| |
| |
| |
Mevrouw Bosboom's jongste roman.
Majoor Frans, door Mevrouw A.L.G. Bosboom-Toussaint.
Deze jaargang van de Gids mag niet gesloten worden, zonder dat daarin een woord van hulde is gebracht aan het jongste werk van de talentvolle vrouw, die zonder eenige tegenspraak sinds vele jaren de eerste novellist van ons land mag worden genoemd.
Het ware voor haar aangenamer en verrassender geweest, wanneer een jonger medearbeider over haar werk eene nieuwe en frissche beschouwing had geleverd, maar een samenloop van velerlei, meer of minder toevallige, maar steeds te betreuren omstandigheden, is oorzaak geweest, dat aan haar en aan ons dat genoegen is onthouden.
En zoo komt het, dat een oude gediende - op het punt van gepensioneerd te worden - te elfder ure achteraan komt hinken met beschouwingen en waardeeringen, die der schrijfster reeds vijfentwintig jaren bekend zijn en waarvan bij-gevolg voor haar alle geur moet zijn verdampt.
Aan dat uitstel is echter voor dezen veteraan een groot voordeel verbonden. De Majoor Frans heeft inmiddels drie of vier uitgaven beleefd in verschillenden vorm, en is in het fransch, in het zweedsch en misschien nog in meer andere talen overgebracht.
Bovengenoemde veteraan behoeft dus niet meer een gids te zijn - waartoe zijn leeftijd en mindere vlugheid van bewegingen hem ook ongeschikt zouden maken - maar kan zich vergenoegen met de gemakkelijke en bescheidene taak om de uitspraak der openbare meening te notuleeren.
Die uitspraak is deze: dat door haar jongste werk een nieuw licht is opgegaan over de veelzijdigheid van haar talent, over hare psychologische studie, hare karakterteekening, de frischheid
| |
| |
harer conceptie en den rijkdom van hare fantasie. - Majoor Frans is in mijn oog de openbaring eener seconde jeunesse, jong, frisch, krachtig en levenslustig van aanleg en bewerking. Gelijk in het romantische Nassau steeds nieuwe, krachtig-opborrelende weldadige bronnen worden ontdekt, die slechts in den steenen gordel van een bedding behoeven te worden gevat, om aan de menschheid hunne leven- en gezondheidbrengende wateren te bieden, zoo schijnen in 't gemoed van sommige bevoorrechte stervelingen steeds nieuwe bronnen te ontspringen, waaraan hunne natuurgenooten zich kunnen laven en verkwikken.
Aldus in Frankrijk: George Sand; aldus in Nederland: Mevrouw Bosboom-Toussaint.
De beminnelijke en deugdzame hollandsche romancière zal het mij niet ten kwade duiden, dat ik haar naam heb genoemd in verband met hare wel veel-beminde, maar niet beminnelijke fransche kunstzuster. 't Geldt hier toch alleen een merkwaardig verschijnsel op kunstgebied, het verschijnsel, dat twee vrouwelijke auteurs, aan wier pen de wereld een groot aantal werken is verplicht, beide in eene tweede periode van haar talent en van hare scheppingskracht als verjongd en met nieuwe geestesgaven toegerust het letterkundig gebied betreden.
't Heeft mij van Mevrouw Bosboom aangenaam verrast, niet verbaasd.
Al de eigenschappen, die de groote aantrekkingskracht van haar laatsten roman uitmaken, kan men in elk harer vroegere werken terugvinden, maar ze treden er niet zoo op den voorgrond en misten de lijst en de ruimte, voor hare ontwikkeling vereischt.
De gelukkige greep heeft over den uitslag beslist. Ik ben er verre van, te meenen, dat zulks bij iederen kunstenaar het geval zijn zou, en ik wensch niet op te treden als een eenzijdig partijganger voor inspiratie, en inspiratie alleen. Integendeel, inspiratie zonder studie, zonder nauwgezetten arbeid, zonder vermoeiend denken, heeft zelden iets tot stand gebracht. Maar wie Mevrouw Bosboom kent, weet dat het haar allerminst ontbreekt aan de vereischten, die de ingeving doen gedijen en vruchtbaar maken. Hare vrienden hebben, waar zij geroepen werden zich rekenschap te geven van hare zwakke zijde, wel eens den vinger gestrekt naar het soms al te overwegend aandeel, aan de studie en de wetenschap in hare werken der fantasie toegekend; zij hebben wel eens gemeend, dat de frischheid der
| |
| |
romantische schepping en de dramatische werking van roman en novelle daaronder afbreuk leden. Afkeer van oppervlakkigheid, van gemakkelijke triomfen en van dien zekere schrijftant, die uitgaat van de onderstelling, dat het publiek bestaat uit onwetende kinderen, wier hand lichtelijk wordt gevuld, heeft Mevrouw Bosboom er toe gebracht zich zelve steeds de zwaarste en hoogste eischen te stellen, en niet te rusten, voor zij alles kende en wist wat zij meende voor haar onderwerp te moeten kennen en weten. In dit opzicht is zij van dezelfde school als Potgieter, die bij de kleinste aankondiging zich de moeite getroostte kennis te nemen van alles, wat er geschreven was over de stoffe, waarover hij beoordeelend ging spreken. Men leze, ten bewijze, zijne studiën over het schaakspel, bij gelegenheid eener aankondiging van het tijdschrift Sissa, en zoovele andere.
Maar juist deze zwakke zijde ontmoet men niet in haar jongste werk. De kennis, die er in doorstraalt, is die van het maatschappelijke leven onzes tijds, met al zijne vooroordeelen en scheeve verhoudingen, met al zijne verborgene zonden en onuitgesproken ellenden. Het is een boek, zuiver aan karakterteekening gewijd, en wel aan de teekening van een zeer frisch en oorspronkelijk, zoo men wil, een excentrisch karakter, geplaatst in eene omgeving, wel geschikt om het te ontwikkelen tot de type van een meisje van cavalière manieren en mannelijke denkbeelden.
Mannelijke denkbeelden? Onnadenkend heb ik die laatste uitdrukking nageschreven. Rijper en veelzijdiger levenservaring toch is wel geschikt ons tot de overtuiging te brengen, dat, si du côté de la barbe est la toute-puissance, het er verre af is, dat aan diezelfde zijde ook karakter, wilskracht en plichtbesef bij voorkeur of in hoogere mate worden aangetroffen. Aan die toute-puissance faalt maar al te dikwijls één ding: de macht over zichzelven, de zelfbeheersching.
Het jonge meisje, ons door Mevrouw Bosboom met blijkbare ingenomenheid geschilderd, is het eenige karakter te midden van vele karakterlooze mannen, van haren zwakken, aan weelde en spel verslaafden grootvader, van den materialistischen kapitein Rolff, van den even vluchtig verschenen als verdwenen Rudolf von Zwenken. Hoe weinig vleiend de uitspraak voor ons, mannen, klinken moge, Frances' waardeering van ons geslacht is, dunkt mij, maar al te juist:
| |
| |
‘Kan ik het helpen,’ zegt ze tot haar neef Leopold van Zonshoven bij hunne eerste ontmoeting - ‘kan ik het helpen, dat ik dat mannenvolkje zie zooals zij zijn? Zij noemen zich onze heeren en meesters, ze zouden het dolgraag wezen, hoewel het den meesten hunner niet gelukt; en waarom niet? Omdat ze allereerst de slaven zijn van hunne eigene zwakheden, hartstochten en bejagingen; de meeste hunner zijn zoo bitter kleingeestig en onnoozel, dat men ze om den vinger kan winden, als men maar de moeite neemt hun zwak uit te vinden en dat te vleien’. -
Ik schrijf niet verder af, omdat ik het met het tweede deel van Frances' beschouwing niet eens ben. Hare karakteriseering van krachtige en verstandige mannen is onjuist en eenzijdig.
Majoor Frans heeft zelve in haar leven twee krachtige, flinke en verstandige mannen ontmoet, die in geen enkel opzicht aan hare karakterteekening beantwoorden; twee mannen, waarvan de een - Lord William - eene ernstige bladzijde beslaat in haar levensboek; waarvan de ander - Leopold van Zonshoven - geheel haar levensboek vervult sinds den dag hunner ontmoeting.
Het zou allerdwaast zijn, thans nog een analyse te willen geven van een verhaal, dat door iedereen gelezen en herlezen is en tot de populairste boeken behoort, die in de laatste jaren in onze letterkunde zijn verschenen. Op enkele der vele schoonheden van haar jongste werk te wijzen; met het gewapend oog - ter wille van het ambt der kritiek - te trachten hier en daar eene tekortkoming op te sporen, ziedaar de eenige taak, die in dezen oogenblik te vervullen overblijft.
Is de stijl van Brieven verouderd?
Ik geloof het niet, evenmin als ik het geloof van eenigen stijl, die den stempel draagt der oorspronkelijkheid.
De stijl, die al lang had behooren verouderd en afgeschaft te zijn, maar die, helaas, van alle eeuwen, die, helaas, onsterfelijk blijkt te zijn, is le genre ennuyeux, zich openbarende in iederen mogelijken en onmogelijken vorm, in het verhaal, in den historischen en zedenroman, in het drama, zelfs in het Essay.
Wie er aan twijfelen mocht, of de vorm van Brieven nog van onzen tijd is, leze Majoor Frans, en hij zal - bij dergelijke behandeling - vast overtuigd zijn, dat dit genre tot de meest frissche en levendige behoort.
Hoe plastisch, hoe geestig en fijn wordt ons het geheele
| |
| |
liefdedrama van Leopold van Zonshoven en zijne nicht freule Frances Mordaunt in de brieven van den eerste aan zijnen Indischen vriend veraanschouwelijkt; hoe ontrolt zich het geheele tableau vivant der wereld op de Werve en in het stadje Z. in dien epistolairen stijl; hoe charmant lief is het korte postscriptum, door Frances aan den laatsten brief van haren echtgenoot toegevoegd!
Ik zal niet beweren, dat dezelfde uitwerking niet te bereiken zou zijn geweest in een anderen vorm, maar ik geloof, dat de persoonlijkheid van den verteller - van den ooggetuige en held - die zijne eigen geschiedenis en opmerkingen vertrouwelijk mededeelt, zijne indrukken weêrgeeft, zijne verwachtingen uitspreekt en zijne nooden klaagt, eene hoogere mate van plasticiteit aan het boek bijzet.
Ware het verhaal in den derden persoon gehouden, allicht zou de gang der gebeurtenissen afgebroken zijn geworden door bespiegelingen van den auteur-zelven, hetgeen zeker aan de levendigheid der voorstelling schade zou hebben gedaan. Deze fout is volkomen vermeden en van daar in mijn oog de groote waarde van den Majoor Frans als kunstwerk. Maar de vorm is toch niet de grootste verdienste van dit verhaal; zijn grootste verdienste is de teekening der karakters. De hoofdpersoon, de ware heldin, is voortreffelijk geschilderd. Welk een echt-vrouwelijk gemoed openbaart zich te ieder uur in het schijnbaar zoo ruwe, opvliegende meisje, dat door aanleg en omstandigheden in de eerste plaats de vastheid van haar wil, de onbuigzaamheid van haar karakter heeft ontwikkeld, met verwaarlozing, met minachting zelfs van die vormen, die wij bij voorkeur de zachte en beminnelijke, de aantrekkelijke en vrouwelijke noemen, wellicht omdat ze in ons oog manifestaties zijn van vrouwelijke zwakheid en inconsequentie, die ons toelachen en onze ijdelheid streelen. Opgevoed in de school des onspoeds en der karakterloosheid, brengt Frances al de mannelijke deugden in beoefening, die haar grootvader mist, maar zij beoefent ze met versmading van de eischen harer sekse, van de eischen der maatschappij en der geijkte wetten van welstand en conventie. Maar hoeveel echte teederheid verbergt zich onder die mannelijke allures! Welk een kieschheid en reinheid van zeden; welk een oprecht en vertrouwend gemoed; hoeveel behoefte aan liefde, aan steun en aan algeheele toewijding, waar haar harte heeft gesproken; welke meêwarigheid en
| |
| |
offerwaardigheid voor het lijden, voor het ongeluk, voor de zonde zelfs!
Hoe klimt bij iedere bladzijde, die wij omslaan van haar levensboek, onze belangstelling en onze sympathie voor dit oorspronkelijk en verheven karakter, en in welk een steeds beminnelijker licht verschijnt ons deze Frances, met hare soldatesque manieren, die 't eerst voor haren neef en voor ons optreedt in de gedaante van ‘een veldwachter, die kiespijn heeft.’
Zoo oorspronkelijk en verheven, als de figuur is, ons door Mevrouw Bosboom geteekend, even fijn genuanceerd, frisch en levendig van voorstelling, tintelend van waarheid en verrassende kleine toetsen is de vorm, dien zij aan de ontwikkeling van dat karakter heeft weten te geven. Waarlijk, Jonker Leopold van Zonshoven is een der schranderste psychologen, die ik ooit heb ontmoet. Hij toont zijne meesterschap niet slechts in zijne studie van het karakter zijner nicht - zeker eene der moeielijkste studiën, welke ooit een pretendent te maken heeft gehad - maar ook in zijne portretten van haren grootvader, den Generaal von Zwenken, en van kapitein Rolff, in zijne schets van Rudolf, van van Beek en Overberg, in het beeld, dat hij ons van de oude freule Sophie Roselaer - de oncle d'Amérique - weet te doen aanschouwen, maar bovenal in de wijze, waarop hij zich-zelf met al zijn deugden en gebreken, met al zijne gevoelens en gewaarwordingen voor ons bloot geeft, haast zou ik schrijven, zijn gemoedsleven voor ons photografieert.
De oude generaal is een type, waarvan de hedendaagsche samenleving - zoo ik vrees - meer exemplaren aanbiedt dan men zou vermoeden. Man van fijne vormen en hoofsche manieren, maar tevens van verfijnde en weelderige behoeften, zwak en hartstochtelijk, aristocraat en toch niet terugdeinzend voor redmiddelen, door eerlijkheid en zedelijkheid veroordeeld, heeft hij zich-zelven en zijn geslacht ten ondergang gebracht, en met al zijne oppervlakkige genegenheid voor zijne kleindochter, haar geheele vermogen aan zijne verkwisting en aan den duivel van het spel geofferd. Met een egoïsme, dat slechts door zijne zwakheid van karakter wordt geëvenaard, savoureert hij de overblijfselen van weelde, zonder schaamte over de opofferingen, die Frances zich daarvoor moet getroosten, of voor de vernederende stelling, waarin hij daardoor tot zijn ondergeschikte, tot kapitein Rolff, wordt gebracht.
Die oude, arme, zwakke edelman is eene figuur, zoo men wil
| |
| |
minder oorspronkelijk en buitengewoon als zijne kleindochter, maar met gelijke kennis en meesterschap in hare geheimste roerselen ontleed.
De overige personen spelen in het drama een ondergeschikte rol. Rolff geeft ons een ruwen, onbeschaafden soldat de fortune weêr, die kapitein is geworden, maar volgens zijne ontwikkeling sergeant had behooren te blijven. Ik zou wel eens die soldaten van het eerste keizerrijk hebben willen zien, die 't tot generaal of maarschalk, tot baron of hertog hadden gebracht. Zouden ze veel beschaafder zijn geweest dan Rolff, al waren ze ook met een dikke laag vernis overtrokken? Voorzeker leert de geschiedenis ons niet, dat zij onzen kapitein op het punt van dankbaarheid en goedhartigheid overtroffen.
Ongemanierd en weinig kiesch moge de adjudant-intendant van het Huis de Werve zijn, hij bezit al de eigenschappen van een trouwen hond en maakt daardoor veel goed. Openhartig gesproken, vind ik zijn gedrag en zijn discours niet zoo grof, als Frances en Leopold het doen voorkomen. Als Frances goed vindt zich negen en negentig maal van de honderd als Majoor te gedragen en te doen beschouwen, hoe kon de arme man dan raden, dat ze 't de honderdste maal als ongepast zou opnemen? Maar Rolff heeft mijne verdediging niet noodig; hij verdedigt zich zelf door zijne aanhankelijkheid, en ten slotte heeft hij zich stellig niet over zijn Majoor en diens Kolonel te beklagen gehad.
De eenige, die zich over dien kolonel - ik bedoel Leopold van Zonshoven - in dit boek te beklagen heeft, is Leopold van Zonshoven zelf. Ziedaar de gevaarlijke zijde van een verhaal in den eersten persoon; de klip, waarop men eenige avarij kan loopen, wanneer men zelf zijne geschiedenis vertelt, in plaats van het door Mevrouw Bosboom te laten doen. De Jonker heeft zich in dit fragment autobiografie niet verschoond; hij biecht eerlijk zijne gebreken en zwakheden, maar hij is verplicht zóo uitvoerig en analytisch rekenschap te geven van iederen stap, dien hij doet, van iedere handeling, die hij verricht en van de beweegredenen, die hem daartoe leiden, dat hij onwillekeurig nu en dan zich zelven een tintje van pedanterie, althans van Tugendheldisme geeft. Ik zeg niet, dat hij pedant is, maar hij geeft er zich soms den schijn van, door overmaat van nauwgezetheid in de beoefening der zelfkritiek. - Wanneer ik hem losmaak van de moeielijke stelling, waarin hij geplaatst werd
| |
| |
door de noodzakelijkheid van zijn eigen beeld te teekenen, vind ik hem een van de edelste, flinkste en meest sympathieke jongelieden, met wie ik ooit in een roman kennis heb gemaakt. Hij verdient ten volle de fortuin van zijne oud-tante; nog meer! hij is ten volle eene vrouw waardig als Frances Mosdaunt, zoowel om zijn ernstig en verstandig karakter, als om den uitnemenden tact en het voortreffelijke beleid, waarmeê hij haar gecourtiseerd en hare achting en haar hart veroverd heeft. De oude freule Roselaer mag tevreden zijn met zulk een erfgenaam, die op zoo kiesche en weldoordachte wijze hare goede en voorzienige bedoelingen wist te verwezenlijken.
Ik zal over het thema van den roman geene bedenkingen in het midden brengen. Er zijn vele rancuneuse oude jufvrouwen, en deze had volle recht het jegens haren zwager te zijn. Zij had een ander en eenvoudiger middel kunnen bedenken om de kleindochter niet te doen lijden voor de zonden van den grootvader; - zij deed het niet, en dat stond haar vrij. Testamenten als het hare zijn er meer geweest; clausules, als zij maakte, wenken en wenschen als zij gaf en uitte, behooren niet tot de onmogelijke, zelfs niet tot de onwaarschijnlijke. Ik heb dus niets tegen dezen erfenis-plot. Ook veroordeel ik den jonker van Zonshoven volstrekt niet, omdat hij niet aanstonds de geheele toedracht der zaak aan Frances mededeelde; hij zou daardoor óf zich zelf óf haar in eene valsche stelling hebben gebracht en zijn doel - haar eerst nauwkeurig te leeren kennen - niet hebben kunnen bereiken. Maar hij had haar de geschiedenis moeten vertellen vóór hij zich verklaarde; hij had zoowel testament als brief moeten toonen vóor of in die beslissende ure. Dat hij het niet deed; dat Frances plotseling van haar grootvader de waarheid moest vernemen, wettigt haar toorn volkomen. Zij had gelijk en hij had schuld.
Wat het incident betreft, na de verbreking van hun engagement ten gevolge van dat misverstand, ik heb er de noodzakelijkheid niet van kunnen inzien. Het karakter van Majoor Frans wint er niet door, nu wij vernemen, dat zij - wel is waar in den uitersten nood - niet zou zijn teruggedeinsd voor een emplooi als écuyère in den circus van Master Stonehorse. Ik had liever gezien, dat zij haar toevlucht had genomen tot het nederige dak van Rolff, en diens gastvrijheid door trouwe zorg had beloond. Al was zij niet bedreven in vrouwelijke handwerken, zij blijkt eene goede huishoudster te zijn en had den ka- | |
| |
pitein een aangenaam te-huis kunnen verschaffen, dat voor haar tegelijkertijd eene eervolle afzondering was.
Daar is nog iets in haar gedrag, waarmede ik mij niet kan vereenigen: hare houding en verhouding tegenover Lord William. Hoe is het mogelijk, dat zij den geslachtsnaam niet kende van den vriend haars vaders, die maanden lang in hun huis vertoefde? Maar dit is een détail. Mijne grieve is van anderen aard. Hoe kon een meisje van 16 of 17 jaar plotseling verliefd worden op een man van den leeftijd haars vaders, zonder dat deze zijnerzijds ooit de minste aanleiding tot die liefde had gegeven? Hoe kon zij à bout portant aan dien man hare liefde verklaren, en - toppunt der omgekeerde rollen - in hartstochtelijke, drift ontsteken, toen hij haar bedaard tot kalmte trachtte te brengen? Hoe kan de duelscène, die er op volgde, worden gerechtvaardigd? Ziedaar, naar mijn inzien, eene zwakke periode in het boek, die blijkbaar door Mevrouw Bosboom alleen is ingelascht, omdat zij haar noodig oordeelde ter ontwikkeling van al de zijden van het karakter van hare heldin; noodig als eene nieuwe beproeving des levens, waardoor zij geworden was wat zij was; noodig ter motiveering van Frances' oordeel - door mij weggelaten - omtrent de krachtige en verstandige mannen. Dit is echter, dunkt mij, geen afdoende reden voor het creëeren van een toestand, die niet waarschijnlijk en niet aantrekkelijk is, en waarvoor wel iets anders te vinden ware geweest door een auteur van hare conceptiegave.
Een zeer aangrijpend incident is de ontdekking - de vingerwijzing - van den waren bedrijver der zoogenaamde valsche handteekeningen van den generaal. De zoon, beticht van het eigen werk zijns vaders! Dergelijke details - en er zijn er vele - schilderen beter dan geheele hoofdstukken.
Ik hoop, dat weldra zal blijken, dat de schrijfster van Majoor Frans al de gaven van haar verstand en gemoed verder wil dienstbaar maken aan de studie van de maatschappij onzer dagen. Indien wat volgt gelijkt aan 't geen voorafging, dan zal de Nederlandsche letterkunde weldra met een nieuw kunstwerk worden verrijkt.
Joh. C. Zimmerman.
|
|