De Gids. Jaargang 42
(1878)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 509]
| |
Historieplaten.De Nederlandsche Geschiedenis in Platen. Beredeneerde Beschrijving van Nederlandsche Historieplaten, Zinneprenten en Historische Kaarten. Verzameld, gerangschikt, beschreven door F. Muller. 4de afl. (1750-1795). Amsterdam, F. Muller & Co., 1877.In 1851 kwam te 's Hertogenbosch bij H. Palier en Zoon een werkje in 8o. uit van omtrent 200 bladzijden, getiteld: Lijst eener Prentverzameling der Vaderlandsche Geschiedenis en Aardrijkskunde der Nederlanden, verzameld door H. Palier, Mede-Oprichter, Oud-Bestuurder, Lid van het Prov. Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant. In de voorrede zegt de geleerde en goedhartige schrijver, na den Lezer heil! gewenscht te hebben, - den Doorsnuffelaar geduld! was al te stout - dat zijne verzameling, na twaalf jaren opsporens bijeengebracht, in 50 portefeuilles bewaard wordt, en ongeveer 15,000 voorstellingen van Nederl. gezichten bevat. De indeeling is de volgende: Eerst geeft de schrijver 24 bladz. Historieplaten. Het eerste nummer is eene kaart van het Oude Nederland, het laatste een portret van Pius IX; dan komen de onvermijdelijke aanvullingen in 6 blz., beginnende weer met een kaart van Oud-Nederland, en eindigende met de Handelingen der Hervormde Synode 1849, vier caricatuurplaten. Reeds uit deze nummers ziet men, hoe breed de verzamelaar zijne taak opgevat heeft. Niet alleen eigenlijke historieplaten, namelijk afbeeldingen van feiten, maar ook kaarten, portretten, spotprenten, zinnebeeldige voorstellingen, enz., vormen den Historischen Atlas. Verroweg het grootste deel van het werkje wordt echter ingenomen door de lijst van den Topographischen Atlas, de Aardrijkskundige voorstellingen, zooals de schrijver ze noemt. Het eerste artikel, Amsterdam, beslaat twintig blz. in twee kolommen. Dan gaat de schrijver alphabetisch te werk, beginnende met de kerk te Ter-Aa, en eindigende met de Zijbaalen, landhuis van den heer D. van Mollen. | |
[pagina 510]
| |
Bij het doorbladeren van deze lange lijst heeft men telkens gelegenheid op te merken, hoe het beeld van een volkomen Historischen Atlas, zooals het door den heer Fr. Muller twaalf jaren later geschetst werd in zijne studie - zóó kan men de Eenige Opmerkingen over Nederl. Historieplaten vóór de eerste aflevering van het werk, welks titel aan het hoofd van dit stukje vermeld is, wel noemen - Palier in 1851 in al zijne trekken reeds vrij duidelijk voor den geest stond. Op ééne klip is hij echter verzeild, die de heer M. ontkomen is. Door namelijk de meeste historieprenten naar den Topogr. Atlas te verwijzen, naar de plaatsen, waar het feit voorgevallen is, wordt het beeld van de Algem. Geschiedenis des Vaderlands te oppervlakkig, en daardoor niet getrouw, niet gelijkend. Wie, om een enkel voorbeeld te noemen, het woelige jaar '87 uit een Hist. Atlas wil leeren kennen, moet de agitatie het geheele land door, in chronologische orde kunnen gadeslaan. Hij moet de beweging in Januari zien te Rotterdam (Fr. M., No. 4758), te Goes (4762), te Utrecht (4763), in Februari te Deventer (4763, enz.), te Amsterdam (4766-73), enz. Hij moet het aanhouden der Prinses niet, zooals bij Palier, bij de Goe-Jan-Verwellensluis zoeken, maar op 28 Juni, niet op de plaats, maar op den datum van het feit. Daarmeê is niet gezegd, dat uit een Topogr. Atlas elke historieplaat geweerd moet worden. Menige geschiedkundige plaat toch heeft topographische beteekenis; dikwijls heeft zich de teekenaar de moeite getroost op de plaats zelve de omgeving, waarin het feit voorviel, nauwkeurig op te nemen, en daardoor behalve aan den historicus, ook aan den beminnaar der oudheid een grooten dienst bewezen. Zoo behooren b.v. No. 4707: Crimineele executie te Arnhem, aan No. 433 van den Post van den Neder-Rhijn, en No. 4575: Goossen Geurt Bentinck en Hent Brantsen, burgemeester te Arnhem, aldaar op de markt door de wijven gekastijd, ongetwijfeld in den Hist. Atlas. Maar wil iemand een Topogr. Atlas aanleggen, dan zal hij deze platen, hoe eenvoudig ook, niet kunnen missen, omdat ze volgens den heer M. de eenige afbeeldingen schijnen te zijn van het in 1830 afgebroken Stadhuis en zijne bijzondere fraaie pui. Die nummers moeten dus zoowel in den Historischen, als in den Topogr. Atlas van Arnhem opgenomen worden, even als No. 4787 met zijne uitvoerige afbeelding van het Stadhuis in dien van Rotterdam, en No. 4853 met zijne fraaie afbeelding van het | |
[pagina 511]
| |
prachtige middeleeuwsche Stadhuis te Veere in dien van Veere of Zeeland. Maar wel meen ik met den heer M., dat in een Hist. Atlas landkaarten, plattegronden, situatieteekeningen, afbeeldingen van gebouwen, zelfs van gezichten van steden, enz. behooren, wanneer ze het feit kunnen illustreeren en verklaren. 't Spreekt van zelf, dat hier gelijktijdige, niet gefingeerde, later vervaardigde afbeeldingen bedoeld worden. Het is immers onmogelijk zich de toedracht van eenige geheurtenis juist voor te stellen, als men zich alleen om de handelende personen, om de actie, en niet om de localiteit bekommert. Even als de rechter van instructie nauwkeurig de omgeving opneemt, waarin de misdaad gepleegd werd, dient de geschiedschrijver, om de feiten in al hunne bijzonderheden goed te leeren kennen, te beginnen met zich goed te oriënteeren. Zijn eerste hulpmiddel is dus de kaart, de situatieteekening, de plattegrond. Had Palier dat even goed ingezien als onze schrijver, hij zou honderden nummers uit zijne tweede verzameling in de eerste overgebracht hebben. Zijn Topogr. Atlas zou er weinig bij verloren, de Historische veel bij gewonnen hebben. Voor 't overige zou 't mij heel gemakkelijk vallen door elke bladzijde het bewijs te leveren, dat Muller's voorganger maar niet in 't wild alles, wat hem onder de handen kwam, bijeengebracht, maar integendeel met oordeel en zaakkennis gekozen en daarna gerangschikt heeft. Terstond treft ons het artikel Amsterdam. Is het niet karakteristiek, dat een Bosschenaar van ouder tot ouderGa naar voetnoot1 Amsterdam in zijn Topographischen Atlas voorop laat gaan, tegen de alphabetische orde in, waaraan hij zich anders zoo streng gehouden heeft? Van een volbloed Amsterdamsch geleerde, van van Lennep, van Alberdingk Thijm zou men haast niet anders kunnen verwachten. Palier schijnt gevoeld te hebben, hoe Amsterdam recht heeft alleen te staan, hoe de hoofdstad als 't ware een staat in den staat heeft gevormd. - En wat heeft P. nu van Amsterdam bijeengebracht? Eerst ruim 30 plattegronden, in chronologische orde, dan algemeene gezichten, markten, poorten, het stadhuis en andere publieke gebouwen, kerken, enz. Vervolgens komen een honderdtal platen, die eene ruwe schets geven van Amsterdams geschiedenis, | |
[pagina 512]
| |
en eindelijk de portretten van een 160tal beroemde Amsterdammers. Heeft men hier niet in 't klein den catalogus van den Atlas van Amsterdam des heeren L. Splitgerber (Amst. 1863), of liever, omdat P. ook portretten, zegels, zelfs adreskaarten, enz. opgenomen heeft, een aperçu van den boven mijn lof verheven Catalogus van de Hist. Tentoonstelling te Amsterdam (1876), door den heer Witkamp, met behulp van de heeren Meijer en de Vries bewerkt? - Men kan er zich over verwonderen, dat het practische werkje van P. zoo weinig bekend is geworden. Zoover ik weet, maakt zelfs de heer M. er nergens gewag van. Dat de nederige geleerde het niet in den handel heeft gebracht, kan er de oorzaak van zijn. Misschien ook, dat hij een paar jaar na de uitgave gestorven is.
Men moge het mij vergeven, dat ik wat lang bij Palier's Atlas heb stilgestaan. 't Geschiedde niet alleen, om dem Verdienste seine Krone te geven, maar vooral om te doen uitkomen, hoeveel hooger Muller's Nederl. Geschiedenis in platen staat dan het werkje van zijn hem onbekenden voorganger. De heer M. kon naar waarheid zeggen (Inleiding van de eerste aflevering): ‘Voor zoover mij bekend is, is dit het eerste werk, zoowel hier te lande als elders, waarin deze afbeeldingen tot een gezet onderwerp van studie gemaakt, tot eene bepaalde klasse en in eene goede orde gebracht zijn, en beschreven worden met het doel, om daardoor de geheele geschiedenis van een volk te beschrijven, althans veelzijdig toe te lichten.’ In de beredeneerde beschrijving der platen ligt het hoofdonderscheid, maar ook de voornaamste verdienste. P. geeft bloot den titel der plaat, het feit aan. Onze schrijver legt de afbeelding uit en geeft den karakteristieken tekst terug. Aan P.'s catalogus, zonder den atlas zelven, heeft men voor de geschiedenis en de topographie bijna niets, terwijl M.'s werk met vrucht geraadpleegd kan worden, ook zonder de platen. Omdat de heer M. beschrijven wilde, en volgens zijn plan moest, heeft hij ontzaglijk veel nasporingen moeten doen, ten einde tot de ware beteekenis eener voorstelling te komen. Even als Groen van Prinsterer bekent, dat hem menigmaal een enkele zin van zijn Handboek dagen studie gekost heeft, zoo heeft M. de plaat moeten bestudeeren, ze vergelijken met andere, rechts en links inlichtingen vragen, allerlei bronnen naslaan, op papier, drukker en uitgever en wat niet al acht geven, om de plaat op | |
[pagina 513]
| |
hare plaats en de voorstelling tot klaarheid te brengen. Al sprak de voorrede van elke aflevering van al die moeite niet, ieder, die zelf beproefd heeft zijne historieplaten, vooral de honderden zinnebeeldige voorstellingen, die meestal geen jaartal dragen en dikwijls gefingeerde namen bevatten, te verstaan en te rangschikken, zal overal bij het doorbladeren van de Beredeneerde Beschrijving in den auteur zijn meester vinden, en gaarne hulde brengen aan het taaie geduld en de scherpzinnigheid - om niet eens van de historische kennis te spreken - waardoor het den schrijver gelukt is ook deze aflevering zóó te geven, dat men bijna nergens te vergeefs zijne voorlichting inroept. Slechts enkele malen heeft hij zelf een vraagteeken moeten zetten, b.v. bij No. 4080: Spotprent op de verkiezing van paus Clemens XIII? door den invloed der Jezuïeten, of op de geheele Roomsche Kerk?Ga naar voetnoot1. Catalogi, zelfs zeer goede, van groote historische atlassen bestaan er, zooals van de collectie van Ds. van Voorst, door den heer Fr. Muller, van Munniks van Cleef, door den heer Ph. van der Kellen opgemaakt, maar, even als die verschillende verzamelingen gediend hebben om de geheel eenige collectie van den heer M. te vormen, zoo kunnen ook al die catalogi niet veel meer dan bouwstoffen genoemd worden voor de Beredeneerde Beschrijving.
Eene groote verdienste van den schrijver is het, dat hij overal, waar hij een' knoop vond, getracht heeft dien te ontwarren en meestal met gunstigen uitslag. Men zou geneigd zijn te denken, dat ingewikkelde bibliographische zwarigheden, die menig ijverig en kundig verzamelaar hebben afgeschrikt, voor hem zekere aan- | |
[pagina 514]
| |
trekkelijkheid hadden. Men tobt b.v. jaar in jaar uit met losse platen of enkele seriën van Hogenberg's Prentwerk (413) of van het Tafereel der Dwaasheid of 't Lusthof van Momus (3037); men slaagt er in eenige moeielijkheden op te lossen, maar er dagen nieuwe op; eindelijk laat men wrevelig de platen voor 't geen ze zijn, wanhopende aan een goed einde. Niet alzoo de heer M. Hij brengt met ongelooflijke moeite en kosten alle drukken en staten bij elkaar. Geene auctie ontgaat hem; geene verzameling bijna in 't land is hem onbekend; in 't buitenland heeft hij zijne vrienden en betrekkingen. Op een bepaald tijdstip stroomt alle hulpmateriëel naar zijn studeervertrek en, omringd van dien apparatus, toegerust met zeldzame boekenen plaatkennis, te huis in de geschiedenis, in de oude en de nieuwe talen, vertrouwd met de oudheid, dwepende met de kunst onder elken vorm, tijgt hij aan 't werk. 't Wil eerst niet vlotten, maar langzamerhand komt er wat licht in de duisternis. Eindelijk wordt hem de zaak helder; hij is zelf verrast, en verrast en verplicht door zijne resultaten weêr honderden, die, zijne algemeene kennis, zijne volharding, zijne hulpmiddelen missende, op zijne voorlichting wachtten. Eigenaardig genot, te kunnen zeggen: ik heb het gevonden! Dat wischt alle moeite van het zoeken uit. Die voldoening, die elk wetenschappelijk man, in welk vak van studie ook, kent, moet, dunkt mij, onzen schrijver staande gehouden hebben om een oogenschijnlijk zoo dor, en zoo omslachtig werk met zoo veel toewijding voort te zetten.
De geleerde schrijver heeft in de inleiding de vrees uitgesproken, dat menigeen beuzelen zou heeten, wat hij voor geschiedenis gaf. 't Is mogelijk, dat eenigen minder breede opvatting van historie hebben, dan b.v. Groen van Prinsterer, die in de inleiding voor zijn Handboek der Historie van het Vaderland de Vaderlandsche Geschiedenis het verhaal noemt van de wording, de ontwikkeling en het leven van het Nederlandsche volk, hetwelk door afkomst, taal, godsdienst en zeden een eigen aanzijn en karakter heeft. Hoe zal men nu tot dat verhaal komen zonder de kennis van die ontwikkeling, van dat leven en streven van het volk, van zijne zeden en zijn karakter? Door het naslaan van de Resolutiën van de Staten van Holland, het ontcijferen der charters, het doorsnuffelen der archieven? Zeker, maar niet daardoor alleen. ‘Ik zou,’ zegt Macaulay in de | |
[pagina 515]
| |
voorrede van zijne History of England, ‘mijne taak al heel slecht volvoeren, indien ik bloot spreken wilde van veldslagen en overwinningen, van de opkomst en den val van besturen, van intrigues aan het hof en redevoeringen in het parlement. 't Zal mijn streven zijn de geschiedenis van het volk te verhalen, zoowel als de geschiedenis van de regeering, den voortgang van de nuttige en schoone kunsten te schetsen, het ontstaan van godsdienstige secten en de veranderingen in den letterkundigen smaak te beschrijven, de zeden der elkander opvolgende geslachten te teekenen, en zelfs niet minachtend de omwentelingen voorbijgaan, die in kleeding, huisraad, maaltijden en publieke vermakelijkheden hebben plaats gegrepen. Met blijdschap zal ik het verwijt dragen, dat ik tot beneden de waardigheid der geschiedenis afgedaald ben, indien ik er maar in slagen moge aan het Engelsche volk der negentiende eeuw een trouw beeld van het leven hunner voorvaderen voor te houden.’ Is Macaulay aan zijn programma getrouw gebleven? Heeft hij zijn doel bereikt? - Behoef ik het te vragen? En welke hulpmiddelen heeft hij nu gebruikt? Alle, die elk geschiedschrijver ten dienste staan, maar behalve die ook andere, welke te dikwijls geminacht worden tot schade van eene degelijke geschiedenis van het volk. I am ashamed, zegt hij ergens in eene noot, to quote such nauseous balderdash; but I have been forced to descend even lower, if possible, in search of materials. De kundige verzamelaar van den uitgebreidsten Vaderlandschen Atlas moest dus, om als een goed historicus het Nederlandsche volk en zijn karakter, in zijne zeden en gewoonten, in de golving van zijn godsdienstig en staatkundig denken te teekenen, plastisch voor te stellen, zijne aandacht wel laten vallen op zoo vele platen, die zijne verzameling nu zoo belangrijk maken, en die vroeger als balderdash verwaarloosd en juist daardoor zoo zeldzaam geworden zijn. Al die spot- en zinneprenten, ze mogen, zoo als hij zelf erkent, weinig kunstwaarde hebben, vooral die uit den patriottentijd, die dagelijks uitkwamen, toen de omwenteling in de ideeën, die eerst langzaam begon, maar allengs sneller en sneller verliep, toen geen' graveur - ondersteld, dat zich in zulk een' gejaagden, koortsachtigen tijd een goed kunstenaar had kunnen vormen - de tijd gelaten werd, om iets meer dan middelmatigs voort te brengen, voor de eigenlijke geschiedenis des volks, de geschiedenis achter de geschiedenis, de geschiedenis | |
[pagina 516]
| |
die de facta verklaren moet, hebben ze zóóveel waarde, dat de ware geschiedschrijver ze niet ignoreeren kan. Am schwierigsten, zegt Dr. Kriegk, de bewerker van Schlossers Weltgeschichte (voorrede 16de deel), war die Arbeit da, wo anstatt des Berichtes von Thatsachen Zustände geschildert, oder herrschend werdende Ideen oder Tendenzen anschaulich gemacht und ihr Einflusz nachgewiesen werden. Het laatste vierde der vorige eeuw wacht nog op een' onpartijdig geschiedschrijver. Hij zal niet behoeven te klagen over gebrek aan bouwstoffen. Misschien zal hem veeleer de moed ontzinken om door dien berg van vlugschriften heen te worstelen, en toch zal hij bovendien - misschien wel het eerst en het meest - kennis moeten nemen van de honderden spot- en zinneprenten, waarvan de voor ons liggende aflevering de beschrijving geeft. Maar als hij de portefeuilles opmerkzaam doorgebladerd en Muller's verklaring en den tekst op de platen gelezen heeft, dan zal hij ook tot loon voor zijne moeite op het tijdvak, waarover ze loopen, een' algemeenen blik kunnen werpen, waardoor hij belet zal worden bij 't verwerken der stof partijdig of onbeduidend te worden. Men zal misschien zeggen, dat er vooral onder de spotplaten vele zijn, te vuil om ze onder ieders oogen te brengen, te hatelijk, te partijdig om ze te bezichtigen zonder zijne kalmte te verliezen. Ik zal het niet ontkennen; ik wil zelfs met generaal Knoop aannemen, dat het publiek aan een gecastreerd journaal van Huygens, of een uitgelezen hist. atlas genoeg had, maar de historicus heeft meer, heeft alles noodig; hij zal toch geen geschiedenis kunnen schrijven, zonder de menschen te kennen, welke die geschiedenis gemaakt hebben. Hoe zal hij het product vinden, als hij niet alle factoren kent? Men moge het bedroevend vinden, dat de menschen zich destijds in plaat en pamflet zoo blootgegeven hebben, maar men zal toch moeten bedenken, dat eene revolutie van den omvang als die, welke Europa op het einde der achttiende eeuw schokte, de hartstochten in beweging brengt, het vuil van den bodem opwerkt, aan sommige figuren op den voorgrond het officiëele kleed afrukt, en ze naakt ter bezichtiging zet, en maar al te licht doet vergeten, dat het doel de middelen niet heiligt. Om den regent te doen vallen, tastte men den huisvader, den ochtgenoot aan. Om de politiek te veroordeelen, drong men het huis'lijk leven binnen. Waar men vreesde niet te zullen slagen | |
[pagina 517]
| |
in verachtelijk te maken, maakte men bespottelijk. En dat trof ook doel; men wist het toen even goed als nu. Maar, al wil ik toegeven, dat men b.v. niet dan met weêrzin en afkeer de reeks der spotplaten, te beginnen met het walgelijk No. 4483: Moriator Orange en eindigende met het laffe No. 5308: Willemijntje de schoonmaakster, doorloopt, terwijl slechts nu en dan eene geestige gedachte en goed geteekende plaat eenige verkwikking aanbrengt, zou men den grooten ommekeer in de houding tegenover den Stadhouder en zijn geslacht kunnen begrijpen, als men onkundig was van al die hatelijkheden? Zou men dan Maart '66 kunnen knoopen aan Jan. '95? Zie de opgewondenheid (4167-85), die feestvreugde, niet alleen in de groote steden te 's Hage, Leiden, Amsterdam, Rotterdam, maar zelfs te Jisp, bij de installatie van den prins, bij zijne intrede te 's Hage, na zijn huwelijk met de gevierde Pruisische prinses (4205-20) op Texel, te Amsterdam! 't Is alles jubel en liefde! Blader verder den atlas door, en 't wordt u allengs duidelijk, wat het einde moet, althans kan zijn, al hebt ge uit geen andere, meer officiëele bronnen dat tijdvak leeren kennen. The passions at the time are laid bare in these outspeakings of the vulgar, as well as the educated men of the period.Ga naar voetnoot1. Toen de schrijver, vijftien jaar geleden, de eerste aflevering in de wereld zond, vreesde hij, dat men vele nummers niet belangrijk genoeg zou vinden om in een' hist. atlas opgenomen en dan nog beschreven te worden. Gelukkig is die vrees overwonnen door zijn helder inzicht in de eischen der geschiedenis. Wat is belangrijk of niet in de geschiedenis? Wordt het gewicht van een feit niet bepaald door zijne gevolgen? Welke schakel kan gemist worden, zonder de keten te verbreken? Het aanhouden van H.K.H. bij Haastrecht aan de Goe-Jan-Verwellensluis door een' hoop vrij-corporisten (4834) zou op zichzelf nooit die beteekenis gehad hebben, als beide partijen, zoowel de Orangisten als de Patriotten, het gebeurde niet met groote overdrijving geëxploiteerd hadden, elke partij op hare wijze natuurlijk, om haar doel te bereiken. Hollandsche, Duitsche (4841), Engelsche (4842), zelfs Venetiaansche (4843) | |
[pagina 518]
| |
spotplaten verbreidden de mare met geuren en kleuren door het geheele land, en ver over de grenzen. De prinses, zoo heette het, werd geweldig aangerand (4834), gearresteerd (4836). Twee rookende en een drinkende vrij-corporist bewaren haar in 't huis van boer Leeuwenhoek (4839); twee soldaten met uitgetogen sabel houden aan de deur de wacht; de prinses en hare hofdame weenen; eene andere dame wordt door twee gewapende vrij-corporisten weggeleid (4842), enz. En verder: Een zwijn, een zeug en drie biggen (Geldersch Zwijnengebroed, No. 4846) loopen in 't veld, waar het varken en de zeug de Unie verscheuren. De zeug heeft onder of in haren poot de Brieven van Satisfactie of de Bedreiging met Pruisische troepen. De heer M. laat de spotprent 5308 met het onderschrift: Ik zal het mijn broêr zeggen, volgens het er bij behoorend vers terecht op het vertrek der prinses naar Engeland slaan in Jan. '95. Toch legden vriend en vijand na 't gebeurde bij Haastrecht der Prinses den troost of de bedreiging met Pruisische tusschenkomst op de lippen. De Pruisen zijn gekomen. Sie haben Kasper von Kaas gesunden Menschenverstand, Friedliebe, Eintracht, Gehorsam gegen seine Gebietrin (sic!) eingeprügelt (5027). De hertog van Brunswijk en Lunenburg komt met eene in goed Hollandsch gestelde, in Duitschland gedrukte (4920) Declaratie aan de inwoonders der provincie Holland in den zak, ons land binnen. De Pruisische huzaar rijdt met uitgetrokken sabel op de vluchtende Keezen en Hanen (Franschgezinden) in (4919). Aan delibereeren, remonstreeren, tijdverkwisten, geldverteeren en den burger ruïneeren (4929) hapert het niet. De patriotten vluchten uit Utrecht, de Salm wordt begraven (4928) en de uit Utrecht gevluchte burgers worden aan de Berebijt te Amsterdam door een' man in kamerjapon met slaapmuts begroet (4929). Gorinchem wordt beschoten; drie schepen liggen gereed om de vluchtende patriotten te ontvangen (4930). Eenige Zwitsers drijven de patriotten op de unvermuthete Ankunft der Pruisen uit hunne wachtplaats te 's Hage, een' stal in de tweede Wagenstraat (4934-37). Overal zegevierende of schrik aanjagende, marcheert de vijand op Amsterdam aan, bezet het en trekt de stad spoedig door de Haarlemmerpoort binnen (4977). En het fiere Amsterdam hoort voor het eerst (God geve: voor het laatst) het lied van den Pruisischen huzaar: | |
[pagina 519]
| |
Ihr Preussen singt Victoria!
Graf Salm, von Rissel, von Matha,
Die haben sich verkrochen! enz.
of:
Der Schaum, die Pest der Republick,
Die da verdienten Galg' und Strick,
Die nennt man Patrioten! enz.
In deze gansche geschiedenis is niets grootsch; geen enkel feit op zich zelf gewichtig. Indrukwekkende figuren ontbreken. Een weifelend veldheer. Snoevende patriotten. Neem echter de talrijke platen over de helaas! niet uit te wisschen interventie vóór u, zie ze door met de Beredeneerde Beschrijving naast u en lees de opschriften, mij dunkt, gij zult moeten toestemmen, dat de Historische Atlas Pfau's Pruisischen Veldtocht in de Nederlanden aanvult, en dat men niet gaarne één nummer over die Campagne uit den atlas zou missen.
't Zal, vertrouw ik, onnoodig zijn nog nader aan te toonen, welke hulpmiddelen de geschiedschrijver in dezen catalogus bezit. Ik zou anders kunnen wijzen op de uitvoerigheid, waarmeê de Slag op Doggersbank behandeld is, op de beweging te Amsterdam onder burgemeester Hooft, vooral op den Engelschen oorlog, enz. Onnoodig is het ook, omdat men dagelijks opmerken kan, hoe allengs Muller's werk door verschillende schrijvers gekend en gewaardeerd begint te worden. Toch wensch ik er nog met een enkel woord op te wijzen, hoeveel meer in deze collectie en dus ook in de Beschrijving gevonden wordt, dan men er, op den titel afgaande, in zou verwachten; hoe ze niet alleen voor de geschiedenis in de gewone beteekenis van het woord, maar voor elken tak van studie, onwaardeerbare bouwstoffen aan de hand geeft. Bijv. voor de costuumkunde. Het costuum van eenig tijdperk laat zich minder goed beschrijven dan afbeelden. Wie er hunne studie van maken - en dat zijn er veel meer, dan men oppervlakkig zou denken: romanschrijvers, tooneelspelers, schilders, kleermakers, modistes, enz. - vinden in deze aflevering heel wat van hunne gading: Costumes van het Hof van Willem V (4187), de Oranje-Cocarde en verdere Onderscheidingsteekens, nevens het nieuw Cabinet der Modes en Klederdragten in ons Vaderland (5183), de monteeringen der schutterij (4879, enz.), vooral in | |
[pagina 520]
| |
de nummers, die intochten (4210 enz.), sledevaarten (4298), jubelfeesten (3973, enz.), trouwstatiën (4110), doopplechtigheden (4237, enz) tot onderwerp hebben (4237, enz.). Zelfs kapsels (3982), edelgesteenten, onyx (4163), diamant (4166), parel (4326), bloedcoraal (4165) enz., zijn afgebeeld en beschreven. Men weet, hoe groote waarde tegenwoordig, vooral te Parijs, aan dergelijke platen gehecht wordt. Parijsche tailleurs en modistes vullen er hunne portefeuilles, of versieren er hunne boudoirs meê, maar worden dan ook gerekend de toongevers in goeden smaak voor geheel Europa te zijn. De natuurkundige zal met belangstelling de afbeelding zien van de bloeiende aloë, van de komeet van 1769, van den luchtballon, in 1783 te 's Hage, van dien te Amsterdam, in 1784 opgelaten, van den bewonderenswaardigen telegraaf van 1794, den tonijn, den vinvisch, den molensteenvisch, van den weg der planeet Venus, door prof. Ypey, 1761, van hoozen, overstroomingen, ijsgang en waterbeweging, van walvischvangst, enz. Deze nummers hebben te meer beteekenis, omdat de afbeelding meestal vergezeld gaat van eene dikwijls uitvoerige uitlegging, waarvan de heer M. gewoonlijk een uittreksel geeft. 't Is waar, men dient de plaat zelve te zien, om er veel aan te hebben, maar voor grondige studie is het al veel, op de bronnen gewezen te worden, waaruit men putten kan. En niemand zal het met groote zorg opgemaakt register achter elke aflevering doorloopen, of hij zal er zeker artikelen vinden, die zijne weetgierigheid prikkelen.
Velen in den lande zullen met mij den wensch deelen, dat eene verzameling, als waarvan hier sprake is, nog eens het sieraad worde van 's Rijks museum te Amsterdam. Juist, om aan te toonen, dat eene dergelijke, uitgebreide, goed beschrevene verzameling niet alleen voor de eigenlijke Vaderlandsche geschiedenis, maar ook voor de kunst, voor de kunstgeschiedenis, ik zou durven zeggen op elk gebied van wetenschap, een onmisbaar hulpmiddel is, heb ik iets langer, dan gewoonlijk bij de aankondiging van een werk geschiedt, bij deze aflevering stilstaan. Eerst, als zulk een Atlas publiek eigendom is, kan hij vruchten afwerpen voor iedereen. Geen land is beter in de gelegenheid eene Historische galerij te openen dan het onze; geen land heeft er meer recht op. Er is geen volk - ik zeg het Motley na - met zulk een verleden. Geene natie kan een' Historischen Atlas bijeenbrengen zoo als ons Vaderland, zegt Fr. Muller. Beiden konden het | |
[pagina 521]
| |
weten. 't Is dus, dunkt mij, een echt vaderlandsche en geen overdreven wensch, dat het Nationaal Museum, waarvan gelukkig de grondslagen al rijzen, behalve zijne Rembrandszaal - 't moge de hoofdzaal zijn! - ook eene zaal voor Nederlandsche Historieprenten opene! Met de belangrijke verzameling van Vaderlandsche Portretten, door den ijverigen Bodel-Nijenhuis bijeengebracht en voor een paar jaren door het Rijk en bloc aangekocht en aangevuld uit de collectie portretten, door den heer D. Franken aan het Museum geschonken, zouden we, in verband met den uitgebreiden, door kolonel Welsink goed geordenden topographischen atlas bij het Ministerie van oorlog, een geheel bezitten, dat zijne wedergâ niet zou hebben, zelfs niet in het Britsch Museum. 't Is te hopen, dat de Regeering haren slag sla, als hij te slaan is. Eene verzameling als die van den Heer M. wordt misschien nooit meer bijeengebracht. Ze kon wel eens, even als de collectie Nederlandsche pamfletten, naar Gent, of als het kabinet van van Loon, naar Parijs verhuizen tot schade en schande van ons land. Buitenlandsche musea azen ook op voorwerpen. die wij - kortzichtigen was mij bijna ontvallen - meenen enkel in ons land te huis te behooren. Elke kunstauctie bewijst het. Wie betreurt het niet met mij, dat een echt Vaderlandsch gedenkteeken, de beker aan C. de Witt geschonken, met de afbeelding van den glorieusen tocht naar Chatham, nu prijkt in de pronkkamer van een' buitenlander, die over geld beschikken kan en voor de kunst wat over heeft! En toch, voor de som, voor dat ééne stuk betaald, kan het Rijk een' Vaderlandschen Atlas bezitten, die niet nalaten zal vaderlandsliefde en kunstzin bij de natie op te wekken. Eene Vaderl. Geschiedenis in charter, resolutie en pamflet, in foliant en kwartijn kan tot de geleerden spreken; eene Vaderlandsche Historie in schilderij en plaat, in monument en beeld spreekt tot het volk. Maar ik zou afdwalen. Ik keer tot den Beschrijvenden Catalogus terug. Deze vierde aflevering met ruim 1300 Nrs. over het tijdvak van 1750-95 zal spoedig door eene laatste gevolgd worden. In die laatste aflevering wil de heer M. ook de beschrijving geven van de later verzamelde platen over vroegere jaren, benevens tal van bijvoegingen en verbeteringen tot het vroeger beschrevene. Hij roept daartoe in de voorrede de hulp van allen in. Men kan uit elke aflevering zien, hoe gretig de | |
[pagina 522]
| |
bewerker elke gelegenheid aangegrepen heeft om zijn werk zoo volledig mogelijk te maken. Al hebben niet velen het geluk eene verzameling te bezitten als de hecren M.S. van Gijn te Dordrecht en A. van Stolk te Rotterdam, die den schrijver hunne portefeuilles ter beschikking hadden gesteld, menig liefhebber kan toch al licht eenig nummer aanvullen of verbeteren. Zeer jammer is het, dat bij velen, ook in de kunst, de spreuk geldt: zalig zijn de bezitters; zij vergeten, dat het bezit alleen denkbeeldig kan zijn. Door hunne portefeuilles voor anderen te openen, of zelf hun' papieren schat te verwerken, genieten zij zelven dubbel en doen anderen genieten.
Gedachtig aan de uitnoodiging van den heer M. zal ik de aanteekeningen, die ik bij het doorbladeren van mijne verzameling gemaakt heb, den schrijver zelven zenden. De lezer heeft er weinig aan. Hij zou er alleen uit kunnen zien - om eene recensentenuitdrukking te gebruiken - dat ik het werk met belangstelling heb gelezen. Liever wil ik de gelegenheid, die mij de Redactie van dit Tijdschrift aangeboden heeft om Muller's werk aan te kondigen, gebruiken, om nog een paar algemeene opmerkingen te maken en nog een' wensch te uiten. Men rekene mij deze, evenals eene enkele uitweiding hierboven, niet te hoog aan. Ik kan zelden over dergelijke onderwerpen spreken of schrijven. Nu ik de ongezochte gelegenheid heb, moest mij een en ander van het hart. Vooreerst betreur ik het, dat de schrijver, hoezeer het in zijn plan lag steeds en nauwkeurig de werken op te geven, waarin sommige platen behooren, daarin niet altijd geslaagd is. Het menigvuldig voorkomende: uit? bewijst dit. Die aanwijzing is toch noodzakelijk; vooral, omdat meestal in het werk, waarin de platen behooren, de beste uitlegging er van te vinden is. Ik zou daarom gaarne als voorlooper van het geheele werk eene aflevering gezien hebben zooals Drugulin's Historischer Bilderatlas, een uitmuntend werk, maar voor onze geschiedenis veel te onvolledig en te beknopt, in des schrijvers eigene, nauwkeuriger, uitvoeriger manier, waarop hij Hogenberg, het Tafereel der Dwaasheid, de Lusthof van Momus, Fokke's Vaderlandsche Historie in themata (4057) enz. behandeld heeft. Ieder weet, hoe moeielijk en omslachtig zulk een werk zou zijn. Niet alleen, omdat het aantal dergelijke, geïllustreerde | |
[pagina 523]
| |
werken zoo verbazend groot is, maar inzonderheid, omdat men van vele dier werken verschillende drukken heeft, niet altijd met dezelfde platen. De moeielijkheid wordt nog grooter, omdat er helaas! uitgevers geweest zijn, die bestaande platen, veranderd of niet, gebruikten om verschillende feiten af te beelden. Zoo zijn de watersnood van 1775 en van 1740 door dezelfde plaat (4301 en 3780) afgebeeld. Aan Muller's geheugen ontsnapt weinig. Verontwaardigd schrijft hij dan ook: dezelfde uitgever of zijn vader deed meer dergelijke kwanselarijen. Er behoort heel wat studie toe, om zooveel verdraaids weêr recht te maken. Maar juist de schrijver van den Beredeneerden Catalogus zou om zijne buitengewone bibliographische kennis en om de vele hulpmiddelen, waarover hij beschikken kan, de man zijn, tot zulk een' arbeid bekwaam. Laat ons hopen, dat hij, als dit zijn lievelingswerk voltooid is, zich over lust en kracht genoeg moge verblijden, om er nog de hand aan te leggen. Een paar andere opmerkingen, die ik de vrijheid neem te maken, betreffen meer het verzamelen, dan het beschrijven. De eerste is, dat de collectie naar mijne bescheiden meening nog te weinig afbeeldingen van historiepenningen bevat. Een historiepenning geeft òf een feit, in den regel met vertrouwbare data en namen, òf eene zinnebeeldige voorstelling, en is dan met eene spot- of zinneprent te vergelijken, waaraan de heer M. terecht zulk eene hooge waarde hecht. De metalen penning heeft echter dit voor boven de papieren historieprent, dat hij dikwijls karakteristieker, kernachtiger opschrift of spreuk heeft en dus zeer geschikt is om een feit of een denkbeeld puntig te signaleeren. Groen van Prinsterer heeft ook in dit opzicht in zijn Handboek bewezen, hoeveel partij er van de penningen te trekken is. Bovendien kan het weinig moeite kosten een historischen atlas met de afbeeldingen van de voornaamste historiepenningen te verrijken, daar de meeste, b.v. uit van Loon, ook zonder tekst op de keerzijde in omloop zijn. De andere opmerking zal bij den M. en andere verzamelaars misschien eenige tegenspraak vinden. Ik wil ze echter niet terughouden, daar ze, geloof ik, van veel beteekenis is om het aanleggen van historische atlassen aan te moedigen. Zij betreft de proefdrukken vóór alle letter, nog meer de onafgewerkte, altijd zeer zeldzame, soms unieke en daardoor zeer kostbare staten, enz. In een historischen atlas behooren ze naar mijn gevoelen niet te huis, kunnen ze althans zeer goed gemist | |
[pagina 524]
| |
worden. Had de heer M. ze niet opgenomen en dus niet beschreven, zijne beschrijving zou er rustiger, kalmer door geworden zijn. Nu heet het dikwijls vier-, vijfmaal op ééne bladzijde: b. Proefdr. v.a.l. of Idem, in rood of op satijn gedrukt enz. Ik stem toe, dat de collectie er meer waarde (geldelijke) door verkrijgt, maar zij heeft er volstrekt geen meerdere historische waarde door. Als een letterproef en eene zoogenaamde proef v.a.l. even schoon of bijna even schoon zijn - en dat is dikwijls het geval - dan behoort in den geschiedk. atlas de gravure met het schrift. Dat men in een prentkabinet, waar het hoofdzakelijk om de gravure, om de kunst te doen is, waar men door de verschillende opvolgende staten den meester wil bespieden in het proces zijner schepping, fabelachtige sommen betaalt voor een onafgewerkte proef, voor een preuve d'artiste, voor een staat, die een schrapje minder heeft dan een volgende, dat laat zich eenigszius verklaren, ook, omdat men in den regel bij vroegere staten meer kans heeft fraaie drukken te bezitten, maar in een historischen atlas, waar het in de eerste plaats om het feit te doen is, daar past alleen de afgewerkte, de compleete, niet de gebrekkige plaat. Verschillende staten zijn dan alleen gewenscht, als ze van elkander afwijkende, elkander ophelderende verklaringen bevatten. In een hist. atlas maakt b.v. een onafgewerkte ets van van Dijck, al kost ze duizend gulden - er is wel meer voor betaald - een mal figuur; zelfs een exemplaar met van den Enden's adres met het gezochte papiermerk en de bekende, gewaardeerde fout in het onderschrift moet er minder welkom in zijn, dan de 3de of 4de staat met G.H., die even schoon van druk kan zijn en den naam goed aangeeft. Was de heer Mniet tevens een kundig handelaar, hij zou, dunkt mij, te fijn historicus zijn, om meê te kunnen doen aan dat overdreven jacht maken op alles, wat zeldzaam, uniek, dus zeer kostbaar en voor zeer weinigen bereikbaar is. Mijn laatste wensch is deze. Mocht eenmaal eene uitgebreide collectie historieplaten zooals die, waaraan hier sprake was, het eigendom worden van 's Rijks museum en alzoo de right thing on the right place komen, dan moet ze zeker meer vrucht afwerpen voor eene degelijke beoefening der Vaderlandsche Geschiedenis. Aan den hoofdgevel van elk museum leest men toch, of acht men althans te kunnen lezen het opschrift van het (oud) museum te Berlijn: Studio antiquitatis omnigenae, enz. Het | |
[pagina 525]
| |
in aanbouw zijnde Museum op zijne breede grondslagen zal in verscheiden zalen verdeelen, wat nu op het Trippenhuis in een enkel kamertje, waar Directeur en Conservator en publiek zich moeten behelpen, opgestapeld is. De meerdere ruimte, voor het prentkabinet bestemd, zal toelaten het middel ter opwekking van grootere belangstelling aan te wenden, door den bekwamen en ijverigen ex-directeur van het Weener kabinet, den heer J.E. Wessely, aanbevolen om namelijk afwisselende tentoonstellingen te houden van groepen platen over eenig historisch feit, over costuum enz.Ga naar voetnoot1. Maar toch meen ik, dat er nog wat anders, nog meer gedaan dient te worden om de historieplaten, vooral de caricaturen, tot haar volle recht te doen komen. In het buitenland, vooral in Frankrijk en Engeland, is men daarmeê al lang begonnen. Ik bedoel namelijk het verwerken van al de grondstof in pamfletten en caricatuurplaten tot een samenhangend geheel. Allen, ook zij, die geen historischen atlas bijeen kunnen brengen, en die velen, welke de niet geringe kennis missen om zonder goed geleide in het kreupelbosch van spot- en zinneprenten den weg te vinden, kunnen dan zelfs op hunne kamer genieten van hetgeen anders maar voor enkele bevoorrechten weggelegd is. Om een voorbeeld, maar een schitterend te noemen. Vóór mij ligt een prachtwerk in twee octavo-deelen: England under the House of Hanover; its History and Condition (let wel) during the reigns of the three Georges, illustrated from the Caricatures and Satires of the Day, by Th. Wright, enz. London R. Bentley 1848. Dit boeiende werk, waaruit naar mijn bescheiden oordeel meer werkelijke geschiedenis te halen is en op veel aangenamer wijze dan uit een dozijn gewone folianten, is versierd behalve met de portretten van W. Pitt en James Gillray, den geestigen teekenaar, wiens naam we ook bij M. genoemd vinden (5033), met 13 platen en ruim 300 houtgravures tusschen den tekst. De 13 grootere platen zijn zeer goede verkleinde copieën van spotplaten, die niet anders dan in haar geheel gegeven konden worden om er al den humor, de geheele, snijdende waarheid van te doen beseffen; de houtsneêplaatjes geven van even zooveel spotprenten het meest karakteristieke ‘at least a point, which bears more particularly | |
[pagina 526]
| |
or directly on the subject under consideration’ (Preface). Natuurlijk zou men nog liever de geheele plaat willen zien, maar het doel des schrijvers: to trace many of the real motives, which caused or exerted an influence over all the great popular revolutions past, is toch in weerwil van deze noodzakelijke vereenvoudiging volkomen bereikt. Met de pamfletten en courantartikels is de schrijver op dezelfde wijze te werk gegaan. Soms geeft hij in een paar welgekozen regels den geheelen inhoud terug. Duizenden, in wier handen nu zijn boek is - een tweede druk niettegenstaande den vrij hoogen prijs bewijst, hoe gretig het werk is ontvangen - worden nu met hunne gedachten in den tijd verplaatst, waarover de caricaturen loopen; zij gevoelen en denken meê, wat toen gevoeld en gedacht is, worden voorbereid op de oplossing, de ontknooping, die wel volgen moest, al deden meer officiëele stukken ze niet verwachten; zij hooren eene andere dan de alledaagsche, met gemeenplaatsen aangevulde taal spreken, meestal de taal des volks, soms ruw, ongekuischt, zonder de geijkte vormen, maar frisch, krachtig, welsprekend, tot het doel voerende; zij leeren verstaan, waarom de regeering, hetzij de leidster of de volgster van den volkswil, niet anders heeft kunnen handelen, dan ze gehandeld heeft. En hoe weinigen van al die lezers, vraag ik nog eens, zouden in de gelegenheid zijn met de prenten zelve kennis te maken. En hoe velen weêr van die enkelen zouden zonder zulk een' gids alleen de platen beschouwen, om eens hartelijk te lachen - een genot overigens, dat niet te versmaden is in onze deftige eeuw - zonder door te dringen tot den diepen zin, dien de politieke teekenaar, als drager van de volksideeën, met zijn graveerstift of etsnaald plastischer, scherper, korter, aangrijpender, op een blad papier heeft weten te leggen, dan de vervelende verhandelaar, dan zelfs de pamflettist het in tal van bladzijden had kunnen doen. Het was dus een practische, echt Engelsche gedachte van den schrijver, althans het voornaamste der prent te zien te geven. De geleerde schrijver van den zeer lijvigen Catalogue of Prints and Drawings in the British museum, waarvan ik vroeger met een enkel woord sprak, heeft de prenten beschreven, veel uitvoeriger zelfs dan de heer M., maar boven de beschrijving - dat wist Pestalozzi niet alleen, en ook niet het eerst - gaat de afbeelding. Nu zou ik wenschen, dat wij langzamerhand in het bezit | |
[pagina 527]
| |
kwamen van een werk als dat van den heer Wright, waarin op dezelfde wijze de voornaamste momenten onzer Vaderlandsche Geschiedenis behandeld werden. De bewering is niet te gewaagd, dat een Nederlandsch historicus met de bouwstoffen, die hij hier in overvloed vindt, zelfs een vollediger werk zal kunnen leveren, dan de Engelsche schrijver het voor zijn land kon doen. Waar heeft, vooral in de 17de en in de 18de eeuw, de pers zoo gewerkt als bij ons voor nieuwstijding, vlugschrift en plaat? De Fransche, de Engelsche geschiedschrijvers moeten bij ons illustraties voor hunne werken zoeken; onze graveurs hebben behalve voor ons, ook voor hen gewerkt. Hebben wij als dankbare ergenamen zoo veel papieren schatten aanvaard? Of laten wij ze langzamerhand los, ze gering schattende, of althans minder schattende dan klinkende munt? Zijn wij te traag, te onverschillig, te geblaseerd om zelven de handen aan 't werk te slaan? Moeten vreemdelingen eerst onze taal aanleeren en dan onze musea beschrijven, onze pamfletten en historieplaten verwerken? 't Is te hopen, dat spoedig een Vaderlandsch historieschrijver beginne een veld te ontginnen, dat bij ons nog bijna geheel braak ligt. Hij zal voor eigen studie geen beteren weg kunnen inslaan; hij zal onder 't bewerken hoe langer zoo meer met zijne taak ingenomen worden - 't is de ondervinding van allen, die er aan begonnen zijn - en hij zal de voldoening hebben niet alleen wat nieuws, maar ook wat nuttigs te leveren voor allen, wien de rijke, schoone geschiedenis van ons dierbaar vaderland ter harte gaat.
Mocht ik door mijne aankondiging, die wat uitvoeriger is uitgevallen dan die van de vorige afleveringen, ook in dit Tijdschrift, de voldoening hebben op nieuw op Mullers belangrijke verzameling en zijne beschrijving de aandacht te doen vestigen, ik zou meenen den schrijver een deel van den dank betaald te hebben, dien ik hem bij 't gebruik van zijn degelijk en onmisbaar werk reeds jaren lang in stilte heb toegebracht.
Utrecht, Maart 1878. A.J. Nijland. |
|