| |
| |
| |
Het standbeeld van Thorbecke.
Mr. W.C.D. Olivier, Herinneringen aan Mr. J.R. Thorbecke.
Mr. J.A. Levy, Johan Rudolph Thorbecke.
Dr. J. van Vloten, Thorbecke's Standbeeld. Nederlandsche Staatsen Volksbespiegeling.
Op Maandag den 15den Mei heeft de stad Amsterdam hare historische Tentoonstelling geopend, ter viering en dankbare herinnering van het zeshonderdjarig tijdvak, dat zij sinds de schenking van Graaf Floris' giftbrief in 1275 heeft doorleefd.
Gewichtig en merkwaardig is het geschiedkundig overzicht, dat die Tentoonstelling aanbiedt van Amsterdam's ontwikkeling in omvang en beteekenis, in rijkdom en welvaart, in maatschappelijke zeden en staatkundige gesteldheid.
De herdenking van dit langdurig en eervol bestaan kon in geen gunstiger oogenblik vallen.
Der stede roem en luister schittert, vooral sedert het laatste tiental jaren, met verhoogden glans. Van haar bij uitnemendheid geldt onder de vaderlandsche steden thans het woord des dichters ‘dat de gordelen harer vesten bersten’, en slechts een verder-uitgezette kring hare zwellende, hare bloeiende bevolking kan omvatten. In weêrwil van den onspoed der jongste tijden op stoffelijk gebied, blijkt hare behoefte aan uitbreiding onwederstaanbaar. Zij heeft ruimte, lucht en licht gevorderd en veroverd. Zij heeft zich gesteld aan de spits van den vooruitgang. Hoofdstad in de volle waarde des woords als ze zich in de laatste jaren heeft gevoeld, is zij baanbreekster en voorgangster geworden voor het vaderland. Op den stroom der moderne gedachten, der moderne aspiratiën en eischen zeilend en koershoudend - niet medegevoerd - tracht zij een exempel te zijn voor Nederland. Alle gegevens zijn harer ontwaakte geestkracht gunstig. Een langdurig tijdvak van dommeling en
| |
| |
stilstand heeft door den onafwijsbaren drang der omstandigheden verhoogde werkzaamheid, krachtiger en sneller polsslag van den hartader des lands noodzakelijk gemaakt.
Door eendrachtige samenwerking der burgerij en van een verlicht en voortvarend gemeentebestuur, beurtelings ondersteund en gedreven door eene krachtige gemeentevertegenwoordiging, heeft die verhoogde werkzaamheid zich in al de takken der stedelijke huishouding, bovenal in onderwijs en openbare werken geuit, heeft een sneller polsslag het geheele organisme doordrongen en aan de oude stad eene tweede jeugd geschonken. De matte tint is geweken voor den nieuwen blos der gezondheid, en het is voor onzen tijd een verheffende gedachte, dat bij eene historische tentoonstelling, door ons nageslacht te houden, onze kinderen met fierheid en dankbaarheid zullen terugzien op de vooruitgang en ontwikkeling van het Amsterdam onzer dagen.
Is de veronderstelling te gewaagd, dat die verhoogde werkzaamheid, die veranderde geest voor een goed deel het gevolg is van, of althans samenvalt met de wet, waarbij tot de doorgraving van Holland-op-zijn-smalst en tot eene kortere gemeenschap van Amsterdam met de Noordzee werd besloten? Welke ook nog de verdere lotgevallen en wederwaardigheden dier onderneming wezen mogen, aan den uitslag mag niet worden getwijfeld, evenmin als mag worden ontkend, dat haar aanvang een spoorslag en prikkel was tot velerlei verbeteringen in de gemeente en tot voorbereiding van menig groot werk van openbaar nut.
Den 15den Mei opende Amsterdam hare historische tentoonstelling. Weinige dagen later, op Donderdag den 18den Mei, voegde zij reeds eene schoone bladzijde aan hare geschiedenis toe. - Op dien heuchelijken dag werd op het Reguliersplein - ter eere der plechtigheid van stonde aan in Thorbeckeplein herdoopt - het standbeeld onthuld van Nederland's grooten burger en staatsman, Mr. Johan Rudolph Thorbecke. - Te midden van honderden, uit alle deelen des lands samengevloeid, te midden van duizende bewoners der hoofdstad, verrees daar, als getuigenis van nationale dankbaarheid en hulde, de ernstige en statige figuur van den man, wiens geheele leven toewijding was aan het algemeen belang, en wiens zeldzame talenten en nog zeldzamer wilskracht en volharding, karaktervastheid en onkreukbare trouw onze staatsregeling hervormden, de herschep- | |
| |
ping van ons staatsbestel gewrocht en aan de nieuwe tijden de hun passende nieuwe vormen geschonken hebben.
Het was een plechtig en indrukwekkend oogenblik, toen het omhulsel viel, en de man, uit brons gegoten, voor aller blikken stond; een plechtig oogenblik, toen zijn beeld door zijn trouwen leerling, vriend en wapenbroeder, den voorzitter der Tweede Kamer, Mr. W.H. Dullert, aan de gemeente Amsterdam werd overgedragen en aan hare hoede toevertrouwd. Het was voor alle vrienden en vereerders - allermeest voor de kinderen van den overleden staatsman; het was voor alle oprechte liefhebbers van vooruitgang en zelfstandige krachtsontwikkeling een geestverheffend oogenblik, toen de goede zorg voor het beeld door het hoofd van Amsterdam's gemeentebestuur werd aanvaard met de hartelijkheid en flinkheid, die hem kenmerken.
Schooner waarborg voor de toekomst zijner beginselen kon der nagedachtenis van Thorbecke niet worden gegeven. Zijn beeld te bewaren, wat zou het anders kunnen en mogen beteekenen, dan het levendig houden en kweeken der herinnering aan zijn werk, aan zijn voorbeeld; dan het voortzetten der traditie van toewijding aan 's lands belang; van eigen krachtsinspanning, geen steun zoekend of behoevend van buiten; van de bewustheid, dat ieder burger deel uitmaakt van de gemeenschap; van de overtuiging allereerst, dat een open oog voor de behoeften des tijds, oprechtheid en onbaatzuchtigheid en een vaste wil om 'tgeen men voor goed heeft erkend, in het leven te doen treden, trots alle tegenwerking en miskenning, alleen in staat zijn om grootsche dingen tot stand te brengen en bergen te verzetten?
Men zal te dezer plaatse evenmin eene beschouwing van het standbeeld als kunstwerk, als eene uitvoerige beschrijving verwachten van de plechtigheden van den dag. Indien wij naar eigen indruk mogen besluiten tot dien van hen, die Thorbecke van nabij hebben gekend, dan aarzelen wij niet te verklaren, dat gelijkenis en houding ons volkomen wèl-geslaagd voorkomen, en de Heer Leenhoff - moeielijke taak voorwaar, bovenal voor hem, die tot den staatsman niet in persoonlijke betrekking heeft gestaan - al het eigenaardige, het karakteristieke van gelaatstrekken en gestalte op de gelukkigste wijze heeft weêrgegeven.
Dat het aan dit kunstwerk even als aan elk ander niet aan kritiek zal ontbreken, weet de beeldhouwer evenzeer als wij allen. Hij zal daarop voorbereid, en daarover kalm zijn.
| |
| |
Geene uitvoerige beschrijving, als de dagbladen hebben gegeven, wordt in dit tijdschrift bedoeld of gewenscht; maar ook geene waardeering van den arbeid der mannen, die tot den luister van den feestdag hebben bijgedragen? - Ik geloof het wel. Stilzwijgen te hunnen opzichte ware tekortkoming aan den plicht der erkentelijkheid. Waardeering is hier eene behoefte van het hart.
Wanneer ik - zonder geringschatting, zelfs met hooge opprijs-stelling van de pogingen van allen, die den 18den Mei voor ons allen tot een herinneringsdag hebben gestempeld, die in al de deelen van zijn programma onze schoonste verwachtingen heeft vervuld - wanneer ik mij noode beperk tot het intellectueele gedeelte der feestviering, dan heb ik mijne hulde te brengen aan drie Muzen: de muze der historie, de muze der poëzie, de muze der toonkunst.
Het was de Heer Mr. G.M. van der Linden - een lid der Oude Garde, gelijk Mr. J.A. Levy hem terecht noemde - die in de Parkzaal als feestredenaar optrad. Van het feestredenaarschap bracht hij slechts twee eigenschappen mede, het onderwerp en zijne liefde voor dat onderwerp. - De conventioneele verhandelvorm schitterde - gelukkig - door hare afwezigheid, en hoewel de feestrede allerminst het verwijt verdiende van een vluchtig en kort woord te zijn, zoo was haar vorm geheel die van eene intieme en vertrouwelijke causerie, waarin de spreker niet voor, maar met ons Thorbecke's levensgeschiedenis doorliep, zijn karakter en de beteekenis van zijne staatkundige werkzaamheid ontvouwde en toelichtte, en ons op nieuw den staatsman deed aanschouwen, tastbaar, plastisch, zich zelf teekenende en beitelende in onze herinnering in de gewichtigste momenten van zijn leven door zijne woorden, zijne daden, zijn gemoedstoestand en zijne aandoeningen. - Menige treffende episode uit dat rijke leven, menig belangrijk voorval, menige kenschetsende bijzonderheid, ook aan het huisvertrek en de studeerkamer ontleend, werd ons weêrgegeven met dat opgewekte en spelende vernuft, met die humoristische, soms bittere pointe, die dezen voortreffelijken redenaar en schranderen jurist plegen te kenmerken, en die aan zijne voordracht eene kleur - haast schreef ik coloratuur - een gloed en meêsleependheid bijzetten, aan wier magischen invloed men zich bezwaarlijk kan onttrekken.
Indien ik een oogenblik zijn verleidelijk voorbeeld mocht
| |
| |
volgen en mij op het - voor mij - zeer gladde ijs eener rhetorica als de zijne mocht wagen, ik zou hier den tusschenzin inlasschen, dat ik ben grootgebracht en opgevoed in de leer, dat eene bescheidene kritiek gepaard kan gaan met de hoogste bewondering en de oprechtste hulde. Het is Potgieter, die mij dat heeft geleerd. - Wanneer ik geacht mocht worden voor een oogenblik de grenzen der bescheidenheid door de opvolging dier leer niet te overschrijden, dan zou ik vrijheid verzoeken voor de mededeeling, dat de twijfel niet bij mij is opgelost, of van der Linden, bij zijne uitnemende en aanschouwelijke karakteristiek, Thorbecke wel heeft geschetst in de lijst van zijn tijd; of hij recht heeft laten weêrvaren, althans genoegzaam recht aan de voorgangers, de tijdgenooten, de medestanders en krijgsmakkers en - laat ik het er mogen bijvoegen - aan de tegenstanders van onzen grooten en beminden staatsman?
Zoo ooit, hier was geen vrees, dat eenig licht, vallende op de omringende figuren, schade doen zou aan, of de aandacht zou aftrekken van de hoofdfiguur. Het licht, dat van hem uitstraalt, behoeft geen donkeren fond, geen schemerachtig duister; het zou zich volkomen in al zijne schittering handhaven tegenover het helderste chiaro-oscuro der bijstanders en der bevriende of bestrijdende groepen.
Verschil, niet van standpunt, maar van levenservaring, verklaart echter voldoende de afwijkende opvatting, en het is wellicht beter voor de totaliteit van den indruk, dat de feestredenaar geheel zelfstandig en onafhankelijk zijns eigen weegs is gegaan en zijne rede heeft gestempeld met de onuitwischbare keur zijner eigene, machtige persoonlijkheid.
Naast den redenaar de dichter. De bodem onder onze voeten is hier vaster. Wij hebben hier niet met het geïmproviseerde, het gesproken woord, maar met een geschreven tekst te doen.
Hier zou de kritiek echter even ondankbaar als onrechtvaardig zijn, indien zij zich te dezer plaatse uitte.
De bescheiden bedenking, door mij tegen den Heer van der Linden geopperd, is in haar wezen eene van politieken aard. Zij kan en mag niet uitgebreid worden tot den Heer Schimmel, die aan de actieve politiek vreemd is gebleven, die - zoo wij ons niet bedriegen - Thorbecke niet persoonlijk heeft gekend, en ons door zijn kunstwerk, zijne schoone, stoute verzen, op onwaardeerbare wijze heeft verplicht. Men heeft ergens gezegd,
| |
| |
dat zeer weinige dichters woorden weten te schrijven, die voor de muziekale compositie passen; men heeft betwijfeld of Schimmel's gedicht kon worden op toon gezet en gezongen. Het komt ons voor, dat de geestdrift, bij de uitvoering op zoo ondubbelzinnige wijze geopenbaard, die twijfelaars volkomen in het ongelijk heeft gesteld. Woorden en compositie hebben de meest sympathetische snaren in het gemoed der duizende toehoorders doen trillen, en zoo het succes niet altoos en niet alles bewijzen moge, op een dag en bij een feest als hetgeen wij vierden, schijnt ons die uitspraak welsprekend genoeg.
Vooral voor de breede schare geeft des dichters karakteristiek geheel den traditioneelen Thorbecke weêr. Voor hen, die het voorrecht hebben gehad hem van meer nabij te kennen en ingewijd te zijn geweest in zijn huiselijken kring, wordt hier en daar eene fijne toets gemist of eene minder gelukkige tegenstelling aangetroffen in het overigens zoo zinrijke gedicht, welks warme en bezielende toon op voortreffelijke wijze door den componist, den Heer Nicolaï, is vertolkt en in alle schakeeringen teruggekaatst.
Wij kunnen ons voorstellen, dat de eischen, die men aan het feest der onthulling heeft gesteld, en de indrukken, die men er van heeft medegebracht, verschillen, naarmate men behoort tot hen, die den staatsman hebben gewaardeerd, of hem vereerd of liefgehad hebben. Maar toch meenen wij te mogen aannemen, dat de indruk bij al die nuances en groepen gunstig is geweest. Gunstig ten opzichte der algemeene belangstelling, gunstig tengevolge van den geest, die bij de geheele plechtigheid heeft voorgezeten en zich ook bij den feestmaaltijd in het gesproken woord en in de houding der deelnemers heeft geopenbaard.
Het mocht eigenlijk niet anders worden verwacht.
Behalve enkele genoodigden en eenige zeer schaarsche uitzonderingen, werd de plechtigheid slechts bijgewoond door wie hadden bijgedragen tot een zichtbaar huldeblijk aan Thorbecke. Het was dus een huiselijk feest.
Indien men de deuren wijd had willen openzetten en het feest toegankelijk stellen voor allen, die er gaarne aan zouden hebben deelgenomen, de schare zou tot het dubbele of driedubbele zijn aangegroeid. En toch, in weerwil van dien engen grens, was het blijkbaar, dat hier eene plechtigheid werd voltrokken van algemeen belang, dat men zich bewust was: dat de
| |
| |
hulde, hier gebracht, werd opgedragen in den naam van het volk, in naam van het geheele vaderland.
Al hoorden wij eenige minder ontwikkelde vrouwelijke landgenooten onder elkander de vraag behandelen, of Thorbecke niet een heel groot dichter was geweest, daaraan, dat hij in ieder geval heel groot was, werd door niemand getwijfeld. Maar ook met het ware karakter dier grootheid, met de werkzaamheid, waarin zij zich had geuit, bleek de menigte vertrouwd. Men wist wie hij geweest was, en wat hij had gedaan. Men wist, dat de herziening der grondwet, met hare heilrijke gevolgen voor de volksontwikkeling zijn werk was geweest; men wist, dat daar de beeltenis onthuld werd van een krachtig en onwrikbaar staatsman, die in lief en leed, in smart en verguizing, trouw bleef aan zijne overtuiging en aan de offervaardige overgave zijns levens aan den dienst van zijn land, van zijn koning en zijn volk.
In dien bronzen vorm was de dankbare gedachte der Nederlandsche natie gegoten, haar dank aan den man, die te rechter ure, toegerust met buitengewone kennis en karakter, den moed had gehad voor haar als baanbreker op te treden voor den nieuwen tijd, die haar verleden en haar heden aan een heilrijke en vruchtdragende toekomst verbond.
Die betere kennis en daarmeê samengaande hoogere waardeering van Thorbecke's persoonlijkheid en beteekenis zal ongetwijfeld niet weinig worden bevorderd door de drie geschriften, wier titel hierboven is vermeld, en bovenal ook - voor wie haar hooren mochten - door de feestrede, door Mr. van der Linden uitgesproken, straks, zoo wij hopen, ook voor ruimeren kring toegankelijk gesteld.
Weinige dagen vóór de onthulling verschenen de werken van Dr. J. van Vloten en Mr. J.A. Levy. Als een nieuw bewijs van den rijkdom der stoffe, verdient het onze opmerking dat zoowel deze beide geschriften, als de Herinneringen van Mr. Olivier, en de rede van Mr. van der Linden, elkander onderling aanvullende, geheel verscheiden zijn in behandeling en opvatting, zoodat men het eene gelezen hebbende, als in een geheel nieuw boek de lezing van het andere begint. Te opmerkenswaardiger, omdat ze allen van hetzelfde standpunt uitgaan: hooge waardeering, oprechte vereering van Thorbecke.
Inniger en intiemer moge de toon zijn van Olivier en van der Linden - meer vertrouwd met des staatsmans gemoedsleven - | |
| |
in eerbied, in juiste karakteriseering, houden ze allen met elkander gelijken tred.
De brochure van Dr. van Vloten heeft de bedoeling een gelegenheidsgeschrift te zijn, maar dit ontneemt niets aan hare waarde. Die waarde is het gevolg van den ernst en de grondigheid, waarmede hij zijne taak heeft opgevat en vervuld. In Thorbecke's standbeeld wordt het geheele leven van den staatsman doorloopen, van de eerste openbaarmaking zijner staatkundige denkbeelden en beginselen tot zijne-optreding als Minister van Binnenlandsche Zaken in November 1849. Met groote helderheid en zaakkennis wordt de zoo geheeten constitutioneele toestand van het Koningrijk der Nederlanden vóór en na de scheiding van België, onder onzen eersten koning, na diens abdicatie, bij de indiening der magere hervormingsvoorstellen van 1840 en bij de doortastende hervormingsplannen der Negenmannen geschetst en in het volle licht van tijd en omstandigheden geplaatst. De Heer van Vloten heeft getoond zich bewust te zijn qu'il faut juger les écrits d'après leur date, en hij heeft dit gedaan met eene loffelijke onpartijdigheid, waaraan hij ons niet pleegt te verwennen, zoowel ten opzichte van personen als van zaken. Welkome feestgave als zijn werk moge worden genoemd, stelt hij er zich de beantwoording in voor van deze twee vragen: ‘Waarom en waartoe een standbeeld van Thorbecke?’ Wij zullen den schrijver zelven laten spreken:
- Wij hadden ons hier de vraag alleen voorgelegd - zegt hij, reden gevende, waarom hij de ministeriëele loopbaan van Thorbecke onbesproken laat - waarom hem thans een standbeeld wordt opgericht, en die vraag is, door de voorafgaande beschouwing zijner doeltreffende werkzaamheid tot Nederland's staatkundige beschaving, in verband met 's lands grootsche en leerrijke geschiedenis, ten volle beantwoord. Men zou inderdaad met blindheid moeten geslagen zijn, om niet te zien, welk volhardend doorzicht er bij zijn doortastend streven, van hem vereischt werd, tegenover al de bekrompen bedenkingen en kortzichtige staatsbegrippen van zoovele nog, deels in verouderde, deels in verwarde voorstellingen ronddolende lieden van zoogenoemd liberale, zoowel als averechts behoudende zij. Wij zagen hem, te midden van, en in strijd en botsing met hen werkzaam om de doordachte Staatswet zijner bewerking, op 's konings hervormende beslissing tot 's lands grondwet verheven, doch van welke zij nog zoo weinig op de hoogte bleken, in haar waren
| |
| |
aard en strekking te ontvouwen. En omdat hij die Staatswet wrocht en er 't land een grondwet in verwierf, die, met behoud van het volledige leven zijner afzonderlijke leden en deelen, door de innige samensmelting van dat leven met dat van het groote staatsgeheel zelf, die eenheid van staatsverband voor 't Nederland zijner en onzer dagen tot stand wist te brengen, waaraan het dat onzer voorzaten steeds ontbroken heeft en ontbreken moest; - daarom richt dat Nederland hem thans, in zijn hoofdstad, een standbeeld op!
Het komt ons voor, dat Thorbecke's aanspraak op een dergelijk bewijs van hulde en dankbaarheid niet klemmender en helderder kon worden aangewezen.
Met evenveel voldoening als deze kernige bladzijde, hebben wij des schrijvers beschouwingen omtrent de uitbreiding van het kiesrecht, de verlaging van den census en de invoering van het algemeen stemrecht gelezen. Men kan niet beter dan de Heer van Vloten deed, de bewijsgronden ontwikkelen die pleiten tegen de toekenning van het stemrecht aan onbevoegden, omdat zij intellectueel-onmondigen zijn. Hij herinnert te dier plaatse de rectorale rede op 8 Februari ll. door Prof Buys gehouden en haalt uit diens Inwijdingsrede van 1862 de volgende zinsneden aan, gewijd aan den constitutioneelen regeeringsvorm:
- ‘De constitutioneele monarchie is de regeeringsvorm van de meer ontwikkelde maatschappij en zij eischt dan ook van deze, van regeering, vertegenwoordiging en kiezers, van alle belanghebbenden in één woord, eene groote mate van zedelijkheid, zelfbeheersching, liefde voor ware vrijheid, dat wil zeggen voor het recht, voor het recht van anderen niet minder dan voor het onze; en daarenboven dat zekere beleid, waarmede men de hoogere belangen van de lagere leert onderscheiden, en zoo noodig de laatste opofferen aan de eerste.’
Geheel in verband hiermede, is de voorwaarde, door Thorbecke in zijne Narede gesteld aan de vorming van een krachtig geheel, ‘krachtig, niet voornamelijk door overheidsgezag, maar door organische verbinding van zijne, ieder in zijn kring zelfstandige leden, en door den oprechten wil der burgerij, om dat geheel te dienen, en tot het algemeen welzijn bij te dragen’. Die gedachte, dat beginsel wordt door Mr. J.A. Levy zeer juist en treffend gekenschetst als Thorbecke's gemeenschapsgevoel.
De Heer van Vloten - wij zagen het - heeft zich twee
| |
| |
vragen ter beantwoording gesteld: waarom, maar tevens waartoe een standbeeld voor Thorbecke?
Zeer zeker niet, om er in vereerende aanbidding voor neêr te zinken, er onafgebroken den wierook zijner hulde aan te brengen en met Thorbecke's arbeid voldaan, Gods water weêr over Gods akker te laten loopen, in den blijden waan, dat met de in-werking-treding der nieuwe staatswet, die nu reeds meer dan een kwart-eeuw levens telt alles is afgedaan. Neen, niet daartoe werd het opgericht. Het strekke, om het volk te waarschuwen tegen den voortduur der oude kleingeestige, persoonlijke en partijdriften, om het te bezielen door het grondwettig leven en te doen blijken van grondwettige volkskracht, bezielend en prikkelend, tot daden en zelfstandigheid wekkend. Zelfstandige kracht in provincie, gemeente, vereeniging en individu te bevorderen, dat heet de algemeene voorwaarden te scheppen, waaronder die ontwikkeling mogelijk wordt, is - volgens Thorbecke's eigen woorden - het kenmerk van een liberalen staat en een liberaal gouvernement. Ons volk daarvan te doordringen, een ieder in zijnen kring op eigen kracht te leeren bouwen, en met aanhankelijkheid aan het gemeenebest te bezielen, daartoe is zijn beeld in het middenpunt des lands verrezen. Het leere den landzaat, die het aanschouwt, Thorbecke's onpersoonlijke staatsbegrippen in zich op te nemen, den eigen geest van kunst en wetenschap, die ons geschonken werd, gelijk ons staatkundig zelfbestaan autonomisch te ontwikkelen.
Vooral de laatste verklaring van het Waartoe van dit standbeeld, treedt bij Dr. van Vloten op den voorgrond. Hij dringt haar nader aan in de behartigenswaardige woorden:
- ‘Hebt uw eigen geest! Zelfstandigheid van persoonlijk en volkskarakter, op het voetspoor van 't voorgeslacht nagestreefd, en daarin het afdoend heelmiddel voor de kwijningskwaal gezocht, die het Nederlandsche volk heden teistert.’
Die kwijningskwaal heeft, dank zij den geest, die door Thorbecke is opgewekt, althans in de hoofdstad opgehouden te bestaan, en wij vertrouwen, dat zij voor goed is geweken. Dezelfde getuigenis kan niet van alle deelen en gemeenten des lands worden afgelegd, allerminst - helaas - van het raderwerk der hooge regeering en van de werkzaamheid der vertegenwoordiging. Den vinger te strekken naar die kwaal, onder verwijzing naar Thorbecke's beeld en voorbeeld, moge de eerste schrede zijn tot hare genezing.
| |
| |
Naarmate, tot ons leedwezen, de gelegenheid schaarscher is om van de werken van dezen begaafden letterkundige - die ook in deze politieke brochure zijne taalkennis niet heeft verloochend - met onverdeelde instemming en onvoorwaardelijke sympathie te kunnen spreken, naar die mate zijn onze dankbaarheid en onze blijde verrassing grooter, nu hij ons die gelegenheid biedt in zijn uitnemend geschrift van den dag: ‘Thorbecke's Standbeeld’.
Eenheid bij verscheidenheid vertoonen de feestrede en het drietal geschriften. Eenheid vooral, waar zij alle den klemtoon leggen op de gevolgenrijke beteekenis en het wakkerschuddend karakter van Thorbecke's Aanteekening op de Grondwet, in 1839 verschenen, een boek, dat eene daad was. Nog op een ander punt!
Eenheid in de waardeering van des staatsmans richting en doel, waar door allen wordt vooropgezet, dat zijne hervorming van het staatsverdrag hoofdzakelijk - wellicht uitsluitend - beoogde, de grondwet te maken tot eene nationale kracht. Aan den vorm en de bewoordingen kende hij eene ondergeschikte plaats toe, zelfs aan uitbreiding of inkrimping van zekere machten en rechten. Zijn eenige toetssteen was het algemeen belang en de opwekking van het zelf bewuste en zelfstandige leven.
Met dezelfde waardeering en conscientie geschreven, vat Mr. J.A. Levy zijne beschouwing van Thorbecke's leven en werkzaamheid nog diepzinniger en wijsgeeriger op. Verkwikkend voor wie prijs stelt op karakter en individualiteit, is het verschil van stijl in beide geschriften. De stijl is de man, geldt van deze twee persoonlijkheden, en het is niet de minste verdienste van hun werk, dat beider eigenaardigheid er zich zoo kantig in teekent. Wij hebben genoeg van al dat alledaagsche en gelijkvloersche, waarin geen stijl is te onderkennen, omdat er geen karakter achter schuilt, om niet als eene oasis te begroeten, waar een man zich vertoont in de vormen, die de zijne zijn, al is die vorm niet zoo behagelijk-bevattelijk, zoo glad en zoetsappig, dat ze alle geestesinspanning als weelde onnoodig maakt.
Wie Mr. J.A. Levy kent, kent tevens den ernst en de veelzijdigheid zijner studiën, zijne voortreffelijke methode van stoffe-bereiding en verwerking. Hij heeft daarvan eene nieuwe proeve geleverd in dit geschrift. De ingenomenheid met, de piëteit voor den meester heeft Levy's stijl bepaald en gevormd.
| |
| |
Wij ontmoeten hier Thorbeckiaansche zinwendingen, een streven om in den beknoptsten vorm den grootsten rijkdom van gedachten saam te dringen. Maar niet alleen zinwendingen. Thorbecke is niet uit de lucht komen vallen, als een phenomeen of meteoor; hij is niet een St. Joris, gepantserd en gespeerd op het wereldtooneel getreden om oude draken te verslaan (gelijk van der Linden met onnavolgbaren humor in zijne feestrede heeft gezegd); hij heeft zich ontwikkeld als ieder onzer; hij heeft een historischen achtergrond; hij is omlijst door zijn tijd. In dat licht heeft Mr. J.A. Levy hem weêrgegeven.
Thorbecke's optreding wordt bij hem voorafgegaan door een overzicht van de staatsgesteldheid en politieke vormen onzer republiek, van de Bataafsche Republiek en de fransche overheersching, en van het herstel van het huis van Oranje, met opdracht der koninklijke waardigheid. Het logge raderwerk van staat, juister wellicht het stroeve politieke mechanisme der Geuniëerde Gewesten, in stadhouderlijk en stadhouderloos tijdvak, in den tijd van ontwikkeling en bloei, zoowel als in dien van stilstand en verval; het veldwinnen der nieuwe beginselen, de invloed der fransche omwenteling, de reactie van het Heilig Verbond, zich openbarend in de samenstelling van het Koninkrijk der Nederlanden door het Weener Congres; de dispariteit van Noord en Zuid, die verdere samenleving onmogelijk maakte en tot de scheiding der twee deelen leidde, in één woord onze geheele staatkundige geschiedenis wordt door den schrijver doorloopen. Hij doet het, grootendeels aan de hand van Thorbecke en met verwijzing naar diens geschriften. Bovenal verdient in Mr. Levy's beschouwing de heldere tegenstelling der oude en der nieuwe staatsrechtelijke vormen in beginsel en in toepassing te worden gewaardeerd.
Wij hebben reeds gezegd, dat Levy het kenmerkende van Thorbecke's politieke overtuiging meent te vinden in zijn gemeenschapsgevoel. Wat daaronder moet worden verstaan en hoe dat gevoel overeenstemt met de geheele wijsgeerige leer van Krause, wordt door hem in eenige gedrongen bladzijden verklaard. Aan welke voorwaarden een politiek leider moet beantwoorden, ontwikkelt de auteur in deze woorden:
- Politisch leider van zijn volk is nooit iemand geweest, tenzij éene gedachte hem bezielde, als ware 't in hem zich belichaamde. Het geheim van zijn optreden, van zijn invloed, van zijn slagen ligt daar. Organiseerende talenten geven aan
| |
| |
éene drijfkracht gehoor. Bewust, wanneer tevens de gave der bespiegeling hun geschonken is; onbewust, wanneer de daad meer hen aantrekt, dan in vollen omvang van een stelsel zich rekenschap af te leggen. Thorbecke, wijsgeer, eer hij voorganger werd, vereenigde beide gaven. -
Lndien ik wilde voortgaan op deze wijze den rijken inhoud van Mr. Levy's geschrift te doorloopen, ik zou gevaar loopen een boek te schrijven dikker dan het zijne, omdat mij zijne gave der condensie ontbreekt. Laat mij mogen volstaan met de mededeeling van den indruk, dien de lezing op mij heeft gemaakt. Die indruk is, dat wij hier een compleet werk als tweede feestgave hebben ontvangen; compleet, zoowel ten opzichte van Thorbecke's denkbeelden, historische, staatsrechtelijke en parlementaire geschriften, als ten aanzien van Thorbecke's levensloop en zijne politieke daden als volksvertegenwoordiger en minister. Met een ernst en grondigheid, boven allen lof verheven, zijn in deze bladzijden al de handelingen en uitspraken van den grooten staatsman onderzocht, ontleed en geparaphraseerd. Verklaard in en uit haar zelven, en in verband tot het oogenblik waarop, en de omstandigheid waarin het woord gesproken, de daad volbracht werd.
Een compleet boek voor ieder, die Thorbecke's wetenschappelijke en staatkundige werkzaamheid, vooral tot 1862, wil leeren kennen.
Den schrijver teekenend, is zijne beschouwing over Thorbecke's stijl aan het einde van het boek. Den staatsman waardig, is de hulde, hem door Mr. Levy ten slotte gebracht:
- Thorbecke was geboren bewindsman. De Eerste van nature, door aanleg, nadenken, wijsgeerige vorming, veelomvattende talenten. De Eerste vooral en onbetwistbaar door karakter en zieleadel. Thorbecke geloofde in de macht en de zegepraal van het goede. Vandaar zijn nooit verloochend idealisme. Dat innige, onwrikbare vertrouwen bleef hem bij, geheel zijn leven door. Zijne politiek was gericht op de deugden van ons volk, die hij kende en waardeerde. De schaduwzijden van onzen landaard poogde hij door zijn voorbeeld te wijzigen.
Ziedaar wel juist, wat de hooge waarde van Thorbecke in ons oog uitmaakt: ziedaar, wat op zoo welsprekende wijze door Mr. J.G. Gleichman werd uitgesproken, toen hij de vraag beantwoordde of deze staatsman eener duurzame populariteit deelachtig zou worden. Ter verwerving eener populariteit van
| |
| |
den dag - wij zeggen 't den Heer Gleichman na - moet men de gebreken en zwakheden met zijn volk gemeen hebben; maar hij, die zijn leven in dienst heeft gesteld van de ontwikkeling van de deugden en krachten zijns volks, moge, zoolang zijn arbeidsdag duurt, worden miskend en verguisd, hij alleen zal blijvend en in toenemende mate de waarachtige populariteit veroveren. Zulk een man is Thorbecke geweest; op zijne grootsche figuur kan gerust van alle zijden het volle licht vallen, en derzulken behoort, bij een braaf en deugdzaam volk, de onsterfelijkheid.
Mij dunkt, het kan niet schooner worden gezegd.
De Heer Levy heeft een compleet werk geleverd, maar hij heeft geen compleeten Thorbecke gegeven. De intieme, de beminnelijke Thorbecke, de man, die in den huiselijken kring zijn warm en aandoenlijk gemoedsleven openbaarde, verschijnt in deze brochure slechts ter loops, bij de mededeeling van een voorval en van een brief, beide zijn hart tot eere strekkend. Te dien opzichte behoeft ook zelfs dit compleete boek nog aanvulling. Gelukkig is die aanvulling geleverd door twee grenadiers der oude garde, des vieux de la vieille, door Mr. van der Linden in zijne feestrede, door Mr. Olivier in zijne Herinneringen aan Mr. J.R. Thorbecke, reeds in 1872 verschenen. Daar ik omtrent het laatste werk met eene korte aankondiging kan volstaan, zou ik mij hier eene meer of minder gepaste kleine uitweiding kunnen veroorloven over die veelbesproken Oude Garde.
Dat keurregiment bestond in de eerste plaats uit de liefhebbende leerlingen van Thorbecke, hunner vereering van den leermeester en leidsman trouw gebleven, en in de tweede plaats uit hen, die vóór de grondwetsherziening aan zijne zijde of in zijne richting streden, en ná de herziening zich steeds met volle overtuiging en oprechte aanhankelijkheid om den standaard van hun veldheer zijn blijven scharen en zijne vlag hebben gevolgd door dik en dun, in de engste ravijnen en op de steilste rotstoppen, in de glorie van zegepraal en gezag, in de haast nog grootere glorie van de nederlaag bij het behoud van nog hooger zedelijke macht.
Verscheiden als de elementen waren, waaruit het regiment was samengesteld, kenden alle slechts éene leuze: Trouw.
Trouw aan de beginselen en de levendmakende kracht der grondwet; trouw aan de kleuren van hun vriend en voorganger,
| |
| |
hun beminden en roemrijken aanvoerder. Trouw, discipline, subordinatie. Is er een leger denkbaar, dat zonder deze eigenschappen de overwinning behaalt? Is er een voorbeeld van een gewonnen slag, waarvan het plan niet door den veldheer en zijn staf, maar door al de sergeanten en korporaals, de soldaten en zelfs de recruten gezamenlijk was opgemaakt en vastgesteld?
Het aantal dergenen, die feitelijk deel hebben uitgemaakt van de oude garde, is betrekkelijk gering; het aantal van hen, die er toe hebben behoord, behoord met hart en ziel, is legio. Ook de Heer Levy, in weêrwil van zijn jeugdiger leeftijd, behoort er toe; ik zelf zou ook durven verzoeken tot de reserve van het corps te worden gerekend.
Maar trouw aan diezelfde beginselen, waarvoor zij steeds onder Thorbecke heeft gestreden, zal de oude garde thans de eerste zijn te erkennen dat de reden van haar bestaan, althans van hare vast-omgrensde en afgebakende organisatie als afzonderlijke lijfwacht, heeft opgehouden. Zij moet zich, naar mijne meening, nu Thorbecke van het staatstooneel is verdwenen, oplossen in het groote leger van den vooruitgang, en hartelijk en welmeenend de hand bieden aan alle wapenbroeders, die éensdenkend en éenswillend, het doel der liberale politiek met haar najagen en trachten te verwezenlijken.
De nagedachtenis van haar veldheer is veilig; zijne regeeringsbeginselen zijn het niet. Nog is de grondwet niet geworden tot die nationale kracht, die zij geroepen is te vertegenwoordigen. Eendrachtige samenwerking wordt vereischt om haar meer en meer aan hare bestemming te doen beantwoorden. Ook daartoe moge de aanblik van Thorbecke's standbeeld strekken voor alle liberalen in den lande, tot welke schakeering zij ook wenschen te behooren.
En wat zal ik ten slotte zeggen van de Herinneringen van Olivier? Het is een hartelijk, een innig boek, waarvan eene bezielende warmte uitgaat, waaruit eene piëteit spreekt, even vereerend voor den meester als den leerling. Hier is nu de ware, de heusche Thorbecke, dien wij hebben gekend en liefgehad in al zijne groote eigenschappen, in al zijne kleine eigenaardigheden. Hier is de voortreffelijke vriend, van wien een enkel woord van aanmoediging meer gold dan de hoogste lofspraak van anderen; hier verrijst zijn beeld in al zijne eenvoudigheid en reinheid; steeds een held, maar een menschelijke held, ook voor vrienden en huisgenooten, ook voor den kamerdienaar.
| |
| |
Wenschen wij de geschriften van Dr. van Vloten en Mr. Levy in de handen van iederen staatsburger, wij hopen, dat de Herinneringen van Mr. Olivier in het bezit zullen zijn van iederen vriend en vereerder van den overleden staatsman. Zij zijn de kostbaarste bijdrage tot de kennis van den mensch Thorbecke; zij doen ons een blik werpen in zijn zieleleven, in zijn heilig te-huis, en zij bevestigen het woord van Dullert: ‘nergens was Thorbecke grooter dan in den huiselijken kring.’
Ik weet van, en op dit boek niets anders te zeggen, dan Amen! Maar ik voeg er den dank bij van allen, die Thorbecke hebben liefgehad, aan den beminnelijken schrijver, en - terugkeerend tot mijn onderwerp - wensch ik aan Olivier het laatste woord te geven over de beteekenis van het standbeeld van Thorbecke:
- ‘Wanneer men de hulde ziet, door het land aan Thorbecke's nagedachtenis bewezen, dan ziet men, dat het juist dit in hem op prijs stelt, dat hij de type van een man van karakter, dat hij een compleet man was. Het juiste punt, waar eene eigenschap ophoudt deugd te zijn en gebrek wordt, kan niemand aantoonen. Maar dáárom, omdat hij was wàt hij was, altijd in alles dezelfde, dáárom is hij, die nooit populariteit heeft gezocht, een populair man in Nederland geworden. En dat hij dit, om die reden, geworden is, is zijn beste eertitel, en een eertitel ook voor de Nederlandsche natie, die zulk een karakter te waarderen wist.’
24 Mei 1876.
Joh. C. Zimmerman. |
|