De Gids. Jaargang 42(1878)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 413] [p. 413] De smart. Van het hooge gebergt Dat geen voet ooit betrad, Schouwt een Engel omlaag In de woelige stad. Wat krioelend gewoel Van 't nauw zichtbare dier! 't Is als 't levende nest Van de nijvere mier. Maar des Heeren Gezant Proeft, doorschouwt er den mensch, Die zich vrijlijk beweegt Onbewust van zijn grens. Hoe een ieder zich rept, De een den ander voorbij! Wat getwist, wat gevecht! Wie niet wijkt moet op zij! Want de sterkste gebiedt, Overwint in den drang. Voor hen allen éen wet: Die van 't eigenbelang. Wat een zwakheid vertrapt, Wat een onschuld gehoond, Wat een laagheid gevleid, Wat een misdaad gekroond! Wat een sterkte misbruikt, Wat een waarheid verkracht In het jagen naar goud, In het streven naar macht! [pagina 414] [p. 414] Voor zich uit slechts de blik Van het vonkelend oog! Wie verkwistte er den tijd Met het zien naar omhoog? Maar des Heeren Gezant Spreekt met machtige stem. Uit den nevel gebootst Treedt een wezen tot hem. Het gelaat is omhuld En de sluier is zwart. Voor hem uit gaat de vrees; Want zijn naam is: de smart. In de woelige stad Is hij nedergedaald; Met onhoorbaren tred Langs de straten gedwaald; En zijn vingertop klopt Aan paleis en aan kluis; En tot elk klinkt het zacht: ‘Neem uw doorne en uw kruis’. En wie beiden ontvangt Heft het schemerend oog, Ziet het flikkrend gestarnt En den Engel omhoog. 21 April 78. H.J. Schimmel. Vorige Volgende