperk dan dat, hetwelk ik thans bespreek; in '48 en '49 was hij te Berlijn, te Dessau en te Dresden aan de spits der socialistische beweging, totdat de oostenrijksche politie hem in handen kreeg en aan de russische uitleverde; hij werd letterlijk ‘weggemoffeld’, ik weet geene betere uitdrukking voor zijne opzending naar eene plaats, die aan niemand bekend was, totdat op zekeren dag de prefect van politie, prins Vasili Dolgorukoff, werd verrast door eene depêche uit Londen, waarin Bakunin zelf hem zijne behouden aankomst in veilige haven berichtte. Sedert dezen grap heeft men weinig of niets meer van hem gehoord, maar het socialisme is gebleven. Vóór eenige jaren (als ik mij niet bedrieg in het jaar 1874, maar het juiste tijdstip is mij ontgaan) werd het Russische publiek door een circulaire van den minister van onderwijs en een van den heer Jikareff, procureur-generaal van Sarátoff, opmerkzaam gemaakt op de vorderingen van het socialisme in het midden en in het zuiden van het rijk. De geheime politie had met den zooeven genoemden magistraat een onderzoek ingesteld, waarvan de uitslag was, dat 770 personen, waaronder 158 vrouwen, waren gecompromitteerd; men beweerde op het spoor te zijn gekomen van eene uitgebreide samenzwering, die zóó geheimzinnig was voorbereid, dat het onmogelijk was alle schuldigen te treffen. Een paar honderd ‘verdachten’ werden gevangen genomen, sommige werden veroordeeld, de meeste vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs, maar inmiddels vond men eene geheime drukkerij te Moskou, die door een ambtenaar werd bekostigd en door een anderen ambtenaar bestuurd, en onder de gecompromitteerden trof men edelen, boeren, magistraten, rechters, leden van den Zemstvo, studenten, officieren en dames aan. De ongeregeldheden vóór de Kazàns-kerk, in het laatst van 1876, werden mede aan de socialisten geweten, en het ‘proces der 50’, dat ten vorigen jare werd behandeld, toonde niet dubbelzinnig aan, dat van Moskou uit eene socialistische beweging was georganiseerd in de provinciën Vadimir en Sarátoff, in Tula, Kieff en Odessa. Het moskovitische hoofdcomité had in deze provinciën en steden kroujki (clubs) | |
[pagina 595]
| |
georganiseerd, aan welke het wapenen en oproerige geschriften uitdeelde, en uit de debatten van het rechtsgeding bleek, dat de organisatie in haar soort voortreffelijk was: onder de leden dezer clubs was volledige gelijkheid, men vertrouwde elkander en gehoorzaamde aan de besluiten van het hoofdcomité; elk lid had het recht eene nieuwe club op te richten, waarvan hij dan voorzitter werd; deze voorzitters vormden het verband tusschen de kroujki en hielden voeling met het algemeen bestuur. De namen der leden van het hoofdcomité zijn in het proces niet bekend geworden; wel weet men, dat verscheidene hunner in het buitenland vertoeven. Een russische socialist, die tot een kroujok toetreedt, zweert de bestaande maatschappij af; zijn taak is ‘onder het volk te gaan’, als arbeider zijn loon te verdienen en zijne medearbeiders te winnen voor de ‘heilige zaak’. In de clubs oefent het gesproken woord zijn kracht; daarbuiten worden brochures verspreid en aan het volk uitgelegd, leeskabinetten en spaarbanken opgericht om propaganda te maken. Nu en dan worden demonstraties in het openbaar gedaan, waarbij een van de leden een bende aanvoert, die niets met de clubs gemeen heeft, maar zich voor geld of vodka laat verleiden; de aandacht van de politie wordt hierdoor afgeleid van de eigenlijke menners en de clubgenooten hopen hierdoor aan de regeering schrik in te boezemen. Zij hebben een geheime taal, valsche paspoorten en cijferschrift. Is de hegelsche philosophie de oorsprong van de ultra-nationale richting geweest, Fourrier is de Apostel van de russische socialisten; zijne leer wordt ijverig gebruikt door de russische propaganda, maar het is te betwijfelen, of hier een vruchtbaar veld is voor de ontwikkeling van fransche utopieën. In het algemeen heeft het socialisme noodig bekwame leiders en ontwikkelde volgelingen; de leiders nu ontbreken niet, en hun organiseerend talent is voldoende gebleken, maar wat is een veldheer, ook de beste, zonder soldaten? Een fransche, duitsche of engelsche werkman heeft meestal iets geleerd; hij bezoekt zijn club en leest zijn dagblad, hij luistert naar zijne redenaars en juicht die toe, omdat hij begrijpt wat zij zeggen. Maar de russische werkman is nog geen chair à révolution, gelijk Courrière het uitdruktGa naar voetnoot1; hij heeft niets geleerd en begrijpt niets | |
[pagina 596]
| |
van hetgeen de volksleiders hem als weldaad willen opdringens Wat hij ziet is, dat nu en dan eene oproerige beweging plaat, heeft, dat eenige deelnemers worden gevat en dat vele hunner in de mijnen van Siberië boeten voor hun verzet; dit beschouwt de russische werkman nu juist niet als een weldaad, en de toespraken van de redenaars, die hij niet begrijpt, laten hem dus dubbel koud. Bovendien is het twijfelachtig, of de leiders, al hebben zij talent van organiseeren, ook overigens op de hoogte van hun taak zijn; daartoe behoort meer dan een warm hoofd, waarin eene oppervlakkige kennis van buitenlandsche brochures de hersenen vult. Fourrier zelf is in onze dagen reeds bijna vergeten; zijne leer is voor de beoefenaars van de sociale wetenschappen ongetwijfeld belangrijk, maar het gezond verstand der menigte heeft hem reeds lang verbannen naar de republiek Utopia. De ‘arbeidende klasse’ is bovendien, gelijk ik vroeger opmerkte, in Rusland weinig talrijk; de onderste couches sociales worden gevormd door de boeren, en deze hebben, dank zij de Mir, een bestaan; de Mir denkt, handelt en zorgt voor hen; waarom zouden zij verlangen, dat de Staat, d.i. voor hen de regeering te St. Petersburg, die hunne belangen niet kent, een zorg overneemt, die zij niet noodig hebben? Intusschen is het onjuist met de ultra-nationalen te beweren dat in Rusland geen pauperisme bestaat. Het is mij niet gelukt eenige gegevens te vinden omtrent armenzorg, die toch in Rusland, gelijk overal elders, noodig is, maar een feit is dat er armoede en nijpende armoede wordt geleden, op het platteland zoowel als in de steden, en het is ook een feit, dat deze pauperes nu en dan blijken ‘ontevredenen’ te zijn van de gevaarlijkste soort. De russische politie beweert, dat hun verzet eveneens georganiseerd is, en dat met name het geheime genootschap Exaspération voortdurend de bezittende klassen bedreigt; Golowin echter houdt vol, dat dit genootschap alleen in de verbeelding der politie bestaat. Maar hoe het zij, als er eene uitbarsting komt, dan leert Rusland met schade en schande, dat de stelling: ‘hier is geen pauperisme’ louter grootspraak is. In 1862, toen een groot deel der schamele bevolking te vergeefs zocht naar werk, toen bedelarij en landlooperij verbazende proportiën begonnen te nemen, brandde Petersburg gedurende 4 achtereenvolgende dagen. Voortdurend werden brandbrieven gevonden, en als dan de bedreigde plek nauwkeurig | |
[pagina 597]
| |
werd in het oog gehouden, braken de vlammen uit aan een tegenovergesteld gedeelte der stad; vrouwen en straatjongens, die voorgaven haring te verkoopen, bestreken de huizen met brandbare stoffen en voedden op deze wijze het vuur; de mannen namen de kansen waar om te plunderen te midden van de algemeene verwarring. Weinige weken nadat men het vuur in de hoofdstad meester was geworden, brandde de stad Simbirsk af, daarna Ostaschkoff in het gouvernement Tver; de bevolking begon toen de lynchwet toe te passen en wierp de vermeende of wezenlijke brandstichters in de vlammen. De vagebonden werden nu voorzichtiger en staken uit baldadigheid bosschen in den brand; toen eindelijk de sappeurs ook deze boschbranden wisten meester te worden, zag men langzamerhand de misdadige woede bekoelen. Deze feiten zijn thans bijkans vergeten, maar zij zijn daarom niet minder waar, en zij bewijzen tot welke uitersten de proletariërs ook in Rusland kunnen komen. Vermoedelijk waren zij zonder eenig beginsel, maar handelden deels op hoop van buit, deels uit afgunst, deels als tijdverdrijf. De regeering heeft er den Polen de schuld van gegeven, maar zonder eenig bewijs. Van gansch ander gehalte zijn de ontevredenen, die men ‘constitutioneelen’ zou kunnen noemen. Voor zoover ik weet, bestaat tusschen hen geen bepaalde band, maar men vindt hen in elken beschaafden kring en vooral in de beide hoofdsteden; ik bedoel die tallooze, bezadigde, ordelievende mannen, die voor hun vaderland uitsluitend heil verwachten van eene geschreven grondwet. Misschien is de tijd niet ver, dat aan hun grief een einde wordt gemaakt: Turkije zelfs heeft eene grondwet en eene vertegenwoordiging, het tweede fransche keizerrijk had een Wetgevend Lichaam, een Senaat en een Constitutie: het nieuwe duitsche rijk heeft zijn Rijksdag en eene ministerieele verantwoordelijkheid op papier; waarom zou Rusland ook niet - als het met aandrang wordt verlangd - een grondwet kunnen verkrijgen? wel te verstaan een perkament, waarop de Keizer eenige nieuwe weldaden in den vorm van moderne, vrijzinnige staatsinstellingen schrijft, maar dat een perkament blijft zonder ooit eene waarheid te worden. Elders gaf ik de gronden voor mijn gevoelen, dat Rusland althans niet dan na een reeks van tijd, rijp zal zijn voor de invoering van eene grondwettige monarchie. Als Alexander II zijn hervormingswerk wil kronen door de afkondiging van eene vrijzinnige grondwet, dan zullen | |
[pagina 598]
| |
de constitutioneelen hun wensch hebben, maar - om spoedig dubbel teleurgesteld te worden door de koude werkelijkheid. En nu eindelijk de laatste rubriek van ontevredenen: de Nihilisten! Sedert eenigen tijd hebben zij, na jaren van rust, op nieuw en zeer sterk de aandacht getrokken, en er wordt niet weinig onzin omtrent hen opgedischt. Ik zal trachten duidelijk te zijn bij de beantwoording der vraag, wat eigenlijk door dezen geheimzinnigen klank wordt aangeduid. De Nihilisten hebben zich aanvankelijk niet zelven zoo genoemd; de naam werd hun gegeven door hunne bestrijders, die beweren dat hun streven is: al het bestaande tot niets te maken. Naar de opvatting van deze tegenstanders zijn zij de vleesch geworden geest van Mephistopheles en is hun credo, gelijk het zijne: Alles was entsteht ist werth dasz es zu Grunde geht. Staat, godsdienst, maatschappij, gezag, familieleven alles wordt door hen ondermijnd, omdat het tot ondergang gedoemd heet; werd dit vernielingswerk voltooid, dan zou de Leugengeest alleen staan op de doodsche, onvruchtbare aarde. De Nihilisten zelven hebben de vergelijking aangenomen, maar met eene wijziging: zij beschouwen zich gaarne als der Geist, der stets verneint, die alles onderzoekt, aan niets onvoorwaardelijk geloof hecht en het op aarde herzlich schlecht vindt. Zij willen niets van hetgeen anderen willen, omdat zij volhouden, dat dit alles is beproefd, doch dat niets proefhoudend is bevonden; staat, godsdienst, maatschappij, gezag, familieleven, gelijk zij die kennen, hebben voor hen geen waarde; integendeel zij beschouwen dit alles als belemmeringen op den weg van den vooruitgang. Vraagt men hun wat zij willen, hun antwoord is: Niets van hetgeen is. Hun verzet is negatief; zij weten, wat zij niet willen, maar zij hebben slechts een vaag begrip van wat zij wel willen; dit is een karaktertrek van hunne richting, waardoor de naam nihilist eenigszins is gemotiveerd, en zij hebben ook in dit opzicht den naam aangenomen, die oorspronkelijk bestemd was hun als een verwijt in de ooren te klinken. Aanvankelijk was het nihilisme geene georganiseerde, staatkundige of sociale partij, het was eene wijsgeerige richting, gelijk liberalisme, humanisme, pessimisme, positivisme of hoe deze ismen meer mogen heeten; eerst langzamerhand en door den loop der omstandigheden kreeg deze richting ook een staatkundig en sociaal karakter, totdat zij de macht is geworden, die thans niet ten onrechte de russische gemoederen verontrust. | |
[pagina 599]
| |
Hoe zonderling en paradoxaal het moge klinken: het nihilisme is een loot van het positivisme! Auguste Comte was de wijsgeer, wiens denkbeelden zulk een machtigen invloed hebben gehad op de gemoederen van het jonge Rusland; evenals bij den meester heeft ook bij de leerlingen de wijsbegeerte eene politieke wending genomen, en nu de Russen hunne leerstellingen in praktijk brengen, zijn zij, misschien ondanks zichzelven, samenzweerders, sluipmoordenaars en oproermakers geworden. Het is hier de plaats niet om in eene ontwikkeling te treden van Comte's wijsbegeerteGa naar voetnoot1; ik kan slechts in weinige trekken aangeven, wat de wetenschap door positivisme verstaat. Het is, om met Huet te spreken, ‘niet een leerstelsel, maar eene methode, een standpunt. Zijn inhoud bestaat uit de groote resultaten der echte wetenschap op ieder gebied. Comte's streven was om ‘de uitkomsten der physiologische wetenschap te verbinden met de openbaringen van de collectieve geschiedenis der menschheid;’ hij waarschuwde voor het geloof aan bovennatuurlijke tusschenkomst en ontraadde het zoeken naar den oorsprong van alle dingen; hij kende alleen stellige feiten en wilde eene wijsbegeerte bouwen op het stelselmatig geordende geheel dezer feiten. Deze methode werd door Comte toegepast ook op de sociale wetenschap; naast zijne Philosophie positive stond zijne Politique positive, later door hem Politique positiviste genoemd; hij zou de maatschappij hervormen, niet door de utopiën van Saint-Simon, met wien hij in zijn jeugd had gedweept, maar door de logica der positieve feiten; de godsdienst, dien hij op zijn weg ontmoette, werd ter zijde gesteld, want de stellige feiten leerden, dat er geen andere godsdienst was dan die der menschheid, en Comte, wien het niet aan gevoel van eigenwaarde ontbrak, noemde en waande zichzelven den ‘Hoogepriester der menschheid.’ Dit laatste echter was geen ‘stellig feit,’ en de eenige verschooning voor deze aanmatiging zoek ik hierin dat de groote positivist inderdaad eenigen tijd krankzinnig is geweestGa naar voetnoot2. Het is bekend, dat Comte, vooral na de uitgave van zijn | |
[pagina 600]
| |
Catechismus (1850) hartstochtelijke aanhangers heeft gevonden, en zonder dat men hiervan misschien in Westelijk Europa bewust was, werden nergens meer Comtianen aangetroffen dan in Rusland. - De studeerende jongelingschap greep met beide handen de nieuwe leer, of beter gezegd de nieuwe methode aan, aanvankelijk zuiver wijsgeerig, later, om ze toe te passen op de staatkunde en op de maatschappelijke verhoudingen. Van haar standpunt bestreed zij de leerstellingen der grieksche kerk en predikte de ‘godsdienst der menschheid;’ positieve feiten, aan de physiologie ontleend, maakten, dat het burgerlijke huwelijk, en in het gevolg daarvan het familieleven, werden over boord geworpen. Eindelijk: de brutale feiten van het dagelijksche leven toonden zoo duidelijk mogelijk aan, dat de staatsmachine niet bruikbaar meer was. Naarmate nu van het standpunt, waarop de beoordeelaar zich stelt, is de russische Comtiaan (de nihilist) een verwaten bewonderaar van zijne eigen voortreffelijkheid, een monomaan, die meent de wijsheid in pacht te hebbenGa naar voetnoot1, of wel de ‘hoogepriester’ van den rein-menschelijken godsdienst, die op den grondslag der bekende feiten eene nieuwe menschen-maatschappij wil opbouwen. Tusschen deze beide uitersten is, dunkt mij, plaats voor een derde standpunt, vanwaar men het nihilisme beschouwt als een overspannen uiting van eene gemoedelijke overtuiging. De menschelijke geest wordt door Laboulaye terecht vergeleken met den stoom: ‘comprimé à outrance, il éclate; respecté dans sa force; il fait tout marcher’Ga naar voetnoot2, in Rusland nu is het verstand comprimé à outrance; de positieve methode, die de veiligheidsklep had kunnen zijn voor de russische maatschappij, heeft dezen druk allereerst ondervonden; wat voor haar een zegen had kunnen zijn, werd een ziekteverschijnsel, een kanker, die invreet in hare edelste deelen. De oorsprong van het nihilisme ligt alzoo buiten de staatkunde, op het gebied van wetenschap en wijsbegeerte; hierdoor wordt het verschijnsel verklaard, dat de meeste aanhangers zijn te vinden onder de studeerende jongelingschap en onder de vrouwen. Met halve kennis of een vernis van kennis toegerust, omhelst het jonge Rusland de nieuwe leer, en wat de vrouwelijke bevolking aantrekt, is deze ‘godsdienst der menschheid,’ dit humanisme, dat overal op den voorgrond treedt als een | |
[pagina 601]
| |
ideaal, zoo hemelsbreed verschillende met de werkelijkheid. - Intusschen kon het niet anders, of de wijsgeeren van gisteren zouden de revolutionairen van heden worden. - In de eerste jaren van keizer Alexanders regeering, toen de meesten niet vertrouwden op de vrijzinnige bedoelingen van den souverein, werd voor het eerst van Londen uit eene stem gehoord, die destijds doorging voor een orgaan van het Nihilisme. Het orgaan noemde zich ‘Comité londonnien de la Société Cosmopoétique des gardiens des vraies lumières;’ ik moet gulweg bekennen, dat het mij niet duidelijk is, wat deze naam beteekent, dat ik onwillekeurig òf aan wartaal, òf aan dieventaal denk. De onzin, die door dit comité werd uitgekraamd, was zóó groot, dát elk redelijk mensch er koud bij bleef, maar de proclamatiën waren dan ook meer aan het adres van de onontwikkelden, en het is te vreezen, dat ze daar maar al te veel ingang vonden. Vooral koningsmoord werd geprezen als de beste en edelste daad, die denkbaar was, ‘le fait sublime, le Fait des Faits.’ In een van deze walgingwekkende stukken, geschreven na den moordaanslag van Karakozoff, heet het: ‘De Schepper gaf den mensch de Rede, dus den wil om al of niet adders en tweevoetige tijgers, die monarchen heeten, tot meester te hebben. - Vatten kon men ze niet, ze opsluiten ook niet; de Daad der Daden, de onbaatzuchtige en onvoorwaardelijke opoffering moet dus worden ten uitvoer gelegd zonder fanatisme, maar logisch.’ - Het Moscovitische Comité beantwoordde dit stuk met een soortgelijk maar nog wonderlijker; bij de lezing van dit geschrijf weet men niet, of men waakt of droomt; de slotsom is, dat de tegenstanders worden uitgenoodigd het antwoord op hunne beschuldigingen te gaan halen bij ‘het werk van den Dichter der menschheid, bij den verdediger van de Poëzie van Christus, en Stichter van ons Genootschap, onder den titel: Vonnis en gewijsde van de Poëzie tegen de Staatkunde.’ Dit schijnt mij toe geen bijster duidelijk adres te zijn. Het is nu 10 of 12 jaren geleden, dat deze ‘Werelddichters’ hunne wonderlijke taal deden hooren; in die dagen beweerden personen, die het konden weten, dat de ‘Wachters van het ware licht’ nihilisten waren. Het hangt er maar van af, wat men door een nihilist verstaat: als deze naamlooze penvoerders van het genootschap eene bedoeling hebben gehad met de wartaal, die zij schreven, dan was hun doel zeker het sloopen van | |
[pagina 602]
| |
de monarchie, het vervangen van iets door niets, en daar men zich had aangewend elken revolutionair een nihilist te noemen, liet de bewering zich, van dit standpunt gezien, verdedigen. Maar zeker waren deze koningsmoordenaars, die zich ergerden aan Herzen, omdat hij den aanslag van Karakozoff openlijk en oprecht had afgekeurdGa naar voetnoot1, geene nihilisten in den technischen zin van het woord; althans van Comte, den geestverwant van Stuart Mill en Littré, hadden zij zulke stellingen niet geleerd. De eigenlijke nihilisten bewogen zich destijds nog hoofdzakelijk, zoo niet uitsluitend, op het gebied der wijsbegeerte, en verdedigden daar de nieuwe leer van Moleschott, Büchner en Darwin tegen de volgelingen van Hegel en Schelling. Zij waren mannen van het type als Bazaroff, den held van Tourguenjeff's roman: Pères et Enfants, of vrouwen, zooals Schédo-FerrotiGa naar voetnoot2 er eene te Baden-Baden ontmoette in mademoiselle Z...., een allerbekoorlijkst jong meisje van even 20 jaren, dat droomde van eene verjongde maatschappij, en in haar onschuld de familieverhouding van Loth en zijne dochters prees en de stellingen verdedigde van den naamloozen schrijver der Fruits of Philosophy. - Maar op dit tijdperk volgden de jaren der groote verwachtingen, waarin geen enkele Rus, die gewoon was te denken, het oog kon afwenden van de ‘nieuwe aera’. De nihilisten behoorden tot de meest aandachtige toeschouwers - en medewerkers. De socialistische droomen hadden zij vaarwel gezegd, de deeling van het onmetelijke rijk in een tal van kleine Utopia's was niet meer het ideaal, waarnaar men streefde; zij vonden Fourrier en Saint-Simon dwepers ter goeder trouw, en, al bleef Proudhon een van hunne Apostelen, zij schaarden zich onder de banier van Katkoff, zij wilden een sterk en eenig russisch rijk en geloofden vast, dat de wedergeboorte der wormstekige oude wereld van Rusland zou uitgaan. In die dagen, toen Tourguenjeff zijn roman Fumée schreef, stonden de nihilisten zeer nabij de Slavophilen, en evenals deze wachtten en hoopten zij op de groote hervormingen, die in den Raad van State te St. Petersburg tot rijpheid kwamen. De bittere teleurstelling, die alle vrijzinnige Russen hebben ondervonden, toen zij de hervormingen in praktijk zagen brengen, beving ook | |
[pagina 603]
| |
hen, en sedert 1873 ongeveer is het nihilisme de uitdrukking van deze algemeen gevoelde ontevredenheid. De wijsgeerige methode, zoo meende men, moest worden toegepast op de sociologie; Rusland moest niet alleen wetenschappelijk, maar ook staatkundig en maatschappelijk geëmancipeerd worden, en nu stond men voor het impasse, waarvan ik vroeger gewaagde: een rijk als het russische, dat de helft van twee werelddeelen omvat, moet, als het één en ondeelbaar zal blijven, noodzakelijk een groot en goed gecentraliseerd korps ambtenaren hebben, maar juist deze maken de bureaucratie onvermijdelijk, en de bureaucratie is de standvastige remmachine, die elken vooruitgang weet tegen te houden. De nihilisten, die het onvereenigbare wilden vereenigen, die een gecentraliseerd Rusland verlangden zonder eene sterk gecentraliseerde regeering, verklaarden den oorlog aan de Tchinovnik; hun verzet was aanvankelijk geheel wettig, maar wat baatten hunne protesten, die door de ambtenaren met een glimlach werden verwezen naar de snippermand? Wat baatten hunne dagbladartikelen, die door de censuur, als gevaarlijk, werden verminkt of verbrand? Zou Rusland eeuwig gedoemd zijn tot stilstand, terwijl zij, de hoogepriesters der menschheid, leefden en werkten? Die gedachte was voor de nihilisten onverdragelijk, en hunne gelederen werden langzamerhand aangevuld door ontevredenen van allerlei soort, vooral door den jongen adel, die door de opheffing van het lijfeigenschap uit het vaderlijk erfdeel gestooten, en zonder lust of gelegenheid om ambtenaar te worden in eenig afgelegen Gouvernement, revolutionair was geworden. Toen kwamen de Nejdanofs uit Tourguenjeffs Terres Neuves op het tooneel, teen volgden de ongeregeldheden te St. Petersburg, te Kieff, te Moskou, te Odessa, die nog in aller geheugen liggen, de aanslag op Trepoff, de moord op Mezensoff, de organisatie eindelijk van eene geheime regeering, die besluiten neemt en vonnissen velt als in de dagen van het Vehm-gericht en van de poolsche revolutie, en aan hare besluiten met eene schrikwekkende zekerheid uitvoering weet te geven. Eenmaal dien weg ingeslagen, is het niet te verwonderen, dat de ongerusten allen over één kant beginnen te scheren, dat ook de Solonnires verdacht zijn in de oogen der ‘blauwen’. Als men leeft, als men een hart en een hoofd heeft, zegt Tourguenjeff, dan gaat men door voor een zieke. Zijn Solonnire heeft een ideaal, maar hij houdt niet van phrases, hij is ontwikkeld, schoon uit nederige ouders geboren, hij is een eenvoudig man | |
[pagina 604]
| |
maar die weet wat hij zegt; aan zulke mannen heeft Rusland behoefte, maar zij worden verdacht en steeds verder verwijderd van de bestaande maatschappij, waarvan zij eindelijk verbitterde vijanden worden, terwijl zij oneindig veel goeds hadden kunnen verrichten. Thans is er geen twijfel meer, dat de nihilisten het veld van bespiegeling hebben verwisseld voor dat der daad; zij zijn handelend opgetreden, maar, gelijk in den aard der zaak ligt, in het geheim, in het duister. Evenals de Carbonari hunne vendita en de russische socialisten hun kroujok, zoo hebben ook de nihilisten hunne club, die niet te groot moet zijn, maar voortdurend nieuwe clubs moet afscheiden, totdat de propaganda is voltooid. En hoewel het tot nu toe niet is bewezen, zoo is toch evenmin redelijke twijfel mogelijk, dat er ook eene vendita suprema, een hoofdcomité, bestaat, vermoedelijk te Moskou, ‘het hart van het land’, dat bevelen geeft, waaraan onvoorwaardelijk wordt gehoorzaamd. De eerste nihilistische clubs zijn opgericht in eenige academiesteden; reeds vóór 10 of 12 jaren wist men, dat er bestonden te St. Petersburg, te Moskou, Kazàn, Charkoff en Kieff, dus juist in de brandpunten der wetenschap, onder het meest denkende deel der natie. Later ontstonden er, gelijk wij thans weten, te Odessa, Cherson, Kursk, Tula, Twer, Ekaterinoslaff, Pultawa, Tver, Novgorod, Wolokolamsk, Sarátoff, en het vermoeden is gerechtvaardigd, dat elke gouvernementsplaats, de meeste overige ‘steden’ en verscheidene dorpen op dit oogenblik hunne nihilistische club hebben. Hiertoe toch behoeft men slechts 20 adepten te hebben, mannen of vrouwen, en van de talrijke ontevredenen, die door het gansche rijk zijn verspreid, is het waarschijnlijk niet moeielijk een 20tal te vinden, die zich tot zoodanige club willen vereenigen. Daar het nihilisme overal zijne vertakkingen heeft, in de magistratuur, in het leger en in de rechtzaal even goed als aan de hoogeschool en in de werkplaats, blijft de regeering machteloos om het veelhoofdige monster te treffen; cijferschrift, een eigen argot en het bestendig gebruik van handschrift voor de briefwisseling, maken ontdekking moeielijk, en als er in eene maatschappij, waarin something rotten is, eenmaal straffeloos wordt samengezworen, dan wordt zucht tot samenzweren aanstekelijk. Men zou evenwel den nihilisten onrecht doen, indien men hen beschuldigde van lafhartigheid; geheime woelingen en sluipmoorden zijn zeker geene heldendaden, maar aan persoonlijken | |
[pagina 605]
| |
moed en aan fiere verachting van straf en van dood ontbreekt het hun nooit. Al kan de arm van het gezag het tot stand komen van nihilistische clubs niet beletten, al kan het scherpziend oog der ‘blauwen’ niet overal ontdekken, waar het terrein van actie is, tot nu toe heeft het openbare gezag zich krachtdadig vertoond, zoodra de actie zich openbaarde. De ongeregeldheden op het plein van de Kazanskerk, die bij gelegenheid van de vrijspraak van Vera Sassulitch, die te Odessa na de uitspraak in de zaak van Kowalski, zijn met groote energie onderdrukt. Kowalski zelf boette met zijn hoofd voor gewapend verzet tegen den kapitein der gendarmerie Dobrodejeff; zijne geestverwanten, waaronder drie edelen en drie dames, werden verbannen of met het tuchthuis gestraft, en op elke onderdrukte volksbeweging volgt een proces tegen een of meer gecompromitteerde nihilisten, meestal eindigende met gestrenge straffen. De geillustreerde bladen brengen ons meestal 2 of 3 malen 's jaars de portretten van beschuldigden, en daaronder eenige vrouwenportretten, die treffen door reinheid, eenvoud en blijmoedigheid; deze vrouwen, aan wie alleen de laster verwijt, dat zij liederlijk zijn of verslaafd aan den drank, blijken in den loop van het proces wijsgeeren op eigen hand te zijn, die vast gelooven aan de hervorming der maatschappij door den triomf harer begrippen, en in het bewustzijn, dat zij haar plicht hebben gedaan, ondernemen deze arme verdoolden blijmoedig den langen weg naar Siberië, waar het barre klimaat spoedig een einde maakt aan de droomen harer jeugd en de tering haar weldra een graf bereidt in den ijskouden bodem van haar ballingsoord. - De justitie doet hiermede eenvoudig haar plicht, maar wel verre dat de vonnissen afschrikken, hebben zij voor anderen eene groote aantrekkelijkheid; voor velen, en vooral voor zwakke of opgewonden hersenen, is het een ideaal martelaar te zijn voor de ‘goede zaak’; het is alsof de vervolgingen aantrekkelijk werken. De moordenaar van den kolonel der gendarmerie te Kieff was ter nauwernood gevangen genomen, of Kowalski schoot op Dobrodejeff, en twee dagen na de executie van Kowalski werd generaal Mezentzoff in de Italijanskaja te St. Peterburg, op de openbare straat niet ver van het Newa-prospect, dus in het drukste deel der hoofdstad, vermoord zonder dat tot nu toe een spoor van den dader is ontdekt. - Er is een onmiskenbaar verband tusschen al deze onrustbarende feiten; men moet ziende blind zijn om niet te erkennen, welk een | |
[pagina 606]
| |
gevaar het nihilisme is voor de russische maatschappij. Het einddoel is eene maatschappelijke omwenteling, de vorming van een maatschappij, waar de vrije wil den teugel viert en men noch door de wet noch door maatschappelijke vooroordeelen wordt weerhouden te doen, wat men wil; in dezen idealen staat zal geen misdaad meer zijn noch ondeugd, want de aanleiding daartoe is opgeheven. Als broeders en zusters zal men leven en broederlijk deelen wat men heeft; voor nijd, afgunst, jaloezie, wraak, hebzucht, afpersing en geweld is dan geen plaats meer; de republiek Utopia zal zijn verrezen aan de oevers van de Newa en de Moskowa. Om dezen gelukstaat te bereiken, moet de staatkundige omwenteling voorafgaan; deze is het middel, gene het doel, en daar de staatkundige omwenteling in eene absolute monarchie niet anders is te verkrijgen dan door geheime samenscholing en openlijk geweld, zoo heeft het nihilisme deze middelen aangegrepen en besloten voor niets terug te deinzen. - De stelling van Schedo-Ferroti: ‘le nihilisme est l'infirmité morale, dont ce trouve atteinte la société contemporaine’ komt mij voor tot op zekere hoogte juist te zijn; er iets zwaks, iets ziekelijks in de wereldbeschouwing, die de moeder van het nihilisme is geworden. Wat de nihilist vergeet is, dat het recht om vrij te zijn en te doen wat men wil, moet samengaan met den plicht, om dezelfde vrijheid te eerbiedigen in anderen. Zoodra twee menschen te zamen wonen, dringt deze eeuwige waarheid op den voorgrond, dat tegenover elk recht een plicht staat; als iedereen doet wat hij wil en zooals hij wil, dan ontstaat er onmiddellijk botsing en de samenleving wordt onmogelijk; in elke maatschappij moet men beperking van rechten hebben, omdat de eene zoo goed eerbiediging van recht kan vragen als de ander. De regelen voor deze wederkeerige maatschappelijke verhouding worden nedergelegd in de Wet, en zonder wet kan ook de nihilistische republiek niet bestaan. Ziedaar de zwakke zijde van de wijsbegeerte en de zedekunde der nihilisten, die maakt dat haar triomf onmogelijk is. Maar het nihilisme is door de algemeene stelling van Schedo-Ferroti niet voldoende gekenteekend; het heeft een specifiek russisch karakter gekregen, en dit is er de sterke zijde van, die te veel wordt uit het oog verloren. Het nihilisme is een levend protest tegen de wanverhoudingen, die in de russische maatschappij voortwoekeren, zoolang de bureau- | |
[pagina 607]
| |
cratie er alle macht in handen heeft en zelfs de goede bedoelingen van den souverein machteloos maakt. Het heeft de Russen wakker geschud en een beroep gedaan op hun geweten, en het zal blijven kloppen op hetzelfde aambeeld, zoolang het recht door de Tchinovnik wordt miskend en belaagd. - Zoogenaamde ‘agitators’ en geheime staatkundige genootschappen zijn alleen bestaanbaar daar, waar dwingelandij den schepter zwaait. Toen de italiaansche éénheid tot stand kwam, was de invloed van Mazzini gebroken; toen Hongarije een grondwettig koningrijk werd, hadden Kossuth en Klapka hun rol afgespeeld en werd Deák de vaderlandslievende leider van eene groote vrijzinnige partij. Wie heeft ooit van een engelschen, een nederlandschen, een zwitserschen ‘agitator’ of geheim staatkundig genootschap gehoord? - Maar overal waar dwingelandij heerscht, zal er een vaderlander worden gevonden, die hooger staat dan de meeste zijner medeburgers en hun den tempel der vrijheid wijst, en zoolang de stem der natie met geweld wordt gesmoord, zal de natie zichzelve toefluisteren in eene eigen taal, die de machthebbenden niet verstaan, maar waarin hun verderf wordt beraamd. De Carbonari zijn er nooit in geslaagd het roer in handen te krijgen en hunne droomen te verwezenlijken, maar niemand heeft meer dan zij bijgedragen om van Italië te maken wat het thans is. Wie weet, of de nihilisten niet eenmaal een even grootsch resultaat zullen verwerven, al is het dan dat hunne droomen blijven in het rijk der droomen. Er is dus in het nihilisme tweeërlei element; het eene: een ziekelijk utopisch spel der verbeelding, dat nooit werkelijkheid kan worden, omdat het de eeuwige beginselen van waarheid en recht te goeder trouw miskent; het andere een krachtig protest tegen het bestaande, dat deze zelfde beginselen, en niet altijd te goeder trouw, miskent. Strijd te voeren tegen onrecht en onwaarheid is plicht, mits de wapenen, waarmede men strijdt, geoorloofde wapenen zijn; dat de nihilisten dit laatste uit het oog verliezen, is hetgeen hun het meest ontsiert, en hun gansche streven verdacht heeft gemaakt. Een verwijt, dat de nihilisten m.i. niet verdienen daarentegen, is, dat zij alles willen afbreken zonder iets op te bouwen; dat zij van Rusland, ja van den aardbol, een woestenij en een puinhoop willen maken. Dit is niet juist, Proudhon, die een van hunne orakels is, heeft geleerd: ‘Le procédé par | |
[pagina 608]
| |
lequel l'esprit affirme, n'est pas le même que celui par lequel il nie: il faut, avant de bâtir, sortir de la contradition, et créer une méthode d'invention révolutionaire, une philosophie, non plus négative, mais, pour emprunter le langage de M. Aug. Comte, positive. La société seule, l'être collectif, peut, sans crainte d'une erreur absolue et immédiate, suivre son instinct et s'abandonner à son libre arbitre.’ Hij was hiervan zoodanig doordrongen, dat hij zijne Création de l'ordre dans l'humanité schreef, ‘vraie machine infernale, qui devait renfermer tous les instruments de création et de destruction’, maar toen hij het had geschreven, was hij de eerste om te erkennen, dat het boek niet deugde en terecht door het publiek op zijde werd gelegdGa naar voetnoot1. Welnu, de nihilisten zijn niet minder dan Proudhon; er is in hen een ‘geest, die ontkent’; deze is het, die het meest de aandacht trekt; van daar hun naam en de kwade reuk, waarin zij staan. Maar er is in hen ook een ‘geest, die bevestigt’; ook zij zoeken de wetten der orde in de menschheid’ en zij vinden die in een Toekomststaat, bij de beschrijving waarvan wij beurtelings glimlachen en medelijden koesteren. Dit streven blijkt uit hunne literatuur, want het nihilisme heeft eene eigen letterkunde, die in het overige Europa weinig bekend is, en in Rusland zelf is verboden. De meest beroemde nihilistische romancier is Tschernischefski, door zijne geestverwanten de ‘Apostel van de sociale wedergeboorte der menschheid’ genaamd, en door de russische regeering naar Siberie gezonden. Ik ken slechts den hoofdinhoud van zijn besten roman, getiteld: Wat te doen? die door Schedo Ferroti bij het westersche publiek is ingeleidGa naar voetnoot2, en ik moet bekennen, niet te weten, welk gevaar in diens denkbeelden ligt opgesloten. Men kan, dunkt mij, met de meeste gerustheid een romanschrijver laten schrijven, die zich de echtgenoeten der toekomst droomt, als broeder en zuster levende, en zich den toekomst-aristocraat voorstelt, uit liefhebberij trekkende aan het touw, waarmede de burlak (barkschipper) zijn bark de Wolga optrekt. Laat de jeugd, als zij zich door dergelijke lectuur voelt aangetrokken, gerust de romans van dezen Apostel verslinden, zij zal er niet slechter door worden en te zijnertijd zal, in de werkelijkheid, de natuur hare rechten wel hernemen. | |
[pagina 609]
| |
Ziehier, voor zoover in mijn vermogen is, de ontleding van het veelhoofdige monster, dat in Rusland en daarbuiten als het Roode Spook is voorgesteld. - Bij kras licht bezien, is het toch niet zoo gevaarlijk als de klank zou doen vermoeden. De verhitte verbeelding der alarmisten heeft een verband gezocht tusschen de nihilisten en de koningsmoordenaars te Berlijn, te Madrid en te Napels; onkunde alleen kon dit verband vermoeden en onkunde overdrijft het gevaar, dat van deze zijde dreigt. Het nihilisme is een open wonde in de russische maatschappij, een groot gevaar voor hare orde en rust, en zij zal dit blijven, zoolang in Rusland de natie staat tegenover de ambtenaarswereld. Heeft het eenmaal als staatkundige partij geen reden van bestaan meer, dan late men eenvoudig aan het gezond verstand de taak om haar Utopia, gelijk zoovele andere, als kaartenhuizen te doen ineenstorten.
Ik eindig hiermede deze schets van de maatschappelijke toestanden in het hedendaagsche Rusland, niet omdat het aan stof ontbreekt voor andere studie, integendeel; ik heb slechts een greep kunnen doen en moest veel onbehandeld laten. De invloed van de orthodoxe kerk en hare verhouding tot den Staat werden nauwelijks genoemd; de scheuring in den boezem dier kerk, de Stoundisten beweging, het Kozakkenleven, de landsverdediging, het post- en telegraafwezen, de midden-aziatische kwestie, de exploitatie van den bodem in verband met finantiën en nijverheid, ziedaar nog eene geheele reeks onderwerpen, die als voor de hand ligt. Maar ik heb reeds te veel gevergd van de gastvrijheid der redactie van dit tijdschrift. Mijn doel was dan ook niet eene volledige studie over Rusland te geven, maar alleen om ook in dezen vorm de aandacht te vestigen op dit land der toekomst, dat nog in zoovele opzichten terrain vierge is.
H.H. van Cappelle. |
|