| |
| |
| |
Schetsen uit Algerië.
I. Algiers en de steden nabij de kust, Blidah, Aumale, Médéah, Boghar.
Het was een prachtige Octoberochtend van het jaar 1871 toen het stoomschip de Moëris na eene voorspoedige reis het anker uitwierp voor de stad Algiers.
Voor hen, die nog nimmer den voet op het Afrikaansche strand hadden gezet, leverde het tooneel, dat zich aan het oog vertoonde, veel vreemds en aantrekkelijks op.
De witte huizen der schilderachtige stad liggen tegen eenen heuvel van aanmerkelijke hoogte; daarachter ziet men de donkere bergen van den Atlas en daarboven een zoo helder blauwen hemel, dat men er zich in ons vaderland moeielijk een denkbeeld van kan maken.
De zee was bedekt met schuitjes, die af- en aanvoeren naar de schepen, welke voor anker lagen; het stoomschip, dat juist was aangekomen, werd omsingeld en bestormd door eene massa dier booten, ten einde passagiers en goederen aan wal te brengen.
De krachtige gestalten, die de riemen voerden en de fiere blik uit het gitzwarte oog dier mannen gaven op het eerste oogenblik den indruk, dat men een land ging betreden, welks bevolking op een hoogen trap van lichamelijke ontwikkeling en gevoel van onafhankelijkheid staat.
Moge de eerste gevolgtrekking waar zijn, het bleek mij al spoedig dat deze krachtige mannen verre ten achter staan bij onze minder physiek ontwikkelde menschen, waar het aankomt op gevoel van vrijheid en eigenwaarde.
Toen zij namelijk onder luid getier tegen het schip opklauterden, elkander verdringende, scheldende en vloekende, om zich van de passagiers meester te maken en eenigen zich
| |
| |
zelfs verstoutten tot in de kajuit door te dringen, werden ze met havige stokslagen tot meerdere kalmte gebracht.
Zonder iets in te brengen tegen deze minder heusche bejegening, gingen zij voort elkander den voorrang te betwisten om de reizigers in hunne booten te brengen.
Vele dezer bootslieden zijn Arabieren uit Biscra, die hunnen geboortegrond verlaten hebben, om te Algiers een sommetje gelds te verdienen, waarmede zij later in hun vaderland teruggekeerd het leven kunnen rekken.
Voor geld laten zij zich alles welgevallen; de ruwste scheldwoorden, de grofste bejegeningen en mishandelingen worden door hen in het land der vreemdelingschap met geduld verdragen, ten einde het tijdstip te vervroegen, waarop zij naar den grond hunner vaderen kunnen wederkeeren om onder de schaduw der altijd groene palmboomen rust te vinden.
Hoewel het eerst half zeven was, stond de temperatuur reeds gelijk met die, welke men op den middag van eenen heeten zomerdag hier te lande ondervindt. De Sirocco, die sedert eenige dagen woei en zijn vertragenden invloed op onze zeereis had doen gevoelen, bracht het zijne er toe bij om de warmte reeds zoo vroeg in den morgen zoo fel te maken. Zonder zich in het minst hierom te bekommeren sprongen de Arabieren, die ons naar den wal hadden gebracht, uit de boot, namen de koffers en kisten op den nek en begonnen de hooge en breede steenen trappen te bestijgen, die van de kaai naar de eigenlijke stad voeren.
De kleeding dezer mannen en knapen is uiterst doelmatig en laat hen volkomen vrij in hunne bewegingen.
Eene wijde broek en hemd, waarover de nationale witte burnous geslagen wordt, en eene roode muts maken de geheele kleeding uit dier mannen, wier forsch gespierde armen en beenen geheel onbedekt blijven en die voor het meerendeel barrevoets gaan.
In het logement, waar zij ons brachten, had eene herhaling plaats van hetgeen op het schip was geschied. Wederom werden de Arabieren op dezelfde ruwe wijze teruggedreven en moesten zij de bagage aan den ingang afgeven, zonder dat men hun vergunde het inwendige van het gebouw te betreden.
Onwillekeurig gevoelde ik medelijden met hen.
Op dezelfde plaats, waar nog slechts weinige jaren geleden de Algerijn heer en meester was, bukten thans zijne afstammelingen voor de overheersching van Frankrijk. Met weerzin
| |
| |
was ik getuige van de onmeedoogende wijze, waarop zij behandeld werden, maar op mijne reis zou het mij later blijken dat de Fransche overheersching voor vele streken een zegen is geweest en een einde heeft gemaakt aan de voortdurende twisten en gevechten der stammen onderling, waardoor de lagere bevolking vooral zooveel lijdt.
De heer Ghezzi, consul der Nederlanden te Algiers, ontving ons met de meest mogelijke voorkomendheid en bewees ons al die diensten, waarop men in den vreemde zoo zeer prijs stelt en die men zoo zeer behoeft. Zoowel nu bij onze aankomst, als ook later gedurende het verblijf in het binnenland, toonde hij steeds dat hij tegen geene moeite opzag, waar het gold de onderdanen te helpen van het land, dat hij op zoo waardige wijze vertegenwoordigt.
Ons bezoek bij den legercommandant had ten gevolge dat wij den last ontvingen naar Aumale te vertrekken, ten einde ons te voegen bij eene mobiele colonne, die, onder de bevelen van den generaal de Cérez, Kabylie moest binnenrukken om in de omstreken van den Djurdjurah op te treden.
Ten einde ons voor den tocht gereed te maken, werden veldbedden, tenten, enz. aangeschaft; in alle opzichten hadden we ruimschoots reden van tevredenheid over de beleefde, ja hartelijke behandeling der militaire autoriteiten, die ons in vele behoeften te gemoet kwamen en inlichtingen gaven.
Algiers is eene schoone, schilderachtige stad. Zij bestaat nog uit de meest heterogeene bestanddeelen, zoowel wat bouwtrant der huizen als wat bevolking betreft.
Terwijl de gebouwen in de benedenstad langs den oever der zee en de menigte villa's in de omstreken weinig verschillen van die, welke men in het Zuiden van Frankrijk aantreft, vindt men in het bovengedeelte nog overblijfselen van het oude Algiers, zooals het voor 1830 was.
Men behoeft slechts een enkelen blik in die achterbuurten te werpen om zich te overtuigen, dat de toestand der mindere bevolking verre van gelukkig is. Diepe armoede spreekt u toe uit de nauwe en vuile straten en stegen, waarop de bewoners der sombere, morsige woningen soms uren lang uitgestrekt liggen.
Een stuk brood en eenige dadels, ziedaar het voedsel, waarvan de arme Arabier leeft, terwijl menigeen zelfs geene woning in de achterbuurt kan hebben en den nacht doorbrengt onder
| |
| |
de boogen en galerijen, die voor de openbare gebouwen en koffiehuizen of winkels worden aangetroffen.
De bevolking der hoofdstad bestaat uit Franschen, Spanjaarden, Arabieren, Kabylen, Mooren en vreemdelingen; meer en meer krijgt het Fransche element echter de overhand, en voor hem, die zich beperkt tot de straten en huizen der benedenstad, zou Algiers den indruk geven van eene Fransche zeehaven, bezocht door een groot aantal vreemdelingen.
Ruime pleinen, regelmatig gebouwde straten, goed ingerichte hôtels en koffiehuizen en magazijnen herinneren u aan het leven in eene Europeesche stad, tot zelfs de kermis, die op dezelfde wijze als hier te lande gevierd wordt en waaraan de inlandsche bevolking ruimschoots deelneemt.
De omstreken van Algiers zijn prachtig; sierlijke villa's liggen half verscholen in den weelderigen plantengroei der noordelijke hellingen van de heuvelreeks, die zich langs de zee uitstrekt. Afrikaansche vijgenboomen, rozenlauriers, cactussen en aloës van reusachtige afmetingen bedekken den grond. Op den spoorweg naar Blidah zijn deze gewassen ter weerszijden van den weg geplant en bereiken soms eene hoogte van bijna 2 meter.
De palmboom vindt hier echter nog niet wat hij behoeft en hoewel men beproefd heeft hem hier te laten groeien, zijn alle pogingen mislukt; althans de boomen blijven steeds ver beneden den krachtigen wasdom, dien men zoozeer in de oäsen der Sahara bewondert.
Na een verblijf van 8 dagen verlieten wij de heerlijke stad, die nog lang in mijne herinnering zal blijven, en begaven we ons per spoortrein naar Blidah, waar de militaire remonte ons van paarden zou voorzien.
De spoorwegen in Algiers hebben dezelfde inrichting als in Europa; voor de luchtigheid zijn de waggons echter van balcons voorzien, waarop men vooral 's zomers eene betere plaats vindt dan in de waggons zelf.
Te Blidah hadden wij gelegenheid de Barbarysche paarden te beschouwen, die aldaar tot instandhouding van het ras worden aangefokt.
Na al hetgeen men gewoonlijk van Barbarysche, of zooals ze dikwijls genoemd worden Arabische paarden, hoort, moet ik bekennen dat het mij voorkwam dat de gewone remontepaarden, waarmede de Afrikaansche ruiterregimenten en de geheele Fransche lichte kavallerie bereden zijn, beneden het middelmatige bleven.
| |
| |
Gedurende mijnen tocht zou ik echter ruimschoots gelegenheid krijgen de eigenschappen dezer dieren te waardeeren. Zonder hen en zonder de muilezels en kameelen zou Algerië in den ellendigsten toestand verkeeren, dien men zich denken kan. Onvermoeid, zachtzinnig, voorzichtig en hoogst matig, leggen deze dieren ongehoorde afstanden af over de meest ongebaande wegen, langs afgronden die den ruiter doen duizelen en met angst vervullen, bij eene temperatuur, die Europeesche paarden ten eenemale zou uitputten en reeds na weinige dagen ongeschikt zou maken voor de vermoeiende tochten in het binnenland.
Een weinig halfa (eene soort van lang gras), een handvol gerst en wat water zijn voldoende voor het onderhoud dezer dieren; door hunne soberheid zijn zij in staat streken door te trekken, waar het Europeesche paard van dorst zou versmachten of eenige kameelen noodig zou hebben, om het noodige drinkwater mede te voeren.
Door den oorlog van 1870-71 had de Fransche kavallerie een groot aantal paarden verloren en was de prijs, die anders gewoonlijk 300 francs bedraagt, tot meer dan het dubbele gestegen.
De paardenteelt is geheel in handen van het Fransche gouvernement, dat in elke provincie een remonte heeft opgericht.
De officieren dezer remonten zijn volkomen op de hoogte van het aantal paarden en ontvangen opgaven van alle geboorten, terwijl de Arabieren verplicht zijn hunne paarden, zoodra deze eenen zekeren leeftijd bereikt hebben, bij de remonten ter keuring aan te bieden. Deze zijn gerechtigd de paarden tegen een vastgestelden prijs voor het leger aan te koopen.
Blidah is eene vroolijke, nette stad, omringd door uitgestrekte tuinen, waarin de oranjeboom op weelderige wijze groeit. Vooral in het voorjaar heeft de stad een allerliefst aanzien; de witte bloesems en het donkere groen der boomen verhoogen de bekoorlijkheid harer ligging, en wie Blidah in dat jaargetijde slechts eenmaal zag, zal den vriendelijken indruk wel nimmer vergeten.
Ons verblijf was hier slechts kort; na weinige uren aanvaardden wij de reis naar Aumale, die 4 dagen moest duren en ons langs de plaatsen l'Arba, Tablat en Frénes voerde.
De bagage werd door muilezels gedragen, die ons door den militairen trein waren toegevoegd. Terwijl men op den grooten weg van Algiers naar El Aghouat van een postrijtuig gebruik maakt, worden op de wegen van minder aanbelang zoo als
| |
| |
die, welke wij nu volgden, volstrekt geene voertuigen aangetroffen en neemt alles zijne toevlucht tot de paarden en muilezels, die meer zuidelijk door de kameelen worden vervangen.
Het dorp l'Arba is vrij net en zindelijk en kan aangemerkt worden als een type der Fransche dorpen in Kabylië.
Over het algemeen zijn de kolonisten in Algerië echter niet gelukkig. Voor het meerendeel hebben zij om de eene of an dere reden hun vaderland moeten verlaten en staan hunne handen in vele opzichten verkeerd voor het werk, dat hen hier wacht. De meesten oefenden voorheen in eene der groote steden een of ander handwerk uit, maar bezitten weinig kennis van den landbouw, en zijn dus ook niet in staat al datgene te verwérven wat de vruchtbare streken van Kabylië zouden kunnen opleveren.
Velen stellen zich na eenige vruchtelooze pogingen en grievende teleurstellingen al zeer spoedig tevreden met het gemakkelijke en winstgevende vak van ‘marchand de goutte’ en het aantal herbergen en kroegen, benevens het gebruik van absinth, nemen in Algerië voortdurend toe en zijn bepaald verontrustend te noemen voor deze kolonie.
Het logement stond in alle opzichten ver beneden die, welke men in Hollandsche dorpen aantreft, maar de vermoeienis was oorzaak, dat hier niet zeer op werd gelet; bovendien konden wij er ons op voorbereiden, dat het hoe langer hoe minder zou worden.
Van l'Arba naar Tablat voert de weg door eene prachtige, schilderachtige streek. Hadden wij den vorigen dag vele schoone punten aangetroffen en waren wij meermalen verrukt geweest door de heerlijke vergezichten, dat alles bleef ver ten achter bij hetgeen wij thans te zien kregen.
De bergen van den Kleinen Atlas zijn op de meeste plaatsen kaal; alleen in de valleien groeien gerstplanten en andere struiken, terwijl de dwergpalm zich hier en daar vertoont als de voorbode van zijnen reusachtigen broeder. Op de toppen wordt echter wegens het gebrek aan water weinig of niets aangetroffen.
De hooge punten leveren vergezichten, die door de zuiverheid der lucht zich zoo ver uitstrekken als het menschelijk oog kan reiken en die, door de woestheid van het landschap, een onvergetelijken indruk maken.
Nu en dan ontmoetten wij enkele Arabieren, die te paard
| |
| |
of op eenen muilezel rijden, terwijl hunne vrouwen met de kinderen aan de hand of op den rug met moeite langs de steile hellingen van den ruwen bergweg volgden.
Te l'Arba hadden wij kennis gemaakt met den majoor der genie, die belast was met het aanleggen van wegen en wien daartoe een aantal mannen waren toegevoegd, die aan den opstand in Parijs hadden deelgenomen.
Indien deze menschen in de valleien waren begonnen, zouden zij zonder twijfel het slachtoffer geworden zijn der kwaadaardige koortsen, die hier heerschen. De majoor had echter de humaniteit gehad hun een zeer hoog gelegen punt aan te wijzen, waar zij gelegenheid kregen eerst eenige woningen te bouwen en alle voorzorgen te nemen, die konden dienen om hunnen toestand meer dragelijk te maken.
Ook waren hunne werkuren zoo geregeld, dat zij zoo weinig mogelijk van de warmte te lijden hadden, maar ondanks al deze voorzorgen werden velen weggerukt en zagen de overblijvenden er voor het grootste gedeelte treurig en ziekelijk uit.
Ook de vrije kolonisten dezer streek verkeerden in eenen toestand van diepe ellende. Doctoren waren langs den weg niet te vinden; de eenzaam levende kolonisten konden dus van niemand geneeskundige hulp verwachten, behalve van de genie-officieren, die nu en dan den weg langs reden en dan kina of andere medicijnen volgens hun beste weten en met behulp van hun ‘aide-mémoire’ toedienden.
De meeste huisgezinnen werden door den braven majoor met een bezoek begunstigd, en het was waarlijk treffend, zoo algemeen en zoo ongekunsteld als men hem liet blijken, dat men zijne menschlievendheid erkende.
Nu eens sprak hij eenige opbeurende woorden tot eene bedrukte moeder, die voor het ziekbed van haar kindje zat te schreien en haar vaderland terugwenschte, waar alles zooveel beter was en dat de arme vrouw waarschijnlijk nimmer zou wederzien; dan weder moedigde hij de ongelukkigen aan, die door den ruwen arbeid aan den weg moesten boeten voor de onberaden stappen, waartoe zij zich door slechte raadgevers hadden laten verlokken; overal toonde hij, dat bij hem het hart op de rechte plaats zat en wist hij de waarde zijner weldaden en opbeuringen te verhoogen door al die kieschheid, welke den Franschman zoo zeer eigen is.
Voor mij was hij een type van een goedaardig landheer uit lang vervlogen tijden, wier beschrijving men zoo dikwijls
| |
| |
in oude romans terugvindt; een man die zich bewust is van zijne macht en die zich ten doel heeft gesteld haar geheel en al aan te wenden tot heil van hen, die door het noodlot onder hem waren geplaatst.
Meermalen verklaarde hij dan ook dat de vergeten werkkring in den Atlas hem duizendmaal aangenamer was dan het leven in eene Fransche stad.
Den tweeden nacht brachten we door in eene alleenstaande herberg, Fresnes genaamd. De avond begon te vallen terwijl men het eenvoudig maal toebereidde. Wij zetten ons voor de hut en luisterden naar de verhalen van den majoor, die den jongsten oorlog met Pruisen had medegemaakt, of hoorden naar het schelle droefgeestige blaffen der jakhalzen, die de schemering gebruikten om op hazen en ander klein wild jacht te maken. Langzamerhand verloren de omtrekken der kale, donkere bergen zich in de opkomende nevelen; de duisternis, de afmatting, alles drong ons het avondmaal zoo snel mogelijk te nuttigen en ons neder te werpen op de ellendige legersteden, die ons door een paar werklieden werden ingeruimd.
Den volgenden ochtend werd de tocht reeds vroeg hervat. Het scheen, dat de ellende toenam, naarmate men zich van Algiers verwijderde. Wij reden door een dorp, dat op enkele huizen na geheel verlaten was. Een eind verder waagde men eene nieuwe poging om een dorp te bouwen, in de hoop, dat de gezondheidstoestand daar iets beter zou zijn, maar het eerste wat men had gebouwd, was eene groote steenen omheining voor de begraafplaats; behalve dat stonden er nog slechts 2 huizen.
Arme menschen, die om minder eervolle redenen hun vaderland hebben verlaten en de gevolgen eener verwaarloosde jeugd hier moeten boeten, of die verlokt door allerlei schoonschijnende voorstellingen, en in de hoop spoedig rijk te zullen worden, een nederig doch zeker bestaan verlieten!
Den vierden dag bereikten wij Aumale. Even als alle steden die de Franschen in Algerië gebouwd hebben, is zij door vestingwerken van hoogst eenvoudige soort omgeven. Een steenen muur, met schietsleuven en hier en daar op geweerschotsafstand door kleine uitbouwen geflankeerd, op enkele punten zelfs een klein bastion, waarin eenige stukken geschut in positie zijn gebracht, ziedaar het geheel, dat echter ruimschoots voldoende is om de inwoners te beschermen tegen de aanvallen der Arabieren.
De stad ligt op een klein plateau, dat aan den voet van den
| |
| |
vestingmuur vrij steile hellingen heeft, die met keien en vrij groote steenblokken bedekt zijn.
Aan weerszijden wordt zij door hooge bergen ingesloten. De Dirah en Djurdjurah zijn hiervan de voornaamste; vooral de laatste is zeer hoog en biedt verrukkelijk schoone, woeste tooneelen aan.
Hoog boven den vestingmuur zagen wij de militaire gebouwen, zooals de kazerne, het hospitaal, de woning van den bevelhebber, enz., en toen wij de nauwe poort doorgereden waren, bevonden wij ons in eene ruime, doch zeer armoedige stad, die hoofdzakelijk door de bezetting bestaat. De omliggende gronden leveren weinig op; nijverheid en handel zijn onbeduidend, het misbruik van sterken drank is echter des te grooter.
De stad was vol soldaten der colonne, die binnen weinige dagen in het veld moest rukken. Linie-infanterie, zouaven, turco's, chasseurs d'Afrique, spahis en bergartillerie waren druk in de weer om de laatste toebereidselen te maken voor den tocht of zich in den wapenhandel te oefenen.
Het was niet moeielijk op te merken, dat de zouaven, die certijds met zooveel recht werden geroemd, veel van hunne waarde verloren hadden. De langdurige tijd van rust schijnt verslappend gewerkt te hebben op deze keurbende, waarop voorheen aller oog met bewondering en geestdrift was gericht. De officieren waren voor het meerendeel mannen, die aan ontwikkeling en beschaving zoowel als aan militaire kennis veel te kort kwamen, die jaren lang in mindere betrekkingen hadden gediend en eensklaps gedurende den oorlog tot officier waren bevorderd. Zij gevoelden zich daardoor niet op hunne plaats en hunne levenswijze was alles behalve geschikt om het zoo hoog noodige prestige tegenover den soldaat te handhaven.
Bij hen vond men dan ook veel minder tucht dan bij de turco's of tirailleurs algériens. Moge het dezen mannen nu en dan aan overleg en kalm beraad ontbreken, niemand zal hun voorzeker onstuimige dapperheid en soberheid benevens vele andere militaire deugden ontzeggen. Zij zijn vooral vurig in den strijd wanneer men hen weet op te wekken door de hoop op roof en buit, maar staan in vele opzichten achter bij de Fransche linie-infanterie, die veel meer plichtgevoel bezit.
Wat de spahis betreft, zij mogen de beste ruiters der wereld zijn, orde en tucht moet men bij hen niet zoeken. Toen de korpsen spahis werden opgericht, recruteerden zij zich hoofdza- | |
| |
kelijk onder de Arabische jongelingen van goeden huize, die zelf de kosten van paarden en uitrusting konden bestrijden. Langzamerhand verminderde het gehalte, zoodat men thans dikwerf ergerlijke tooneelen in de gelederen dezer troepen ziet voorvallen, en ongehoorzaamheid en feitelijk verzet tegen de meerderen geene zeldzaamheden zijn.
De spahis worden aangeworven onder voorwaarde niet buiten Afrika te dienen. Toen nu bij den Fransch-Duitschen oorlog sommige escadrons bevel kregen naar Frankrijk te vertrekken, werden er zelfs moorden op onderofficieren gepleegd om het ongenoegen over dezen maatregel te toonen.
Daar men berichten wachtte van de generaals Poitevin de Lacroix en Saucier, die in de provincie Constantine opereerden, was het uur van vertrek der colonne nog niet bepaald, en dit werd voorloopig uitgesteld, toen men de tijding kreeg dat de laatstgenoemde generaal den vijand een gevoelig verlies had toegebracht, zoodat deze naar de Sahara vluchtte.
Nu kwamen er eenige vervelende dagen. De uren, die men niet aan den wapenhandel besteedde, werden in koffiehuizen doorgebracht, daar de stad zelve niets bezienswaardigs opleverde en hare omstreken niet tot verre rijtoeren uitlokten.
Van tijd tot tijd werden kleine colonnes uitgezonden om bij de naburige Arabische stammen belastingen te innen of om hen, die zich gedurende den jongsten opstand aan het hoofd hadden gesteld, gevangen te nemen. De terugkomst van die colonnes brak de eentonigheid dan weer voor eenige uren af.
Steeds werd ik getroffen door de kalme onverschilligheid, die op het gelaat der gevangenen te lezen stond. De generaal Daumas zegt in zijne werken over Algerië, dat de Arabier, ook die van den geringsten stand, steeds eene zekere waardigheid bezit, en vooral bij hen, die door den opstand tegen de ongeloovigen in het ongeluk zijn geraakt, had ik gelegenheid dit op te merken.
Reeds waren vele gevangenen gefusilleerd, en naar men mij verzekerde, hadden zij allen met dezelfde vastberadenheid den dood onder de oogen gezien.
Het is volstrekt geene zeldzaamheid dat de naaste bloedverwanten de voltrekking van het doodvonnis bijwonen, zonder de minste aandoening te laten bemerken. De godsdienst beheerscht hen volkomen. Zij, die vallen in den strijd voor den profeet, worden als martelaren beschouwd, die in een beter leven beloond worden voor hun waardig uiteinde.
| |
| |
Voor de straf der onthoofding zijn zij echter doodsbang, omdat het dan volgens hun bijgeloof den profeet onmogelijk wordt hen bij den langen haarvlok, dien zij op den kruin van het overigens bijna kaal geschoren hoofd dragen, in den hemel te trekken.
Wanneer deze straf wordt toegepast, ziet men dikwijls de vrienden en naaste betrekkingen zich na de executie met groot misbaar op het lijk werpen om het hoofd tegen den romp te drukken.
Gelukkig werden wij uit de eentonige levenswijze opgeroepen door den legercommandant, die ons beval naar Médéah te vertrekken, ten einde deel uit te maken van de colonne de Lammerz, die naar de Mzab zou rukken, terwijl de colonne te Aumale voorloopig in observatie bleef.
De reis daarheen duurde 3 dagen, en daar wij den eersten nacht geene Fransche plaats konden bereiken, ontvingen wij eenen Arabischen brief aan den caïd van Sour Djouab, om ons voor den nacht in zijne bescherming aan te bevelen.
Caïd is de titel van hem, die eenen stam regeert en de geldmiddelen daarvan bestuurt. Voorheen werden de caïds door de leden van den stam gekozen, thans worden zij door het Fransche gouvernement benoemd.
Te Sour Djouab hadden wij voor het eerst gelegenheid kennis te maken met de Arabische gastvrijheid en met het inwendige eener Arabische huishouding.
De woning lag op eene kale hoogte en bestond uit eenige ruime vertrekken met witte muren, zonder eenig ameublement.
Op den grond lagen zachte tapijten, terwijl de kamers door flinke houtvuren werden verwarmd, hetgeen uitstekend te pas kwam, daar wij op 3000 voet boven de zee waren en de nachten hier bepaald koud zijn.
Zoodra wij den aanbevelingsbrief hadden overhandigd, werden wij als gasten van den caïd van alle verdere zorgen ontheven. Het zou eene onbeleefdheid zijn, die door de Arabieren zeer euvel zou worden opgenomen, indien men de zorg voor paarden en muilezels aanbeval, of er zelfs maar een oog over liet gaan.
Onze paarden werden onmiddellijk aan de zorgen van twee mannen toevertrouwd, maar bleven den geheelen nacht in de open lucht, daar hier van geene stal sprake was.
Na eene rust van een paar uren werd ons een voedzaam en overvloedig maal aangeboden, waarbij de nationale couscoussou in ruime mate werd voorgezet.
| |
| |
Deze, door de Arabieren zoozeer geliefkoosde spijs, bestaat uit tarwemeel, dat met pekel tot kleine bolletjes gewreven wordt. Dit hangt men in een linnen lap boven eenen pot, waarin schapenvleesch en kruiden gekookt worden. De damp dringt door het linnen. en weldra is de couscoussou gereed om met bijvoeging van eene sterk gekruide sous en schapenvleesch gegeten te worden.
Zoodra de caïd het middagmaal had laten neerzetten, en wij voor het vuur lagen uitgestrekt, verwijderde hij zich om ons daardoor een groot bewijs van onderscheiding te geven.
De gastvrijheid der Arabieren kan inderdaad niet hoog genoeg geroemd worden. Zonder den reiziger met vragen of opmerkingen lastig te vallen, laten zij hem volkomene rust en vrijheid, doch gunnen zich zelven geen oogenblik, maar trachten alle wenschen van den gast te voorkomen.
Gedurende den geheelen nacht bleef de caïd wakker om een oog te houden over de paarden, en dreef de zorgvuldigheid zelfs zóó ver, dat hij ons omstreeks 2 ure wekte, ten einde andermaal een stevig maal te nuttigen, waarvan wij wel genoodzaakt waren iets te gebruiken ten einde hem niet onaangenaam te zijn.
Melk en koffie waren de eenige dranken, die ons aangeboden werden, daar, zooals u bekend is, de Mahomedaansche godsdienst haren belijders het gebruik van gegiste dranken verbiedt. Hoewel enkele inlandsche hoofden in Algerië zoodanig door de Fransche zeden zijn medegesleept, dat zij hunnen gasten deze verboden dranken aanbieden, blijven de meesten getrouw aan de aloude nationale gebruiken.
Het water was in de woning niet alleen slecht, maar tevens zeer moeielijk te verkrijgen, daar het meer dan drie kwartier uur gaans ver in bokkenvellen moest gehaald worden. Zulk een tocht tegen de steile bergpaden is verre van gemakkelijk, en de watervoorraad van den caïd was dan ook tot de kleinst mogelijke hoeveelheid beperkt, zoodat de paarden geen droppel te drinken kregen.
Toen wij den volgenden dag omstreeks 12 ure eenen kleinen stroom doorwaadden, vielen de dieren dan ook als razenden op het water aan, ondanks den bitterachtigen smaak, die zoowel hier als in de meeste kleine wateren in de nabijheid wordt gevonden.
Na eenen zeer vermoeienden marsch van 's ochtends 6 ure tot 's avonds half negen bereikten wij Bouarragia, eene verzameling van huizen aan den grooten weg van Médéah naar El Aghouat en kwamen den volgenden dag te Médéah.
| |
| |
De indruk, dien dit stadje op mij maakte, was allergunstigst. Op 3000 voet boven de zee gelegen en door de woestijnwinden verwarmd, geniet Médéah eene alleraangenaamste temperatuur. De bourgognedruif is hier overgeplant, en deze proef is met uitstekend gevolg bekroond; hoewel de wijn van Médéah niet zoo bekend is als die van Bourgogne, wordt hij in Algerië zeer geprezen.
De stad is even als Aumale door vestingwerken omgeven, maar omdat de veiligheid in gewone tijden hier niets te wenschen overlaat, hebben vele inwoners de schoone omstreken der stad met een groot aantal villa's bebouwd.
Wanneer men zich eenige uren van de stad verwijdert, vindt men in de Gorges de la Chiffa de schoonste natuurtooneelen, die de provincie Algiers kan aanbieden.
Na een verblijf van eenige dagen kregen wij bevel naar Ain Rich te vertrekken, waar de colonne geconcentreerd was, die op het punt stond naar de Mzab te rukken.
De reis tot Boghar duurde 3 dagen. Meer dan eens waren wij in bewondering verzonken bij de beschouwing van den weg, die met ontzaglijk veel beleid en oordeel langs de hellingen is aangelegd.
Ten einde den weg berijdbaar te maken voor de groote rijtuigen, die met 6 paarden bespannen de reis tusschen Algiers en El Aghouat volbrengen, was men op vele punten genoodzaakt geweest hem met een groot aantal bochten en kronkelingen om de rotsen aan te leggen, hetgeen het schilderachtige van het landschap niet weinig verhoogde.
De streek tusschen Médéah en Boghar is zeer boschrijk en wemelt van groot en klein wild. Het wilde zwijn wordt hier zeer dikwijls aangetroffen en lokt ook nu en dan de groote roofdieren naar deze streken.
Het is een vrij algemeen verspreid denkbeeld, dat de leeuw in de woestijn zou leven, d.i. in die eindelooze zand- en steenvlakten waar plantengroei schaarsch en groot wild volstrekt niet voorkomen. Dit is echter eene groote dwaling. Alleen daar, waar wilde zwijnen en andere groote dieren in grooten getale kunnen bestaan, vindt men den leeuw, die zonder hen van honger zou sterven.
Nabij Aumale waren kort voor mijne aankomst twee jonge leeuwen gevangen, die, na eenigen tijd geheel vrij door de woning van hunnen meester rondgeloopen te hebben, in hokken
| |
| |
bewaard werden. Te Boghar vertoonde zich tijdens mijn verblijf in Algerië een panter en doodde eenige menschen, maar overigens hoorde ik zeer weinig van deze dieren, die door de toenemende bevolking, den aanleg der wegen en het verbeterde verkeer langzamerhand verdrongen en tot enkele woeste oorden beperkt worden.
Jakhalzen en hyena's treft men echter zeer veel aan, vooral de eerste, die soms groote verwoestingen in de wijngaarden aanrichten.
Boghar (le balcon du désert) is een der treurigste plaatsjes, die ik in Algerië bezocht. De stad ligt op eene kale rots van vrij aanmerkelijke hoogte en bestaat hoofdzakelijk uit militaire gebouwen, zoo zelfs dat er geen logement gevonden wordt en wij door den bevelhebber der stad naar het hospitaal werden verwezen.
De militaire hospitalen in Algerië zijn niet genoeg te roemen wegens hunne zindelijke, ruime en luchtige vertrekken en vroolijke tuinen. Op verscheidene plaatsen, zooals te Boghar, El Aghouat, enz., kunnen ook burgers en zelfs vrouwen in de militaire hospitalen verpleegd worden, hetgeen zeker verkieselijker is dan de behandeling door eenen ‘médecin de colonisation’. Deze worden door het burgerlijk bestuur op verscheidene kleinere plaatsen, zooals te Boghari, enz. aangesteld.
Uit het vertrek, dat mij was ingeruimd, overzag ik de groote golvende vlakte, die zich 3 dagmarschen ver tot bij Rocher de Sel uitstrekt, en aan den horizont door heuvelen begrensd wordt, welke zich scherp tegen de lucht afteekenen.
Zij maakte op mij den indruk van eene zee, wier golven eensklaps tot stilstand waren gebracht. Eene eentonige dorre tint lag over het landschap, dat gedurende den dag geheel ontvolkt scheen, terwijl des avonds eenige lichtende stippen de plaatsen aanwezen, waar de nomaden hunne tenten hadden opgeslagen.
Wanneer men van Boghar in oostelijke richting afdaalt, komt men in een steenachtig dal, dat door een diep ravijn wordt doorsneden. Aan de overzijde van dit ravijn verheffen zich de rotsen, waarop het Arabische dorp Boghari is gebouwd, terwijl eenige kolonisten hunne woningen aan den voet en tegen de helling hebben gebouwd.
Boghari is de algemeene rustplaats der karavanen na de reis door het zoogenaamde land van den dorst. Rust, lafenis en allerlei genoegens wachten daar den Arabier, die na eenige dagen
| |
| |
van inspanning en onthouding zijne kameelen en koopwaren in veiligheid heeft gebracht.
Ten noorden van Boghar is de groote weg, hoewel eenzaam, toch meestal zeer veilig, maar verder zuidwaarts zou het onvoorzichtig zijn alleen en ongewapend te reizen, daar men dan wellicht in handen der roofzieke Arabieren zou vallen, die hier rondzwerven.
Het is daarom, dat niet minder dan 4 militairen de reis door deze streek mogen ondernemen, terwijl de karavanserails, die wij er zullen aantreffen, allen eene kleine bezetting turco's hebben.
| |
II. Het land van den dorst en de karavanserails.
Wij hadden nu de streek bereikt, die bij den Arabier bekend staat als het land van den dorst of Kleine Sahara en waar de eentonigheid alleen wordt verbroken door de reeds vermelde heuvelen en door eenige kale rotsen, die zich hier en daar een paar honderd meter verheffen.
Des zomers, wanneer geen enkel wolkje zich aan den strakken, blauwen hemel vertoont, heerscht hier eene doodsche stilte; de felle zonnestralen maken het dan bijna onmogelijk op het midden van den dag te reizen. Te vergeefs zou men hier naar eenen boom zoeken, die zijne takken weldadig uitspreidt. Uren lang kan men ronddolen, zonder water te vinden, en wee den ongelukkige, die op deze doodsche en eenvormige vlakte het spoor bijster is geworden!
Bij het naderen van den winter krijgt het landschap echter een geheel ander aanzien. De hemel neemt dan eene grauwe tint aan; dreigende wolken pakken zich te zamen en worden in wilde vaart voortgedreven, om zich te ontlasten in regen, hagel en sneeuwbuien, die den uitgedroogden grond weldra op vele punten in poelen en plassen veranderen.
Behalve in de nabijheid der rotsen, waar de bodem slechts met steenen is bedekt, vindt men hier overal de halfa of het woestijngras. Het groeit in dichte bossen of struiken, die soms eene hoogte van een meter bereiken en op onregelmatige wijze naast elkander staan, zoodat men bij het gaan voortdurend ge- | |
| |
noodzaakt is eenen kronkelenden weg te volgen, waardoor het paardrijden, vooral in snelle gangen, wel eenigszins wordt bemoeielijkt.
Deze plant schijnt eene vrij groote hoeveelheid harsachtige stof te bevatten; althans zij is zeer brandbaar, vooral wanneer de zon haren verzengenden invloed heeft doen gevoelen.
Behalve door het kleine wild. dat hier in groote menigte voorkomt, worden de halfastruiken bevolkt door hagedissen, cameleons, slangen en adders. Schorpioenen zijn evenmin zeldzaam in deze streken en kunnen zeer gevaarlijke, pijnlijke wonden toebrengen met den angel, welken zij aan het eind van den staart dragen.
Indien men deze dieren in een kring van vuur plaatst, zoodat zij niet kunnen ontsnappen, dooden zij zich zelf door zich met den angel in den rug te steken.
De gevaarlijkste van alle kruipende dieren, die deze vlakte bewonen, zijn echter ongetwijfeld de gehoornde adders, die gedurende de wintermaanden soms in eenen toestand van gevoelloosheid verkeeren en dan minder menigvuldig voorkomen, maar die des zomers in grooten getale in de halfastruiken verborgen liggen.
Eene enkele beet van zulk een adder is voldoende om den dood van het slachtoffer binnen weinige minuten te doen volgen. Sommige dezer dieren bezitten zelfs zooveel vergift, dat zij in staat zouden zijn aan meer dan een persoon onmiddellijk na elkander het leven te benemen. Gewoonlijk treedt daarna een tijdperk van onmacht bij hen in, daar de verloren voorraad vergift zich slechts langzamerhand weer aanvult.
Tegen zulk een beet is weinig te doen. Wel beproeft men ammoniak in de wond te gieten of deze door eene kruissnede te verwijden, om er vervolgens buskruid in te laten ontbranden, maar zelden komt de hulp tijdig genoeg. Gelukkig hebben zulke gevallen niet dikwijls plaats, behalve bij inlanders, die de onvoorzichtigheid hebben barrevoets te gaan.
Het reizen in deze streken is dus met eigenaardige moeielijkheden en gevaren verbonden, terwijl de vreemdeling, die hier voor het eerst komt, nog bovendien dikwijls tot het maken van omwegen wordt verleid door de bedriegelijke luchtspiegelingen, welke hem een helder meer of eene schaduwrijke plek voortooveren. Meermalen gebeurde het, dat troepen, die voor het eerst aan eene expeditie in Algerië deel namen, aan den avond van eenen vermoeienden dag, doormarcheerden om de
| |
| |
heerlijke plekken te bereiken. Men treft de luchtspiegelingen het meest aan op die plaatsen, waar water op korten afstand onder den bodem wordt gevonden.
In deze vlakten vindt men op afstanden van 40 à 50 kilometer karavanserails, die eene veilige rustplaats aan de karavanen en postrijtuigen verzekeren. Zij zijn bijna alle volgens een zelfde type gebouwd. Een hooge en dikke steenen muur met geweerschietgaten voorzien en op de 4 hoeken door kleine bastions geflankeerd, omsluit eene ruime, morsige binnenplaats, waarop het logement, de stallen en schuren uitkomen. De daken dezer gebouwen zijn meestal zoo ingericht, dat men, daarop staande, door de schietgaten van den ringmuur kan vuren.
De herbergier met zijn gezin en eene kleine bezetting turco's zijn de eenige bewoners dezer plaatsen, waar de stilte alleen wordt afgebroken door de varkens en hoenders, die in grooten getale op de binnenplaats rondloopen.
Op sommige dezer karavanserails treft men goede bronnen aan; meestal is het water hier echter bitterachtig, hetgeen den eersten dag wel eenigszins tegenstaat, maar waaraan men spoedig went en dat, zoover ik kon bemerken, volstrekt geene nadeelige gevolgen voor de gezondheid heeft.
Gewoonlijk wordt de eentonigheid alleen afgebroken, wanneer de postrijtuigen omstreeks 5 of 6 ure des avonds aankomen. De reizigers rusten hier dan uit, om reeds vroeg in den ochtend, soms te 2 ure, weder met versche paarden te vertrekken.
Moge het leven in een karavanserail in gewone tijden naargeestig genoemd worden, het is bepaald verschrikkelijk wanneer de woeste Arabieren de vaan van den opstand ontrollen. Dan zitten de arme bewoners soms weken lang opgesloten binnen den ringmuur, en het gelukt hun soms alleen door de uiterste inspanning van alle krachten den vijand buiten de poort te houden.
Wanneer de Bedouïnen er in slagen binnen te dringen, heeft er een bloedbad plaats, waaraan niemand ontkomt, zoodat het waarlijk verwonderlijk is, dat er nog steeds menschen gevonden worden, die hun leven in deze naargeestige oorden willen slijten.
Tusschen Boghar en Djelfa vindt men de volgende karavanserails: Bougsoul, El Krachem, Ain Ausseran, Boussa-draya, Geut-et-Stel, Ain Masseran en Rocher de Sel.
Nabij dit laatste vindt men een aantal zoutrotsen, die bronnen bevatten van zoo groote dichtheid en zoutgehalte, dat het moeite zou kosten er in onder te duiken. Hoe onverklaarbaar
| |
| |
het ook schijnen moge, er waren enkele dezer bronnen, die zuiver zoet water bevatten; wellicht waren deze door eene laag ondoordringbare leem of klei van de zoutlagen afgescheiden en werden zij door regenwater gevoed. Het beklimmen der zoutrotsen, die uit gewoon keukenzout bestaan, is zeer moeielijk, terwijl men telkens gevaar loopt in de diepe schachten te vallen. Wij vonden het daarom dan ook raadzaam, onzen tocht op de rotsen tot een zeer klein gedeelte te beperken.
Djelfa is de eenige stad, die men tusschen Boghar en El Aghouat aantreft. Het is ruim gebouwd, doch heeft wegens de kleine huizen een dorpsch aanzien. Eene omwalling van zeer geringe afmetingen moet de inwoners tegen de Nomaden beveiligen, terwijl twee forten, op ongeveer 1000 meter van de stad gelegen, eene groote kracht aan de verdediging bijzetten.
Het verblijf in deze stad was vreeselijk vervelend, zoodat wij ons haastten naar de colonne te vertrekken, die in hare nabijheid gebivakkeerd was. Om haar te bereiken, moesten wij echter een aanmerkelijken afstand afleggen. Reeds hadden wij van den middag tot omstreeks half zes gemarcheerd, en nog was er niets van het bivouac te bemerken. Het terrein golfde zeer sterk, zoodat wij elkander en den gids telkens uit het oog verloren en door gestadig toeroepen alleen in staat waren bij elkander te blijven. Omstreeks 6 ure bemerkten wij eindelijk de bivouacvuren, die ons als eene groote lichtbaak de richting aanwezen, die wij moesten volgen. Het was intusschen pikdonker geworden; de paarden bewezen nu welke voortreffelijke eigenschappen zij hadden, daar zij met lossen teugel zeer voorzichtig de steilten der ravijnen beklommen of afdaalden, zonder een enkele maal te struikelen over de vele keien, waarmede de hellingen bedekt waren. Na anderhalf uur van ongehoorde inspanning bereikten we het doel onzer reis.
Bij het licht der groote vuren, die hoog tegen den donkeren hemel opflikkerden, teekenden de omtrekken der witte en bruine tenten zich zeer scherp af. De soldaten lagen in bonte groepen door elkander rondom de vuren of sleepten brandhout aan, terwijl wij door eenige turco's, die op de voorposten stonden, naar den kommandant werden gebracht, die ons met groote welwillendheid ontving en bij de verschillende korpsen indeelde.
De wind, die den geheelen nacht gewaaid had, ging 's nachts tot eenen orkaan over. Sneeuw- en hagelbuien stortten zich over het bivouac neder; de meeste tenten werden omgeslagen, kleeding- | |
| |
stukken en allerlei voorwerpen dwarrelden rond in de duisternis. Ten slotte schoot er niets over dan zich om de reusachtige vuren te scharen, waarop de Arabieren, die de colonnes als bedienden volgden, voortdurend groote massa's hout wierpen. Wij waren hier 4000 voet boven de zee, het was vinnig koud en iedereen wachtte met ongeduld het aanbreken van den dageraad.
Nu had ik gelegenheid het bivouac een weinig beter te zien dan den vorigen avond. De infanterie en kavallerie vormden een groot vierkant, waarbinnen de artillerie en de trein met de lange reien muildieren en kameelen geplaatst waren. Vele dezer dieren zouden zeker gestorven zijn, indien men met dit weder gemarcheerd had, en hierom werd dan ook besloten een rustdag te houden.
Hoewel de paarden den geheelen nacht met den voetkluister aan de parkeerlijn waren bevestigd en in den hevigen regen hadden gestaan, waren zij volstrekt niet nedergedrukt, hetgeen zeker wel bewijst voor de sterkte van dit ras.
Even taai als de paarden zijn ook de inlanders. De kameeldrijvers hadden den geheelen nacht in den modder gelegen; hunne gescheurde burnous beschutten de bloote armen en beenen nauwelijks tegen den regen; alles was geschikt om Europeanen, die zulk een nacht moesten doorbrengen, eene doodelijke koorts op het lijf te jagen. De mannen zaten echter alsof er niets bijzonders voorviel en weigerden zelfs gedurende den geheelen dag de geringste lafenis, omdat de maand Ramadan aangebroken was en een muzelman gedurende dien tijd niets mag nuttigen tusschen zonsopgang en zonsondergang.
De knapen en jongelingen waren minder streng in de naleving hunner geloofsbegrippen en namen gretig de hun aangeboden verkwikkingen aan. Eenige jonge kameeldrijvers lagen in deerniswaardigen toestand half verkleumd tusschen hunne viervoetige makkers en poogden zich tegen hen te verwarmen, hetgeen echter slecht gelukte, daar de vinnige koude wind den geheelen dag over de vlakte gierde.
Den volgenden dag was het weder iets beter en begon het heerlijke zwervende leven, waarvan men de bekoorlijkheden niet genoeg kan waardeeren.
Uren lang reden wij tusschen de hooge halfastruiken of over den ruwen steengrond, tot de avond neigde en men een bivak betrok. Zoo mogelijk werd daartoe eene plaats in de nabijheid van water gekozen, maar indien er rozenlaurieren in groeiden,
| |
| |
werden de manschappen dikwijls koortsig door het water te drinken.
Des avonds verzamelden wij ons rondom de gezellige vuren. Daar zaten mannen, die op de slagvelden van Italië, China, Mexico en de Krim ondervinding hadden opgedaan, oude troupiers in den volsten zin des woords, onuitputtelijk in verhalen, die zij op de meest onderhoudende wijze voordroegen.
De stammen, waarlangs de colonne trok, boden alle hunne onderwerping aan. Nu en dan ging dit, zooals te Mzad, verzeld van groote feestelijkheden.
De Fantasiah of renloop, dat dolle en nationale vermaak der Arabieren, werd gevolgd door een luisterrijken maaltijd, die gewoonlijk door een deftigen bach-aga of caïd werd aangeboden.
De sjorba of soep, bestaande uit spek, rundvleesch, abrikozen, perziken en spaansche peper, geheel aan het spit gebradene schapen, allerlei soort van zoet gebak, couscoussou, meloenen, granaatappelen en dadels, werden den gast in overvloed aangeboden, terwijl daarbuiten de armen van den stam stonden te wachten op de overblijfselen, die dadelijk in hunne handen overgingen. Want niet alleen is de Arabier onbekrompen in zijne gastvrijheid tegenover den vreemdeling, ook zijne weldadigheid jegens de armen van zijnen stam is onbegrensd en hij voldoet gaarne aan het voorschrift van den Koran dat hem gebiedt vele aalmoezen te geven.
De dorpjes, die men hier aantreft, zijn zeer arm; de lage, steenen huizen zijn vuil en bieden geen enkel dier gemakken aan die men in Europa aantreft. Meestal zijn ze omringd door eenen lagen muur van klei, terwijl de binnenplaats wordt bewaakt door eenige geduchte honden, die met hun ruw wit haar, gele oogen en spitse ooren een zeer woest voorkomen hebben.
Buiten de dorpen liggen tuinen met granaat- en palmboomen en jujubestruiken, en enkele gerstvelden, waar het water soms met zeer veel moeite moet gebracht worden. De landbouw staat hier op zeer lagen trap.
Een enkele mislukte oogst is voldoende om de bevolking in eenen staat van diepe armoede te dompelen. Het bewaren van granen en gerst geschiedt door geheel Algerië in Silo's, die in den grond worden gegraven en zonder eenige bekleeding van steen of hout met den voorraad worden gevuld. Is deze verteerd, dan is het niet te verwonderen dat, bij de slechte mid- | |
| |
delen van gemeenschap, de groote afstanden en de diepe armoede der bevolking, de ellende soms tot eene vreeselijke hoogte moet stijgen. Dat zulk een toestand ongunstig werkt op de zedelijkheid, behoeft wel nauwelijks gezegd te worden.
Den 29sten November trokken wij eene heuvelreeks door en kwamen op eene zacht golvende vlakte met wilden thym, jujubesplanten en keisteenen bedekt, waarop de halfa langzamerhand verdwijnt en die den overgang begint te vormen van de Kleine Sahara tot de Algerijnsche Sahara.
In deze vlakte ligt Ksour-el-Airan, dat, naar men mij zeide, beteekent: ‘kasteel der jonge kameelen’. De meeste dezer dieren uit Algerië worden hier geboren en opgekweekt en volgens de inlanders moeten zij allen eenigen tijd van het jaar in deze vlakte doorbrengen om het jonge groen der jujubes-struiken te eten.
De Larbaa, de machtigste der Algerijnsche stammen, zwerft in deze vlakten rond en munt uit door zijnen rijkdom.
Hij telt meer dan 2000 der beste ruiters, die door verscheidene caïds bestuurd worden, welke allen aan een algemeen opperhoofd gehoorzamen. Deze kwam de colonne nabij Ksour el Airan te gemoet, om zich met zijn talrijk gevolg voor den verderen tocht bij haar aan te sluiten.
Reeds bij eene zeer oppervlakkige beschouwing was het duidelijk, welk een groot verschil er bestaat tusschen den Bedouïn en den bewoner der armoedige woestijndorpjes.
De eerste fier, vrij en tamelijk welvarend, de laatste slaafsch, gemeen, doodarm en lui. De huizen van leem en aarde opgetrokken zien er walgelijk uit, de straten zijn met allerlei vuilnis, rottende lijken van paarden en kameelen bedekt, waartusschen de bewoners zich den geheelen dag in de zon liggen te koesteren. De Franschen noemen dit dorp dan ook terecht ‘le village des fainéants’.
De Negers, die zich hier in grooten getale hebben gevestigd, maken in alle opzichten eene gunstige uitzondering op de Arabische bevolking.
Gedurende de 4 weken, die wij in het kamp bij Ksour el Airan doorbrachten, knoopten wij met sommige der bewoners eenige kennis aan. De priester stond in ontwikkeling ver boven de overigen, en met hem voerden wij menig gesprek over Fransche en Arabische toestanden, waarbij hij steeds met groote belangstelling naar de gebruiken der Katholieke godsdienst vroeg.
| |
| |
Hoewel de Arabieren blinde fatalisten zijn en in de meeste gevallen bij voorkomende ziekten den patiënt amuletten en regels uit den koran om den hals hangen, in plaats van hun geneesmiddelen toe te dienen, verkreeg ik hier toch weder de overtuiging dat de natuur boven de leer gaat.
Het dochtertje van den priester was zwaar ziek geworden, en nu kwam de man dagelijks om geneesmiddelen vragen en gedoogde dat men het kind te huis bezocht en met de moeder sprak, hetgeen hij in gewone gevallen zeker nooit zou hebben toegestaan.
Wij waren hier getuige van eene Mahomedaansche begrafenis. Het lijk lag in een wit laken gewikkeld op den grond, terwijl men bezig was een kuil van 3 à 4 decimeter diepte uit te graven. De priester bad onophoudelijk en met de meeste plechtigheid, terwijl de omstanders in eenen grooten kring om de groeve nederhurkten en nu en dan eenige woorden naprevelden.
De vrouwen zaten op eenigen afstand bitter te huilen.
Toen de kuil gereed was, opende zich de kring; allen knielden met het aangezicht naar het oosten, terwijl de rijzige figuur van den priester zich statig boven de biddenden verhief. Voor het laatst wierp de zon haren verwarmenden gloed op den doode. De priester smeekte den zegen van Allah af, en onder voortdurend aanroepen van het Opperwezen werd het lijk in de kuil gelegd en met aarde bedekt. Twee rijen steenen werden er op geplaatst en gaven den vorm van het graf aan; bij het hoofd en aan de voeten kwamen twee groote steenen; daarna werd het geheel overvloedig met water begoten.
Ten einde de graven der vrouwen van die der mannen te onderscheiden, wordt bij de eersten nog bovendien een groote steen op het midden geplaatst.
Ongeveer 30 kilometer van Ksour el Airan vindt men de oäse El Aghouat, waarin de zuidelijkste vesting der Franschen gelegen is. Meer dan 30,000 palmboomen verheffen hunne kruinen ten hemel; perziken, abrikozen, oranjeappelen en druiven groeien welig in de tuinen, die door zuiver water besproeid, eene groote vruchtbaarheid bezitten.
De stad is door sterke gebastionneerde muren tegen elken aanval beschut en bepaald onneembaar voor de Arabieren; bovendien wordt de verdediging krachtig ondersteund door de forten Morand en Bouscarin, die zich aan de beide uiteinden der stad bevinden, en op hooge rotsen gebouwd, het geheele
| |
| |
omliggende terrein bestrijken. Deze forten hebben hunne namen gekregen naar een generaal en een kapitein der genie, die bij de verovering door generaal Pelissier in 1852 het leven verloren.
Op deze forten heeft men een prachtig uitzicht op de oäse en de woestijn, die als eene groote zandzee aan den voet golft. In het noorden ziet men duidelijk de opening in den bergketen, dien wij den 29sten November waren doorgetrokken. De huizen der oäse zijn allen met platte daken gebouwd, waarop dadels, meloenen en andere vruchten liggen te drogen en wier verschillende kleuren eene aardige schakeering te weeg brengen.
Gedurende mijn kortstondig verblijf te El Aghouat zag ik eene dichte wolk der zoozeer gevreesde sprinkhanen uit het zuiden aankomen. Deze insecten hebben gedurende het begin van hun bestaan eene groene kleur, die later in eene roode verandert. Meermalen verwoesten zij geheele oogsten in Algerie, zoodat men hen niet zonder angst ziet verschijnen.
Steeds werd ik hier zoowel als te Ksour el Airan getroffen door het groote aantal personen, die aan oogziekten lijden. De menigvuldige zandverstuivingen, de felle zonnestralen, die op de rotsen en zandvlakten terugkaatsen, maar vooral de onzindelijkheid der lagere volksklasse zijn de oorzaken dezer noodlottige ziekte, die zoo menig schoon gelaat ontsiert.
Het is duidelijk dat onzindelijkheid de hoofdoorzaak is, daar deze ziekte betrekkelijk weinig voorkomt onder de Europeanen en welgestelde Arabieren, terwijl het niet zelden voorkomt, dat menschen uit de lagere klassen een of beide oogen verloren hebben.
In deze warme streken is zindelijkheid een eerste vereischte voor het behoud der gezondheid, en het Moorsche bad, dat men te El Aghouat vindt, is eene der nuttigste inrichtingen der stad. De meeste steden van eenige beteekenis bezitten zulke baden, wier inrichting meer of minder weelderig is naar gelang van het aantal bewoners der stad.
Het bestuur wordt hier uitgeoefend onder toezicht van den chef du bureau arabe, die alles regelt wat het civiel bestuur betreft, en daartoe in overleg treedt met de hoofden der stammen. Hij spreekt recht, int belastingen en roept in tijden van gevaar de hulpbenden op om deel te nemen aan den strijd tegen de oproerige stammen.
Het schijnt moeielijk te zijn iets beters in de plaats der bureaux arabes te stellen, maar het is zeker dat zij bijna algemeen afgekeurd worden. Naar men mij meermalen verze- | |
| |
kerde, zijn de bureaux arabes dikwijls de oorzaken van de ontevredenheid der Arabieren, en zou men menigen opstand, die de Fransche kolonie teistert, kunnen voorkomen, door deze inrichtingen af te schaffen en op meer oordeelkundige wijze te werk te gaan.
Dikwijls gaan er jaren voorbij zonder dat de rust verstoord wordt, maar het zou ijdel zijn te hopen dat de Mahomedanen ooit den haat tegen de Christenen zullen afleggen, en wanneer Frankrijk weêr genoodzaakt werd een belangrijk gedeelte de troepen naar Europa te ontbieden, blijft de mogelijkheid bestaan voor eene herhaling der sombere tooneelen, waarvan Kabylië, ja geheel Algerië in 1870 getuige was.
De colonnes, die nu en dan uitgezonden worden, doen wel is waar veel goed en dienen tevens den jongen soldaat tot eene harde, maar uitmuntende oefenschool. Maar zij zijn te kostbaar en ik geloof dat men zich voor goed van de onderwerping der stammen in de Sahara zou kunnen verzekeren, door vaste garnizoenen te leggen in de oäsen, waar de palmboom groeit en waar de zwervende stammen moeten komen om zich allerlei zaken aan te schaffen. Zoo doende blijft men steeds meester van de rijkste bronnen van welvaart der woestijnbewoners.
| |
III. De woestijn ten zuiden van El Aghouat, de Algerijnsche Sahara en de confederatie der Beni Mzab.
Eindelijk verlieten wij Ksour el Airan, om de onmetelijke vlakte te betreden, die zich ten zuiden van deze plaats uitstrekt, en waar men het terrein vindt, dat voor den herder en den jager zoo vele onuitsprekelijke bekoorlijkheden bezit.
Talrijke heuvelreeksen, diepe ravijnen en kommen doorsnijden de vlakte, wier zand- of steenachtige bodem met halfa of wilden thym is bedekt en hier en daar afgewisseld wordt door dayas of boomgroepen van verschillende uitgestrektheid.
De dayas hebben hun ontstaan te danken aan het regenwater, dat naar de diepe kommen stroomt, waarop zich een krachtige plantengroei ontwikkelt. Zulke dayas hebben soms de grootte van enkele ares, soms eenige honderden hectares opper- | |
| |
vlakte en zijn met verschillende boomen bedekt, waarvan de voornaamste en meest voorkomende is: de bethoum (Pistacia terebinthus), die veel overeenkomst in vorm heeft met onzen eikenboom, en eene groote hoeveelheid Cyprische terpentijn bevat, welke dit hout zeer brandbaar maakt.
Verder vindt men hier de wilde jujubesstruik, de salsola, die eene groote hoeveelheid koolzure soda bevat, de aristida en eenige andere struiken. Eene fraaie, bruinachtig gele muis graaft soms in de nabijheid dezer planten en onder de oppervlakte van den bodem geheele mijngangen en doet daardoor dikwijls groote gevaren ontstaan voor de paarden, die met de beenen door den grond zakken.
Sommige struiken brengen manna voort, dat door den wind afgerukt en voortgezweept wordt, en dan herinnert aan den weldadigen regen der Israëlieten in de woestijn. Groote uitgestrektheden zijn met dit manna bedekt, dat in kleine bruine bolletjes ter grootte eener erwt voorkomt, die fijn gestooten zijnde eene lichtgele smakelooze stof opleveren.
Hoewel de dayas zeer talrijk zijn, zoo zelfs, dat men er soms 60 te gelijk kan waarnemen, hebben de inlanders haar allen namen gegeven en richten zij hunne tochten op deze boomgroepen, die eenige herkenningsteekenen in de overigens zoo eenvormige wildernis.
Wanneer de onweders boven deze streken losbarsten, vullen de daya's zich met regenwater, dat korter of langer blijft staan, naarmate de bodem het meer of minder inzuigt en naarmate de zonnestralen de verdamping sneller of langzamer doen geschieden. Daar er behalve de dayas geene riviertjes zijn en hier slechts zeer weinig waterputten voorkomen, richten de karavanen reeds van verre haren tocht op zulk eene daya, in de hoop daar menschen en dieren te kunnen laven, en getroosten zich daartoe niet zelden zeer groote omwegen. Dikwijls zien zij zich echter bitter teleurgesteld, als zij niets vinden dan den uitgedroogden en diep gespleten grond. Bij de Arabieren dragen de dayas daarom ook wel den naam van 'r dir, een woord dat afgeleid is van 'r dur (verraden).
Op de plaatsen buiten de dayas, waar noch halfa noch wilde thym groeit, is de steengrond bedekt met tal van vale plantjes, die zonder water den vollen wasdom bereiken, maar steeds dor en verflenst neerhangen, behalve wanneer de dauw zijnen verfrisschenden invloed doet gevoelen. Dan neemt de roos van
| |
| |
Jericho eene lichtroode tint aan; hare verdorde en gesloten knopjes ontvouwen de blaadjes en richten zich op de steeltjes op.
De dauw is in deze streken zeer sterk en veroorzaakt eene daling in temperatuur, die waarlijk belangrijk genoemd mag worden. Meermalen toch verschilde de temperatuur van 's ochtends 6 ure en 's middags 2 ure 28 à 30o, zoodat 's ochtends de aanraking met het koude ijzer der stijgbeugels zeer onaangenaam was, terwijl men op het middaguur reikhalzend uitzag naar eene schaduwrijke rustplaats.
Talrijke kudden gazellen en antilopen snellen vlug als de wind over de zandige heuvelen. Jakhalzen, hyena's en tijgerwolven hebben hunne holen in de dayas en jagen op het kleine wild, zooals hazen en konijnen, die hier in grooten getale voorkomen en die hun betwist worden door gieren, arenden en kleinere roofvogels, welke in breede kringen boven het landschap zweven.
De struisvogel komt gedurende de wintermaanden slechts weinig in deze streken: wij zagen hem dan ook zeer zelden. Wanneer van Mei tot October de hitte het verblijf in de meer zuidelijk gelegen streken onmogelijk maakt, komen zij echter herwaarts; gebrek aan water drijft de meeste der overige bewoners dan naar de meer noordelijk gelegen gedeelten.
De gehoornde adder loert dan in bijna elke halfastruik, die door de felle zonnestralen half verzengd tegen den grond hangt. Het verblijf voor den mensch wordt hier dan bijna onmogelijk, vooral wanneer de Sirocco verschroeiend over de vlakte strijkt, en slechts weinige karavanen volvoeren in dit jaargetijde den moeielijken tocht naar Tugurth of Timbuktoo.
Maar gedurende den winter en een gedeelte van den herfst en der lente zwerven de machtige stammen der Sahara, de fiere Ouled Naïl en Laarba, hier met hunne talrijke kudden rond.
Dikwijls werden wij door dunne rookwolken, die in de verte opstegen, op hunne aanwezigheid opmerkzaam gemaakt, en wanneer wij naderbij kwamen, zagen wij de zwarte tenten, waarin deze zwervers hun onbezorgd leven leiden.
Gastvrijheid in de ruimste beteekenis van het woord woont onder die kemelsgaren daken. Wanneer gij vermoeid nederzinkt, is de nabijheid van zulk eene tent voldoende om de laatste krachten te doen herleven. Wees verzekerd van eene goede ontvangst. Zoodra gij u bekend gemaakt zult hebben als de gast, die door Allah gezonden wordt, zal een meisje met
| |
| |
schoone zwarte oogen uit den chaos van huiden, kleederen, eetwaren en kookgereedschappen opstaan, om u kameelen- en geitenmelk of teerwater aan te bieden, en de heer der tent zal u welkom heeten, u de beste plaats inruimen, waar gij kunt uitrusten, terwijl men een schaapje of geitenbokje voor u zal slachten en toebereiden.
Ridderlijk zijn zij, die fiere zonen van het Zuiden, met hunne eigenaardige overleveringen, begrippen en vooroordeelen, met hun ontembaren moed en hunne vurige hartstochten; dolende ridders, die met hun gezin steeds zwerven en trekken, die eene matige welvaart en de vrijheid verkiezen boven den grooten rijkdom der Beni Mzab, op wie zij met groote verachting neerzien en met wie zij alleen in aanraking komen, om zich allerlei noodzakelijke voorwerpen aan te schaffen.
Hunne kleeding en gewoonten zijn dezelfde als die hunner voorouders in lang vervlogen eeuwen; de aristocratische toestand, het groote gezag van den stamvader over zijne familie en onderhoorigen, de fantasiah, de valkenjacht, alles herinnert ons aan den ouden riddertijd.
Over het algemeen is de toestand der vrouw in deze streken zeer betreurenswaardig. Zij is eigenlijk het eigendom van den man, en vooral de vrouwen van lage afkomst moeten letterlijk alles verrichten. Zij vervaardigen het ruwe aardewerk, weven de burnous, haïcks en tenten en verzorgen de paarden.
Daar deze alleen voor den strijd of den renloop worden afgericht, zijn zij de beste van Algerië.
Denk niet, dat het leven dezer zwervers even kleurloos is als de vlakte die zij bewonen. Nu en dan wordt de zoete rust van het herdersleven vervangen door woeste krijgstochten; de bespiegelingen en droomerijen, waaraan de Arabier zich zoo gaarne overgeeft, worden verdrongen door stoute plannen, die op vermetele wijze worden uitgevoerd. Dan verzamelen de hoofden der verbonden stammen zich om de maatregelen te beramen voor den tocht. De paarden worden beslagen, gerst koren en gedroogd vleesch worden in aanzienlijke hoeveelheden bijeengebracht, de waterzakken worden gevuld en op de kameelen geladen, het wapentuig wordt zorgvuldig nagezien, en ieder, die het zwaard kan voeren, vertrekt blijmoedig ten strijde.
Dikwijls wordt het gevecht vermeden door aanzienlijke geldelijke offers aan de hoofden der tegenpartij, want ook hier zwaait de diplomatie haren scepter, al is het op minder gekunstelde
| |
| |
wijze. Zulke onderhandelingen hebben des nachts plaats, want hoe zeer de hoofden ook ontzien worden, het zou hun niet gelukken de strijdlustige mannen tot zachtere gevoelens te stemmen, indien deze overtuigende bewijzen hadden van verraad en omkooping.
Wanneer geld niet in staat is den vrede te koopen, wordt het zwaard ontbloot en op geduchte wijze gezwaaid. Dan storten de ruiters der beide partijen zich onstuimig op elkander, de aanzienlijke vrouwen vergezellen hare echtgenooten in den strijd, om op hare kameelen gezeten luide toejuichingen of verwenschingen uit te roepen, naarmate het gevecht voor- of achteruitgaat.
Na de nederlaag volgt de plundering, die den overwonnenen gewoonlijk gelegenheid geeft te ontsnappen, terwijl de fantasiah het geheel besluit. Op hunne moedige paarden snellen de ruiters nu eens dicht aaneengesloten, dan weder wijd uit elkander verspreid, langs de tenten, waarin vrouwen en meisjes den renloop zitten te aanschouwen.
Eene enkele maal had ik het voorrecht in deze streken eene fantasiah bij te wonen. De pracht en weelde, die daarbij worden tentoongespreid, de behendigheid, waarmede de paarden bestuurd en de geweren afgeschoten worden, maken eenen diepen indruk en roepen onwillekeurig de middeleeuwsche steekspelen voor den geest, wier beschrijving ons allen bekend is.
Dit land werd den 17den Januari 1872 door de colonne van den kolonel de Lammerz betreden. Vroeg in den morgen werd het kamp opgebroken, de strooien hutten, die in grooten getale door de manschappen vervaardigd waren, werden in brand gestoken, en toen de colonne zich als eene reuzenslang naar het zuiden kronkelde, stond de plaats, waar zij omstreeks eene maand had doorgebracht, in laaie vlam.
Het was geen geheim gebleven, dat de marschen, die te wachten stonden, moeilijk zouden zijn, en in de laatste dagen voor het vertrek hadden verscheidene turco's zich gewond om de aanstaande vermoeienissen en ontberingen te ontgaan. Wellicht zou het aantal dezer zelfverwondingen nog aanzienlijk vermeerderd zijn, maar op den avond van den tweeden marschdag doodde een der turco's zich, toen hij wilde beproeven zich eene lichte wond toe te brengen. Dit voorbeeld werkte gelukkig afschrikkend genoeg om verdere herhalingen te voorkomen.
| |
| |
Den eersten dag kwamen wij tot Medaggin, waar een groote voorraad heerlijk water in gemetselde putten gevonden werd. De colonne brak den volgenden morgen ten 6½ ure uit het bivak en bereikte omstreeks 3 ure de daya Ahmed-ed-Dohnan, waar geen water was, zoodat de voorraad uit de tonnen moest aangesproken worden. Verscheidene malen hadden wij dien dag gelegenheid gehad zeer schoone luchtspiegelingen te bewonderen. De hulptroepen jaagden op de flanken der colonne op trapganzen en gazellen. De jacht op deze laatsten is zeer eigenaardig; daartoe zetten de ruiters hunne paarden tot de grootst mogelijke snelheid aan, en wanneer deze even snel loopen als het vervolgde dier, wordt het schot gelost, dat dan ook zelden mist.
Den derden dag ging de marsch tot Ras-ed-den-Ballah over eenen steenachtigen grond. Een sterke wind dreef het stuifzand in groote massa's voort, zoodat het bijna overal in doordrong. Velen dragen tegen deze verstuivingen eenen gekleurden bril met ijzergaas voorzien, die dat werkelijk het zand uit de oogen houdt, maar eene onaangename drukking op de oogleden veroorzaakt.
Zoo vervolgden wij den tocht. De dayas werden langzamerhand schaarscher, de halfa en wilde thym verdwenen naarmate wij zuidelijker kwamen, het terrein werd steeds minder gemakkelijk begaanbaar, daar men hier vele diepe kommen aantreft, wier steile hellingen den marsch zeer vertragen. Des nachts was de temperatuur zeer koud, vooral wanneer het hard woei en men op de voorposten moest blijven. Het moge vreemd klinken, maar gedurende de expeditie hadden wij veel meer te lijden van koude dan van warmte, en het zou bepaald onvoorzichtig zijn in deze streken te reizen, zonder den algemeen gebruikelijken flanellen gordel, dat krachtige voorbehoedmiddel tegen vele ongesteldheden, die door de plotselinge en menigvuldige afwisselingen van temperatuur veroorzaakt worden.
Den 21sten Januari bereikten wij na eenen zeer vermoeienden marsch de stad Berryan, de noordelijkste oase van de Confederatie der Beni Mzab.
De Beni Mzab vormen eene vereeniging van republieken, die geheel geïsoleerd in de woestijn liggen en zich van de overige bewoners van zuidelijk Algerië onderscheiden door de grootere zuiverheid van zeden. Zij spreken eene verbastering der Barbarijsche taal en belijden den Mahomedaanschen godsdienst. In hunne godsdienstige opvatting verschillen zij van de Arabische
| |
| |
stammen doordat zij meer letten op eene nauwgezette naleving der grondbeginselen dezer leer dan op de waarde der dogma's.
Een wederkeerige haat scheidt de Beni Mzab van de Arabieren, vooral van den stam der Chamba's, met wien zij meermalen in vijandige aanraking komen. Omtrent het ontstaan dezer republieken is men in het onzekere. Sommige beweren dat de stichters uit Ouargla afkomstig zijn, maar er bestaat meer grond om het volgende als waarschijnlijk aan te nemen.
Toen de Arabieren in 681 de noordkust van Afrika overweldigden en ook Algerië voor hunne wapenen deden bukken, werd de oorspronkelijke Barbarijsche bevolking, die zich met Vandalen en andere Noordsche volken vermengd had, in twee deelen gesplitst. Het eene gedeelte zocht eene schuilplaats in den Atlas en kreeg den naam Kabylen, d.i. zij die aangenomen hebben, nadat zij den Islam hadden omhelsd. De overigen vloden naar de woestijn en vonden daar op de plaats, waar thans de Beni Mzab wonen, niets dan een dorp, Mourki genaamd, waarvan de puinhoopen thans nog in de nabijheid van Bou Noura te vinden zijn. Zij stichtten een aantal steden die onafhankelijk van elkander bleven, maar zich tot eene republiek vereenigden.
De blauwe oogen, het blonde, veelal roode haar der tegenwoordige bewoners verraden op onmiskenbare wijze hunne noordelijke afkomst en maken een scherp contrast met de donkere gezichten der Arabieren. De algemeen gangbare munt zijn oude Romeinsche penningen uit den tijd der keizers, en ook dit wijst eenigszins aan, dat het volk, dat thans zoo vergeten voortleeft, voorheen deel uitmaakte van de meer bekende wereld. Behalve de gevestigde Beni Mzab treft men hier vele Bedouïnen en negers aan, welke laatsten grootendeels als slaven gebruikt en door de karavanen uit het zuiden aangevoerd worden.
Aan het hoofd der Confederatie, die ongeveer 30,000 zielen telt, staat de stad Guardaja, aan den zuidelijken oever der rivier Mzab gelegen, op 530 meter boven de oppervlakte der zee. Zij telt 10 à 12,000 zielen, en kan 3000 strijdbare mannen in het veld brengen.
De stad is ruim gebouwd tegen de hellingen eener rots, zoodat de huizen amphitheatersgewijze boven elkander liggen. Hoog boven dit amphitheater verheft zich de toren der groote moskee, terwijl 5 kleinere moskeeën, in verschillende deelen der stad gelegen, de geloovigen tot het gebed uitnoodigen. De straten
| |
| |
zijn breed en vrij goed onderhouden; de huizen zijn zindelijk en ruim en maken eenen zeer eigenaardigen indruk, daar zij alle voorzien zijn van balcons, welke door breede bogen ondersteund worden.
Goed ingerichte en ruim voorziene winkels geven den reiziger gelegenheid zich hier al datgene aan te schaffen, wat hij noodig heeft voor het leven in deze streken.
Een muur van natuurlijken steen, ter hoogte van 3 meter, omgeeft de stad, terwijl de 6 poorten alle geflankeerd worden door torens, die elk 50 strijders kunnen bevatten. Eene ruime vlakte nabij de zuidelijkste poort dient tot marktplaats.
Te vergeefs poogden de Turken in de 18e eeuw de stad Guardaja te veroveren; te vergeefs trachtte de pacha van Algiers de Beni Mzab aan zich schatplichtig te maken, en zelfs Abd-el-Kader slaagde er niet in, de gehate Mosabieten voor zich te doen bukken, en wreekte zich door het heffen van zeer zware schattingen op hen, die hunne woonplaats verlaten hadden, om in het Noorden van Algerië door handel, zuinigheid en noeste vlijt vooruit te komen.
Na Guardaja volgt Beni Isguen (zonen van het midden), met 8000 inwoners, op 2 kilometer van Guardaja, aan de samenvloeiing der rivier Mzad en der Mtizza gelegen. Zij dingt krachtig naar de hegemonie in de republiek. De homogeniteit harer bevolking, waartoe geene Nomaden behooren, geeft haar een zeer groot overwicht. Zij is de woonplaats van den adel en der deftige rijke burgers, die zich uit den handel hebben teruggetrokken. Israëlieten worden hier volstrekt niet geduld, terwijl zij in Guardaja een afzonderlijk gedeelte der stad bewonen. Terwijl de straten der laatstgenoemde stad zeer levendig zijn door de kooplieden, heerscht hier eene deftige kalmte.
Een hooge steenen muur beveiligt de stad tegen iederen aanval; op geweerschots afstand wordt deze muur geflankeerd door torens met 2 verdiepingen, die op zeer oordeelkundige wijze van schietgaten en machicoulis zijn voorzien. Wanneer men de poorten binnentreedt, komt men op ruime esplanades; kortom alles is hier ingericht tot eene krachtige verdediging in tijden van gevaar. De stad zelve is netjes gebouwd, maar de nauwe straten, die steil en dikwijls met trappen tegen den heuvel oploopen, maken eenen somberen indruk.
Berryan (stad met overvloed van water) wordt aan alle zijden door hooge kale rotsen omgeven en bestaat uit 400 huizen,
| |
| |
die op eene zachte helling zijn gelegen en door 60,000 palmboomen zijn omringd. Het aantal inwoners wordt opgegeven als 1200, maar deze opgave is waarschijnlijk veel te laag gesteld, omdat de Fransche regeering eene schatting heft in evenredigheid van de bevolking. De Nomaden, die een groot gedeelte van het jaar buiten rondzwerven, zijn bovendien niet in dit getal begrepen.
De stad maakt met hare colonnades, balcons en platte daken een aangenamen indruk en is tegen eene rots gebouwd, terwijl de groote moskee zich statig in haar midden verheft.
De rivier Mzab is niets anders dan eene diepe geul met steenen bedekt en waarin alleen water wordt aangetroffen, wanneer er overvloedige regens gevallen zijn. Aan deze rivier vindt men op 600 m. van Beni Isguen de stad Bou Noura, terwijl El Atuf 6 kilometer van deze laatste plaats verwijderd ligt.
Op 65 kilometer ten oosten van Berryan vindt men El Gerrara met 6000 inwoners. Iedere stad kiest hare eigen caïds, die met elkander in overleg treden voor de gemeenschappelijke belangen. Terwijl men in elk der steden een gerechtshof aantreft, worden belangrijke geschillen voor het hof van Beni Isguen beslist.
Diefstal wordt gestraft met eenige jaren verbanning, of wel de dader wordt gedurende eenige dagen vastgebonden. Moord wordt steeds met den dood gestraft, terwijl de doodstraf met hetzelfde werktuig en op dezelfde wijze wordt toegepast als waarop de moord heeft plaats gehad.
De arbeidzaamheid der Beni Mzab kan niet genoeg geroemd worden. Van den vroegen morgen tot den laten avond zijn mannen, vrouwen en kinderen bezig met allerlei handwerken of met den landbouw. Vele diepe putten leveren uitmuntend water, waarmede de gerstvelden besproeid worden.
Er heerscht hier dan ook eene betrekkelijk groote welvaart. De dadels. die hier groeien, zijn na die van Egypte de beste der wereld. Sommige trossen wegen zelfs 10 kilogram. Zij worden met een weinig honig overgoten en in goed gesloten bokkenvellen bewaard. Granaatappelen, wilde vijgen, uien en wortelen zijn verder de voornaamste voortbrengselen, terwijl de palmtuinen wemelen van tortelduiven, die uiterst mak zijn, daar de bewoners volstrekt geen jacht op hen maken.
Kleeding en woningen zijn zindelijk en maken daardoor eene allergunstigste uitzondering op die der overige woestijnbewoners.
| |
| |
Ook treft men hier weinig gevallen aan van oogziekte, die te El Aghouat, El Assafia en Ksour el Airan zooveel voorkomen.
De welvaart is vooral merkbaar aan den gunstigen toestand der wegen, die de meeste steden met elkander verbinden. Vooral die tusschen Guardaja en Berryan is zeer goed en zou op vele plaatsen zeer goed geschikt zijn voor rijtuigen. Ten zuiden van El Aghouat zag ik echter nooit zulk een vervoermiddel gebruiken; getrouw aan de aloude overleveringen, geschieden alle transporten hier nog met lastdieren.
Toen de colonne de stad Berryan naderde, ondervond zij niet den minsten tegenstand; de bevolking maakte daarentegen eenen grooten maaltijd van schapenvleesch en couscoussou voor de troepen gereed. Na een rustdag, die tevens gebruikt werd tot het innen van schattingen, vertrokken wij naar Guardaja, waar ons eene even vredelievende ontvangst te beurt viel. Meer dan 1¼ uur trokken wij door eene breede laan, ter weerszijden omgeven door tuinen, waarin palmboomen, wilde vijgen, citroenen en druiven welig groeiden. Wij bereikten daarna eene ruime vlakte, waarop duizende nieuwsgierigen elkander verdrongen om het voor hen zoo ongewone schouwspel gade te slaan.
De platte daken der huizen en de stadsmuren waren opgepropt met menschen, terwijl de caïds aan den ingang der geopende poort stonden om den kommandant eene nederige hulde te bewijzen. Toen de troepen door de straten marcheerden, zag men de bewoners van alle zijden toeschieten; vooral trok het geschut, dat op de affuiten gelegd was en door de muilezels getrokken werd, de algemeene nieuwsgierigheid.
Zoodra de soldaten gebivakkeerd waren, bezochten wij Beni Isguen, waar de caïd ons uitnoodigde eenige ververschingen te gebruiken en ons een omstandig verhaal deed van freule Tinne, de eenige Hollandsche dame die ooit deze stad heeft bezocht. Zij was van hier naar Metlili vertrokken, in de hoop van de reis verder in zuidelijke richting te vervolgen, maar de stam der Chamba's, die deze plaats bewonen, had haar den verderen doortocht geweigerd.
Ook deelde de caïd ons eenige bijzonderheden mede van het leven der Chamba's en Ouled Sidi Cheikh, die ten zuiden der Beni Mzab rondzwerven en alleen in ruwheid onderdoen voor hunne erfvijanden de Touaregs. Wat deze laatsten betreft, zij leven van roof en plundering; zij zijn voortdurend met elkander
| |
| |
in strijd of liggen op den loer om de karavanen te overvallen, en wanneer deze hun te sterk zijn, vinden ze steeds eene schuilplaats in de ontoegankelijke wildernissen van den Djebel Haggar.
| |
IV. Metlili en de groote Sahara.
In den vroegen morgen van 25 Januari verlieten wij Guardaja, om eerst na eenen uiterst afmattenden marsch omstreeks half vier de oäse van Metlili te bereiken.
Het terrein was onbeschrijfelijk moeielijk begaanbaar. Nu eens gingen wij over zandvlakten, waarin menschen en paarden bij elken voetstap zeer diep inzonken, dan weêr over hooge rotsen met naakte hellingen en toppen. Men zeide mij, dat deze rotsen haren oorsprong verschuldigd zijn aan vulkanische werkingen. Zij bestaan uit ontzaggelijk groote granietblokken, die in verschillende lagen op elkander gestapeld liggen. Hier en- daar waren de steenen, die den grond bedekten, door de zonnestralen verkoold en dragen daarom bij de Arabieren den naam van ‘brandenden steen’.
Slechts op weinige plaatsen verhieven eenige verschrompelde jujubesstruiken zich op geringen afstand boven den bodem, terwijl de roos van Jericho de verdorde en geheel gesloten knopjes droevig liet hangen. De kameelen vonden dan ook om zoo te zeggen niets, waarmede zij zich konden voeden; slechts hier en daar was de grond over de uitgestrektheid van een paar honderd meter met manna bedekt.
Men herkent hier den weg aan de rotsen en op sommige plaatsen aan de graven van Arabische helden, die in den strijd gevallen zijn. Terwijl men hier te lande de laatste rustplaats van een geëerden doode met immortellen en lauweren tooit, laat de Arabier een meer blijvend aandenken op de graven achter. Ieder voorbijganger is verplicht er een steen op te werpen, zoodat het ruwe monument langzamerhand kolossale afmetingen aanneemt en na verloop van tijd een zeer duidelijk herkenningsteeken wordt.
Het was ongeveer 3 ure, toen wij den hoogen rotsketen binnendrongen, die de oäse aan alle zijden omringt en tegen winden
| |
| |
en zandverstuivingen beschut. Tot nu toe had ik nergens in de woestijn een volkomen gebrek aan plantengroei aangetroffen; hier was echter alles kaal. Het gezicht der steile rotswanden maakte eenen grootschen maar somberen indruk; de hitte was in de diepten veel grooter dan in de woestijn, en naarmate de colonne den steilen bergweg afdaalde, die zich langzamerhand tot een zeer eng défilé vernauwde, werd de temperatuur drukkender en de geheele omgeving droefgeestiger.
De weg maakte eenen hoek en eensklaps zagen wij de oäse voor ons liggen. Het liefelijke tafereel der hooge palmboomen en der frissche groene kruiden, die welig op den goed bevochtigden grond groeiden, wekte de uitgeputte soldaten weder op en de colonne betrok in de beste orde het bivak voor de stad.
Eenige jaren geleden had de kolonel Saunis hier duchtig huis gehouden. De artillerie had toen hare ontzettende uitwerking tegen de lichte woningen doen gevoelen, zoodat de overblijfselen der vernieling nog duidelijk zichtbaar waren.
Bouchou Cha, een der hoofden van den opstand, had kort geleden met zijne ruiters in de stad vertoefd. De zwervende Chamba's, die hier te huis behooren, hadden zich bij hem aangesloten, terwijl het meer rustige deel der bevolking schattingen had moeten betalen en als het ware tusschen twee vuren geplaatst, nu weder met angst de aankomst der Fransche troepen gadesloeg.
Geen enkel teeken van leven was in de stad te bespeuren. Toen men haar binnendrong, vond men slechts enkele mannen, meest grijsaards, die niet hadden kunnen vluchten, en een betrekkelijk groot aantal vrouwen en knapen, die dadelijk genoodzaakt werden eenen maaltijd voor de troepen gereed te maken.
De soldaten waren te vermoeid om nog denzelfden dag aan eene verkenning der geheele oäse en van den zuidelijken rotsketen te kunnen denken, maar omdat de bevelhebber eene overvalling mogelijk achtte, werd er bevel gegeven zich voor alle mogelijke voorvallen gereed te houden, de paarden der kavallerie-veldwachten alle gezadeld te laten en niemand uit het bivak te laten gaan.
Het was mijne beurt op wacht te trekken. Een adjudant van den bevelhebber kwam mij op ongeveer 1000 passen van de stad de plaats mijner veldwacht aanwijzen; de paarden werden een voor een naar eene bron gebracht, die zich midden in het bivak bevond en daarna met den voetkluister vastgezet.
| |
| |
Wij hadden ons deel van den maaltijd genuttigd toen de nacht inviel. De zon was achter de hooge rotsen weggezonken: spoedig was de korte schemering voorbij en wierp de maan hare heldere stralen op de moskeeën en witte huizen der schijnbaar uitgestorvene stad. Op de hoogste toppen der rotsen stonden de graven van heiligen en priesters en zagen dreigend neder op de rustende soldaten. Eene verkwikkende koelte had de felle warmte vervangen; de reine, welriekende lucht werkte weldadig op menschen en dieren. Alles ademde rust en vrede.
Gedurende de schemering had men het klagende blaffen der jakhalzen gehoord, die hun voedsel zochten. Duizend onbestemde klanken der woestijn kwamen tot ons op de vleugelen van den nachtwind, die zachtkens door de donkere palmtoppen ruischte; nu en dan werd de stilte afgebroken door het doordringende ‘qui vive’ der Algerijnsche tirailleurs, die met bijzondere zorgvuldigheid den voorpostendienst verrichtten.
Links van mij was eene wacht turco's, rechts spahis die op hunne eigenaardige onbezorgde manier te werk gingen. De wachtmeester en de meeste manschappen hadden zich in de roode mantels gewikkeld en op den grond uitgestrekt en sliepen bijna den geheelen nacht rustig door; zelfs de schildwacht was met de karabijn in den arm op eenen grooten steen gaan zitten en scheen ingesluimerd te zijn.
Bij het heldere licht van den prachtigen sterrenhemel kon men alles zien wat op een vrij grooten afstand voorviel. Zoo ging de eerste nacht te Metlili voorbij.
Den volgenden dag bleven de troepen rusten; alleen de Afrikaansche ruiterij werd op eene verkenning uitgezonden, ten einde den weg op te sporen, dien de vluchtelingen hadden ingeslagen, of uit te vorschen of deze zich in de nabijheid verborgen hadden.
De voorraad levensmiddelen begon zeer te verminderen, en daar het geheel van den uitslag der verkenning afhing of wij nog lang zouden blijven, werd er bepaald dat het ration wijn voor 4 dagen thans voor 13 dagen zou moeten dienen. Dit was eene ontbering, die in de warmte wezenlijk niet gering moet geacht worden, maar die door den Franschen troupier met onverstoorbare gelatenheid wordt geleden.
Toen ik des middags te 4 ure afgelost werd, legde ik mij doodmoede ter ruste, in de hoop den volgenden dag de tuinen der oäse te kunnen bezoeken.
Deze was intusschen geheel doorzocht en men had nergens
| |
| |
eenig spoor van de opstandelingen kunnen ontdekken. Alleen waren eenige kameelen, die men in de rotsen had laten loopen, door de Arabieren gedood, waaruit men opmaakte dat er zich nog eenige in holen verborgen moesten houden. Bij eene tweede en meer nauwkeurige doorzoeking vond men den secretaris van Bouchou-Cha in eene grot.
De Arabieren vreezen over het algemeen den dood niet, vooral niet in den strijd tegen de ongeloovigen. Toen men den gevangene met een strop om den hals en de handen op den rug gebonden voor de tent van den kommandant bracht, was er niet de minste vrees op het schoone trotsche gelaat merkbaar en zag hij met donkere, uitdagende blikken naar de soldaten, die zich om hem verdrongen.
Ik gevoelde mij treurig gestemd bij het zien van dezen man. Het is waar dat hij wellicht niets meer was dan een der roovers, die ten zuiden der confederatie der Mzab rondzwerven, maar het lot, dat hem thans te wachten stond, was het gevolg van den opstand tegen Frankrijks opperheerschappij.
Indien men ergens op de wereld recht heeft op vrijheid, zoo is het naar mijne meening in de woestijn. Maar ook daar doet de macht van den sterkeren zich drukkend gevoelen, en het ‘wee den overwonnene’ geldt daar in zijne volle en geduchte beteekenis.
De gevangene werd naar generaal Poitevin de Lacroix gezonden, die evenwijdig aan onze colonne door Constantine was gemarcheerd en Ouargla bereikt had.
Men zadelde eenige mahari (snellopende kameelen) en belaadde deze dieren met dadels en water. Een der spahis, die den gevangene geleiden moesten, nam den strop in de hand, welken deze om den hals droeg en steeg te paard, en zoo sloeg de treurige stoet den langen moeielijken weg naar Ouargla in.
Wij vernamen eenige dagen later, dat de ongelukkige te gelijk met 20 andere gevangenen was gefusilleerd.
Dit is meestal het lot der Arabieren, die in handen der colonnes vallen. Het moge vreemd klinken, maar deze wijze van behandeling heeft, hoe hard zij ook wezen moge, met hoeveel weêrzin men haar moge toepassen, toch ook hare nuttige zijde. Humane beginselen zouden weinig ingang vinden bij de ruwe woestijnbewoners; het voorbeeld van vergevensgezindheid zou niet de minste uitwerking op hen hebben; integendeel zou het slechts dienen om hen met verachting te vervullen jegens de
| |
| |
ongeloovigen en hun den indruk geven van aarzeling en van gebrek aan zelfvertrouwen. Zij hebben alleen eerbied voor kracht. Generaal Negrier, die te Constantine met rechtvaardigheid maar groote strengheid bevel voerde en vele Arabieren liet onthoofden, had daardoor onder hen den bijnaam van Negro Bono verworven (de goede Negro). Daar men verder noch in de stad noch in den omtrek eenig spoor van vijanden aantrof, werd de vergunning gegeven wandelingen buiten de bivakplaats te maken.
Dikwijls ging ik alleen naar Metlili om met de bewoners een gesprek, half Fransch, half Arabisch, aan te knoopen. Wegens mijne vreemde uniform zag men mij aan voor een Engelsch officier, en hieraan had ik te danken, dat men mij meermalen uitnoodigde de huizen binnen te treden, waar mij dadels, meloenen en palmbrandewijn werden aangeboden, terwijl ik nooit vertrok zonder dat mij eenig klein geschenk, bestaande uit kippen of eijeren, was opgedrongen.
Meermalen was ik in de gelegenheid op te merken, dat de Arabieren zeer met de Engelschen ingenomen zijn, terwijl zij zich op ondubbelzinnige wijze uitlieten over hunnen afkeer van de Franschen. Vooral de inlanders, die den oorlog in de Krim hadden bijgewoond, waren zeer met de Engelsche natie ingenomen.
Toen ik mij als Hollander bekend maakte, werd mij de kamer aangewezen, waar freule Tinne eenen nacht had doorgebracht, korten tijd voordat zij den noodlottigen tocht ondernam, waarvan zij nooit zou wederkeeren.
De achtergebleven bevolking had zich de eerste dagen niet buiten hare woningen vertoond, maar toen zij bemerkte dat haar geen leed te wachten stond, kwam zij weldra buiten de stad om den gewonen arbeid te hervatten.
Den geheelen dag hielden knapen, arabische meisjes en negerinnen zich onledig met het putten van water uit de diepe bronnen, en werden daarbij geholpen door paarden, ezels en kameelen. De laatsten worden op zeer eigenaardige wijze tot dit doel gebruikt. Voor de put is eene zachte glooiing gemaakt, die even lang is als de diepte der put. Aan het ondereind der helling zit eene negerin, die den kameel met eene kleine hoeveelheid peenloof tot zich lokt en daarna weder met eenen lichten stokslag naar boven jaagt, waar een kind de volle emmers in de vergaarbakken uitstort.
De mannen, die achtergebleven waren, werkten op de gerstvelden, welke met buitengewoon veel zorg bevochtigd worden.
| |
| |
Hiertoe zijn de velden eenigszins hellend aangelegd en door een net van dammetjes in vierkante vakken verdeeld. Het water komt door het toevoerkanaal uit de put op de bovenste vakken en blijft daar staan tot er genoeg ingezogen is; daarna worden de dammetjes met de hand doorgestoken, zoodat de volgende vakken besproeid worden.
Het eentonige knarsen der kettingen van de putemmers en de schelle kreten der ezeldrijvers breken in gewone tijden alleen de doodsche stilte der palmtuinen af, waaraan de Franschen thans eene ongekende levendigheid gaven.
Uren lang wandelden wij door de breede lommerrijke lanen, of legden ons op den steengrond neder. Een der officieren had eene vertaling der gedichten van Abd-el-Kader, en las ons de schoone verzen voor, die de groote emir in zijne dagen van roem en geluk had gedicht. De kommandant van het jager-escadron was steeds met de karabijn gewapend en jaagde op tortelduiven en allerlei klein wild, dat men hier in overgroote menigte aantreft. Soms legde hij zich in hinderlaag nabij de lijken van kameelen en paarden, die onbegraven waren blijven liggen, en wier onaangename reuk een tal van gieren en andere roofvogels tot zich trok. De echo's weerkaatsten de vroolijkste soldatenliedjes; jonge officieren speelden en schertsten met de Arabische meisjes, en zoo vervloog de tijd in vreugde en vrijheid. Het waren heerlijke dagen.
Weldra keerden de ruiters terug, die de vluchtelingen hadden opgespoord. Zij hadden niet alleen den weg ontdekt, dien deze ingeslagen hadden, maar na een gevecht bij Oued Tqueir en Djerdjir, waarbij aan onze zijde slechts enkele ruiters gewond werden, had men hen verder op de vlucht gedreven en eenen aanzienlijken buit van kameelen, schapen, paarden, ezels, tenten en wapenen veroverd.
Nu werd er besloten den vijand met de geheele colonne te vervolgen. Vele soldaten waren echter door de lange vermoeiende marschen ziek geworden en konden onmogelijk verder gaan Men bouwde daarom eene schans, waarbij de ledige beschuitkisten als schanskorven werden gebruikt, en die daarom ‘biscuitville’ genoemd wordt. Eene gracht van tamelijke diepte en breedte diende om eenige stormvrijheid aan de borstwering te geven en den noodigen grond daartoe te verkrijgen. De zieken werden in de schans gebracht en aan een gedeelte der infanterie werd de bewaking opgedragen.
| |
| |
De Fransche beleefdheid had hier in het diepst der woestijn hare gewone innemende uitwerking gehad op het vrouwelijk gedeelte der bevolking, en toen de trommen en trompetten in den vroegen morgen van 5 Februari het sein tot den afmarsch gaven, verdrongen de Arabische meisje/zich om het bonte schouwspel na te staren, tot de laatsten der moedige schare in de kronkelingen van den zuidelijken rotsketen verdwenen.
Weldra was de oäse uit onze oogen verdwenen, de moeielijkheden van den weg deden hunnen vertragenden invloed gevoelen, de vroolijke gesprekken werden al spoedig vervangen door een diep stilzwijgen, waarin de troepen langzaam over het ruwe terrein voorwaarts gingen.
Défiléën, steile hellingen, mul zand, eene menigte keien, die onder den voet wegrolden of zich in de kleine hoeven der paarden vastzetten, waren alle hindernissen voor den marsch, die bovendien door de felle zonnestralen, vooral tegen den middag, hoogst afmattend werd.
Zoo marcheerden wij 4 dagen; gewoonlijk bleef men 7 uren op weg, en men kan gerust beweren, dat men dan de uiterste inspanning van den soldaat had gevorderd. De infanterie had op de puntige steenen een groot aantal schoenen verloren, zoodat sommigen barrevoets moesten gaan of den voet met doeken omwonden. De kavallerie stapte voortdurend op de flanken der colonne, hetgeen zeer vermoeiend is; bovendien moesten de paarden zeer lang na aankomst in het bivouac gezadeld blijven, om de avondkoelte niet op de verhitte dieren te doen vallen. De muildieren bleven om dezelfde reden gewoonlijk even lang met den zwaren pakzadel bedekt, als zij dezen op marsch gedragen hadden, zoodat zij het grootste gedeelte van den dag beladen bleven.
De eigenschappen dezer dieren zijn niet genoeg te roemen. Voor het vertrek uit Ksour-el-Airan had men onze colonne veldartillerie toegevoegd, maar gelukkig had men den dag vóór den afmarsch dezen misslag ingezien en haar door berggeschut vervangen.
De veldartillerie, die met groote Fransche paarden bespannen was, zou ongetwijfeld elken dag meermalen zijn blijven steken, en zou een aanzienlijk oponthoud veroorzaakt hebben om haar weder los te maken. Bovendien zouden de paarden slecht bestand geweest zijn tegen den dorst en zeer veel kameelen gevorderd hebben. De muilezels daarentegen loopen den geheelen
| |
| |
dag zonder te drinken, met het kanon op den rug, over de steilste hellingen, zonder dat ik ooit een dezer dieren onder den last zag nederzinken.
Soms vonden wij bij het einde van den marsch een put, die dan echter niet voldoende was voor de geheele colonne, zoodat men dan gebruik moest maken van het water, dat in bokkenvellen en tonnen werd medegevoerd.
Hoewel men hiertoe het heerlijke water uit de oäse gebruikte, kon men reeds den eersten dag bemerken dat het eenigszins bedorven was. Het fijne stuifzand dringt overal door; de tonnen worden op de kameelen onophoudelijk geschud en zijn aan de felle zonnestralen blootgesteld, zoodat men 's avonds, in plaats van een helderen frisschen straal uit de tonnen te zien, vloeien, dikwijls een bruinachtig, drabbig vocht, ontvangt dat alleen door bijvoeging van eenige druppels absinth of pepermunt drinkbaar gemaakt kan worden.
Wellicht is het voor kleine karavanen mogelijk het water beter te bewaren door bijzondere voorzorgsmaatregelen te nemen, maar wie ooit deel uitmaakte eener Fransche colonne in de Sahara, is overtuigd dat de soldaat en ook de officier zich de grootste ontberingen moet getroosten.
De kameelen vonden meestal letterlijk niets te drinken, want zelfs dan, wanneer men op het bivak verscheidene putten vond, was er toch geen denken aan deze dieren eenen dronk te gunnen.
Hunne soberheid is te zeer bekend, dan dat het noodig zou zijn er een enkel woord over te spreken, maar de hitte en dorst waren toch oorzaak dat er telkens verscheidene nederzonken en niet te bewegen waren weder op te staan. De eigenaars trachtten dan nog eenig sappig kruid te vinden om het arme dier eenige lafenis te schenken, maar als het ook weigerde dit te gebruiken, was het reddeloos verloren.
Terwijl de gewone kameelen als lastdieren groote diensten bewijzen, bestaat er eene bijzondere soort onder den naam van mahara, die ontzaggelijk snel loopen kan. Het is niet zeker of de mahari eene afzonderlijke soort van kameel is, of wel dat men hem heeft verkregen door de gewone kameelen af te richten en kunstmatig aan te fokken, evenals paardenrassen, die bijzondere geschiktheid voor den renloop bezitten.
De mahari heeft zeer fijn haar; de gestalte is veel slanker en vlugger dan die der andere kameelen; het geheel geeft den indruk van groote levendigheid en kracht. Van jongs af aan
| |
| |
in gezelschap met de kinderen der tent zijn deze dieren zeer gedwee en leerzaam. Hunne oefening begint als zij den leeftijd van 2 jaar bereikt hebben. Men gewent het dier uren lang stil te staan; vervolgens wordt het gezadeld en de ruiter laat het verschillende bewegingen uitvoeren, waartoe hij zich bedient van eenen teugel, die bevestigd wordt aan den ijzeren ring, welken men het dier bij den aanvang der oefening door den neus steekt.
De minste ruk op den teugel is voldoende om de jonge mahari te bedwingen of te doen gehoorzamen; weldra doet het dier alles op de stem van zijnen meester.
Dan leert deze hem, snel te knielen en op te staan, en wanneer de mahari voltes kan rijden om de lans, welke zijn ruiter in den grond heeft geplant, en daarna onmiddellijk den galop weêr aanneemt, is de opvoeding voltooid.
Daarna dient het op die eindelooze zwerftochten, waarbij gewone kameelen onmogelijk gebruikt zouden kunnen worden.
Terwijl dezen toch voortdurend onder het gaan alle kruiden en takken verslinden, die zij vinden, gaat de mahari steeds voorwaarts, daar hij te zeer beducht is voor den ruk aan den ijzeren neusring. In soberheid vindt dit dier zijn gelijke niet; gedurende den herfst drinkt hij tweemaal per maand; zelfs 's zomers kan hij soms 4 dagen achtereen zonder drinken blijven. Op reis vergenoegt hij zich met eenige kruiden, maar bij terugkomst in de tent wordt hij verkwikt met melk, waarin men dadels fijngewreven heeft.
Geene enkele klacht ontsnapt aan de dichtgeslotene lippen van het geduldige dier, dat soms 35 Fransche mijlen per dag aflegt.
Voorzeker zal het u niet verwonderen, dat de Arabieren bijzondere oplettendheid wijden aan de voortteling dezer bewonderenswaardige dieren en hen driemaal duurder schatten dan de gewone kameelen.
Bij aankomst in het bivak wierp ieder, die den nacht niet op de voorposten behoefde door te brengen, zich op den grond neder om de kameelen in te wachten, die gewoonlijk iets later met de bagage aankwamen. Daarna toog iedereen aan het werk. In weinige oogenblikken was de ‘tente abri’ opgeslagen, het vuur ontstoken en het eenvoudig maal toebereid.
Er was bijna geen denken aan, eenig toilet te maken; de soldaten lieten dit dan ook geheel na bij gebrek aan water.
| |
| |
Zoodra men den maaltijd had genuttigd, viel men overmand door vermoeienis in slaap. Onderzoekingen op botanisch gebied hadden geen plaats; de officieren van gezondheid, die de colonne vergezelden en wel tot zulke onderzoekingen in staat geweest zouden zijn, deden evenals de overigen. Bovendien zou de moeite van zulke nasporingen slecht beloond geworden zijn, want er vertoonde zich niets dan enkele weinige jujubesstruiken, eenige magere halmen halfa en wilde thym.
Om 3 ure in den morgen begon het loeien der kameelen zoodra men aanving hen te beladen. Zij, die door de koelte van den nacht nog niet in zooverre van hunne vermoeienis bekomen waren om verder te kunnen gaan, werden gedood, ten einde ten minste de huid te kunnen medenemen.
Ten half zes wekten hoorns en trompetten de slapende drommen uit de diepe en welverdiende rust, en een uur later vond men op de bivakplaats niets meer dan eenige hoopjes smeulende asch en de overblijfselen van het geslachte vee.
Na 4 dagen berichtte de Arabische ruiterij, dat de vijand zulk eenen ontzettenden voorsprong had gekregen, dat er geen denken aan was hem met infanterie in te halen. Er werd dus besloten hem alleen door de ruiterij, zoowel de Fransche als inlandsche, te laten vervolgen.
Nu kreeg ik ruimschoots gelegenheid de onnavolgbare sluwheid te bewonderen, waarmede de Arabieren het spoor hunner vijanden zoeken. De putten, die wij vonden, werden aan het meest nauwkeurig onderzoek onderworpen, het zand in de nabijheid werd bevoeld om daaruit eenigszins te kunnen opmaken of er in den laatsten tijd water was geput. De uitwerpselen van kameelen en andere dieren werden gebroken, om uit den inwendigen vochtigheidstoestand af te leiden, hoe lang het geleden was dat men hier was langs gegaan. De lichtste, halfverstoven indrukken op het mulle zand waren voldoende om de opmerkzaamheid der Arabieren tot zich te trekken; niets ontging aan hun vorschend oog.
Wanneer men bij eene rots kwam, jaagden de ruiters in wilden ren aan beide zijden er om heen, ten einde zich aan den tegenovergestelden kant weer te vereenigen. Ging men door een défilé, dan zag men eensklaps dat eenige ruiters de steile hellingen beklommen, om van de hoogste punten den omtrek te overzien. Dat alles ging geheel op eigen initiatief; geen enkel woord van aanmoediging der hoofden werd vereischt
| |
| |
om deze mannen tot den vermoeienden dienst aan te zetten; het was hun aan te zien dat deze vervolging hun allen ter harte ging.
Op sommige plaatsen was het terrein zoo moeielijk, dat allen afstegen en de paarden aan de hand moesten geleiden over reusachtige steenbrokken en langs de randen van bijna loodrecht staande rotswanden. Het bestijgen of afdalen te paard van eenen gewonen steenen wenteltrap mag gemakkelijk genoemd worden in vergelijking met hetgeen hier van paarden en ruiters werd gevorderd.
Op deze wijze was het eindelijk aan de voorsten gelukt den vijand omstreeks half elf ure in het oog te krijgen. Spoedig bereikten wij allen een plateau, vanwaar het uitzicht alleen beperkt wordt door de zwakheid van het menschelijk oog. Op verren, zeer verren afstand zag men duidelijk de vluchtelingen op paarden en kameelen in vollen aftocht, maar daar zij hunne groote kudden van schapen en kameelen niet achter wilden laten, werden zij zeer in hunne snelheid belemmerd.
Nu was het belangrijkste oogenblik van den dag aangebroken; nooit had ik kunnen vermoeden dat men zooveel van paarden vergen kan als hetgeen nu verricht werd. Het woeste geschreeuw der ruiters weergalmde door de lucht, de bontgekleurde vaandels werden ontrold, en de grond daverde onder den hoefslag der moedige dieren, die met elkander wedijverden in snelheid en volharding.
Omstreeks 3 ure hadden wij de vluchtelingen ingehaald. Toen zij bemerkten dat er aan het behoud der kudden niet kon gedacht worden, lieten zij deze in den steek en plaatsten zich op de helling van een diep ravijn, waar zij achter groote rotsblokken eenige dekking tegen den aanval zochten.
Zoolang de Arabieren kruit hebben, geven zij zich maar zeer zelden over, en hoewel de uitslag van het gevecht niet twijfelachtig kon zijn, boden de ongelukkigen eenen dapperen tegenstand en vuurden uit hunne lange slechte geweren op de aanstormende ruiterschaar. Deze steeg af. Een gedeelte daalde af in het ravijn en opende het vuur, waarbij de Chassepot karabijn hare groote meerderheid deed gevoelen. Weldra verflauwde het vuur der ongelukkigen, en toen een aantal spahis hen in den rug viel, was de tegenstand verbroken en vluchtten allen, die daartoe in de gelegenheid waren.
De oorlog wordt hier nog in al zijne oorspronkelijke ruw- | |
| |
heid gevoerd. De dooden en zelfs de gewonden werden geheel uitgeschud en bleven daarna op den verzengden grond liggen. Te vergeefs trachte ik de spahis tot eenige meerdere humaniteit te bewegen; zij bleven daarvoor ten eenenmale doof.
Wat niet ontkwam werd afgemaakt; een paar kinderen van 3 à 4 jaar zag ik dood op den grond liggen; het was een droevig schouwspel. Alleen zij, die zich in de hoop op levensbehoud aan de Fransche soldaten hadden overgegeven, bleven gespaard en werden als gevangenen medegevoerd.
Intusschen was het 4 ure geworden. Wij verwijderden ons van de plaats van het gevecht en marcheerden tot 6 ure, om daarna zoo goed mogelijk van de vermoeienis uit te rusten. Het weinige hout, dat men vond, werd verzameld; weldra flikkerden de vuren en wierpen een roodachtig schijnsel op de bonte groepen; eenige bokjes en schapen der buitgemaakte kudden werden gedood en aan een laadstok geregen, half gezengd boven het vuur en daarna gegeten.
De gevangenen zaten zwijgend om een vuur, aten van de hun toegediende spijzen en schenen geheel onbekommerd te zijn, hoewel hunne naaste bloedverwanten gedood waren of wellicht op hetzelfde oogenblik in hevige wondkoortsen over den barren grond wentelden zonder de minste lafenis te kunnen ontvangen.
De Stoïcynsche kalmte, die deze menschen kenmerkt, is mij nooit zoo onverklaarbaar voorgekomen als toen. Het onwrikbaar geloof aan een onverbiddelijk noodlot en een kalme, dweepzieke berusting zijn alleen in staat hen zoo schijnbaar gevoelloos te maken.
Den volgenden dag werd de vervolging voortgezet. Om 12 ure hadden wij de putten Zirrara bereikt, waar wij halt hielden ten einde de paarden, die den vorigen dag niets gedronken hadden en letterlijk van dorst versmachtten, eenige lafenis te geven. Zij vielen als razenden op het water aan en knielden neder in den steenen bak; daar er echter slechts 3 te gelijk gedrenkt konden worden, duurde het eenige uren voor dit afgeloopen was.
De ruiters, die vooruitgeschoven waren, brachten intusschen bericht, dat Bouchou Cha met eene zoo aanzienlijke macht van Goleah terugkeerde, om zich op het ruiterdetachement te werpen, dat men het noodzakelijk oordeelde zich weer bij de colonne aan te sluiten.
Wij hadden de Groote Sahara bereikt; mulle zandheuvelen
| |
| |
volgden elkander op; de steengrond was verdwenen, terwijl slechts enkele jujubesstruiken zich hier en daar vertoonden.
Den 11den Februari waren wij weder bij den hoofdtroep en drie dagen later bevonden wij ons te Metlili.
19 Februari brak aan; het uur van scheiden was daar voor de Hollandsche officieren. Voor de tent van den kommandant der kavallerie stond een ontbijt gereed, waaraan de laatste lekkernijen besteed waren, die nog bij de colonne aanwezig waren. De bevelhebber had ons aanbevelingsbrieven gegeven voor de caïds der steden van de Mzab, met verzoek ons alles te geven, wat wij tot verdere voortzetting der reis noodig zouden hebben. Verscheidene kameelen stonden beladen met eetwaren en drinkwater, terwijl twaalf Arabische ruiters te paard stegen om ons tot El Aghouat te begeleiden.
De Fransche officieren spraken ons eenige zeer welwillende woorden toe en dronken de gezondheid van Z.M. onzen koning. Daarna stegen allen te paard. Op dezelfde plaats, waar wij voor het eerst de palmtuinen van Metlili aanschouwd hadden, namen wij afscheid. Toen ik omzag, bemerkte ik dat de soldaten druk bezig waren de huizen te vernielen van hen, die gedurende den opstand de partij van Bouchou Cha gekozen hadden en hunne palmboomen omhakten.
Wij drukten elkander de hand, een hartelijk vaartwel werd uitgesproken, en wij scheidden voor altijd van die vriendschappelijke mannen, met wie wij gedurende eenige maanden de avonturen van het nomadenleven hadden gedeeld.
Nog dikwijls denk ik met een onvermengd genoegen aan de heerlijke dagen, die het mij vergund was, in de gelederen van het Fransch Afrikaansche leger door te brengen.
Breda, 1 Februari 1876.
Haver Droeze. |
|