| |
| |
| |
Een revolution air op
het gebied der Gezondheidsleer.
Die niederen Pilze in ihren Beziehungen zu den Infectionskrankheiten und der Gesundheitspflege, von C. von Nägeli, Professor in München.
Sedert de mikroskoop ons bekend heeft gemaakt met eene wereld, die vroeger door hare kleinheid aan onze zintuigen was ontsnapt, en de natuurkunde en scheikunde ons vertrouwd gemaakt hebben met het begrip van atomen en molekulen, die zich ten eenenmale aan onze rechtstreeksche waarneming onttrekken, heeft de menschelijke geest zich met voorliefde bezig gehouden met de beschouwing van het kleine en van zijn invloed op het leven der natuur. Had men vroeger slechts voor den makrokosmus een open oog gehad, en de verschijnselen in het menschelijk leven met buiten- en bovenaardsche invloeden in verband trachten te brengen, thans waren de rollen omgekeerd, en zou aan den mikrokosmos eene eereplaats worden toegekend. Men verlustigde zich in schijnbare paradoxen en scherpe tegenstellingen. Het trotsche Albion - zijne krijtrotsen althans! - een product van mikroskopische foraminifeeren; de tallooze eilanden van de Stille Zuidzee, gevormd door uiterst kleine koraalpolypen - schitterender contrast liet zich niet bedenken!
Geen wonder, dat ook de geneeskunde zich door dien stroom liet medesleepen, en in het oneindig kleine krachten zocht, die haar in het meetbare verborgen waren gebleven. De merkwaardigste voorbeelden daarvan vinden wij in de recepten van Hahnemann, den beruchten homoiopaath. ‘Wrijf één grein zwavel met 99 deelen melksuiker een uur lang; daarna een grein van dit mengsel weer met 99 deelen melksuiker; herhaal die bewerking nog eens.’ De honderd greinen van het laatste poeder bevatten
| |
| |
dan één millioenste grein zwavel. ‘Van dit poeder lost men één grein op in eene negenennegentigvoudige hoeveelheid alcohol; dan vermengt men één druppel van deze oplossing weer met negenennegentig deelen alcohol, en herhaalt deze bewerking nog 25 maal.’ Wat heeft men nu verkregen? De bekwaamste chemicus van onzen tijd zal in het resultaat van deze langwijlige bewerking geen spoor van zwavel meer kunnen ontdekken. Doch volgens Hahnemann is nu de zwavel tot hare dertigste krachtsontwikkeling gebracht. Eén droppel van dit voortreffelijk geneesmiddel wordt dan op pilletjes of strooikogeltjes gebracht, die zóó klein moeten zijn, dat men er duizend met een enkelen droppel kan bevochtigen. Alleen het ruiken aan zulk een pilletje geneest vreesachtigheid, godsdienstige idées fixes, kortzichtigheid, slecht gehoor, tandpijn, geeuwhonger, bloedhoesten, slaperigheid, koude voeten en nog eenige honderden andere kwalen!
Uit de natuurwetenschappen heeft die verheerlijking van het kleine haren weg gevonden in het dagelijksch leven, waarin men de zoogenoemde macht van het kleine verklaart door de spreuk: kleine oorzaken hebben vaak groote gevolgen. Niets is echter minder waar. Op ieder gebied is de uitwerking evenredig aan de oorzaak. Niet het kleine, maar alleen de samenwerking van zeer vele kleinen kan iets groots tot stand brengen. Duizenden polypen zijn er noodig, om een enkelen kubiek meter koraalrif voort te brengen, en millioenen foraminifeeren, om een armzalig stukje krijt te vormen. Wanneer ik dan ook beproef den invloed te schetsen, dien volgens de nieuwste onderzoekingen de allerkleinste plantaardige organismen op onze gezondheid en ons leven uitoefenen, stel ik daarbij op den voorgrond, dat die invloed zich slechts openbaart, waar een overgroot aantal van die organismen samenwerken. Het geheim der werking ligt hier in de groote levenstaaiheid en de ongeloofelijk snelle vermenigvuldiging van de lagere plantenvormen, die het mogelijk maakt, dat zich uit een enkel voorwerp, binnen weinige uren, millioenen in, en ten koste van ons lichaam kunnen ontwikkelen. In dien zin kunnen wij ook hier spreken van de macht van het kleine.
Tegenover de bovennatuurlijke wereldbeschouwing, welke in de plotselinge verschijning van moorddadige epidemieën de hand
| |
| |
der vertoornde goden erkende, en hen door boetedoening en offeranden trachtte te verzoenen, of welke het uitbreken van eene volkskrankheid aan den invloed der hemellichamen toeschreef, en dien met magische kunsten zocht te bezweren, stond reeds in de vroegste tijden eene meer rationeele opvatting. Toen in Athene, tijdens den peloponesischen oorlog, de pest woedde, beproefde men den met giftige stoffen bezwangerden dampkring te zuiveren, door in de straten der stad groote vuren te onderhouden. In latere tijden trachtte men hetzelfde doel te bereiken, door het verbranden van harsachtige en aromatische stoffen. In onze dagen nam men tot nog toe vrij algemeen aan, dat het ontstaan en de verspreiding van besmettelijke en aanstekelijke ziekten het werk is van kleine dierlijke of plantaardige organismen. De tegenwoordige desinfectiemethoden berusten dan ook alleen op het gebruik van stoffen, waarvan men onderstelt dat zij het organische leven vernietigen, of althans de levensuitingen van organische zelfstandigheden gedurende korteren of langeren tijd verhinderen. Aan deze onderstelling hebben het chloor, het zwaveligzuur, het ijzervitriool, het carbolzuur en het salicylzuur hunnen naam van desinfecteerende stoffen te danken.
Langzamerhand begon de meening veld te winnen, dat de splijtzwammen of bacteriën de oorzaak waren van besmettelijke ziekten. Doch de bewijzen voor die stelling ontbraken ten eenenmale. Wel vond men in het lichaam van lijders aan besmettelijke ziekten splijtzwammen in menigte, doch ook in het lichaam van anderen, zelfs van gezonden, ontbraken zij niet. Terwijl sommige geneeskundigen voor elke ziekte eene afzonderlijke soort van splijtzwammen aannamen, zagen anderen in het optreden dier organismen eene volkomen toevallige omstandigheid. Omtrent de levenswijze en de levensvoorwaarden der splijtzwammen wist men zoo goed als niets. Enkele vormen die zich bij de rotting voordoen, en meer bepaald onder den naam van bacteriën bekend zijn, waren nauwkeuriger waargenomen. Toch was men het tot voor korten tijd nog niet eens over de hoofdvraag, of men de rotting aan de bacteriën moest toeschrijven, of wel, omgekeerd, het ontstaan van bacteriën als een gevolg van de verrotting moest beschouwen.
Hoogstwaarschijnlijk is aan de onzekerheid omtrent de werking der zwammen op organische stoffen in en buiten ons lichaam thans voor goed een einde gemaakt. In den loop van
| |
| |
het vorige jaar heeft de beroemde plantenphysioloog Carl vou Nägeli te München de resultaten openbaar gemaakt van een tienjarig nauwgezet onderzoek naar den aard en de werking der organische smetstoffen. Aanvankelijk gaf hij slechts een overzicht zijner theorie in enkele korte stellingen. Voor eenige maanden echter werd hetzelfde onderwerp door hem uitvoerig behandeld in een werk, waaruit ik thans het een en ander wensch mede te deelen.
Nägeli's resultaten zijn zóó verrassend, zijne gevolgtrekkingen wijken in zóóvele opzichten af van de tegenwoordige gezondheidsleer, en hebben eene zoo diep ingrijpende beteekenis voor ons maatschappelijk leven, dat ieder, die geen bepaalde studie van zijn werk heeft gemaakt, behoefte gevoelt aan de verzekering door een onzer uitstekendste vaderlandsche kruidkundigen omtrent den persoon van den Münchener hoogleeraar gegeven. ‘Nägeli's naam’ - zoo schrijft Dr. Hugo de Vries in het tijdschrift Eigen Haard - ‘is overal bekend als die van een der scherpzinnigste en uitstekendste thans levende geleerden. Zijne vroegere onderzoekingen hebben hem niet alleen bij zijne eigenlijke vakgenooten, maar ook in veel wijder kringen, een welverdienden roem verschaft. Zij vormen thans bijna op elk gebied der wetenschappelijke plantkunde den grondslag, waarop anderen zich bij hunne onderzoekingen steunen.’ Terecht wijst dan ook de heer de Vries op het onderscheid, dat men tusschen eene publicatie van Nägeli en de talrijke andere geschriften over aanstekelijke ziekten verwachten mag.
De plantaardige organismen, met wier werking wij ons zullen moeten bezighouden, behooren allen tot de zoogenoemde zwammen, en worden onderscheiden in drie groepen: de schimmels of draadzwammen, de gistzwammen en de splijtzwammen. De eersten, wier lange en dunne draden zich tot een dicht weefsel vereenigen, zijn van algemeene bekendheid, en, om slechts een paar voorbeelden te noemen, op overrijpe vruchten en oude kaas gemakkelijk waar te nemen. De tweede groep kennen wij uit de gist, die door bakkers en bierbrouwers wordt gebruikt. De enkele voorwerpen van de gistzwammen zijn zeer klein. Een droppel gist bestaat uit vele millioenen afzonderlijke cellen. Nog veel kleiner zijn de zwammen van de derde groep, de zoogenoemde splijtzwammen. Om ze te herkennen, moet men
| |
| |
een zeer geoefend mikroskopist zijn, want dikwijls zijn zij slechts met groote moeite te onderscheiden van de fijne korrels, die ons de mikroskoop in den celinhoud van vele organismen vertoont en die, zelfs voor de sterkste instrumenten, de grenzen der zichtbaarheid uitmaken. Slechts wanneer zich een grooter of kleiner aantal van die cellen - van welke elk eene geheele plant vertegenwoordigt - heeft vereenigd tot vormen, welke om hunne gelijkenis met staafjes den naam van bacteriën dragen of om den spiraalvorm, dien hunne rangschikking aanneemt, spirillum genoemd worden, - slechts dan kunnen zij met sterke vergrootingen gemakkelijk worden waargenomen.
De enkele splijtzwammen hebben in den regel den vorm van een bolletje, waarvan de middellijn hoogstens ⅕00 Mm. bedraagt. Een kubiek millimeter kan dus minstens 240 millioen dergelijke splijtzwammen bevatten. Van de kleinere soorten kan een kubiek millimeter er 10,000 millioen bevatten. In drogen toestand, gelijk zij in den dampkring voorkomen, wegen deze lichaampjes zóó weinig, dat men er meer dan dertig billioen zou moeten hebben, om het gewicht van één gram te verkrijgen.
Voor den geoefenden waarnemer is het niet moeielijk te beslissen, met welke der drie vormen van zwammen hij te doen heeft. Minder gemakkelijk is het uit te maken, of de kleine, nauwelijks zichtbare korreltjes al of niet georganiseerd zijn. Men moet daarvoor die korreltjes langer waarnemen, en zal dan dikwijls verschijnselen van zelfstandige beweging en voortplanting ontdekken, die aan allen twijfel op dit punt een einde maken. Daarenboven kan men zeker zijn, dat voorwerpen van onregelmatigen vorm geen splijtzwammen zijn.
Twee eigenschappen bezitten de splijtzwammen in hoogere mate dan alle andere georganiseerde voorwerpen. De eerste is de buitengewone snelheid waarmede zij zich vermenigvuldigen, wanneer zij in hare omgeving het noodige voedsel vinden. Meer dan ooit worden wij hier herinnerd aan de definitie, door een Duitsch geleerde van de voortplanting gegeven als een ‘Wachsthum über die Grenzen des Individuums hinaus’. Zoodra door het opnemen van eene genoegzame hoeveelheid voedsel de lichaamsmassa van het individu toereikend is geworden voor twee, splitst of splijt het zich eenvoudig in twee helften. Onder gunstige omstandigheden kan zich die splitsing elke 20-25 minuten herhalen. Nemen wij veiligheidshalve een eenigszins langeren
| |
| |
termijn, bijvoorbeeld een half uur aan, dan zijn uit één enkele splijtzwam na verloop van één uur 4 voorwerpen ontstaan, na verloop van 6 uren ruim 5000, na verloop van 12 uren ongeveer 20,000,000, en na verloop van 24 uren 350 à 400 billioen. En indien deze vermenigvuldiging ongestoord bleef voortgaan, zou de massa der binnen ééne week ontstane splijtzwammen eene grootere ruimte innemen dan het water van alle oceanen op onze aarde.
De tweede hoofdeigenschap der splijtzwammen is hare buitengewone levenstaaiheid. Voor hare ontwikkeling en haren groei is water een onmisbaar vereischte. Wordt hun dit, bijvoorbeeld door verdamping onttrokken, dan sterven zij niet, maar drogen uit. In dien toestand sluimert de levensenergie der cel, doch zij is niet vernietigd. Maanden, jaren, waarschijnlijk eeuwen lang blijft de splijtzwam in dien toestand. Zoodra zij dan echter weder in aanraking wordt gebracht met water, dat de noodige voedingsstoffen bevat, ontwaakt zij uit die sluimering, en hervat de vroegere levenswerkzaamheden met onverminderde kracht.
Bijna overal waar organische stoffen bederven of vergaan, spelen de zwammen eene rol. De schimmels werken daarbij het langzaamst, en dringen in den regel niet diep door in de stoffen, welke zij hebben aangetast. Onze huismoeders weten, dat men de schimmellaag, die zich somtijds aan de oppervlakte van hare inmaakpotten vertoont, kan wegnemen, zonder dat aan het overblijvende de eigenaardige duffe schimmelsmaak is medegedeeld. Zijn er vruchten in suiker ingemaakt, dan is de provisiekamer het tooneel van de werkzaamheid van een ander soort van zwammen. Onder den invloed der gistzwammen splitst zich namelijk de suiker in koolzuur en alcohol. Ook hier kan raad geschaft worden; is de gisting nog niet zóóver gegaan, dat een aanzienlijk deel van de suiker in alcohol en koolzuur is overgegaan, dan behoeft men de vloeistof slechts ‘op te koken’. Bij die bewerking worden de gistzwammen òf gedood, òf althans in hare werkzaamheid belemmerd. Het koolzuur ontwijkt en de alcohol verdampt. In de industrie heeft die werking van de gistzwammen eene belangrijke toepassing gevonden. Zonder die mikroskopische plantjes zou de fabrikatie van alcohol, wijn en bier onmogelijk zijn.
De splijtzwammen zijn in hare werking verwant met de gistzwammen, en kunnen, even als deze, gisting te weeg brengen, wanneer men althans onder gisting verstaat eene ontleding
| |
| |
met gelijktijdige ontwikkeling van gassen, meest van koolzuur. Zoo spreekt men dan ook, in tegenstelling van de alcoholische gisting, van boterzure en van melkzure gisting.
Voorbeelden van de ontledende werkzaamheid der splijtzwammen zijn bij honderden op te noemen. Slechts enkelen mogen hier eene plaats vinden. In de eerste plaats treden zij op als bemiddelaars van elke verrotting, die zich door den eigenaardigen reuk, vooral naar ammoniak, kenmerkt. Splijtzwammen bewerken die aanvankelijke ontleding van vleesch en wildbraad, die daaraan den door kenners zoo geroemden ‘haut goût’ mededeelt. Zij doen de melk zuur worden, door de melksuiker in melkzuur te veranderen. In de zuurkool - die, als zij naar den smaak onzer Duitsche naburen eetbaar is, in een toestand van aanvangend bederf verkeert - hebben zij boterzuur ontwikkeld. In enkele gevallen werken zij ook op kleurstoffen - somtijds ontkleurend, soms daarentegen door aan enkele stoffen, zooals gekookte rijst en vochtig brood, eene eigenaardige bloedroode kleur mede te deelen.
't Zij in het voorbijgaan opgemerkt, dat niet elk ‘bederven’ of ‘vergaan’ van organische stoffen aan zwammen moet worden toegeschreven. Zoo is bijvoorbeeld het ontstaan van den humus of de teelaarde uit plantaardigen afval voor een groot deel toe te schrijven aan de langzame verbranding of oxydatie van de waterstof, waardoor eene massa overblijft, die langzamerhand aan koolstof betrekkelijk rijker wordt. Op die teelaarde oefenen de zwammen geen invloed meer uit, doch bij voortzetting van het gedeeltelijk oxydeeren kan zich turf, bruinkool, steenkool en eindelijk anthracist en graphiet vormen, Ook wanneer gekneusde vruchten op de verwonde plaatsen bruin worden, of bij het koken eene donkere kleur aannemen, heeft een begin van humusvorming plaats.
Uit Nägeli's proeven met splijtzwammen is gebleken, dat eene zelfde soort onder verschillende omstandigheden, dat wil zeggen, in vloeisstoffen van verschillende samenstelling, zeer uiteenloopende eigenschappen vertoont. De Duitsche hoogleeraar Cohn - ook hier te lande bij velen bekend door zijn, in onze taal overgebracht, populair werkje over bacteriën - heeft een groot aantal soorten van splijtzwammen onderscheiden. Op grond van een tienjarig onderzoek beweert Nägeli, dat die verschillende vormen geen afzonderlijke soorten zijn, maar dat zij, om het zoo uit te drukken, slechts verschillende
| |
| |
wijzen van optreden van eene zelfde soort zijn. Voor ons onderwerp is deze eigenschap van de splijtzwammen van het hoogste belang. Het is daarom niet overbodig, haar met enkele voorbeelden toe te lichten.
Melk wordt door de werking der splijtzwammen zuur; kookt men echter de melk - waarbij de splijtzwammen niet gedood worden - dan wordt de melk niet meer zuur, maar verkrijgt bij het bederven een bitteren smaak. En dezelfde splijtzwammen, die ongekookte melk zuur en gekookte melk bitter maken, brengen, wanneer zij in een aftreksel van vleesch gebracht worden, rotting met duidelijke ammoniakvorming te weeg.
Om den invloed na te gaan, dien de zwammen op het menschelijk lichaam uitoefenen, zou een rechtstreeksch onderzoek ongetwijfeld de voorkeur verdienen. Dit is echter uit den aard der zaak moeielijk, zoo niet onmogelijk. Wij wezen er reeds op, dat het gelijktijdig optreden van zwammen en van bepaalde ziekteverschijnselen in het menschelijk lichaam nog niets bewijst. Men behoudt immers het recht om te onderstellen, dat die zwammen een gevolg zijn van de ziekte, of wel met de ziekte niets te maken hebben. Eenig licht kan hieromtrent de vergelijking met de plantenwereld geven. Ook hier werden door sommigen bepaalde plantenziekten (bijvoorbeeld bij de aardappelen, den wijnstok, het graan) aan de werking van zwammen toegeschreven, terwijl anderen beweerden, dat de zwammen zich slechts ontwikkelden in planten, die door slechte voeding of andere oorzaken eerst ziekelijk waren gemaakt. In den laatsten tijd zijn nu enkele feiten waargenomen, die duidelijk op de zwammen als oorzaak van de ziekte wijzen. Het is namelijk bekend dat in enkele gevallen de opvolgende geslachten eener zelfde zwamsoort op verschillende planten woekeren. Zoo wordt de zwam, die den zoogenoemden roest in het koren veroorzaakt, gedurende een zekeren tijd van het jaar op de bladeren van de berberis gevonden. Roeit men nu in eene streek, waar het koren veel van de roest te lijden heeft, de berberis-struiken uit, dan vormt zich de zwam ook niet meer op het koren, zelfs niet op de slecht gevoede en ziekelijke planten. Het blijkt dus, dat het hier werkelijk de zwam is, die de ziekte veroorzaakt.
Doch wij behoeven ons niet bij deze overeenkomst te bepalen, om tot de wetenschap te komen van de werking der
| |
| |
zwammen op het dierlijk organisme. Gesteld, dat men volkomen bekend is met de levensvoorwaarden dier planten, dat men weet hoe zij zich in verschillende omstandigheden verhouden, welke stoffen voor hunne ontwikkeling voordeelig zijn, welke hen daarin belemmeren, dan zal men met eene zeer groote mate van waarschijnlijkheid kunnen voorspellen, welke werking zij op de verschillende deelen van ons lichaam zullen uitoefenen. Met die geheimzinnige macht toch, die in vroeger tijd als dekmantel werd gebruikt om onze onwetendheid op het punt van menschelijke physiologie te bedekken, met de levenskracht, houdt de wetenschap sinds lang geen rekening meer. Dezelfde onomstootelijke natuurwetten gelden in en buiten ons lichaam. Slechts vergete men niet, dat elke werking zoowel quantitatief als qualitatief moet worden beoordeeld, zoowel naar hare hoegrootheid als naar haren aard. Elke prikkeling van afscheidende organen dwingt die tot verhoogde werkzaamheid, en die vermeerderde afscheiding kan op hare beurt den prikkel wegnemen of afstompen, die zonder die rijkelijke afscheiding verwoestend zou hebben gewerkt. Ons organisme reageert, en reageert krachtig. In dien strijd is het slechts de vraag, wiens hulpmiddelen het eerst zullen zijn uitgeput, die van den aanvaller of die van de aangetaste partij. De meeste eiwitachtige stoffen, waaruit ons lichaam voor een groot deel is opgebouwd, stollen bij een temperatuur van 60o tot 70o. Toch zijn fabriekarbeiders en stokers dikwijls geruimen tijd aan eene hoogere temperatuur blootgesteld. Zelfs zijn er voorbeelden, dat personen eenigen tijd doorbrachten in een oven, waarin vleesch werd gebraden. De verklaring ligt voor de hand. Het organisme reageert en verdedigt zich door eene overvloedige afscheiding van de
zweetklieren. Weldra heeft echter die afscheiding hare grenzen bereikt, en van dat oogenblik af zou het volharden in den strijdgevaarlijk, ja doodelijk worden.
Men kan echter vragen of de zwammen, wanneer zij eens in ons lichaam zijn doorgedrongen, en daar eene voor hare ontwikkeling gunstige plaats hebben gevonden, tengevolge van hare ongeloofelijk snelle vermenigvuldiging niet onfeilbaar ten slotte de overhand zullen behouden. Dit bezwaar bestaat slechts, wanneer men zich ons organisme als geheel lijdelijk voorstelt. De zwammen kunnen zich slechts in vochten ontwikkelen. Die vochten nu worden door onze organen voortdurend gebruikt, en dus door die organen en door de zwammen aan elkander
| |
| |
betwist. Wanneer in dien strijd de zwammen niet overwinnen, zullen zij òf bezwijken, òf hunne levensenergie zal zoodanig verminderd worden, dat er van vermenigvuldiging geen sprake kan zijn.
Welke zijn nu de levensvoorwaarden voor de verschillende zwammen?
Nägeli antwoordt hierop het volgende.
Evenals andere planten hebben de zwammen voor hare voeding enkele minerale stoffen noodig, die in elk organisme voorkomen en dus ook daaraan kunnen worden ontleend. Terwijl echter de groene planten haar koolstof en haar stikstof uit koolzuur, water en ammoniak kunnen vormen, kunnen de zwammen die alleen aan organische verbindingen ontleenen. In het menschelijk lichaam voeden zij zich voornamelijk van suiker en eiwitachtige stoffen; daarbuiten kunnen zij ook van ammoniak en stikstofvrije verbindingen bestaan. Met het oog op de ontwikkeling van splijtzwammen in den bodem en op de tot nu toe gebruikte desinfectiemiddelen wijzen wij er reeds nu op, dat ook azijnzuur, carbolzuur, salicylzuur en humuszuur, daar waar ammoniak aanwezig is, voedingstoffen kunnen zijn.
Schimmels hebben voor hunne ontwikkeling vrije zuurstof noodig, de overige zwammen niet.
Daarentegen kunnen de schimmels zich in vochtige lucht ontwikkelen, terwijl de gistzwammen en splijtzwammen dit slechts in eene vloeistof kunnen doen.
Alle voedingstoffen worden door de zwammen uit het water opgenomen; dit kan echter op zich zelf niet als voedsel dienen.
In het water oplosbare stoffen, die niet als voedsel dienen, werken schadelijk. Zoo houden de melkzure en de alcoholische gisting op, wanneer zich eene bepaalde hoeveelheid melkzuur of alcohol gevormd heeft, al blijft er eene aanzienlijke hoeveelheid onontlede suiker over. Verwijdert men echter het melkzuur door het in aanraking te brengen met koolzuren kalk of den alcohol door verdamping, dan gaat de gisting steeds voort.
Onttrekking van water werkt storend op de levenswerkzaamheid der zwammen, doch vernietigt die niet.
Wordt in eene zelfde hoeveelheid vloeistof de hoeveelheid voedingstof vermeerderd, dan werkt die verhoogde concentratie evenals het onttrekken van water. Zoo kunnen bijvoorbeeld vruchten in eene sterk geconcentreerde suikeroplossing worden bewaard, terwijl de splijtzwammen en gistzwammen, die bij
| |
| |
geen enkele vrucht ontbreken, eene zwakkere oplossing in melkzure of alcoholische gisting zouden brengen.
De temperatuur van het menschelijk lichaam is voor de ontwikkeling van de zwammen eene bij uitstek gunstige.
Even als alle andere levende wezens, voeren ook de zwammen onderling haren strijd om het bestaan. Het optreden van eene bepaalde zwamsoort kan dat van andere zwammen onmogelijk maken. En bij dien strijd speelt het aantal der individu's eene invloedrijke rol.
Van deze onderlinge verdringing geeft Nägeli een treffend voorbeeld.
Wanneer men verschen most, of eenig ander vruchtensap, aan de open lucht laat staan, zoodat de kiemen van allerlei zwammen er in kunnen vallen, vormen zich eerst gistzwammen, en de most verandert in wijn. Nu houdt de vermeerdering der gistcellen op. Aan de oppervlakte vormt zich een witachtig vlies (het kaamsel) en de wijngeest gaat over in azijnzuur. Heeft de azijnvorming opgehouden, dan vormen zich schimmels en na eenigen tijd is de vloeistof niet zuur meer. Dan verkrijgen de splijtzwammen de overhand, vermeerderen zich ongeloofelijk snel, en veroorzaken de gewone verschijnselen van verrotting.
De tweede bijzonderheid - de invloed van het aantal individu's - heeft reeds lang hare praktische toepassing gevonden. Wordt in eene suikerhoudende voedingsvloeistof eene uiterst geringe hoeveelheid van gistzwammen en splijtzwammen gebracht, dan ontwikkelen zich alleen de splijtzwammen, en er ontstaat melkzure gisting. Brengt men echter in dezelfde vloeistof eene grootere hoeveelheid gistzwammen, dan winnen deze het door haar grooter aantal van de bij gelijke hoeveelheden sterkere splijtzwammen, en er heeft uitsluitend alcoholische gisting plaats, zonder vorming van splijtzwammen. Op dit feit berust zoowel de fabricatie van gist als hare toepassing bij de bereiding van alcoholische dranken.
Toegerust met de kennis der feiten, waarvan wij hier een zeer beknopt overzicht gaven, komt Nägeli tot de volgende resultaten.
Schimmels zijn in ons lichaam onschadelijk. Want vooreerst hebben zij vrije zuurstof noodig, en kunnen dus niet in de weefsels doordringen. In de tweede plaats is hun groei zóór langzaam, dat de weefsels zich gemakkelijk tegen hun voort- | |
| |
woekeren kunnen verzetten. De ondervinding leert dan ook, dat groote hoeveelheden van deze zwammen zonder nadeel in het lichaam kunnen worden opgenomen, zooals blijkt bij het eten van Roquefortkaas, die men opzettelijk weken lang in vochtige kelders laat beschimmelen.
Gistzwammen kunnen in de maag en het darmkanaal voorkomen, doch zij vinden daar zeer ongunstige levensvoorwaarden. De suikerhoudende vloeistoffen, die zij voor hunne voeding noodig hebben, zijn hier slechts in geringe hoeveelheden aanwezig. Er behoeft dus geen vrees te bestaan, dat de ontleding dier vloeistoffen belangrijke hoeveelheden koolzuur of alcohol in ons lichaam zullen ontwikkelen. En andere ontledingen brengen de gistzwammen niet te weeg.
Daarentegen kunnen de splijtzwammen bepaald gevaarlijk worden. Er is geen weefsel in ons lichaam, waarin zij niet de voor haar bestaan noodige voorwaarden aantreffen. Tegenover hare levendige vermeerdering en krachtige beweging blijken de weefsels dikwijls onmachtig te zijn.
Aan de oppervlakte van ons lichaam kunnen zich de splijtzwammen niet ophouden, omdat zij daar de noodige vloeistof missen. Op de slijmvliezen is de toestand voor haar gunstiger; zij schijnen daar echter slechts in een enkel geval (bij diphteritis) verwoestend te werken. In verreweg de meeste gevallen worden zij langs mechanischen weg verwijderd door de vochten, welke de slimvliezen van ons lichaam voortdurend bespoelen.
Wij weten dat de splijtzwammen buiten het lichaam aan het bloed zuurstof onttrekken, suikerhoudende vloeistoffen in melkzure gisting doen overgaan, en velerlei andere ontledingen te weeg brengen. In ons lichaam zullen zij hetzelfde doen, zoodra zij, onder omstandigheden die voor haar gunstig zijn, de sterksten zijn geworden.
Bijvoeging van zuren in eene overigens geschikte voedingsvloeistof houdt, gelijk wij reeds zagen, de ontwikkeling der splijtzwammen tegen. Is de inhoud van onze maag, zooals gewoonlijk, zwak zuur, dan zullen daar de splijtzwammen geen blijvende stoornis veroorzaken. Is echter, in ziekelijken toestand, de inhoud van de maag niet meer zuur, dan doen de splijtzwammen de suiker, die in plantaardig voedsel zelden ontbreekt, ook in melkzure gisting overgaan. In het darmkanaal is de toestand voor de splijtzwammen wel gunstiger, en zij komen daar werkelijk dikwijls in groot aantal voor; maar de voort- | |
| |
gaande beweging der voedingstoffen voert haar mede en laat haar geen tijd over voor een krachtig aangrijpende werking. In overeenstemming met deze bewering is het feit, dat stoffen die zeer rijk aan splijtzwammen zijn, zooals kaas, zuurkool en zure melk, zonder eenige schade door ons kunnen worden gebruikt.
Slechts op twee wijzen kunnen de splijtzwammen voor ons lichaam gevaarlijk worden: òf wanneer zij, bij grootere of kleinere verwondingen van de huid of de slijmvliezen rechtstreeks met het bloed in aanraking komen, òf wanneer zij in de longen doordringen, en daar de uiterst dunne wanden van de luchtblaasjes en van de fijnste bloedvaten doorboren. En dat zij daartoe in staat zijn, lijdt geen twijfel. Wij weten, dat de weeke schimmelzelfstandigheid door hare oplossende eigenschappen in het hardste hout kan doordringen. De weerstand van de zooeven genoemde uiterst dunne vliezen is zeer gering. Daarbij zijn de splijtzwammen veel kleiner dan de schimmels en hebben dus voor haren doortocht nauw merkbare openingen noodig. Eindelijk hebben de splijtzwammen eene onophoudelijke krachtige beweging, meestal eene voortgaande met gelijktijdige wenteling om hare as, waardoor haar borend vermogen zeer versterkt wordt. Zijn zij eens in de bloedvaten doorgedrongen, dan worden zij door den bloedstroom tot in de fijnste vertakkingen van het haarvatennet medegevoerd, en van dat oogenblik af is geen enkel deel van het lichaam voor hare aanvallen veilig.
Schoon tot op onzen tijd over het wezen der smetstoffen veel getwist en weinig uitgemaakt is, kan men veilig als basis van elke theorie aannemen, dat de smetstoffen uit de lucht worden opgenomen, en dat zij niet gasvormig kunnen zijn.
Het eerste behoeft nauwelijks een nader betoog. Een verblijf van weinige oogenblikken in de kamer van een mazelen- of roodvonklijder, in eene straat, waar choleragevallen voorkomen, of op een terrein waar wij aan de uitwasemingen van moerassen zijn blootgesteld, is voldoende om ons de ziekte op den hals te halen, ook zonder dat spijs of drank gebruikt of eenig besmet voorwerp aangeraakt is.
In vroeger tijd fantaseerde men gaarne over ‘vluchtige smetstoffen’, ‘gasvormige miasmen’, ‘ziektekiemen, die door verdamping in de lucht vervluchten’ enz. Al deze onderstellingen
| |
| |
zijn ongerijmd, en vinden hare verklaring slechts in de omstandigheid, dat men uiterst fijn verdeelde vaste stoffen met gassen verwart. Eene stof, die gemakkelijk door de zwakste luchtstroomingen wordt medegevoerd, is daarom nog niet vluchtig.
De hoofdeigenschap van ieder gas is, dat het zoo spoedig mogelijk zijn grootste volume inneemt, en zich dus zoover mogelijk in de ruimte verspreidt. Na weinige oogenblikken heeft zich dus de geheele gasmassa gelijkvormig over de voor haar beschikbare ruimte verdeeld. In groote steden wordt door de ademhaling van menschen en dieren en door de verbranding in stookplaatsen van allerlei aard eene groote hoeveelheid koolzuur voortgebracht, terwijl op het land door den rijken plantengroei koolzuur aan de lucht wordt onttrokken, en zuurstof wordt afgegeven. Toch bestaat er geen merkbaar verschil in het koolzuurgehalte van de stadslucht en de landslucht.
Waren dus de smetstoffen gasvormig, dan zouden zij zich gelijkmatig over den geheelen dampkring uitbreiden. Vooreerst zou daarbij de oeveelheid in eene beperkte ruimte zóó gering worden, dat zij geenerlei werking zou kunnen uitoefenen. Maar daarenboven zou in dat geval de verspreiding van besmettelijke en aanstekelijke ziekten eene zeer regelmatige wezen, terwijl men nu juist het tegendeel waarneemt. Zoo worden enkele steden, enkele straten, enkele huizen, ja zelfs enkele kamers van eenzelfde huis telkens door cholera of typhus bezocht, terwijl de omgeving vrij blijft.
Evenmin kunnen smetstoffen scheikundige verbindingen of mengsels van zulke verbindingen zijn. De werking toch van iedere scheikundige verbinding staat in rechtstreeksche verhouding tot hare hoeveelheid. Nu is het bewezen, dat uiterst geringe hoeveelheden smetstof voldoende zijn om ziekteverschijnselen te veroorzaken, wier toenemende hevigheid op een toenemen van de smetstof in ons lichaam wijst. In vele gevallen heeft de smetstof verscheidene dagen noodig, om zich zóó te vermenigvuldigen, dat haar invloed op het organisme merkbaar wordt. Een niet georganiseerd vergif nu kan zich in het lichaam niet vermeerderen. Brengt het in ons lichaam ziekte of dood teweeg, dan volgt die werking onmiddellijk, en niet eerst na verloop van langeren tijd.
Al wat wij van de splijtzwammen weten, rechtvaardigt de onderstelling, dat aan haar de rol van smetstoffen moet worden toegewezen. Hare snelle vermenigvuldiging verklaart de toe- | |
| |
nemende hevigheid der verschijnselen. Hare kleinheid maakt, dat zij door de zwakste luchtstroomen kunnen worden vervoerd. Hare ontledende werkingen verklaren haren vaak doodelijken invloed op ons lichaam.
In enkele ziekten (tusschenpoozende koorts en miltvuur) zijn inderdaad duidelijk herkenbare vormen van splijtzwammen gevonden, die bij die ziekten uitsluitend, maar ook altijd voorkomen. Voor andere ziekten is dit bewijs nog niet geleverd. Daar echter, gelijk wij zagen, de splijtzwammen zich met groote gemakkelijkheid door hot geheele haarvatennet verspreiden, zou men dit in zijn geheel moeten onderzoeken, om kenmerkende vormen van splijtzwammen op te sporen. En zulk een onderzoek zal wel altijd tot de vrome wenschen blijven behooren.
Zóóveel is echter zeker, dat de onderstelling, die de smetstoffen als splijtzwammen beschouwt, met geen enkel feit uit de levenswijs dier organismen, met geen enkel verschijnsel van de besmettelijke ziekte in strijd is; dat andere onderstellingen omtrent den aard der smetstoffen ongerijmd blijken te zijn; eindelijk, dat bepaalde vormen van splijtzwammen onafscheidelijk verbonden zijn aan stoffen, die bepaalde ziekten van het eene individu op het andere kunnen overbrengen.
Het komt mij voor, dat dit alles sterk pleit voor de grondgedachte van Nägeli's werk: smetstoffen zijn splijtzwammen.
Bestaat er geen grond, om de verschillende werkingen van splijtzwammen buiten ons lichaam aan verschillende soorten toe te schrijven, dan ligt het voor de hand, hetzelfde beginsel van ongelijke werking derzelfde vormen in verschillende omstandigheden ook op de verschijnselen in ons lichaam toe te passen. Volgens Nägeli kunnen de achtereenvolgende generatiën eener zelfde zwamsoort in den loop der tijden telkens verschillende morphologische en physiologische eigenschappen verkrijgen. Dezelfde zwamsoort kan eerst melk doen zuur worden, later, bij verandering van hare omgeving, in zuurkool boterzuur vormen, wijn doen zuur worden en verschalen, eiwitstoffen doen rotten, zetmeelhoudende levensmiddelen rood kleuren, diphteritis, typhus, tusschenpoozende koorts en cholera veroorzaken. Elk dezer eigenschappen zal zij te krachtiger vertoonen, naarmate eene grootere reeks van geslachten gevormd is in die middenstof,
| |
| |
welke voor die bepaalde werking het gunstigst is. Op deze wijze verklaart men ook de wijziging in den aard eener epidemie, en het verschillend karakter, dat de groote volksziekten in den loop der eeuwen vertoonen. Het is zeker zeer gemakkelijk aan te nemen, dat zich telkens nieuwe soorten van zwammen gevormd hebben, en dat oudere soorten zijn uitgestorven. Theoretisch bestaat daartegen in het minst geen bezwaar; maar eene kalme beschouwing van de feiten dwingt ons tot de erkentenis, dat eene zoo ingrijpende verandering der soort slechts het werk van vele eeuwen kan zijn, daar zich in historische tijden ter nauwernood variëteiten hebben gevormd.
Er is daarenboven nog eene andere omstandigheid, die dit accomodatievermogen der splijtzwammen verklaart. Evenals zij hare werking op de omgevende stoffen uitoefenen, ondergaan zij ook omgekeerd de werking van deze laatsten. De ziekelijke wijziging, door haar veroorzaakt, doet in die middenstof nieuwe bestanddeelen ontstaan, die na korter of langer tijd ook in de zwam zelve zullen worden opgenomen. In een ander organisme overgebracht, zal hare werkzaamheid dan door die van de medegebrachte ziektestof worden verhoogd, en des te eerder tot ziekteverschijnselen van een bepaald karakter aanleiding geven.
De ziekten, door smetstoffen veroorzaakt, kunnen tot drie groepen worden teruggebracht.
Tot de eerste groep behooren de contagieuse of eigenlijk aanstekelijke ziekten (pokken, mazelen en roodvonk). De smetstof wordt hier middellijk of onmiddellijk, van het zieke lichaam op het gezonde overgebracht. Zij bestaat uit zwammen, die gedurende het verloop der ziekte die eigenschappen, welke voor het voortbrengen der ziekte noodig zijn, in hoogere mate hebben verkregen, en uit de ziektestoffen, welke door de werking der zwammen in het lichaam van den eersten lijder zijn gevormd.
Slechts zelden wordt deze contagieuse smetstof onmiddellijk van het zieke orgaan op het bedreigde gezonde orgaan overgebracht. Bij diphteritis kan dit het geval zijn. Slijmdeeltjes, die de slijmvliezen der zieke keel bedekken, kunnen door hoesten op de gezonde keelslijmvliezen worden overgebracht. In den regel zijn de smetstoffen bevat in de afscheidingen van den lijder.
Tot de tweede groep, de miasmatische ziekten, behoort bijvoorbeeld de anderdaagsche koorts. Hier zijn de smetstoffen
| |
| |
niet van andere lijders afkomstig, maar ontstaan buiten het lichaam. Wij zullen later zien, dat hier de splijtzwammen van den bodem de oorzaak der ziekte zijn.
Voor beide groepen geldt de regel, dat slechts gedisponeerde personen worden aangetast. Onder die dispositie verstaan wij een bijzonderen toestand van enkele organen of weefsels, welke deze ongeschikt maakt om den strijd tegen de indringende zwammen met goed gevolg ten einde te brengen. Aangetast worden eigenlijk ook de niet-gedisponeerde, volkomen normale personen. Doch wanneer het aanvankelijk geringe aantal der binnengedrongen zwammen door de krachtige reactie der gezonde organen wordt overwonnen, is de veroorzaakte stoornis uiterst gering, en dikwijls onmerkbaar.
Het verdient opmerking, dat het al of niet gedisponeerd zijn voor contagieuse of miasmatische besmetting niet afhankelijk is van hetgeen men eene goede gezondheid of een krachtig gestel pleegt te noemen. Zwakke personen komen dikwijls vrij, terwijl sterkere worden aangetast. Geen wonder! Het menschelijk organisme is zoo gecompliceerd, dat een geringe afwijking van den normalen toestand bijna altijd hier of daar aanwezig is, en juist daarom door den lijder niet wordt waargenomen. Wat meer zegt, in enkele gevallen kan de ziekelijke toestand van een orgaan dit juist ongeschikt maken voor de inwerking der splijtzwammen, en dus als voorbehoedmiddel dienen.
Iets dergelijks heeft plaats bij de inenting als preservatief tegen contagieuse ziekten. Eene geringe hoeveelheid smetstof wordt in het lichaam van een gezond persoon gebracht. Zij veroorzaakt daar ziekteverschijnselen, doch op zóó kleine schaal, dat het den organen niet moeielijk valt, de ingedrongen smetstof onschadelijk te maken. Doch in dien strijd hebben ook de aangetaste bestanddeelen van het lichaam eene blijvende wijziging ondergaan. En juist deze wijziging stelt hen in staat, om den lateren inval van een gevaarlijker hoeveelheid smetstof zegevierend af te slaan. Ons lichaam verhoudt zich hier als het leger, dat in vredestijd de wapenen heeft leeren hanteeren en in spiegelgevechten de bekwaamheid heeft verkregen, die het later bij een ernstiger aanval zal moeten toepassen.
De derde groep bevat de miasmatisch-contagieuse ziekten; hiertoe behooren de cholera, de typhus en de gele koorts. Bij dezen werken twee oorzaken samen: de smetstof die middellijk of onmiddellijk aan een anderen lijder ontleend is, en die, welke
| |
| |
niet bij een zieke, maar buiten het menschelijk lichaam is ontstaan.
Aan Pettenkofer komt de eer toe, het eerst den invloed dezer beide factoren in het licht te hebben gesteld.
De samenwerking der beide soorten van smetstof kan op twee wijzen plaats hebben. Of zij vereenigen zich buiten het lichaam, en tasten het dan gezamenlijk aan, òf die vereeniging heeft binnen het lichaam plaats, waarbij dan de eene smetstof de werking der andere kan hebben voorbereid. De eerste theorie heet de monoblastische, de tweede de diblastische.
Nägeli bewijst, dat alleen de tweede theorie aannemelijk is, en dat de in den bodem ontstane en later in drogen toestand door de lucht medegevoerde splijtzwammen eerst in ons lichaam doordringen en dit, gelijk hij het uitdrukt, miasmatisch voorbereiden. Is het organisme door deze werking eerst verzwakt, of hebben de aangetaste deelen van ons lichaam eene ziekelijke wijziging ondergaan, dan kan de eigenlijke contagieuse smetstof de ziekte veroorzaken. Ook hier moet dus het lichaam van den lijder voor de werking van het contagium gedisponeerd zijn, maar deze voorbereiding is het werk van een bepaalden vorm van splijtzwammen.
Dat de beide smetstoffen zich in en niet buiten ons lichaam vereenigen, wordt door Nägeli ten overvloede door talrijke voorbeelden aangetoond. Wij laten er hier enkele van volgen.
In Engelsch Indië werden een aantal manschappen van verschillende regimenten ingescheept, om naar het vaderland terug te keeren. Weinige dagen na het vertrek van het schip brak de cholera aan boord uit. Doch slechts die manschappen werden aangetast, op wier vroegere garnizoensplaats tijdens hun vertrek de cholera heerschte, terwijl de soldaten van andere regimenten vrij bleven. De monoblastische theorie zou nu moeten aannemen, dat de manschappen van het aangetaste regiment allen de cholerakiem, de vereeniging dus der beide smetstoffen, in hun lichaam hadden overgebracht, doch niet in hunne kleederen of hunne bagage. Want ware dit het geval geweest, dan zouden ook de overige manschappen aangestoken zijn geworden. Veel ongedwongener is de verklaring der diblastische theorie. Volgens haar was de eene afdeeling bij hare komst op het schip miasmatisch gedisponeerd door de splijtzwammen uit den zieken bodem van de garnizoensplaats. Enkele individu's brachten daarenboven het cholera contagium, 't zij inwendig, 't zij uit- | |
| |
wendig mede. Doch deze smetstof kon slechts werken op hen, die de miasmatische smetstof in zich hadden opgenomen. Dit geval staat niet op zich zelf, maar wordt onder dezelfde omstandigheden, wanneer namelijk een deel der manschappen uit eene gezonde, een ander deel uit eene door de ziekte bezochte plaats komt, bij elk transport op nieuw waargenomen.
In den zomer en den herfst van 1873 heerschte de cholera in Spiers, doch beperkte zich tot een bepaald gedeelte van de stad. In een oud-mannen huis, dat in het hoogere, van de ziekte vrij gebleven deel der stad lag, werden van de 200 verpleegden 24 door de cholera aangetast. Nu waren 33 van de verpleegden bezig geweest met het rooien van aardappelen op een zeer laag gelegen, vochtigen akker. Zij hadden daar geen water gedronken, en waren op hun weg heen en terug niet door het aangetaste deel van de stad gegaan. Toch behoorden van de 24 aangetasten 20 tot deze arbeiders, die natuurlijk de krachtigste, of liever de minst gebrekkige verpleegden waren. De verklaring ligt ook hier voor de hand. De arbeiders deden op het aardappelveld de miasmatische dispositie op, en waren nu voor het cholera-contagium vatbaar, wat met de andere verpleegden niet het geval was.
In zeer vele gevallen grenzen eene epidemisch aangetaste en eene gezonde bevolking onmiddellijk aan elkander, en zelfs het drukste verkeer is niet in staat de geheimizinnige grenslijn te wijzigen. De beperking van cholera, typhus en gele koorts tot enkele deelen van steden, enkele groepen van huizen, enkele huizen, enkele verdiepingen, ja zelfs enkele hoeken van kamers is een even bekend als belangrijk feit. De monoblastische theorie kan hier geen verklaring geven. Indien toch, gelijk zij onderstelt, de beide soorten van smetstoffen door personen transportabel zijn, waarom worden zij dan niet getransporteerd? Waarom wordt de grensscheiding zelfs niet door enkele sporadische gevallen overschreden? Daarentegen is ook hier de diablastische theorie in volkomen overeenstemming met de waargenomen feiten. Het cholera-contagium verspreidt zich op verren afstand, doch brengt slechts ziekte te weeg bij dat gedeelte der bevolking, dat door de miasmen van den bodem voldoende is voorbereid.
Gelijk wij zagen, kunnen de verschillende vormen van splijtzwammen in elkander overgaan. De miasmatische bodemsplijtzwammen ontstaan, onder gunstige voorwaarden, uit rottingssplijtzwammen, en kunnen omgekeerd weder in deze overgaan.
| |
| |
De contagieuse splijtzwammen, wier woonplaats ons lichaam is, en die voortdurend van zieken op gezonden overgaan, veranderen, wanneer zij eenigen tijd in eene andere omgeving, dus buiten het lichaam, doorbrengen, weder in gewone splijtzwammen. Ook het omgekeerde moet het geval zijn: niet alle contagieuse zwammen behoeven van lijders afkomstig te zijn, zij kunnen ook spontaan uit andere vormen ontstaan. Tusschen Bangalore en Madras ligt eene diepe stroomvallei, waarvan de bodem zoo ongezond is, dat een oponthoud van weinige uren daar onvermijdelijk cholera ten gevolge heeft. Door dit dal marcheerde eene afdeeling troepen van 400 man. Zij bracht haar eigen zuiver drinkwater mede, en kwam met de bewoners niet in aanraking. Toch kostte haar die doortocht 80 man, die hoogstwaarschijnlijk alleen bodemsplijtzwammen hadden kunnen opnemen.
Dat zoo in enkele gevallen de miasmatisch-contagieuse ziekten spontaan, d.i. zonder voorafgaande aansteking, kunnen ontstaan, verklaart het verschil van meening tusschen de geneesheeren, die in Engelsch-Indië aan de cholera een miasmatisch karakter toeschrijven, terwijl hunne Europeesche vakgenooten haar voor bepaald aanstekelijk houden.
Nu wij kennis hebben gemaakt met de voornaamste eigenschappen der splijtzwammen, en met de werkingen, welke zij op ons lichaam kunnen uitoefenen, komen de vragen aan de orde naar de wijze, waarop de splijtzwammen zich in het water, den bodem en de lucht verspreiden, en waarop zij uit die stoffen in ons lichaam kunnen binnendringen.
Wij weten dat de splijtzwammen zich slechts in eene vloeistof kunnen ontwikkelen. Maar dan moet die vloeistof ook voedende bestanddeelen bevatten. Ontbreken die, dan sterven de splijtzwammen, zooals dit bij voorbeeld in zuiver water geschiedt. Gaan zij van de eene vloeistof over in eene andere, die voor haar geen schadelijke bestanddeelen bevat, dan veranderen zij tevens van eigenschappen. Vandaar dat de smetstoffen, wanneer zij uit ons lichaam in waschwater, gootwater of vloeibare faecaliënmassa zijn gekomen, na verloop van eenigen tijd niet meer aanstekelijk werken. Toevoeging van zwakke bederfwerende middelen houdt die wijziging van eigenschappen eenigen tijd tegen. Koude, zelfs vorst, werkt op dezelfde wijze, terwijl
| |
| |
daarentegen de warmte deze veranderingen zeer bespoedigt. Het beste middel echter om de zwammen met onveranderde eigenschappen te behouden, is een gedeeltelijke uitdroging. Gedeeltelijk - want even als aan alle andere organische stoffen kan ook aan de splijtzwammen niet al het water onttrokken worden, zonder haar te gelijker tijd te dooden. Hoelang in dezen toestand de aanstekelijke eigenschappen bewaard blijven, is niet met zekerheid te zeggen. De cholerasmetstof wordt door karavanen niet meer overgebracht, wanneer de reis langer dan drie weken duurt. Daarbij komt echter in aanmerking, dat de droge bodem der woestijn geen splijtzwammen bevat, en dus geen miasmatische infectie kan bewerken. Daarentegen is een geval van veel langduriger onveranderde bewaring in München waargenomen. Eenige metselaars krabden daar de kalk af van de muren eener kamer, die 6 of 7 jaren vroeger voor pokkenlijders was gebruikt, en daarna gewit was. Zij kregen allen de pokken.
Gesteld nu dat de splijtzwammen, 't zij onder of boven den grond, in eene vloeistof die bestanddeelen vinden, die haar het onveranderd behoud harer eigenschappen waarborgen, dan zullen zij, in ons lichaam gebracht, ook als smetstoffen werken. Wij zagen reeds vroeger, dat zij daartoe met de lucht in de longen moeten doordringen. Doch hoe komen zij in de lucht?
Men meende vroeger, dat zij bij de verdamping door de opstijgende waterdeeltjes werden medegevoerd, om dan, als zoogenoemde zonnestofjes, in de lucht te blijven rondzweven. Daargelaten nog, dat deze voorstelling allicht de splijtzwammen zou doen verwarren met de zonnestofjes, die, in vergelijking met haar, ware rotsblokken zijn, is deze voorstelling ten eenenmale onjuist. Wanneer men water, dat eenige vaste bestanddeelen bevat, door koking laat verdampen, kunnen de opstijgende lucht- en dampbellen, wanneer zij aan de oppervlakte uiteenspatten, kleine hoeveelheden vocht, met de daarin bevatte vaste stoffen, in de hoogte slingeren. Heeft de verdamping echter bij de gewone temperatuur plaats, dan verdwijnt ook niet de kleinste hoeveelheid der vaste stoffen. Op deze eigenschap berusten de nauwkeurigste gewichtsbepalingen der scheikunde. Het door de branding der zee opgezweepte schuim kan door den wind op groote afstanden worden vervoerd, en met dat schuim het in het zeewater bevatte zout. Doch bij verdamping gaat geen enkele zoutmolekule met den opstijgenden waterdamp mede.
| |
| |
Ten overvloede heeft Nägeli door proeven bewezen, dat splijtzwammen noch uit het water, noch uit den bodem door opstijgende dampen of luchtstroomingen kunnen worden weggevoerd. Om het eerste aan te toonen, dompelde hij in eene rottende, aan splijtzwammen rijke voedingsvloeistof een glazen klok of stolp, in welke de lucht eerst door verhitting van zwammen was bevrijd. Onder die klok, drijvende op de rottende vloeistof, was een bakje geplaatst, dat eveneens eene goede voedingsvloeistot, maar geen splijtzwammen, bevatte. Schoon nu de beide vloeistoffen slechts door eene luchtlaag gescheiden waren, en de rottende vloeistof gemakkelijk kon verdampen, bleek het dat de tweede vloeistof zelfs na maanden onveranderd bleef, zoodat er dus geen enkele splijtzwam in was overgebracht. Om het tweede te bewijzen liet hij in eene dubbel gebogen buis lucht, die hij vooraf van zwammen zuiverde, strijken door een met rottende vloeistof gedrenkt mengsel van zand en steentjes, en daarna door eene van zwammen bevrijde voedingsvloeistof. Ook hier waren de beide stoffen slechts door de lucht van elkander gescheiden. Voortdurend werd met den luchtstroom de damp der rottende vloeistof naar de andere overgevoerd. Doch ook hier bleef het resultaat hetzelfde: in de tweede vloeistof vertoonde zich geen enkele splijtzwam.
Wij kunnen dus als regel vaststellen, dat de splijtzwammen eerst in drogen toestand in de lucht kunnen komen. Daarbij kunnen zich twee verschillende gevallen voordoen. Dikwijls is de adhaesie tusschen de droge zwammen en de voorwerpen waarop zij zich bevinden zóó gering, dat zij door zwakke luchtstroomingen gemakkelijk kunnen worden medegevoerd. Dit is in den regel het geval met de splijtzwammen van den bodem. Bevat daarentegen de vloeistof, waarin zij zich ontwikkelen, stoffen, die bij de verdamping als eene min of meer taaie, kleverige massa achterblijven, dan dient deze massa als bind- of kleefmiddel, en in dit geval is de een of andere krachtiger werking, stooten, wrijven of iets dergelijks, noodig, om de zwammen vrij te maken. Het laatste geldt bijna altijd voor de smetstoffen, die zich in ons lichaam ontwikkelen. Doch hier heeft ook bijna altijd eene losmakende mechanische werking plaats. Het aanraken, wrijven, krabben of schudden van de huid, van het linnengoed en van de verschillende meubelen in de omgeving van den lijder is voldoende om de contagieuse splijtzwammen los te maken, vooral wanneer zij gedeeltelijk zijn ingedroogd.
| |
| |
Kunnen wij derhalve als bewezen beschouwen, dat de splijtzwammen slechts gevaarlijk zijn, wanneer zij in den vorm van uiterst fijne stofdeeltjes in de lucht zijn opgenomen, toch kan dit voor ons nog geen reden tot gerustheid zijn. De passaatwinden voeren somtijds eene ongeloofelijke menigte stof dwars over den Atlantischen Oceaan van Amerika naar Afrika en Europa, en de op die wijze over duizenden van mijlen voortgedreven stofjes zijn vele malen grooter en zwaarder dan de splijtzwammen. Daarenboven is in de verspreiding van stofdeeltjes, die alleen door de steeds afwisselende luchtstroomen tot stand komt altijd iets onvoorziens, iets grilligs, dat met den zonderlingen loop van vele aanstekelijke ziekten geheel overeenstemt. Slechts dit kunnen wij met zekerheid vaststellen, dat men voor de besmetting dier onzichtbare stofwolken des te veiliger is, naarmate men, èn wat tijd, èn wat plaats betreft, verder verwijderd is van den oorsprong der besmetting.
Wij hebben tot nu toe de resultaten gevolgd van Nägeli's wetenschappelijke onderzoekingen. Thans zullen wij zien, welke gevolgen zijne theorie heeft voor de gezondheidsleer, en achtereenvolgens nagaan, wat hij uit de boven zooeven besproken feiten en stellingen afleidt omtrent de hygiënische eigenschappen van het water, de lucht en den bodem; om te eindigen met de praktische wenken die zijn systeem geeft op het punt van desinfectie, afvoer van faecaliën, lijkbegraving en zorg voor den gezondheidstoestand onzer woningen.
In de theorieën omtrent den aard en de werking der aanstekelijke ziekten heeft tot nu toe het water eene groote rol gespeeld. Eeuwen geleden schreef men het ontstaan van epidemieën toe aan de Israëlieten, die het water van bronnen en putten vergiftigden, en trachtte zich te beveiligen door de arme beschuldigden te vuur en te zwaard te verdelgen. Laat men tegenwoordig de Joden buiten spel, het water wordt nog steeds met wantrouwen beschouwd. Verbetering van drinkwater wordt dan ook als de eerste en allernoodzakelijkste voorwaarde voor de verbetering van den gezondsheidstoestand gehouden.
In hoeverre dit wantrouwen door de nieuwere theorie wordt gerechtvaardigd, is niet moeielijk na te gaan.
De verontreinigingen, die in het water voorkomen, kunnen tot de volgende vier groepen worden teruggebracht.
| |
| |
In de eerste plaats anorganische of organische stoffen, die al of niet oplosbaar, doch voor de gezondheid onschadelijk zijn. Hiertoe behooren een aantal minerale zouten, die het water aan den bodem ontleent. Zijn zij oplosbaar, dan behoudt het water zijne heldere kleur. De vermenging met zulke bestanddeelen brengt het onderscheid te weeg tusschen bronwater en regenwater, en het is bekend, dat men om den smaak in den regel aan het eerste de voorkeur geeft. In vele gevallen werken die opgeloste zouten zelfs geneeskrachtig. Zijn de bestanddeelen daarentegen onoplosbaar, zooals bijvoorbeeld zand en klei, dan veroorzaken zij eene meer of minder sterke troebeling in het water. Zulk water ziet er in onze oogen slecht uit, en is uit een aesthetisch oogpunt af te keuren. Doch indien de daarin bevatte stoffen op zichzelven onschadelijk zijn voor ons organisme, blijven zij dit ook in het water.
Tot de tweede groep van verontreinigingen behooren de giftige scheikundige verbindingen, zooals lood-, koper- en arsenikzouten. Deze zijn slechts dan niet gevaarlijk, wanneer de opgeloste hoeveelheid zóó gering is, dat zij op ons lichaam geen invloed kan uitoefenen. In alle andere gevallen zijn zij schadelijk; doch het gebruik van zulk water kan slechts de bekende karakteristieke vergiftigingsverschijnselen, en geen epidemische ziekten veroorzaken.
De derde groep bevat de lagere organismen, zwammen en hare ontledingsproducten, dikwijls ook rottingsproducten - met uitsluiting echter van de eigenlijke miasmatische en contagieuse smetstoffen. Onder al deze organismen kunnen de splijtzwammen gevaarlijk worden, wanneer zij in groote hoeveelheden uit het spijsverteringskanaal in het bloed worden opgenomen. Wij zagen reeds dat deze gevallen uiterst zeldzaam zijn. Zelfs rottingsproducten, die in grootere hoeveelheid in het bloed septische infectie (bloedbederf) veroorzaken, zijn volgens Nägeli in de hoeveelheden, die men er zelfs in het meest bedorven water van vindt, ten eenenmale onschadelijk. Andere mikroskopische verontreinigingen, algen bijvoorbeeld, die met hare sporen zelfs in het zuiverste bronwater voorkomen, kleine dieren en de ontledingsproducten, die na hun dood ontstaan, zijn eveneens onschadelijk. 't Is waar, zegt Nägeli, het is niet appetijtelijk water te drinken, waarin we weten, dat zich kleine dieren bevinden - maar evenmin is het appetijtelijk wormpjes te eten, zooals ieder die kersen eet bij dozijnen doet. Zeker is het, dat deze dieren sterven, zoodra zij in de maag komen.
| |
| |
Wij herinneren hier, dat wij de schadelijkheid van het water alleen bespreken in verband met epidemische ziekten. Met het water kunnen bijvoorbeeld de eieren van sommige ingewandswormen worden opgenomen, die ontegenzeggelijk in ons lichaam zeer onaangename gasten zijn. Maar bij ons onderwerp kunnen wij die schadelijke werking buiten rekening laten.
De laatste groep bevat de eigenlijke smetstoffen, en dus de splijtzwammen der miasmen en der contagiën. De eersten vormen zich in den natten bodem, in moerassen, in grondwater, op natte houten wanden (bijvoorbeeld in het kielruim van oude schepen). Zij behouden in het water zeer lang hare kenmerkende eigenschappen, en kunnen dus langs dien weg gemakkelijk verspreid worden. Met het water komen zij echter niet in de longen, maar in het darmkanaal, en wij weten dat zij daar bijna altijd onschadelijk zijn.
De contagiën verliezen daarentegen hunne eigenschappen in water zeer snel, en zijn daarenboven in het water slechts in uiterst geringe hoeveelheden aanwezig. En ook zij komen in het darmkanaal, waar zij geen kwaad doen.
Absoluut onmogelijk is dus volgens Nägeli de besmetting door drinkwater niet, maar de waarschijnlijkheid van zulk eene besmetting is veel geringer dan die, om op een spoortrein een arm of been te breken. Nägeli stelt dan ook de waarschuwing tegen slecht drinkwater, als voorbehoedmiddel tegen epidemische ziekten, gelijk met de waarschuwing om niet per trein te reizen, als voorbehoedmiddel tegen beenbreuk.
Tot staving van deze theoretische beschouwingen voert Nägeli een aantal voorbeelden aan, waarvan wij er hier enkele laten volgen.
Het troebele van het water is veelal een gevolg van eene verontreiniging met humuszelfstandigheid. Bij het koken nu van vele vruchten en groenten heeft juist humusvorming plaats, die aan de donkere kleur kenbaar is. Groote hoeveelheden van die zelfstandigheden worden door ons niet alleen straffeloos gegeten, maar zelfs zijn de gekookte spijzen in den regel voor ons gezonder dan de rauwe.
Splijtzwammen en rottingsproducten, in veel grooter hoeveelheid dan zij ooit in het drinkwater voorkomen, bekomen ons voortreffelijk in den vorm van kaas, zure melk, zuurkool, mispelen en ‘adellijk’ wildbraad.
In sommige moerassige streken van Noord-Duitschland behelpen zich de bewoners het geheele jaar door met regenwater,
| |
| |
dat zij in groote houten tonnen verzamelen, en dat bij het stilstaan zeer spoedig bederft. Hunne gezondheid lijdt er niet onder.
Ten slotte nog een enkel voorbeeld uit het land der cholera bij uitnemendheid, uit Engelsch Indië. In Kassim-Bazar, eene stad aan een zijtak van den Ganges, heerschte eene hevige cholera-epidemie. De stad Naja-Bazar, die een kwartier verder stroomafwaarts lag, bleef verschoond, niettegenstaande de bewoners geen ander drinkwater hadden dan dat van de rivier, die op dat tijdstip een zeer lagen stand had, en waarin de bewoners der aangetaste plaats zich baadden, hunne kleederen wieschen en zelfs, volgens Indisch gebruik, de lijken der choleralijders wierpen.
Wil men de wiskundige zekerheid hebben, dat het drinkwater onschadelijk is, dan moet men er door langdurig koken de zwammen in dooden of althans werkeloos maken. Maar dan moeten ook al onze spijzen onmiddellijk voor het gebruik gekookt worden. En dan blijven wij toch altijd met iedere ademhaling meer splijtzwammen uit de lucht in onze longen voeren, dan een overvloedig gebruik van onzuiver drinkwater in ons darmkanaal zou kunnen brengen.
Terwijl jong en oud, door elkander genomen, ongeveer een halven liter water per dag drinkt, ademt de mensch dagelijks meer dan 8000 liters lucht in.
De splijtzwammen der miasmen en contagiën kunnen in drogen toestand door de lucht gemakkelijk worden opgenomen en medegevoerd. Zulke lucht is dan gevaarlijk. Ongelukkig geeft de wetenschap geen enkel middel aan de hand om die onzuivere lucht te herkennen.
Ons oog helpt ons hierbij niet. Want de zichtbare stofdeeltjes kunnen slechts door hare mechanische werking gevaarlijk worden, - zooals kolen- en ijzerstofjes in de longen van fabriekarbeiders. De smetstoffen echter zijn onzichtbaar.
Men heeft in den neus een wachter willen zien voor de longen, en beweerd, dat kwalijkriekende en stinkende lucht altijd gevaarlijk was. Zij is dit echter slechts in zoover, als iedere onaangename aandoening van ons zenuwstelsel op ons geheele gestel ongunstig terugwerkt. Natuurlijk komen ook hier de gevallen niet in aanmerking, waarin de lucht vermengd is met gassen of dampen, die op zich zelf schadelijk of giftig
| |
| |
zijn, zooals koolzuur in overmaat, kooloxyd, zwaveligzuur, kwikdamp en vele anderen. De vergiftigingsverschijnselen toch, die zich dan voordoen, hebben met de smetstoffen niets te maken.
Men kan zelfs verder gaan, en beweren dat stoffen, die verrotten of bederven, onschadelijk zijn, zoolang zij stinkende uitwasemingen voortbrengen. Want slechts zoolang de stof in vochtigen toestand is, kan zij gassen ontwikkelen. Is zij verdroogd, dan houdt de gasvorming op, maar dan eerst worden de smetstoffen, die zij bevatten kan, vatbaar om in de lucht te worden opgenomen.
Daar alle riekende stoffen gasvormig of vluchtig zijn, en de smetstoffen niet, kan de reuk ons nooit voor hare aanwezigheid waarschuweń.
Bij den tegenwoordigen stand onzer kennis omtrent de verschillende vormen van splijtzwammen geeft het mikroskopisch onderzoek der lucht geen vertrouwbare resultaten.
Ook de experimenteele methode, namelijk de directe proefneming met bepaalde luchtsoorten op voedingsvloeistoffen, heeft geen bevredigende uitkomsten opgeleverd, niettegenstaande Nägeli zich sedert het jaar 1868 met dit onderzoek heeft beziggehouden.
De eenige weg, dien men kan inslaan, om de meerdere of mindere gevaarlijkheid der lucht te beoordeelen, is het onderzoek naar haren oorsprong. Zoo kunnen de luchtstroomingen, die ons worden toegevoerd uit moerassen met dalenden waterspiegel, of die op haren weg vele uitgedroogde, in bederf overgegane organische stoffen ontmoet hebben, ons lichaam miasmatisch voorbereiden, of miasmatische ziekten veroorzaken.
Te betreuren is het, dat men geen praktisch bruikbare middelen kent, om de lucht van de gevaarlijke smetstoffen te zuiveren. Door een goedgeconstrueerden respirator zou dit doel kunnen worden bereikt. Wanneer men de lucht, vóór de inademing door neus of mond, door een natte spons of door natte doeken liet strijken, zouden de smetstoffen in onze longen onmogelijk kunnen doordringen. Maar wie zou gedurende een epidemie of tijdens zijn verblijf op een miasmatischen bodem, dag en nacht, wellicht weken lang, zulk een slot voor den mond kunnen dragen! Daarbij zou het verwijderen van zulk een toestel gedurende eenige weinige oogenblikken - bijvoorbeeld om te eten of te drinken - alle moeite en zorg weer ongedaan kunnen maken.
Slechts bij een kortstondig verblijf in eene besmette omgeving
| |
| |
of op een miasmatischen bodem zou dit middel kunnen worden toegepast. In die gevallen verdient het werkelijk aanbeveling.
De lucht ontleent hare hygiënische eigenschappen voor een groot deel aan den bodem. Aan den bodem heeft eene bepaalde streek hare gezondheid of ongezondheid te danken. De lucht treedt in den regel slechts als tusschenstof, als draagster van de smetstoffen op.
Splijtzwammen zullen zich in den bodem slechts ontwikkelen waar water aanwezig is. Vochtige lucht alleen is niet voldoende. Een voortdurend droge bodem is dus niet gevaarlijk, maar evenmin een bodem die voortdurend nat is. Uit den laatsten toch kunnen de splijtzwammen niet in de lucht overgaan.
Hoe zwaarder de bodem is, dat wil zeggen, hoe fijner zijne poriën zijn, des te langer zal hij het regenwater tegenhouden. In een kleiachtigen of leemachtigen grond zullen zich dus, na langdurige regens, vele splijtzwammen kunnen vormen; waar echter de bodem uit zand of grint bestaat, zal dit in veel mindere mate het geval zijn.
Bij aanwezigheid van water kunnen de splijtzwammen in elken grond leven. Want ook de zuiverste bodem bevat humuszure ammoniak, die wel geen uitstekend, maar toch een voldoend voedsel voor de zwammen oplevert. Het ammoniak kan namelijk overal aan de lucht, en het humuszuur aan de teelaarde of aan den plantengroei worden ontleend.
Doordringing van den bodem met krachtiger voedingsvloeistoffen, bij voorbeeld met faecaliën, werkt slechts dan schadelijk, wanneer de oppervlakte van tijd tot tijd droog kan worden. Maar ook dan nog zullen de bij het drogen overgebleven kleverige stoffen de zwammen krachtig tegenhouden. Eindelijk weten wij, dat eene groote concentratie van de voedingsvloeistof op het leven der zwammen nadeelig werkt.
Doch niet slechts van boven af, ook van onderen af kan de bodem door het grondwater worden bevochtigd. Indien nu dit grondwater steeds op hetzelfde peil bleef, zouden de zwammen alleen in de bovenste lagen van dit water en de onderste, door capillaire werking bevochtigde deelen van den bovenliggenden grond kunnen leven, en ook aan die plaats gebonden zijn. Maar ook de onderaardsche waterspiegel verandert. Op sommige plaatsen van ons vaderland houdt die verandering gelijken tred
| |
| |
met die van den waterstand in de nabijzijnde groote rivieren, gelijk het bij hoogwater in onze kelders doordringende kwelwater bewijst. Daalt de waterspiegel weder, dan worden gedeelten van den bodem, die eerst nat waren, en waarin zich dus splijtzwammen vormden, weder droog en te gelijker tijd worden de in dien bodem bevatte splijtzwammen transportabel - en dus gevaarlijk. Inderdaad heeft men reeds voor jaren op verschilde plaatsen waargenomen, dat het vallen van het grondwater telkens gevolgd werd door het uitbreken van typhus. Doch eerst de kennis van de levenswijze der splijtzwammen heeft de eenvoudige verklaring van dit verschijnsel kunnen geven.
In den bodem, zoowel als daarbuiten, voeren de verschillende zwammen haren strijd om het bestaan. Andere plantaardige organismen kunnen niet met goed gevolg concurreeren, omdat zij het voor hunnen groei onmisbare licht missen. Gistzwammen hebben suiker noodig, die zij in den grond niet vinden. Schimmels daarentegen vinden in een vochtigen, niet natten, bodem een gunstig terrein, vooral wanneer de voedingsvloeistof voor de ontwikkeling der zwammen te geconcentreerd is. En hebben zij zich eens van dat terrein meester gemaakt, dan kunnen zij, ook als het later onder water wordt gezet, de vorming van splijtzwammen verhinderen.
Uit den bodem kunnen de splijtzwammen slechts door onderaardsche luchtstroomingen in de lucht komen. Die stroomingen kunnen in de eerste plaats veroorzaakt worden door de afwisseling van temperatuur. Bij sterke afkoeling van de bovenste lagen, bijvoorbeeld des nachts, ontwijkt de warmere lucht uit den bodem. Deze regelmatige stroomingen dringen echter niet veel dieper door dan 1 meter onder de oppervlakte. Maar er zijn nog andere oorzaken. De in den grond doordringende regen verdringt de bodenlucht. Heeft hij slechts de oppervlakte bevochtigd, dan wordt deze door verdamping afgekoeld, evenals bij de nachtelijke uitstraling en met hetzelfde gevolg. Ook een plotselinge daling van den barometer, en derhalve eene vermindering van de uitwendige luchtdrukking kan de grondlucht doen uitstroomen. Dezelfde uitwerking kunnen winden hebben, die aan de oppervlakte als het ware eene trekking teweegbrengen.
Niet gering is hier ook de invloed der menschelijke woningen, wier temperatuur, vooral des winters, die van de buitenlucht en van de grondlucht zeer overtreft. Hoe dichter de muren, hoe
| |
| |
beter gesloten de deuren en vensters zijn, des te meer zal de woning werken als een schoorsteen, die de grondlucht met hare splijtzwammen opzuigt en allereerst in de huizen zelven brengt.
Niet altijd bewegen zich die luchtstroomingen in verticale richting. Op plaatsen waar de bodem met eene ondoordringbare klei- of leemlaag, of met eene weinig doordringbare - althans splijtzwammen tegenhoudende - laag van humus of graszoden bedekt is, kunnen zij zich over groote uitgestrektheden in meer of min horizontale richting bewegen. Overal waar die beschuttende laag wordt weggenomen, heeft uitstrooming plaats. Zoo kan de in letterlijken zin op den grond gebouwde schamele woning voor de miasmen van den bodem beveiligd zijn, terwijl het onmiddellijk daarnaast gelegen groote huis, met zijne diepe kelders, aan de opstijgende smetstof is blootgesteld.
Gevaarlijker nog dan de afwisselend natte en droge lagen van den ondergrond zijn de moerassen. Hier vinden de splijtzwammen in ruime mate alle voorwaarden voor haar bestaan, en ontwikkelen zich in groote hoeveelheden. Daalt in zulk een moeras de waterspiegel, dan zien wij weldra de buiten het water uitstekende plantendeelen bedekt met eene grauwe korst van slib, dat spoedig opdroogt, door den wind, die de planten, waaraan het bevestigd is, schudt en slingert, wordt losgemaakt en in den vorm van stof, met de daarin rijkelijk voorhanden splijtzwammen op verren afstand kan worden medegevoerd. Iets dergelijks heeft plaats, wanneer het water na langdurige overstroomingen weder afzakt, of wanneer door bemaling plassen worden uitgedroogd. In de omgeving, vooral in die streken, welke ten opzichte van den uitdrogenden bodem onder den heerschenden wind gelegen zijn, treden dan dikwijls miasmatische koortsen gedurende geruimen tijd op.
Uit het voorgaande blijkt, dat de schadelijke werking van den bodem op twee wijzen met goed gevolg kan bestreden worden - òf door hem voortdurend nat, òf door hem voortdurend droog te houden. Deze regeling van het waterpeil is echter, wat het grondwater betreft, meestal met zeer groote moeielijkheden verbonden. Moerassige streken bestendig geheel onder water te houden verdient uit een oeconomisch oogpunt geen aanbeveling. Maakt men zulk een grond droog, bijvoorbeeld door draineering, dan zal het eerste gevolg waarschijnlijk eene epidemie zijn, die in hevigheid alle vorige overtreft. Maar, daar de oorzaak van de kwaal is weggenomen, zal deze epidemie
| |
| |
dan ook de laatste zijn. Heeft de uitdroging slechts oppervlakkig plaats gehad, zoodat de ondergrond toch vochtig blijft, dan vormt weldra de rijke humuslaag in verband met den krachtigen plantengroei eene zeer voldoende beschuttende laag.
Indien het slechts de vraag is om eene kleine uitgestrektheid voor de uit den ziekelijken bodem opstijgende luchtstroomingen te beveiligen, kan de bedekking met eene laag teelaarde of graszoden goede diensten bewijzen.
Zoodra men wist, dat bepaalde ziekten van den eenen persoon op een anderen kunnen worden overgebracht, en dat bij die overbrenging eene smetstof werkzaam is, die zich kan vasthechten aan allerlei voorwerpen, waarmede de lijder in aanraking kwam, beproefde men kleederen, beddegoed, gereedschappen en woningen van de smetstof te zuiveren. Gelijk van zelf spreekt kon deze desinfectie alleen tegen de contagiën gericht zijn.
Bij gebrek aan kennis van den aard der smetstoffen, nam men aan, dat deze organische verbindingen zijn, en beproefde nu de desinfectie met middelen, aan welke men het vermogen toeschreef om zulke verbindingen te ontleden, zooals chloor, zwaveligzuur en zelfs azijndamp. Ook hier liet zich de schadelijke invloed gevoelen van de verkeerde opvatting, volgens welke de aanwezigheid van smetstoffen door den reuk zou zijn waar te nemen. Men desinfecteerde tot de stank verdwenen was, en meende nu veilig te zijn.
Hetgeen wij thans omtrent de smetstoffen weten, noodzaakt ons in de eerste plaats een onderscheid te maken tusschen den natten en den drogen toestand. Natte smetstoffen worden slechts door eene zeer hooge temperatuur - 130 graden Celsius - onfeilbaar gedood. Kookhitte doodt ze meestal niet, doch ontneemt haar hare schadelijke eigenschappen, hetgeen voor het doel der ontsmetting volkomen hetzelfde is. Door overbrenging in eene andere omgeving gaan de contagiën spoedig in rotting over, en ook van dat oogenblik af zijn zij onschadelijk. Zijn de smetstoffen uitgedroogd en in de lucht opgenomen, dan staat ons geen enkel middel ten dienste, om haar onschadelijk te maken.
De tegenwoordige antiseptische (bederfwerende) middelen kunnen slechts de, op zich zelve gunstige, rotting eenigen tijd tegenhouden, doch zij dooden de splijtzwammen niet.
| |
| |
Daar wij weten, dat splijtzwammen droog moeten zijn om in de lucht te worden opgenomen, kunnen de contagiën geen kwaad doen, zoolang de stoffen waarop of waarin zij zich bevinden, nat blijven.
Passen wij deze resultaten op eenige bekende gevallen toe, dan komen wij in de eerste plaats tot het besluit, dat excrementen in natten toestand niet gevaarlijk kunnen zijn, en dat dus het desinfecteeren van de dejectiën van den lijder, van de privaten en van den inhoud van beerputten minstens overbodig is. Daarenboven houden de bijgevoegde zuren de rotting tegen, welker producten alleen dan schadelijk kunnen zijn, wanneer zij in groote hoeveelheid in ons bloed worden opgenomen. Met de hier besproken stoffen kan dit bezwaarlijk plaats hebben. Liet men de rotting daarentegen ongehinderd voortgaan, dan zouden de contagiën hare eigenschappen stellig verliezen.
Gevaarlijk daarentegen kan het ruimen worden van secreetputten bij het begin eener epidemie, gelijk dit op sommige plaatsen van politiewege is voorgeschreven. De wanden toch van die putten, die oorspronkelijk met vloeistof bespeold waren, worden dan droog, en de daarop aanwezige splijtzwammen worden daardoor geschikt, om in de lucht te worden opgenomen en vervoerd.
Kan men dus de excrementen van den lijder, wanneer zij, in hun geheel, tijdig worden weggevoerd, als onschadelijk beschouwen, dit is niet het geval met de velerlei afscheidingen van zijn lichaam, waarmede zijne omgeving in aanraking kan komen. Deze kleine hoeveelheden, waarin zich zeer zeker contagiën bevinden, hechten zich aan kleederen, linnen- en beddegoed, gordijnen, behangsels, tapijten, zolders, vloeren en gereedschappen. Zij verdrogen daar spoedig, en komen dan met de lucht door mond en neus in onze longen. Hier vindt nu de desinfectie het eigenlijke terrein voor hare werkzaamheid. Een eerste regel is deze: alle stoffen, waarop zich ziektedejectiën kunnen bevinden, voortdurend nat te houden. Zoolang dit het geval is, blijven zij onschadelijk. Later kunnen zij gedurende eenigen tijd in kokend water worden gedompeld, en voegt men daar eene kleine hoeveelheid zoutzuur of zwavelzuur aan toe, dan kan men zeker zijn, dat de splijtzwammen gedood zijn. Grootere voorwerpen kunnen met kokend water worden afgewasschen. Om de lucht van de daarin zwevende smetstoffen zooveel mogelijk te bevrijden, kan men de kamer herhaaldelijk
| |
| |
met waterdamp vullen, die zich dan neerslaat op de wanden, welke later zorgvuldig moeten worden afgewasschen.
Zietdaar in hoofdtrekken de methode van desinfectie, die Nägeli als de eenige rationeele beschouwt. Wel is waar is zij niet op stoffen in ons lichaam toe te passen; doch dit bewijst niets tegen haar. Eene inwendige desinfectie toch is ondenkbaar. Elke stof, die verwoestend werkt op de splijtzwammen, wier levenstaaiheid in de organische natuur haar gelijke zoekt - zou op onze weefsels een veel verderfelijker invloed moeten uitoefenen.
Omtrent de faecaliënquaestie, zoowel op het land als in de steden, en de lijkbegraving kunnen aan Nägeli's werk eenige zeer belangrijke opmerkingen worden ontleend.
Voorkoming van bodemverontreiniging is het gronddenkbeeld dat zich in den tegenwoordigen tijd bij de hygiënische voorschriften omtrent den afvoer van faecaliën doet gelden. Is echter die verontreiniging van den bodem schadelijk? Nägeli ontkent dit, en noemt haar veeleer in een poreusen en met splijtzwammen besmetten bodem nuttig, omdat zij boven het grondwater de vorming van schimmels bevordert en die van splijtzwammen tegenhoudt, en in de hooger gelegen lagen wel is waar miasmen kan doen ontstaan, maar hun ontwijken in de lucht verhindert. In een voortdurend natten bodem kan die verontreiniging geenerlei nadeel veroorzaken. In een drogen bodem kan zij, wanneer na langdurige bevochtiging met faecaliënvloeistof eene tijdelijke uitdroging volgt, rottingsproducten in de lucht brengen.
Onder de verschillende stelsels komt het eerst in aanmerking dat, waarbij behalve de faecaliën ook al het gebruikte wasch-, goot- en keukenwater in ongemetselde, gestapelde putten, en dus weldra in den grond worden opgenomen. Door dit stelsel wordt de bodem het meest verontreinigd; uit een hygiënisch oogpunt is het echter onschadelijk, omdat steeds dezelfde uitgestrektheid van den bodem bevochtigd blijft, zonder ooit uit te drogen. Voor een niet zeer poreuzen bodem kan het echter gevaarlijk zijn, ook het regenwater in den grond te laten afvloeien, omdat dit in afwisselende hoeveelheid, nu eens grootere, dan weer kleinere uitgestrektheden van den grond bevochtigt, zoodat dan een herhaaldelijk indrogen van den bodem onvermijdelijk is.
| |
| |
Ook het spoelstelsel, dat de faecaliën in riolen afvoert, is voor de gezondheid onschadelijk - om het even of die riolen goed of slecht gesloten zijn, veel of weinig spoelwater bevatten en met de beerputten of rechtstreeks met de privaten in verband staan. Want in geen geval kunnen uit den vochtigen inhoud dier riolen schadelijke zwammen in de lucht ontwijken en evenmin kan die inhoud in den bodem een afwisselend natten en drogen toestand veroorzaken. Vooral dan verdienen zij aanbeveling, wanneer de inhoud gebruikt wordt voor de besproeiing of bevloeiing van landerijen. Afvoer van den inhoud der riolen in rivieren verdient slechts dan afkeuring, als de hoeveelheid water en de stroomsnelheid gering zijn. Wordt het grondwater als drinkwater gebruikt, en is dit reeds op geringen afstand van de oppervlakte aanwezig, dan kunnen de beerputten schadelijk zijn, doch het spoelstelsel niet.
Tegen de gemengde stelsels, waarbij de eigenlijke faecaliën in tonnen of door pneumatische buizen worden weggevoerd, terwijl het waschwater, keukenwater enz. in riolen afloopt, heeft Nägeli evenmin bedenking, wanneer het streng en consequent kon worden toegepast. Doch dit is nergens het geval. In de stad Rochdale bijvoorbeeld, waar het tonnenstelsel op de meest uitgebreide schaal is ingevoerd, levert de inhoud der tonnen nog geen vierde deel op van de door de bevolking geproduceerde faecaliën. De aldus aan de contrôle onttrokken faecaliën worden meestal op kleine mesthoopen bewaard of hier en daar in hoeken en verborgen plaatsen nedergelegd, waar zij spoedig kunnen uitdrogen, en dan tot het ontwijken van gevaarlijke zwammen aanleiding kunnen geven.
Ook uit een aesthetisch oogpunt verdienen de beide eerste stelsels de voorkeur. Want alleen hier zijn afsluitingen door water (waterclosets) mogelijk, die de verspreiding van stinkende gassen in onze woningen beletten. Daarenboven is hier de afvoer der stoffen aan onze waarneming onttrokken.
Bij het landbouwbedrijf worden de meststoffen dikwijls zonder eenige zorg bewaard, zoodat de bodem van vele dorpen in hooge mate verontreinigd is. Wij weten echter, dat dit niet direct nadeelig is. Slechts moet gewaakt worden voor het tijdelijk uitdrogen. Onschadelijk is in ieder geval een mesthoop, die door voortdurend begieten met beer of andere vloeistoffen vochtig wordt gehouden, en met aarde vermengd en afgedekt is. Dit laatste heeft bovendien het voordeel, dat de mest dan niet door
| |
| |
het regenwater wordt uitgeloogd en dus niet, wanneer zij op de plaats harer bestemming wordt gebracht, de meest werkzame oplosbare minerale zouten heeft verloren.
Uitspreiden van mest op de humuslaag is slechts dan gevaarlijk, wanneer die mest smetstoffen in verschen toestand bevat. Hebben deze smetstoffen eerst door verrotting hare aanstekelijke eigenschappen verloren, dan is de bemesting volkomen onschadelijk. De altijd vochtige humuslaag toch houdt de splijtzwammen vast: daarenboven verliezen deze spoedig hare werkzaamheid onder den invloed van de zuurstof, welke de humus, even als alle andere fijn poreuze zelfstandigheden, gretig opslorpt.
De nadeelige invloed van het begraven van lijken wordt volgens Nägeli zeer overdreven voorgesteld. Vóór de begrafenis kunnen slechts de lijken van hen, die aan eene besmettelijke ziekte gestorven zijn, gevaarlijk worden, en dit gevaar kan men wegnemen, door het lijk zoo spoedig mogelijk in natte doeken te wikkelen. De verrotting, die in het graf weldra begint, ontneemt aan de contagiën hare schadelijke eigenschappen. Beginnen de overblijfselen uit te drogen, dan bevatten zij grootendeels schimmels, die niet gevaarlijk zijn. Rottingssplijtzwammen worden wel is waar door de humuslaag van het kerkhof tegengehouden, doch kunnen langs onderaardschen weg in het drinkwater van naburige huizen komen, en hier gevaarlijk worden.
De doelmatigste behandeling van lijken bestaat hierin, dat men de vorming van splijtzwammen en rottingszwammen zooveel mogelijk tegengaat, en door de vorming van schimmels en het optreden van eenvoudige scheikundige decompositie onmogelijk maakt. Dit kan geschieden, door voor het kerkhof een hoog terrein te kiezen, met drogen en poreuzen bodem, die het regenwater gemakkelijk doorlaat. Verder voorzie men de kist van een waterdicht deksel, doch brenge in de zijwanden en den bodem openingen aan. Eindelijk omgeve men de lijken met keukenzout of andere antiseptische stoffen, of vulle daarmede, na gedeeltelijke verwijdering van de ingewanden, de borst- en buikholte op.
Wat moeten wij doen om onze woningen gezond te houden? Dit is de laatste vraag, die Nägeli in zijn boek behandelt, en hare bespreking zal ook het slot onzer beschouwingen uitmaken.
Van het water, dat wij zelven in onze woningen brengen,
| |
| |
hebben wij, gelijk wij reeds zagen, weinig te vreezen. Bevat het waschwater eene enkele maal smetstoffen, dan zouden die werkelijk door kleine verwondingen van de huid kunnen doordringen in ons lichaam. Zulk water kan echter door voorafgaand koken onschadelijk worden gemaakt. Daarenboven verliezen de smetstoffen, bij gebrek aan voedsel, in het water spoedig hare kenmerkende eigenschappen.
De aan onze huizen grenzende bodemoppervlakte, dus die van straten, pleinen en huizen, moet van dien aard zijn, dat het indringende regenwater den ondergrond niet afwisselend nat en droog kan maken, en dat dit voor de oppervlakte evenmin het geval kan zijn. In elk geval moet de grondlucht niet kunnen ontwijken. Bij de straten kan dit doel bereikt worden door eene goede bestrating en door voortdurende besproeiing. Kan men dit laatste echter niet zoo dikwijls doen, dat zij voortdurend nat blijven, dan is het beter in 't geheel niet te besproeien, maar stof en vuilnis door vegen te verwijderen. Grintwegen en macadamwegen zijn in de nabijheid onzer woningen altijd nadeelig, omdat zij, vooral wanneer zij druk bereden worden, veel stof veroorzaken. Voor wandelplaatsen kan men ze behouden, mits men ze met eene laag van grovere kiezelsteentjes (geen zand!) bedekt, en van tijd tot tijd nat maakt.
Pleinen of tuinen, die met eene humuslaag en plantengroei bedekt zijn, laten het regenwater doordringen en kunnen dus, schoon zij zelven geen splijtzwammen in de lucht toelaten, aanleiding geven tot de vorming van een zieken ondergrond, die gevaarlijk kan worden voor nabijgelegen, door geen beschuttende laag bedekte, plaatsen. De grondlucht, die in onze huizen uit den zieken bodem opstijgen en miasmen met zich voeren kan, dringt daarbinnen door de muren en door de vloeren der kelders. Het laatste kan worden voorkomen door den kelderbodem met eene stofdichte laag (bij voorbeeld eene goed onderhouden leemlaag) te bedekken en steeds nat te houden. In tijden van epidemie kan men, vooral des winters, de opstijgende miasmen eenigszins verwijderen, door enkele ongebruikte kamers in het bovenste deel van het huis sterk te verwarmen, en daarentegen in de woonvertrekken slechts matig, en in de slaapkamers in het geheel niet te stoken. De miasmen zullen dan bij voorkeur den weg naar de verwarmde vertrekken volgen.
| |
| |
Bij de mededeeling der resultaten van Nägeli's onderzoek heb ik mij van alle kritiek onthouden, al komt het mij ook voor, dat enkele zijner gevolgtrekkingen niet boven alle bedenking verheven zijn, en dat hij wel eens uit het oog verliest, dat een toestand, die ons vrijwaart voor het ontstaan van epidemische ziekten, daarom nog niet in alle opzichten een gezonde kan worden genoemd.
De groote waarde van Nägeli's werk schijnt mij dan ook te liggen in de positieve feiten omtrent de levenswijze en de werking der splijtzwammen, die door hem ten grondslag zijn gelegd van zijne leer der epidemische ziekten.
Nägeli is de eerste om te erkennen, dat vele zijner gevolgtrekkingen hypothetische elementen bevatten, en daarom eerst den toets der ervaring zullen moeten doorstaan.
Zooveel is echter zeker, dat wij meer resultaten mogen verwachten van proefnemingen welke op eene rationeele verklaring van goed waargenomen feiten berusten, dan van experimenten, die, zooals onze tegenwoordige desinfectiemethoden, hun gezag aan onbewezen meeningen ontleenen. Zulke meeningen mogen voor velen geloofsartikelen worden, - eene wetenschappelijke waarde mag men haar niet toekennen.
Nog een enkel woord ten slotte. De tot heden toe gevolgde leer, die al wat onrein is en kwalijk riekt voor onze gezondheid schadelijk acht, strookt geheel met een onzer lofwaardigste nationale eigenschappen: de zindelijkheid.
Doch al erkennen wij, dat niet alle vuil voor onze gezondheid schadelijk is, wij beweren daarmede niet, dat zindelijkheid ongezond is. Terecht zegt een duitsch hygiënist: ‘De negentiende eeuw moet boven het standpunt verheven zijn, dat de menschen door vrees voor epidemieën tot zindelijkheid moeten worden gedwongen’.
Ik twijfel dan ook niet, of men zal, met terzijdestelling van alle vooroordeelen, erkennen, dat de onvermoeide en scherpzinnige arbeid van Nägeli, om de leer der epidemische ziekten op wetenschappelijken grondslag te vestigen, dankbare erkenning en waardeering verdient.
Amersfoort, 3 Jan. 1878.
Dr. E.D. Pijzel. |
|