De Gids. Jaargang 42
(1878)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||
De suiker-accijns.Ik hoop dat de lezers van de Gids het mij niet euvel zullen duiden, wanneer ik eenige oogenblikken hunne aandacht kom vragen voor een onderwerp, waarvan ik zelf moet getuigen, dat het noch door frischheid, noch door groote belangrijkheid uitmunt, de quaestie betreffende de afschaffing van den suikeraccijns. De couranten zijn er reeds vol van geweest, ettelijke brochures en tijdschriftartikelen zijn er over geschreven; men zou dus kunnen in twijfel trekken, of er iets nieuws van gezegd kan worden. Iets nieuws zeker niet; maar het komt mij voor, dat er enkele elementen in deze quaestie zijn, waarop nog niet genoeg licht is gevallen. Deze leemte aan te vullen, is het doel van mijn opstel. Ik zeide, dat het onderwerp niet uitmunt door groote belangrijkheid, maar sprak daarmede reeds een stelling uit, die niet ieder mij zal toegeven. Er zijn mannen van veel talent en ondervinding, vertrouwd met den handel en in financieele zaken doorkneed, wie deze quaestie zeer warm maakt. Volgens hen is de afschaffing van den suiker-accijns bijkans een levensvoorwaarde van onzen handel en onze scheepvaart geworden en pleit daartegen slechts één argument - een argument echter, dat zij met nadruk weigeren, hier te laten gelden - het belang der schatkist. ‘Dat men de opbrengst der belasting niet kan missen’, schreef een van hen voor eenigen tijd, ‘heeft evenveel grond, als de houding van iemand, die, niet genegen zijne leefwijze te veranderen en zonder iets te doen tot vermeerdering zijner inkomsten of vermindering zijner uitgaven, op zijn kapitaal teert. Werkelijk - zoo besluit deze schrijver zijn vertoog - is het belasten van een nijverheidsproduct teren op een deel van het maatschappelijk kapitaal.’ Deze laatste stelling zal wel wat sterker zijn uitgevallen dan de schrijver haar heeft bedoeld; men behoeft de tarieven van invoerrechten der verschillende landen slechts in te zien | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||
om te bespeuren, dat tallooze nijverheidsproducten in meerdere of mindere mate zijn belast, en het zou toch wat kras zijn, te beweren, dat al die heffingen ‘het maatschappelijk kapitaal’ aantasten. Maar de schrijver heeft zich vermoedelijk zoo uitgedrukt om te kennen te geven, dat de suiker-belasting hier te lande aan de vermeerdering van ons nationaal vermogen afbreuk doet, en als deze opvatting juist is, dan heeft hij gelijk, dan verdwijne zij hoe eer hoe beter. Het is waar, een equivalent is niet gemakkelijk te vinden, want de suiker-accijns is de eenige belasting niet, die op den Index staat - hij deelt in deze eer met het Geslacht, de Zeep, de Hypotheek- en registratierechten, ja zelfs, dank zij Multapatior, met het Patent (vijf belastingen, die met inbegrip van den suiker-accijns ƒ 26 millioen opbrengen!) - maar toch, wanneer het moet, wanneer het vaststaat dat de accijns nadeelig is voor onze commercieele ontwikkeling, dan zal de Minister van Financiën er wel in slagen om een aannemelijk wetsontwerp samen te stellen, waardoor de suiker vrij wordt en de schatkist geen verlies lijdt. Doch verdient de suiker-belasting waarlijk zooveel scherpe verwijten? Bij een oppervlakkige beschouwing zou men zeggen, dat voor haar behoud nog al het een en ander pleit. Zonder indirecte heffingen kan geen budget het nu eenmaal stellen en het aantal goederen, dat wij in Nederland kunnen belasten, is niet groot. Dat koffie een vrij artikel moet blijven, daarover zijn allen het eens. De thee is reeds onderworpen aan een invoerrecht, dat misschien voor eenige, maar toch stellig niet voor een zeer belangrijke verhooging vatbaar is. De tabak - ik behoef het woord maar uit te spreken, om aan al de bezwaren te herinneren, die een belasting van dat artikel in den weg staan. De keus is dus niet ruim en zoo wij den suiker-accijns moeten missen, zal het niet licht vallen er een anderen accijns voor in de plaats te stellen. Welk artikel - de handels- en scheepvaartbelangen nu een oogenblik daargelaten - is voor accijnsheffing even geschikt? Men heeft betoogd, dat suiker niet uitsluitend een voorwerp van weelde is en dat pasgeboren kinderen, bij kunstmatige voeding, jaarlijks ƒ 4 aan den accijns bijdragen; dus 11/10 cent per dag. Nu geef ik gaarne toe, dat er gevallen zijn, waarin het verbruik van suiker zeer nuttig is, zelfs dat het, in het algemeen gesproken, weldadig is te achten. Maar niemand zal toch kunnen loochenen, dat een zeer ruim verbruik van suiker meestal met rijkdom | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||
gepaard gaat en dat er nauwelijks een artikel is, waarop men met minder nadeel voor zijn gezondheid of opoffering van levensgenot zooveel kan bezuinigen. Geen gastmaal wordt aangericht, bijna geen versnapering genuttigd, of suiker komt er bij te pas, en al wordt het artikel aanmerkelijk beter koop, toch zullen nooit de armen (zooals het geval is met aardappelen en brood), maar de meer gegoeden de grootste verbruikers er van blijven. Een Franschman, St. Remy le Pelletier, schrijver van een bekend werk over de suiker-quaestie, houdt vol dat dit anders is. ‘Quel meilleur tonique pour l'organisme débilité du pauvre, qu'un verre de vin richement sucré’, roept hij uit, en ziet reeds in zijn verbeelding, na de afschaffing van den accijns, de proletariers rooden wijn met suiker drinken. Die afschaffing is dan ook voor hem ‘le côté chretien de la question des sucres’, zoodat een christelijke opvatting der suikerquaestie ons allen tot tegenstanders van den accijns zou maken. Ik moet oprecht verklaren, dat mijn fantasie minder ver reikt en dat ik nog altijd aan de mogelijkheid geloof van oprechte humaniteit met weerzin tegen de afschaffing der suikerbelasting te vereenigen. Willen wij de lagere klassen - die trouwens noch door onze Rijks-, noch door onze gemeentelijke heffingen zwaar gedrukt worden - eenige verlichting geven, dan staan ons doeltreffender middelen ten dienste dan de verwijdering van een accijns, waarvan het grootste deel door de hoogere klassen wordt betaald. Aldus zou men spreken - ja aldus zou waarschijnlijk ieder spreken - zoo de commercieele belangen van ons land in deze zaak niet betrokken waren. Het vereischt echter geen betoog, dat die belangen niet verwaarloosd mogen worden, ja dat zij bepaaldelijk op den voorgrond moeten staan. Een Italiaansch economist uit het midden der vorige eeuw heeft eens de geheele belastingleer aldus in weinige woorden samengevat. Leg iemand het gewicht van een pond op de schouders, het zal hem niet deren; hang hem datzelfde gewicht aan den neus en hij zal het geen half uur uithouden: het komt dus bij de regeling der belastingen vooral hierop aan, de maatschappij het gewicht ‘op de schouders’ te leggen. - Zeer juist, en als het bewezen kan worden dat wij, door den suiker-accijns te behouden, tegen dezen eenvoudigen regel zondigen, moeten wij hem stellig afschaffen. Maar dat bewijs zij afdoende. Men bepale zich niet tot algemeenheden, tot phrases; klaar en bondig toone men | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||
aan, dat de accijns inderdaad afbreuk doet aan handel en scheepvaart, en wel zóóveel afbreuk, dat het de moeite waard is zes millioen aan de inkomsten van het Rijk te onttrekken en de daaruit ontstane leemte door een nieuwe belasting, die toch ook hare schaduwzijde zal hebben, aan te vullen. Ik wil thans nagaan, of dit bewijs geleverd is. Drie argumenten worden aangevoerd:
Trachten wij aan elk dezer argumenten recht te doen wedervaren.
I. Het is maar al te waar: geen stelsel van suikerbelasting is tot heden in practijk gebracht, waartegen geen gegronde bezwaren zijn aangevoerd, noch voor de beetsuikerfabrieken, noch voor de raffinaderijen. Voor de belasting der beetsuiker zijn er verschillende stelsels. In Pruisen en Oostenrijk belast men de grondstof, de beetwortelen, maar met dit belangrijk verschil, dat in Pruisen de verwerkte hoeveelheid beetwortelen wordt geconstateerd, terwijl zij in Oostenrijk naar een zeer gebrekkigen maatstaf wordt geschat. In België wordt het suikergehalte van het sap door middel van den densimeter onderzocht en daarnaar berekend, hoeveel suiker de fabriekant zal verkrijgen. In Frankrijk doet men hetzelfde; maar indien het later blijkt, dat de fabrikant meer heeft verkregen, wordt hij voor dat excedent aangeslagen. Bij ons kunnen de fabriekanten kiezen. Zij kunnen zich laten aanslaan op den voet van het Belgische stelsel (doch naar een hoogeren maatstaf), of wel naar de werkelijk door hen verkregen hoeveelheid suiker; in het eerste geval werken zij in abonnement, in het tweede in exercice. Op een na hebben allen het exercice-stelsel verkozen, zoodat inderdaad het Belgische stelsel hier bijna uitsluitend van kracht is. Schier elk dezer systemen heeft zijn goede zijde, maar volmaakt is er geen. Het Oostenrijksche verdient volstrekte afkeuring, | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||
daar het klaarblijkelijk alleen is uitgedacht om aan de beetsuikerfabriekanten een kwalijk vermomde uitvoerpremie te verzekeren. Het schijnt dat een goed ingerichte fabriek ongeveer 1000 kilogrammen beetwortels per hectoliter in de 24 uren kan verwerken; tot 1875 echter nam de wetgever aan, dat die hoeveelheid slechts 180 kilo's was, en daar de drawback, dat is de teruggave van accijns bij uitvoer, naar de werkelijk uitgevoerde suiker werd berekend, zoo genoot de fabriekant een verbazend hoogen bonus. Dientengevolge heeft de Oostenrijksche schatkist in het jaar 1875/6 fl. 135,556 meer aan drawback betaald dan aan accijns genoten! Men heeft nu onlangs den aanslag verhoogd; sedert 9 Juli 1877 bedraagt hij voor de fabrieken die het diffusiestelsel toepassen - en dat geschiedt in 181 van de 211 - 650 tot 710 kilogrammen, naar gelang van het werkvermogen der fabriek. Maar ook hierin ligt nog een belangrijke premie en het Oostenrijksche stelsel verdient dus nog altijd afkeuring. Het Pruisische is vrij wat beter en de fabriekanten zelve zijn er ten hoogste mede ingenomen. De accijns bedraagt sedert 1869 8 Silbergroschen per 100 tolponden, en hiertegenover staat een invoerrecht op ruwe suiker van 4 Thalers. Nu rekent men dat gemiddeld uit 11 pond beetwortels 1 pond suiker wordt verkregen; is deze rekening juist, zoo bedraagt de accijns nog geen 3 Thalers per 100 tolponden, of 25 pCt. minder dan het invoerrecht. Geen wonder, dat dit in den smaak der fabriekanten valt; toen onlangs zekere Dr. von Kaufmann het gewaagd had een ander stelsel aan te bevelen, namelijk heffing naar de verkregen suiker, met toepassing van Dr. Scheibler's methode, toen werd hij in de Wochenschrift für Zuckerfabrication op de meest onbeschofte wijze daarover aangevallen. Wat had zoo een doctor juris zich te mengen in zaken, waarvan hij geen verstand hadGa naar voetnoot1! - Een stelsel echter, dat gelegenheid geeft tot zulk een ruime bescherming, is zeker verre van volmaakt. En tot bescherming moet het Pruisische stelsel aanleiding geven; want het suikergehalte der beetwortels is naar tijd en plaats niet altijd gelijk, en de accijns behoort toch aldus geregeld te worden, dat nooit meer suiker wordt belast, dan de beetwortels | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||
inderdaad kunnen opleveren. Een ander bezwaar tegen het Pruisische stelsel bestaat hierin, dat het de productie aanmoedigt van beetwortels met een zeer rijk suikergehalte, terwijl de belangen der veeteelt juist de productie van beetwortels met minder gehalte zouden vorderen, want het overschot, de pulpe, is als veevoeder zeer gewild. Hoezeer dus het Pruisische stelsel groote voordeelen oplevert - het is zeer eenvoudig en laat den fabriekanten veel vrijheid van beweging - zoo verdient het nochtans geen onbepaalden lof. Het Belgische is ook gebrekkig, terwijl het nog daarenboven zeer verkeerd wordt toegepast. Hier te lande is aangenomen dat elke graad dichtheid van het sap, gelijk de densimeter bij een warmte van 15 centigraden die aanwijst, 1400 à 1450 kilogram broodsuiker per hectoliter vertegenwoordigt, namelijk 1450 van den aanvang der campagne tot ulto. December, 1400 van 1 Januari tot aan het einde der campagneGa naar voetnoot1, hetgeen volgens de rendementen der accijnswet uitkomt op 1600 en 1650 kilogram ruwe suiker 2e klasse (no. 10-14)Ga naar voetnoot2. In België daarentegen wordt elke graad slechts geschat op 1500 kilogram ruwe suiker, dus op 0100 en 0150 kilogram minder, hetgeen den fabriekanten bij uitvoer van hun product een niet onbelangrijke premie verzekert, want de drawback wordt natuurlijk berekend over het werkelijk uitgevoerde. Maar deze opmerking geldt de toepassing van het stelsel, niet het stelsel zelf, dat echter even onvolmaakt is als het laatstelijk beschrevene. Hoewel er verband bestaat tusschen het specifiek gewicht van het sap en zijn suikergehalte, zoo is dat verband toch niet zoo eng, dat het suikergehalte met volstrekte juistheid naar het specifiek gewicht bepaald zou kunnen wordenGa naar voetnoot3. De maatstaf der belasting is niet geheel vertrouwbaar en dus de belasting zelve niet volkomen billijk. Rechtvaardiger schijnt het Fransche stelsel, waarnaar de werkelijk verkregen suiker wordt belast; maar ook hierdoor is de volmaaktheid niet bereikt. Want de verkregen suiker is ruwe suiker, en nu moet beslist worden over de moeilijke vraag, in welke verhouding de verschillende soorten van ruwe suikers belast moeten worden, onderling en in verband met den accijns op raffinaat. Het is dezelfde vraag als die, welke zooveel zwarig- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||
heden heeft opgeleverd bij de regeling der invoerrechten en der afschrijvingen bij uitvoer, de vraag betreffende de rendementen. St. Remy le Pelletier heeft een zeer eenvoudig middel uitgedacht om die moeilijkheid op te lossen. Het liefst zou hij den accijns geheel zien afgeschaft; maar zoo dit niet kan geschieden, heffe men een uniform recht, zonder in het minst op qualiteit te letten, en schrijve bij uitvoer evenveel ponden af als er zijn ingevoerd, zonder te vragen of de uitgevoerde suiker ook in hoedanigheid van de ingevoerde verschilt. Dit wonderlijke plan verdedigt hij met groote welsprekendheid. Voor hen, die door de redeneeringen van dezen schrijver niet zijn overtuigd, blijft echter de moeilijkheid bestaan: zij is hun een ware quadratuur van den cirkel. Het kleurenstelsel is onvolmaakt gebleken; kleur - het is herhaaldelijk aangetoond - is geen maatstaf van rendement. Neemt men den saccharimeter te baat, dan stuit men op een nieuw bezwaar: dit toestel duidt wel aan hoeveel suiker er is, maar niet, hoeveel er te verkrijgen is; want bij het raffineeren gaat met de vreemde bestanddeelen, die men verwijdert, een zekere hoeveelheid suiker verloren. Nu beweert wel is waar Dr. Scheibler, een middel te hebben ontdekt om dit bezwaar op te heffen (zijne methode bestaat hierin, dat hij het saccharimetrisch te onderzoeken monster eerst een scheikundige bewerking laat ondergaan), maar het is nog altijd de vraag, of zijne resultaten volkomen te vertrouwen zijnGa naar voetnoot1. In ieder geval, zooveel is zeker, dat een volmaakt stelsel van beetsuikerbelasting nog in geen enkel land is toegepast; ook waar men dit heeft willen doen, is men er tot heden niet in geslaagd. Behoef ik nu nog stil te staan bij de regeling van den suikeraccijns met het oog op de raffinaderijen? Moet ik mij verdiepen in de lastige quaestie of het wenschelijk zou zijn, deze laatsten aan het entrepotstelsel te onderwerpen, zooals Frankrijk voor eenige jaren heeft aanbevolen? Sommigen prijzen dit stelsel met warmte aan, anderen noemen het een ondingGa naar voetnoot2: maar ook zij, die het willen invoeren, zijn het onderling niet | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||
eens, want de een wil het toepassen op den voet van den Franschen exercice, waarbij de fabriekant, reeds eer zijn product voltooid is, voor een bepaalde som onherroepelijk wordt aangeslagen; de ander wil van zulk een aanslag niet weten en slechts de werkelijk verkregen geraffineerde suiker belasten. Bij gelegenheid der conferentiën, die in Februari en Maart 1877 te Parijs hebben plaats gehad, heeft dit verschil van meening zich zeer krachtig geopenbaard. De Fransche gedelegeerden achtten een eersten aanslag, op saccharimetrisch onderzoek der ruwe suikers, die in de fabrieken komen, gegrond, volstrekt noodzakelijk; de Nederlandsche en Engelsche daarentegen waren van oordeel, dat het toezicht der ambtenaren, indien hun werkzaamheid zich tot het zoeken naar excedenten moest bepalen, zeer gebrekkig zou zijn en de toepassing van het entrepot-stelsel op dezen voet slechts tot behoud der uitvoerpremiën onder een nieuwen vorm zou leiden. - Who shall decide, when doctors disagree? Ook hier staan wij voor een moeilijk vraagstuk.
Dit overzicht, dat uit den aard der zaak zeer onvolledig moest blijven, heeft geen ander doel gehad, dan den lezer de overtuiging te geven, dat ik de zwarigheden, die aan een goede regeling der suikerbelasting verbonden zijn, niet gering schat. Maar wie op grond van die zwarigheden-alleen den accijns zou willen afschaffen, moet, om consequent te zijn, elke belasting doen vervallen, want er is geene, die een even scherpe critiek, als wij ons hier hebben veroorloofd, zou kunnen doorstaan. Over de regeling van den suikeraccijns is in den laatsten tijd meer dan over die van eenige andere belasting geschreven en gesproken; hare schaduwzijden zijn daardoor meer algemeen bekend geworden en staan ons nu levendig voor den geest. Doch laat eens een andere belasting, welke ook, in gelijke mate worden onderzocht; men zal dan in hare regeling even vele, zoo niet nog meer en grooter fouten ontdekken. Een belasting moge in theorie nog zoo voortreffelijk zijn, practisch is zij altijd gebrekkig. Men heeft de geschiedenis van den suikeraccijns een lijdensgeschiedenis genoemd, en dat is zij ook geweest - voor de schatkisten namelijk, niet voor de industriën - maar welke belastinggeschiedenis verdient een anderen naam? Naar veler overtuiging | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||
is de inkomstenbelasting theoretisch de volmaaktste van allen; maar zoo wij een blik werpen op haar historisch verloop in die landen of gemeenten waar zij is ingevoerd, bespeuren wij dan iets anders dan een altijddurend zoeken en trachten naar het volmaakte, dat echter nooit is bereikt? In Engeland bestaat zij nu reeds zoovele jaren; maar kunnen wij een zachten term bezigen, zoo wij, na een onderzoek van de wijze, waarop zij er geregeld is, ons oordeel daarover uitspreken? Wie de gebreken, die aan de regeling van den suikeraccijns kleven, met die van elke andere belasting vergelijkt, komt voor de suiker niet eens tot een zeer ongunstig resultaat. Hoe is het gesteld met de schatting der huurwaarden voor het personeel, hoe met die van het mobilair? Wie klaagt niet over de hoogst onbillijke aanslagen voor de patentbelasting? Geeft de accijns op het gedistilleerd niet een enorme premie aan den smokkelhandel? Wordt het zegelrecht niet op de schandelijkste wijze ontdoken, en zullen ontduikingen hier ooit te voorkomen zijn? Ik zwijg van de registratierechten en van den zeepaccijns; de misbruiken, waartoe deze twee belastingen aanleiding geven, zijn overbekend. Laat ik er nog slechts op wijzen, dat eerst kort geleden de aanslagen voor de gebouwde eigendommen zijn herzien en dat wij reeds nu allerlei klachten vernemen over de nieuwe taxatiën.
II. Men legt dan ook, en terecht, meer nadruk op het tweede argument; de afschaffing van den accijns in Engeland zou voor onzen suikerhandel bedenkelijke gevolgen hebben gehad, die wij slechts kunnen afweren door ook hier de suiker tot een vrij artikel te maken. Het zal den lezer niet ontgaan, dat deze stelling uit twee deelen bestaat: 1o. Engelands maatregel heeft ons benadeeld; 2o. wij kunnen het kwaad slechts genezen door Engelands voorbeeld te volgen. Die beide uitspraken zijn in zoover onafhankelijk van elkander, dat men de eerste zou kunnen toegeven, zonder daarom nog verplicht te zijn, de tweede te beamen. Het is zeer denkbaar, dat Engelands maatregel ons inderdaad heeft benadeeld, zonder dat wij nochtans bij machte zouden zijn, hierin door accijns-afschaffing verbetering te brengen. Zij, die den accijns willen behouden, kunnen dus de vraag, wat de oorzaak is van de vermindering onzer aanvoeren van Java-suiker, met volmaakte onpartijdigheid behandelen. Al bleek het dat Engelands maatregel hieraan schuld heeft, dan zou nog niets bewezen zijn tegen de deugdelijkheid van hetgeen zij voorstaan. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||
Wat mij betreft, ik ben volkomen bereid om toe te geven, dat de trapswijze afschaffing der belasting in Engeland aandeel heeft gehad in de vermindering, welke onze suikeraanvoeren hebben ondergaan. Maar toch ook niet meer dan een aandeel. Er hebben namelijk in de laatste jaren vier feiten plaats gegrepen, die alle tot de vermindering van onzen suikerhandel hebben bijgedragen. Het eerste is de wet van 21 Juli 1870, waarbij de suikercultuur op Java nieuw geregeld en de verplichting der contractanten om suiker te leveren vervangen is door die om jaarlijks een som in geld te voldoen; daarmede verviel een der twee laatste overblijfselen van het consignatiestelsel. Het tweede is de afschaffing der differentieele rechten, waardoor de kunstmatige bescherming, die onze handel met Java eertijds ondervond, geheel heeft opgehouden te bestaan. Het derde en niet het minst belangrijke feit is de aanzienlijke verhooging van de fransche export-premiën, waardoor het ons hoe langer hoe moeilijker is geworden, voor ons raffinaat een behoorlijken afzet te vinden. Sedert jaren waren Engeland en Italië de landen waar wij het grootste deel onzer melis en kandij verkochten. In 1866/70, bijvoorbeeld, bedroegen onze uitvoeren van die twee artikelen in het geheel gemiddeld 86,769 tons per jaar. Hiervan trok Engeland 36,942, Italië 30,221 tons, zoodat die beide landen alleen 67,163 tons trokken, zijnde meer dan twee derden van het geheel. Welnu, juist daar ontmoeten wij thans een geduchten concurrent in Frankrijk, welks uitvoeren van geraffineerde suiker sedert den oorlog meer dan verdubbeld zijn: in 1874/76 plaatsten wij in Engeland en Italië tezamen gemiddeld slechts 46,722 tons per jaar, of ruim 20,000 tons minder dan in 1866/70. Nu hebben onze invoeren van ruwe suiker gemiddeld in 1866/70 141,000 tons, in 1874/76 115,000 tons bedragen. Men ziet dus, voor welk een belangrijk deel de vermindering van onzen suikerhandel reeds door het afnemen der vraag uit Engeland en Italië wordt verklaard. Eindelijk is het vierde feit de afschaffing van den accijns in Engeland. Ik denk mij den samenhang tusschen die vier feiten aldus. Ten gevolge van de vermeerdering der fransche concurrentie konden onze raffinadeurs minder suiker dan vroeger tot den marktprijs gebruiken; van hun kant alzoo verzwakking der vraag. Daarentegen had Engeland, wegens zijn toegenomen behoefte, na de afschaffing van den accijns, meer suiker | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||
noodig; van dien kant alzoo versterking van vraag. De wet van 1870 en de opheffing der differentieele rechten hebben Engeland in de gelegenheid gesteld om die toegenomen behoefte door vermeerdering van aanvoer uit Java te bevredigen, en van daar dat er thans zooveel suiker naar Engeland gaat. Hier zal nu bij zijn gekomen, dat Engeland iets meer dan vroeger een stapelplaats van suiker is geworden. ‘If we abolish the sugar duties’, zeide in 1874 de Minister Northcote, ‘there is a reasonable prospect, that England may become the great entrepot of the sugar trade.’ Dit ideaal heeft zich wel is waar nog niet verwezenlijkt en ik twijfel er sterk aan of dit ooit gebeuren zal; toch valt het niet te ontkennen, dat Engeland een kleine schrede daartoe genaderd is. Zijn suikerhandel is nog steeds, wat hij altijd is geweest, voor het grootste gedeelte een handel voor eigen behoefte, maar hij is dit niet meer zoo uitsluitend als vroeger. In 1862 bedroegen Engelands invoeren van suiker en melassen 566,700 tons, zijne uitvoeren slechts 26,300 tons of 4.64 pCt. van het eerstgenoemde cijfer; in 1876 echter waren de invoeren tot 945,300, de uitvoeren tot 112,200 ton, of 11.86 pCt. der invoeren, gestegen. Het blijkt derhalve, dat er thans meer suiker dan vroeger over Engeland transiteert. Maar nu vraag ik: wat zal het ons baten, zoo wij Engelands voorbeeld volgen en dus evenzeer den suiker-accijns afschaffen? Noch de wet van 1870, noch de opheffing der differentieele rechten, noch de verhooging der fransche uitvoerpremiën, noch de vermeerdering van verbruik in Engeland wordt hierdoor te niet gedaan. Al deze oorzaken zullen met gelijke kracht blijven werken als voorheen. Onze afzet van melis en kandij in het buitenland zal er niet door toenemen; Engelands suikerbehoefte zal er niet kleiner door worden; alleen zullen de premiën, die onze raffinadeurs ten gevolge der rendementsberekening nog genieten, verdwijnen; maar of dit nu juist onzen uitvoerhandel van melis en kandij zal bevorderen, mag met nadruk in twijfel worden getrokken. Zoo blijft niets anders over, dan dat wij misschien een groot gedeelte der suiker, die thans over Engeland transiteert, herwaarts zullen lokken; maar zal de vrijdom van accijns daartoe een voldoend middel zijn? De koloniale suiker, die in Noord-Westelijk Europa komt, bereikt eerst de Engelsche, daarna de Nederlandsche kusten. Men schijnt dus te verwachten, dat zij de groote Engelsche markt, waar jaarlijks ruim 800 millioen kilogrammen suiker | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||
alleen voor binnenlandsch verbruik worden verkocht, zal voorbijgaan, om de veel kleinere Nederlandsche markt op te zoeken, waar de inlandsche vraag zoo goed als niets beteekent en dus de buitenlandsche behoefte den toestand schier uitsluitend beheerscht! Ik kan niet toegeven dat dit waarschijnlijk is. Hoe grooter een markt, des te sterker haar aantrekkingsvermogen. Als de koloniale suiker-exporteur de keus heeft om hetzij naar Engeland, hetzij naar Nederland te consigneeren, zal hij doorgaans aan Engeland de voorkeur geven, ook al vindt hij bij ons een vrije markt. Mijn slotsom is derhalve, dat de afschaffing van den Engelschen accijns wel is waar tot de vermindering van onzen suikerhandel heeft bijgedragen, maar dat het voorgestelde middel deze kwaal niet zou genezen. De hoofdbron der ellende schuilt in de hooge fransche exportpremiën; deze tasten onzen suikerhandel bij den wortel aan, want zij werken nadeelig op den afzet onzer geraffineerde suiker in het buitenland. Ik vrees, dat alles, wat wij tot herstel van den Nederlandschen suikerhandel zullen doen, ijdel zal blijken, zoolang deze oorzaak van achteruitgang niet is weggenomen.
III. Maar het inlandsch verbruik, zoo hoor ik vragen, zal dát althans niet vermeerderen, wanneer de accijns wordt afgeschaft? Zonder twijfel, maar laat zich ook hiervan voor onzen suikerhandel veel heil verwachten? Gaan wij eens na, hoeveel de vermeerdering van verbruik in het gunstigste geval wel zou kunnen bedragen, en onderzoeken wij vervolgens welken invloed dit, wederom in het gunstigste geval, op den suikerhandel zou kunnen uitoefenen. Om het eerste te berekenen, zullen wij de statistieken raadplegen, die ons door den heer Mr. J.L. de Bruyn Kops in zijn belangrijke studie over ‘de Nederlandsche belangen en de suikerkwestie’ zijn medegedeeld. Daaruit blijkt, dat het suikerverbruik in Groot-Brittannië als volgt is toegenomen. In 1862, bij een recht van ƒ 22 per 100 kilogram op geraffineerde suiker, was het 35.97 Eng. ponden per hoofd der bevolking, in 1875/76, toen het recht geheel was verdwenen, bedroeg het gemiddeld 60.90 ponden per jaar, of ongeveer 70 pCt. meer. In welke mate moet nu die vermeerdering worden toegeschreven aan de afschaffing van den accijns, in welke aan andere oorzaken, zooals het toenemen der algemeene welvaart? Dit is moeilijk te zeggen. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||
In Duitschland, waar het recht op de beetwortelen in 1869 van 7½ tot 8 Silbergroschen is verhoogd, heeft het suikerverbruik de volgende vermeerdering ondergaan:
hetgeen een vermeerdering aanduidt van bijna 45 pCt. Doch laat ons liberaal zijn en alles op rekening van de accijnsvermindering stellen; ja, laten wij nog verder gaan en aannemen, dat de afschaffing van den accijns (die trouwens hier te lande ƒ 5 meer bedraagt, dan hij in 1862 in Engeland bedroeg) binnen een paar jaar tijds een verdubbeling van verbruik zou te weeg brengen. Dit is toch wel het gunstigst, dat zich laat onderstellen. Maar hieruit volgt nog volstrekt niet, dat onze suikerhandel in het minst zal toenemen. Men beroept zich altijd op den invloed, dien Engelands suikerhandel door de afschaffing van den accijns heeft ondergaan; die invloed is dan ook zeer groot geweest. Maar zoo men daaruit wil afleiden, dat bij ons na de afschaffing hetzelfde zal gebeuren, wat zich in Engeland heeft vertoond, namelijk een belangrijke vermeerdering der invoeren, dan ziet men voorbij dat tusschen den Engelschen en den Nederlandschen suikerhandel een principieel verschil bestaat. Gene, naar ons bleek, is voor acht negenden een handel voor eigen verbruik; door het toenemen der inlandsche vraag moest hij in gelijke mate vermeerderen. De Nederlandsche echter draagt een geheel andere karakter, zooals uit de volgende globale cijfers zal blijken.
De uitvoer bedroeg:
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||
of slechts één vijf à één zesde van hetgeen wij ingevoerd en geproduceerd hadden. In één woord, Engeland's suikerinvoeren dienen bijkans geheel voor binnenlandsch, de onze bijkans even uitsluitend voor buitenlandsch verbruik. Nu is accijns-afschaffing zeker een voortreffelijk middel om het eigen verbruik te doen toenemen, maar welken invloed kan zij hebben op de buitenlandsche vraag? Ziehier nu, wat geschieden kan, ja wat hoogst waarschijnlijk ook zal gebeuren. Wordt de accijns afgeschaft, dan verliezen de raffinadeurs de kleine premie, die zij nu genietenGa naar voetnoot1; daardoor wordt hun de concurrentie met Frankrijk nog zwaarder. Neemt echter gelijktijdig het inlandsch verbruik toe, dan vinden zij hierin misschien een volledige vergoeding: zij zullen dan minder voor export, meer voor consumtie werken. Het eenige verschil tusschen den ouden en den nieuwen toestand zal voor de raffinadeurs dan daarin zijn gelegen, dat zij ten deele andere koopers hebben. In plaats van 76,000 tons voor export en 24,000 tons voor inlandsch verbruik af te leveren, zullen zij b.v. 50,000 tons leveren voor den export en 50,000 tons voor het inlandsch verbruik. Zal hun toestand daardoor beter zijn geworden? Zal de suikerhandel er door gebaat zijn? Maar laat ons aannemen, dat deze voorstelling te pessimistisch is; hetgeen ik echter niet geloof, want het is zeer wel mogelijk, dat het verlies der exportpremie van circa 2 pCt. - over 76,000 tons geraffineerde suiker een bedrag van bijna ƒ 500,000! - onze uitvoeren in veel sterker mate zal doen afnemen dan ik hier heb ondersteld, zoodat de vermeerdering van het binnenlandsch verbruik daartegen volstrekt niet opweegt; ik ben er dus in het geheel niet vast van overtuigd, dat mijne schildering te donker is gekleurd. Maar nog eens, laat ons aannemen, dat zij het wèl is, dat namelijk de uitvoeren van melis en kandij geenerlei vermindering zullen ondergaan en in het vermeerderd verbruik hier te lande door verhoogde werkzaamheid onzer raffi- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||
naderijen zal worden voorzien. Ook dan nog is er geen zekerheid dat onze suikerhandel zal toenemen, want Nederland voert jaarlijks ongeveer 33,000 tons ruwe suiker uitGa naar voetnoot1, die dan waarschijnlijk voor het grootste deel door de raffinadeurs gekocht zullen worden. Gebeurde dit echter niet, moest het nieuwe verbruik geheel door nieuwen aanvoer worden gedekt, hoe gering zou ook dan zelfs de uitbreiding zijn, die onze suikerhandel onderging! Voor een verdubbeling van het verbruik hebben wij slechts 24,000 tons noodig; wierd die hoeveelheid uit het buitenland aangevoerd, dan zouden onze invoeren, die in den laatsten tijd gemiddeld 115,000 tons bedragen, met weinig meer dan 20 pCt. toenemen. De slotsom, waartoe wij gekomen zijn, is derhalve deze. Wanneer
Hieruit volgt, dunkt mij, zonneklaar, dat van de afschaffing der suikerbelasting alleen dan eenig heil voor onzen suikerhandel is te wachten, wanneer die maatregel ten gevolge kan hebben, dat Nederland een stapelplaats van suiker wordt. Maar wij hebben reeds gezien, hoe onwaarschijnlijk het is, dat dit ideaal zich verwezenlijkt. De heer Toe Water heeft kort geleden in zijne critiek van het boek van Mr. J.L. de Bruyn Kops reeds naar waarheid opgemerkt, dat men van de vrijheid niet te veel moet verwachten. ‘Wij heffen sedert jaren geen rechten op ruwe wol, huiden, katoen en zoovele andere stoffen, en toch is onze markt van die artikelen onbeduidend. Wij heffen | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||
een niet noemenswaardig recht op tabak, en toch gaat de Amerikaansche Kentucky bij voorkeur naar Antwerpen, waar de rechten veel hooger zijn en de handel het bij ons toegelaten zeer vrijgevig stelsel van fictief-entrepot mist’Ga naar voetnoot1. De heer Toe Water had er nog dit kunnen bijvoegen. Indien vrijdom van invoer inderdaad zulk een tooverkracht bezit, als velen haar toekennen, waarom stelt men dan niet veel liever de afschaffing van alle invoerrechten voor? Men houdt dan nog ƒ 1,000,000 in kas en maakt Nederland, de accijnsen daargelaten, tot een volmaakt porte-franco.
Ziedaar de gronden, waarop ik meen dat de suikerbelasting geen merkbare schade toebrengt aan onzen handel. Ik ontken natuurlijk niet, dat hare afschaffing een voordeel zou zijn; zeer zeker zouden enkele industriën, zooals het bierbrouwen en de inmaak van fruit, er baat bij vinden. Maar welke belasting kan men noemen, welker afschaffing niet soortgelijke heilzame gevolgen zou te weeg brengen; een belasting, waaraan geen bezwaren kleven, is tot heden niet ontdekt. De grondbelasting, als zij goed geregeld en dus geen fixum is, houdt altijd de verbetering van het land eenigszins tegen. Het personeel noopt menigeen tot het betrekken van een minder goede woning, dan hij anders zou gekozen hebben. Het patent is ook vol onbillijkheden en wordt gezegd, voor enkele takken van nijverheid zeer drukkend te zijn. De inkomstenbelasting naar eigen aangifte is een premie op de oneerlijkheid, en bij aanslag ambtshalve een bron van groote willekeur. Zoo kunnen wij de rij van alle bestaande of denkbare belastingen nagaan en steeds zullen wij bezwaren vinden. Nu het mijns erachtens gebleken is, dat de afschaffing van den suiker-accijns door de belangen van onzen handel niet gebiedend wordt voorgeschreven, valt over hare wenschelijkheid eerst te oordeelen, nadat het equivalent, waardoor zij te vervangen is, zal zijn aangewezen. En ook dan nog zal een tweede onderzoek noodig zijn. Met een equivalent van ƒ 6 millioen laat zich menige verbetering in ons belastingstelsel tot stand brengen; er is ruimte van keus. Men kan daarmede vervangen: | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||
of: den geheelen accijns op zeep en geslacht en den halven zout-accijns, of: de helft der hypotheek- en registratierechten, of: het patent benevens drie vierden van het geslacht, of: al de invoerrechten plus de zeep-accijns, of eindelijk: de suikerbelasting zelve. Men zal dus hebben na te gaan, welke van al die belastingen het eerst in aanmerking verdient te komen om te worden afgeschaft. Handelt men alzoo, dan ben ik er volstrekt niet zeker van, dat de suiker-accijns den voorrang zal blijken te verdienenGa naar voetnoot1. N.G. Pierson. |
|