| |
| |
| |
Engelsche dichtkunst van den dag.
(Vervolg van blz. 370).
‘Wij komen tot den Poët Laureate’, zeide het slot van mijn vorig overzicht, maar, streng genomen, zeide het te veel. Ik kan, om aan mijn algemeenen titel getrouw te blijven, slechts zijn Queen Mary behandelen, en mag niet ter loops spreken over een dichter van zooveel beteekenis als Alfred Tennyson; een dichter, die met Homerus zekere oogenblikken gemeen heeft, naar het welbekende latijnsche spreekwoord, maar ook als Homerus ten volle verdient, dat men noodig achte, dit uitdrukkelijk van hem te verzekeren. Tennyson behoort tot de keurbende der ware dichters, en de hoogste naam, waarmede men deze uitgelezenen kan aanduiden, komt ons bij het lezen zijner werken ten zijnen aanzien nu en dan op de lippen. Het is genoeg om de belangstelling te wettigen, die zijn ten vorige jare bij Henry S. King & Co. te Londen verschenen drama Queen Mary ons inboezemt, onafhankelijk van het oordeel, dat wij meenen zullen ten slotte over dat gedicht te moeten uitspreken.
Het is aan de zoogenaamde bloedige Mary, dat het gedicht is gewijd, eene persoonlijkheid, waarvan men wellicht nog den minst ongunstigen indruk ontvangt, wanneer men haar gadeslaat in de beschrijving, die Prescott er van gegeven heeft in zijn Filips II, koning van Spanje. Het eerste bedrijf verplaatst ons onder een menigte, die ongeduldig staat te wachten op het oogenblik, dat zij voorbij zal komen, en zich inmiddels over de wettigheid van hare geboorte de eene en andere opmerking veroorlooft. Daar zijn Mary en Elizabeth in het gezicht; de eerste wordt door de burgers levendig toegejuicht, die de beide koningsdochteren volgen, zoodat slechts twee personen achterblijven op het tooneel, van wie de een
| |
| |
eene dochter in dienst heeft bij Lady Elizabeth, welke dochter heeft bijgewoond, hoe Elizabeth de Koningin te Warnstead ontmoet, hoe deze hare hand genomen, haar dierbare zuster genoemd, in tegenwoordigheid van al de dames van haar gevolg omhelsd, ja zelfs van Northumberland en Lady Jane met medelijden gesproken, en uitdrukkelijk verzekerd heeft, dat niemand onder haar bestuur wegens ketterij verbrand zou worden. Op grond van deze mededeeling zouden zij dan ook rustige tijden te gemoet zien, wanneer zich niet reeds het gerucht verspreid had, dat ‘Karel, de gebieder van de geheele wereld, haar zijn zoon Filips ten huwelijk had aangeboden en deze den Paus en den Duivel mee zal brengen’. Maar zij hechten nog geen geloof aan het gerucht. Want al zijn zij, die hier spreken, Katholieken, ‘Papisten’ zijn zij daarom nog niet, en zij vreezen, dat dit huwelijk hunne evangelische medeburgers, ‘the Hot Gospellers’, gelijk zij hen noemen, tot razernij zal drijven. Misschien zal het nog anders afloopen. Mary is nu naar den Tower gegaan, om aan gevangenen de vrijheid terug te geven, onder hen aan Courtenay, die Graaf van Devon moet, en van wien de Raad zoowel als het geheele volk hoopt, dat hij de echtgenoot van Mary zal worden.
Maar anderen hebben minder gunstige verwachtingen. Het blijkt al spoedig, als wij met het tweede tafereel in het aartsbisschoppelijk paleis, in Lambeth Palace, ons bevinden, waar Cranmer een bezoek ontvangt van Peter Martyr, welke hem aanraadt te vluchten, omdat zijn naam bovenaan staat onder hen, die de kroon van Engeland aan Lady Jane hadden toegewezen. Cranmer tracht zichzelven nog gerust te stellen, door zich voor den geest te roepen, dat zij, diè nu in Mary's Geheimen Raad zitting hebben, evenzeer hunne naamteekening daarvoor hadden gegeven. Maar bovendien: de rechters hadden verklaard, dat de jonge Edward, met terzijdestelling van zijns vaders uitersten wil, over de troonopvolging vrij beschikken mocht. Edward had zijn stervende hand in die van Cranmer gelegd, en hem bezworen, de kerk van Engeland niet aan Mary over te leveren. Dit was Cranmer te machtig geweest; toen had hij het stuk geteekend, dat aan Jane Gray de kroon gaf. Zou Mary hem daarvoor straffen en haren Geheimen Raad ongemoeid laten? Peter Martyr dringt niettemin bij Cranmer op ontvluchten aan. Niet Cranmers politiek, maar zijn geloof, of liever zijn ongeloof ten aanzien van den Heiligen
| |
| |
Ouwel zal zijn doodvonnis doen vellen. Deze overweging dringt den prelaat evenwel juist tot blijven. Hij wil zijn post en daarmede hen niet verlaten, wier geloofsbelijdenis hij te vertegenwoordigen heeft. Op zijn beurt raadt hij Peter aan te vluchten, en neemt afscheid van hem met de woorden: ‘Fly and farewell, and let me die the death:’ profetische woorden, want nauwlijks is Peter Martyr uit het gezicht, of Cranmer wordt gevangen genomen.
De papistische reaktie is inderdaad reeds in vollen gang. Met het derde tafereel zijn wij onder een menigte, die zich verdringt om den preekstoel van Pater Bourne, maar hem alles behalve welwillend aanhoort, waar hij als onmiddellijke vrucht van Mary's troonsbestijging den terugkeer van Engeland meldt in den schoot der Moederkerk. Niettegenstaande de tegenwoordigheid van den franschen gezant de Noailles, zou de weerzin, waarmee het volk hem aanhoort, spoedig zich in daden geopenbaard hebben, wanneer niet ter goeder ure Courtenay, van wiens ontslag uit den Tower wij zooeven gehoord hebben, door zijne moeder, de Markiezin van Exeter, opgewekt ware geworden om tusschenbeide te komen. Hij beklimt zelf den predikstoel, ontzet Pater Bourne en beweegt de menigte uiteen te gaan, waarna hij met de Noailles alleen blijft, in wien hij een mededinger heeft, daar ook Frankrijk dingt naar Mary's hand.
Courtenay begeert Mary's hand minder dan haar troon, en de eerste slechts om de laatste, gelijk wij te weten komen uit zijn korte alleenspraak, die hij in Elizabeth's vertrek heeft gehouden, zonder nog hare tegenwoordigheid te bemerken. Zoodra het gesprek wordt aangeknoopt, loopt het ook over Mary's huwelijk. Courtenay geeft zijne verwachtingen niet op, al noemt Elizabeth ze ongegrond. Maar mochten zij dat werkelijk zijn, en moest de verbintenis met Filips doorgaan, dan, fluistert hij Elizabeth in het oor, zal Mary zóó impopulair worden, dat Elizabeths dag zal gekomen zijn.
Juist op het oogenblik, dat hun onderhoud deze vertrouwelijke wending neemt, treedt Mary binnen, die terstond vermoedt, dat zij bezig zijn met plannen tegen het Spaansche huwelijk te beramen. ‘Whispering - is haar eerste woord tot zichzelve - leagued together To bar me from my Philip’, en op dit vermoeden trekt zij zich dan ook dadelijk terug. Al doet Courtenay hetzelfde, Mary heeft genoeg gezien, om argwaan te koesteren en beiden onder hare
| |
| |
wederpartijders te rangschikken. Het blijkt zoodra Gardiner binnenkomt, die haar Mary's wensch om Elizabeth dadelijk bij zich te zien mededeelt, en het tegelijk als zijn meening te kennen geeft, dat de koningin haar wil spreken ‘to counsel (her) withdrawing To Ashridge, or some other countryhouse’. Haar oom, Howard, die zich inmiddels bij haar vervoegd heeft, vindt in deze boodschap aanleiding, om Elizabeth tot groote voorzichtigheid aan te manen, een vermaning, die dubbel gewicht heeft, daar hij zijne nicht tevens verzekert, dat zij altijd op zijne machtige bescherming zal kunnen rekenen.
Het volgend tafereel brengt ons in de onmiddellijke tegenwoordigheid van Mary, die, alleen in een vertrek van haar paleis met hare hofdame Alice, in bewondering nederzit voor het miniatuurportret van Filips. Zij kust zijn beeltenis en vraagt Alice of zij ooit edeler trekken heeft aanschouwd. Nadat Alice haar verlaten heeft, geeft zij aan al hare gewaarwordingen lucht:
So full of grace and beauty! would that mine
Were half as gracious! O, my lord to be,
My love, for thy sake only,
I am eleven years older than he is.
But will he care for that?
No, by the holy Virgin, being noble,
But love me only: then the bastard sprout,
My sister, is far fairer than myself.
No, being of the true faith with myself.
Paget is for him - for to wed with Spain
Would treble England - Gardiner is against him;
The Conncil, people, Parliament against him;
But I will have him! My hard father hated me;
My brother rather hated me than loved;
My sister cowers and hates me - Holy Virgin,
Plead with thy blessed son; grant me my prayer;
Give me my Philip; and we two will lead
The living waters of the Faith again
Back thro' their widow'd channel here, and watch
The parch'd banks rolling incense, as of old,
To heaven, and kindled with the palms of Christ.’
Het is een eigenaardige mengeling van gewaarwordingen: zij heeft lief; zij wil schoon zijn om hem te behagen en vooral om dat
| |
| |
onderscheid van elf jaren te doen vergeten; aan alles klampt zij zich vast, om zeker te zijn, dat hij niet aan Elizabeth de voorkeur zal geven, tot zelfs aan de omstandigheid, dat zij met Filips hetzelfde geloof heeft. Ook wortelt hare liefde, onafhankelijk van hetgeen zij voor Filips mag gevoelen, in de behoefte om eens in haar leven die genegenheid te ondervinden, die vader, broeder en zuster haar onthouden hebben; en bij dit alles voegt zich de begeerte, het uitzicht, Engeland voor Kristus te winnen.
Nadat zij nog aan Gardiner, den Lord-Kanselier en aan de Noailles, die haar achtereenvolgens bezoeken, haar voornemen heeft meegedeeld, ontvangt zij door tusschenkomst van Renard, den spaanschen gezant, een brief van Filips, die zijn aanzoek behelst. Dien brief wil zij terstond aan haren Geheimen Raad voorleggen, welke juist vergaderd is, om zoo spoedig mogelijk, overeenkomstig den wensch van Filips, de zaak tot een einde te brengen. Met haar te kennen geven van dit voornemen en de woorden: ‘Ay! My Philip is all mine’ sluit het eerste Bedrijf.
Bij de opening van het tweede zijn wij in het kasteel Alongton in Kent, waar wij een gesprek bijwonen, dat vooreerst tusschen Sir Thomas Wyatt, een der leidslieden van de oproerige partij, en zijn bediende William wordt gevoerd. Een van Wyatt's aanhangers, Knyvett, voegt zich weldra bij hen, en deelt Wyatt mede, dat een tienduizend man zich op Penenden Heath verzameld hebben, gereed om onder zijne aanvoering te handelen. Eenigen zijn Knyvett gevolgd en wachten voor het kasteel, uit een van welks vensters Wyatt een korte rede tot hen houdt. Ofschoon hij oordeelt, dat de mijn te vroeg gesprongen is, wil hij zich nu evenwel niet terugtrekken, maar zich aan het hoofd der beweging stellen. Hij schildert hun met levendige kleuren, wat het voor Engeland zijn zal, wanneer het huwelijk met Filips doorgaat en daarmede koningin, parlement, volk en kerk onder de gehate macht van Spanje komen. Hij wekt hen op, om op Londen aan te rukken, niet ten einde tegen de koningin te strijden, maar ten einde haar tegen Filips en zijne partij, dat is: tegen haar zelve te verdedigen. Hij is zich daarbij wel bewust van het gevaar, waaraan hij zich blootstelt: ‘I'll have my head set higher in the state; Or - if the Lord God will it - on the stake.’
Zoowel Mary als de anti-spaansche partij achten dus het uur
| |
| |
der beslissing aangebroken. De koningin komt zelve in Guildhall, waar zij den Lord Major, Sir Thomas White, en de aldaar verzamelde burgers met den opstand van Wyatt bekend maakt en hare rechten op de kroon van Engeland toelicht, die zij verzekert niet anders dan in het waarachtig belang van haar volk te willen dragen. Zij doet het een en ander met gewenschten uitslag en vertrekt onder de luide betuigingen van trouw en gehechtheid van de zijde harer daar aanwezige onderdanen, betuigingen, waaraan zij wel behoefte heeft, want Thomas Wyatt staat reeds aan de andere zijde van Loudonbridge, die hij evenwel niet over kan trekken, daar zij afgebroken is. Maar zijn plan is het, een omweg te maken en van een andere zijde Londen binnen te komen. En op hoevelen kan Mary in de stad dan rekenen! De laatste scène van dit bedrijf, die ons in het Westminsterpaleis weer in hare tegenwoordigheid brengt, doet ons ook getuigen zijn van het ongunstige vermoeden harer naaste omgeving omtrent de trouw met name van Lord Pembroke. Ja, nauwelijks is dit vermoeden uitgesproken, door Mary beantwoord met de verzekering, dat Lord Pembroke, die over hare garde aan den ingang van het park bevel voert, de Kentsche boeren wel zal weten tegen te houden, of het bericht komt haar verrassen, dat Wyatt inderdaad met zijne Kentsche boeren door de garde gebroken, en optrekkende is naar Ludgate. Andere ongunstige berichten volgen. Het schijnt een oogenblik, dat de opstand zal zegevieren en van verschillende zijden in hare ontmoedigde omgeving wordt er bij de koningin op aangedrongen, dat zij òf ontvluchte naar Windsor, òf de wijk neme in den Tower. Maar zij wil van geen moedeloosheid, van geen vertwijfelen hooren, zij houdt stand, en hare standvastigheid wordt schitterend
beloond. Daar ontvangt zij de tijding, dat de gevreesde opstandeling, dat Wyatt gevangen is genomen. Maar tevens verneemt zij, dat hij de namen zijner medeplichtigen heeft verraden. Volgens zijne bekentenis moet Courtenay, moet zelfs Elizabeth van de samenzwering hebben afgeweten. Zonder aarzelen gelast Mary, dat men ze naar den Tower voere, en, gelijk het eerste bedrijf eindigde met de verzekerdheid van de bevrediging der wenschen die zij koesterde als vrouw, zoo sluit het tweede met den zegekreet der koningin: ‘Elizabeth zal sterven. Mijne vijanden zijn aan mijne voeten, en Filips is koning.’
In het begin van het derde Bedrijf wordt ons dan ook verhaald,
| |
| |
hoe hare bloedige wraakoefening gewoed heeft, - in bijzonderheden wordt het uiteinde van Lady Jane meegedeeld, en getoond, dat Filips koning is. Wij zien den optocht na de kroningsplechtigheid voorbijtrekken, waarin Mary en de Spaansche prins, thans ook koning van Napels, naast elkander rijden, en wij zijn getuigen van den indruk, door dien aanblik op het volk teweeg gebracht. Weldra ook van het gelukkigst oogenblik in Bloody Mary's leven. Eenige maanden zijn verloopen, - hetgeen wij inmiddels meer onderstellen moeten dan uitdrukkelijk vernemen. Mary meent de hoop te mogen voeden van moeder te worden, en stort haar gevoel op deze wijze uit:
‘He hath awaked! he hath awaked!
He stirs within the darkness!
Oh, Philip, husband! now thy love to mine
Will cling more close, and those bleak manners thaw,
That make me shamed and tongue-tied in my love.
The second Prince of Peace -
The great unborn defender of the Faith,
Who will avenge me of mine enemies -
He comes, and my star rises.
The stormy Wyatts und Northumberlands,
The proud ambitions of Elizabeth,
And all her fiercest partisans - are pale
The light of this new learning wanes and dies:
The ghosts of Luther and Zwinglius fade
Into the deathless hell which is their doom
His sceptre shall go forth from Ind to Ind!
His sword shall hew the heretic peoples down!
His faith shall clothe the world that will be his,
Like universal air and sunshine! Open,
Ye everlasting gates! The King is here! -
En als de koning daarop binnenkomt met den hertog van Alva en anderen:
‘..... Oh, Philip, come with me;
Good news have I to tell you, news to make
Both of us happy - ay, the Kingdom too.
Nay come with me - one moment.’
Maar tevens, als straks het gerucht zich verbreidt, luisteren wij het gesprek daarover van drie pages af, waarvan de een zegt:
‘Ay: but I hear she hath a dropsy, lad,
Or a high-dropsy, as the doctors call it.’
| |
| |
Kort daarop heeft in tegenwoordigheid van het koninklijk paar en van den kardinaal-legaat Pole de plechtigheid plaats, waarbij Lords en Gemeenten openlijk schuldbelijden wegens hunne ongehoorzaamheid jegens den Paus en van zijn gevolmachtigde de absolutie ontvangen. Maar nauwlijks heeft Mary ook dit oogenblik beleefd, waarnaar zij zoo vurig verlangd had, of zij geeft haar voornemen te kennen om de oude wetten tegen de Lollarden niet langer eene doode letter te doen zijn en dus tot vervolging van het protestantsch geloof over te gaan. Zij spreekt dit voornemen uit in het bijzijn onder anderen van den kardinaal en van Gardiner, haren kanselier, tusschen wie, naar aanleiding van deze verklaring der koningin, nu een gesprek wordt gevoerd over het nut van de vervolging van ketters. Gardiner houdt dit nut, houdt den plicht van te vervolgen staande tot groote voldoening van Mary, die, waardige gemalin van Filips, betuigt de ketterij te willen vernietigen zelfs ten koste van hare kroon. Zij kan evenwel vervolgen zonder hare kroon te verliezen en Mary schijnt dus in den vollen zo nnegloed van haar geluk te staan.
Maar de schaduwen beginnen te komen. De vrouw is niet bemind en al wat in haar teleurgesteld hart om moet gaan, kunnen wij vermoeden, waar wij het volgende gesprek eerst tusschen Filips en den Spaanschen gezant, Simon Renard, dan tusschen Filips en Mary bijwonen.
But, Renard, I am sicker staying here
Than any sea could make me passing hence,
Tho' I be ever deadly sick at sea.
So sick am I with biding for this child.
Is it the fashion in this clime for women
To go twelve months in bearing of a child?
The nurses yawn'd, the cradle gaped, they led
Processions, chanted litanies, clash'd their bells,
Shot off their lying cannon, and her priests
Have preach'd, the fools, of this fair prince to come,
Till, by St. James, I find myself the fool.
Why do you lift your eyebrow at me thus?
I never saw your Highness moved till now.
So weary am I of this wet land of theirs,
And every soul of man that breathes therein
| |
| |
Parleying with Renard, all the day with Renard,
And scarce a greeting all the day for me -
De gezant maakt den koning op zijn gedrag jegens Mary opmerkzaam:
‘...... Sire, I would have you -
What should I say, I cannot pick my words -
Be somewhat less - majestic to your Queen.
Am I to change my manners, Simon Renard,
Because these islanders are brutal beasts?
Or would you have me turn a sonneteer,
And warble those brief-sighted eyes of hers?
Briefsighted tho' they be, I have seen them, sire,
When you perchance were trifling royally
With some fair dame of court, suddenly fill
With such fierce fire - had it been fire indeed,
It would have burnt both speakers.
Nay, must you go' indeed?
The parting of a husband and a wife
Is like the cleaving of a heart; one half
Will flutter here, one there.
Op haar verzoek, maar vooral op het aanraden van Renard, belooft de koning dan zijn reis naar Brussel, waar hij zijn vader heeft te ontmoeten, nog een dag uit te stellen.
Then one day more to please her Majesty.
The sunshine sweeps across my life again.
O if I knew you felt this parting, Philip,
By St. James I do protest,
Upon the faith and honour of a Spaniard,
I am vastly grieved to leave your Majesty.
Geheel dit pijnlijk onderhoud munt door groote soberheid uit. De laatste trek, dat ‘let us have it’ is meesterlijk, en doet ons dieper
| |
| |
beseffen wat de wonde in Mary's hart moet zijn dan eenige weeklacht van hare zijde daartoe in staat zou zijn geweest. Nu men van haar lijden doordrongen is, begrijpt men te eerder, dat zij, onmiddellijk daarop in dit treurspel, namelijk bij het begin van het vierde Bedrijf, bezocht door Howard en anderen die hare genade ten behoeve van Cranmer komen inroepen, aan de stem der menschelijkheid geen gehoor geeft en doof blijft voor hunne bede. Door medelijden te weigeren pleegt het hart zich vaak op eigen lijden te wreken.
Cranmer ondergaat het doodvonnis. Zijn plechtig herroepen, niet, gelijk men geëischt en verwacht had, van het anglikaansch, maar van het katholiek geloof, en het verhaal van zijn uiteinde vullen verder het vierde bedrijf, dat dus bijna in zijn geheel een tusschenspel vormt, immers buiten alle verband staat met de eigenlijke handeling van dit stuk en de aandacht van den hoofdpersoon afleidt, terwijl deze fout niet opgewogen wordt door bijzondere schoonheden, welke het ingelaschte stuk zouden onderscheiden.
Met het vijfde Bedrijf keeren wij gelukkig tot Mary terug, tot hare innerlijke tragedie, die ons hier natuurlijk veel meer belangstelling inboezemt, dan de grootste staatkundige gebeurtenissen. Hare innerlijke tragedie is geheel gegeven met hare betrekking tot Filips, met de tegenstelling, die op alle hoofdpunten tusschen Mary en Filips aanwezig is. Zij heeft lief en verwacht al haar geluk van hare liefde. Hij weet niet wat liefhebben is; wat het is, van een vrouw de vertrouwde zijns harten te maken. Zij gaat op in Filips; hij in de aangelegenheden van zijn wereldrijk. Zij is een geloovige, hij een politikus. En het treffendste is, dat zij, aan de staatkunde van haren gemaal geketend, juist ten gevolge daarvan ten slotte op de fransche kust dat Calais zal moeten verliezen, waarvan de naam, gelijk zij getuigde, in haar hart geschreven was.
Het een en ander treedt in het gesprek tusschen Mary en Filips, waarmee het vijfde Bedrijf begint, duidelijk en op aandoenlijke wijze aan het licht. Sir Nicholas Heath heeft, nog eer Filips tegenwoordig is, de koningin hare verplichting op het hart gedrukt, om de bezetting van Calais te versterken, omdat anders die stad, bij een altijd mogelijken oorlog met Frankrijk, verloren moet gaan. Filips, - wij bevinden ons te Londen, in een vertrek van het paleis, - komt inmiddels binnen en bevestigt den raad van Sir Nicholas. Mary moet aan Calais denken, nu hij zelf weggaat. Weggaat? Dat woord
| |
| |
maakt weer de treurigheid in Mary's boezem wakker. Waarom verhaast hij zijn vertrek? De zwaluw blijft langer in het kille Noorden dan hij, en komt weer, maar van Filips vreest zij, dat hij, eens vertrokken, nooit weer zal keeren. Hij verontschuldigt zich met er aan te herinneren, dat zoovele stemmen hem roepen en manen om haar te verlaten, de stemmen van Castilië en Arragon, Granada, Napels, Sicilië en Milaan, de stemmen van Franche-Comté en de Nederlanden, de stemmen van Peru en Mexico, Tunis, Oran en zoo voort; welke lange opsomming Mary tot de diepste bewondering van Filips stemt, dien machtigen monarch, naast wien zij slechts een ‘kleine koningin’ is. Maar met vrouwelijke handigheid weet zij uit hare geringheid naast zijne grootheid een nieuw argument te smeden, dat hem bewegen moet om te blijven. Beteekent zij als vorstin zoo weinig, dan kan zij immers de ondersteuning van zijne tegenwoordigheid niet missen. Filips redt zich evenwel uit die persoonlijke overwegingen, waarin hij vast zou kunnen raken, en brengt het op de koelheid van het engelsche volk ten zijnen aanzien: ‘Your people are as cheerless as your clime; Hate me and mine’. Mary spreekt het niet tegen, maar beweert, dat zij in hetzelfde lot deelt. Zij haten haar evenzeer wegens hare liefde tot hem, en buitendien wijst zij haren gemaal op de ontevredenheid, die ten gevolge van slechten oogst en om andere redenen algemeen heerschende is. Waartegen Filips geen ander redmiddel weet dan verscherpte kettervervolging. ‘Het bloed en het angstzweet der ketters is de beste dauw op de dorre velden’. Met de grootste kalmte, als gold het eenvoudig 't stoken van meer hout, voegt hij er bij: ‘Burn more’, een raad, door Mary
beantwoord met dezen hartroerenden uitroep: ‘I will, I will; and you will stay’. Ach! zij wil alles doen, alles beloven; zij denkt nauwlijks aan hetgeen zij belooft, indien hij slechts blijft. Zoo komt zij telkens op haren persoonlijken wensch terug, terwijl Filips voortdurend weigert daarop in te gaan, en op algemeener onderwerpen de aandacht vestigt. Zoo aanstonds op de noodzakelijkheid van een oorlog met Frankrijk, aangezien Frankrijk hen opneemt en herbergt, die verraad hebben gepleegd jegens Engeland. Het doel van den franschen koning kan geen ander zijn dan Mary haar erfdeel te doen verliezen, om dan een andere Mary tot vrouw van den Dauphin, tot Koningin van Frankrijk, Engeland en Schotland te maken. Is Frankrijk zoo
| |
| |
vijandig gezind, dan begrijpt Mary allerminst, hoe de Paus gemeene zaak met Hendrik kan maken. Zij vraagt Filips met onloochenbare bezorgdheid:
‘You make your wars upon him down in Italy: -
Philip, can that be well?’
Ook deze vraag toont weer de geheele diepte der tegenstelling, die tusschen hen beiden aanwezig is. Filips is er natuurlijk zeer ver van af, voor deze vraag iets te gevoelen. Hij zegt haar dan ook eenvoudig, dat zij berusten moet in zijn en zijns vaders beter oordeel, en heeft zoo weinig eerbied voor de godsdienstige bezwaren zijner gemalin, dat hij in hare tegenwoordigheid op dezen toon over den Paus kan spreken:
‘The Pope has push'd his horns beyond his mitre -
Beyond his province. Now,
Duke Alva will but touch him on the horns,
En toch zal de vrouw, die den zoeten droom van hare liefde nog niet prijs wil geven, tot dien oorlog besluiten, alleen om hem te believen. Kan zij van haar land nauwlijks op nieuwe geldelijke bijdragen hopen, dan heeft zij nog een laatste hulpmiddel: ‘There is Antwerp and the Jews’. En zoodra Filips zich tevreden toont, treedt weer de eigenlijke beweegreden van al hare koncessiën met dezelfde naïveteit aan het licht in het onophoudelijk refrein: ‘And you will stay your going?’ Haar geweten, hare vooroordeelen, alles gaat onder in dien eenigen vurigen wensch. Maar nog is de beker niet geheel geledigd. Filips bewijst haar de noodzakelijkheid om Elizabeth tot haar erfgenaam te benoemen. Zullen de plannen van Frankrijk voor goed verijdeld worden, dan moet Elizabeth staan tusschen haar en Maria Stuart. Het is een nieuw offer, dat van de bigotte vrouw geëischt wordt. Vooreerst schijnt Filips de mogelijkheid geheel uit het oog te verliezen, dat een kind uit hun huwelijk eens plaats neme op den troon van Engeland. Dit is reeds grievend. Maar bovendien: ‘Maria Stuart is ten minste katholiek’. Andermaal ondervindt zij dus, hoe Filips den godsdienst, die haar alles is, opoffert aan de staatkunde. Droogweg hervat hij: ‘Ja, zij is katholiek; maar ik wil niet, dat de koning van Frankrijk tevens koning van Engeland worde’. Mary kan hare bedenking nog niet opgeven: ‘Zij is een ketter, en, wanneer ik er niet meer zijn
| |
| |
zal, keert het Protestantisme met haar in Engeland terug’. Filips treedt evenwel in geene wederlegging; zijn eenig antwoord is:
You must proclaim Elizabeth your heir.’
En nog eens doet Mary afstand van hetgeen haar anders het dierbaarst zou zijn:
‘Then it is done; but you will stay your going
Somewhat beyond your settled purpose?
To wail in, Madam? what! a public hall.
Say go; but only say it lovingly.’
Ziedaar dan tot wat bescheiden verlangen de droom harer liefde herleid is. Dit tafereel verraadt de meesterhand: juiste schildering van een goed waargenomen en belangwekkenden zielkundigen toestand. Als het gesprek ten einde is, en na Maty's vertrek, vernemen wij alleen uit den mond van den binnenkomenden Feria (ter zijde): ‘The Queen in tears’; tranen, die wij nog beter begrijpen, zoodra wij Filips aan Feria de opmerking hebben hooren maken, dat Mary wel eens zoo oud schijnt te zijn geworden, sedert zij de hoop verloren heeft van moeder te zijn. Goed, dat Mary niet meer tegenwoordig is. Haar beminnelijke gemaal begeeft zich reeds met dienzelfden Feria in een vriendelijke kansrekening. Als Mary eens stierf, zou Elizabeth dan zijne vrouw niet willen worden?.... Het gesprek daarover wordt afgebroken door een tijding, die naar Filips' wensch den oorlog met Frankrijk noodig zal maken. Stafford, Sir Thomas Stafford, tot dusver uitgewekene in dat land, heeft Scarboro' Castle, ten noorden van York genomen, zich tot Protector doen uitroepen en Mary vervallen verklaard van den engelschen troon. Renard, die deze tijding brengt, voegt er bij, dat dit reeds de vijfde samenzwering is welke tegen Engeland in Frankrijk wordt uitgebroed.
Het doet den koning besluiten om vooreerst te blijven. Als Renard vraagt of hij zeggen mag, dat Filips ter wille van de koningin
| |
| |
zijne reis heeft uitgesteld, antwoordt Filips met volkomene onverschilligheid: ‘Ay, Renard, if you care to put it so’.
Wat zal hij ook nog den schijn bewaren? Er is geen schijn meer, die de treurige werkelijkheid voor Mary bedekken kan. Haar droombeeld ligt verbrijzeld. De nieuwe Paus roept kardinaal Pole voor de inkwistie te Rome als verdacht van toegeeflijkheid ten aanzien der ketters, en terwijl hij dit zelf aan de koningin mededeelt, komt Sir Nicholas Heath binnen met de vreeselijke, in het eerste oogenblik voor Mary ongeloofelijke tijding, dat Calais, over welke stad sedert twee eeuwen de engelsche vlag heeft gewaaid, in de handen der Franschen is, en bovendien het volk deze tijding met koelheid heeft opgenomen, zoodat er aan een krachtig samenwerken tot herovering van het verlorene niet te denken valt. Nadat Heath haar verlaten heeft is haar eerste uitroep: ‘I hoped I had served God with all my might! It seems I have not’. En waarom niet? De reden is voor een Mary natuurlijk geen andere dan deze twee: ‘Ah! much heresy sheltered in Calais’, en ‘Philip, we have made war upon the Holy Father All for your sake: what good could come of that’? De maat wordt volgemeten. In haar eigen paleis heeft Kardinaal Pole een stuk papier opgeraapt en zoo even laten vallen. Mary zelve neemt het thans op van den grond en leest:
‘Your people hate you as your husband hates you.’
‘Clarence, Clarence, what have I done? what sin
Beyond all grace, all pardon? Mother of God,
Thou knowest never woman meant so well,
And fared so ill in this disastrous world.
My people hate me and desire my death.’
Zij verzinkt in een staat van gevoelloosheid, waaruit zij plotseling en met nog een laatste zelf begoocheling ontwaakt, als Feria tot haar komt uit naam van Filips, die toch vertrokken is. Een oogenblik koestert zij nog de hoop, dat Filips zal wederkeeren. Maar weldra ziet zij de volle waarheid in:
‘And tell him that I know he comes no more.
Tell him at last I know his love is dead,
And that I am in state to bring forth death -
Thou art commission'd to Elizabeth,
Tell her to come and close my dying eyes,
And wear my crown, and dance upon my grave.’
| |
| |
En inderdaad gaat Feria onmiddellijk van haar naar Elizabeth, om haar nog bij het leven van de koningin met Filips' plannen voor de toekomst bekend te maken. Elizabeth begrijpt hem evenwel niet, en denkt dat hij op een huwelijksvereeniging van haar met Don Carlos het oog heeft. Eer dit misverstand kan worden opgehelderd, deelt Feria haar mede, dat Mary haar wenschte te zien ‘before she died’, welk woord Elizabeth doet opstuiven met den uitroep: ‘Why did you keep me prating? Horses, there’!
Het laatste tafereel van het geheele drama doet ons dan ook getuigen zijn van Mary's uiteinde. Zij heeft aan Filips geschreven: ‘Ik ben stervende; kom’ hetgeen Alice aan Lady Clarence verhaalt, terwijl de koningin op en neer wandelt met langzame schreden. Lady Clarence tracht haar te troosten door haar te doen opmerken, dat Filips in zekeren zin niet ver van haar is. Zijn welgelijkend portret, daar aan den wand, dat hem in volle wapenrusting voorstelt, daarop vestigt zij Mary's aandacht om hare verbeelding te gemoet te komen. Het gelukt een oogenblik. ‘How he smiles’, zegt Mary, ‘as if he loved me yet’. Lady Clarence verzekert, dat hij het nog doet. Maar reeds is het zelfbedrog niet meer mogelijk:
‘He never loved me - nay, he could not love me -
It was his father's policy against France -
I am eleven years older than he,
The Queen of Scots is married to the Dauphin
And Charles, the lord of this low world is gone;
And all his wars and wisdoms past away;
And in a moment I shall follow him.’
De geheele waarheid ontsluiert zich voor haar stervend oog:
Open my heart, and there you will find written
Two names, Philip and Calais; open his, -
You will find Philip only, policy, policy, -
Ay, worse than that - not one hour true to me!
Foul maggots crawling in a fester'd vice!
Adulterous to the very Heart of Hell.
En, machtelooze wraak, met een mes snijdt zij het portret uit de lijst en werpt het ter aarde, waarop het nauwelijks is gevallen, of
| |
| |
zij roept uit: ‘O God, I have kill'd my Philip!’ om straks troost te zoeken bij de nagedachtenis harer moeder met die aandoenlijke bede:
‘o Saint of Aragon, with that sweet worn smile
Among they patient wrinkles - Help me hence.’
Het is haar laatste woord. Elizabeth is nog in tijds gekomen om haar te zien sterven. Zij is de eerste die haar uiteinde meldt, zoodat het drama eindigen kan met een heilgroet aan de nieuwe koningin.
Bevredigend is dit treurspel slechts wanneer men het ontdoet van zijn historisch omhulsel, en er den titel aan geeft van een ander welbekend drama: le supplice d' une femme. Al wat onmiddellijk op Mary betrekking heeft is belangwekkend, dikwerf aangrijpend en vertoont niet zelden schoonheden van een uitgelezen soort. Het is hare innerlijke tragedie, welke ons boeit, en waarvan de beschrij - ving ons in Tennyson den ernstigen kunstenaar doet wedervinden.
Deze lof is natuurlijk te gelijk de veroordeeling van Queen Mary als treurspel. Men maakt geen treurspel met éen enkel belangwekkend en goedvolgehouden karakter, en buiten Mary is hier toch inderdaad niemand, die onze belangstelling gaande houdt. De Filips van dit stuk is een nietswaardig man, wien de dichter zelfs de eenige aantrekkelijkheid, die hij in de geschiedenis nog bezit, niet gelaten heeft: ik bedoel dien sluier van geheimzinnigheid, dat schemerlicht van sombere dweepzucht en taaie werkzaamheid, waarin wij van tijd tot tijd een lief hebbende, een aanhankelijke vrouw naast hem zien verschijnen. Had de dichter hem enkel als een man van staatkundige berekening voorgesteld, te zeer vervuld van plannen, welke zoo diep moesten ingrijpen in de wereldgeschiedenis, om aan zijne, maar dan ook om aan eenige vrouw te denken, in deze zijne eenzijdigheid had hij groot, en op zulk een wijze een tegenbeeld van Mary kunnen zijn, dat wij met hem schier evenwel medelijden hadden gevoeld als met haar. Thans heeft de dichter goedgevonden, ons in Filips veel minder den staatsman dan den ellendigen wellusteling te laten zien, en dit inzicht zelfs aan Mary toe te schrijven, die hem noemt: ‘only policy, policy, ay worse than that; adulterous to the very Heart of Hell:’ eene aanklacht, die nauwlijks schijnt toe te laten, dat zij door dat aandoenlijke: ‘I have killed my Philip’ achtervolgd worde.
| |
| |
De overige karakters zijn zeker niet walgelijk gelijk dat van den spaanschen koning, maar onbeteekenend. Elizabeth schijnt slechts opgenomen in het gezelschap, om Filips de gelegenheid te geven, van Mary's troonopvolger te spreken en daardoor de arme vrouw op nieuw te grieven. Reginald Pole, de kardinaal en pauselijke legaat, is in het geheel geen karakter, en treedt alleen op om de pauselijke absolutie uit te spreken en een gedachtewisseling te voeren over het nut der kerkvervolging. En zoo zouden wij de lange lijst der dramatis personae, - daar zijn er, met uw verlof, in het geheel niet minder dan vier en veertig, - kunnen nagaan, zonder een enkelen naam te vinden, die een karakter vertegenwoordigt waarvan dit drama ons de ontwikkeling geeft te aanschouwen. Voeg daarbij, dat, gelijk wij reeds deden opmerken, geheel het vierde Bedrijf, op een geringe uitzondering na, overbodig mag heeten, en het kan niet verwonderen, dat wij de Queen Mary als treurspel mislukt achten.
Herleid dit treurspel tot de evenredigheden van een verhaal, waaraan gij den voorgeslagen titel en een daaraan beantwoordenden inhoud geeft, en gij hebt het recht om van een zeer tragische novelle te spreken.
Mary is dan eene niet meer al te jonge vrouw; eene, die de middaghoogte van het leven begint te naderen zonder ooit, ik zeg niet liefde in den engeren zin des woords, maar zelfs die genegenheid te hebben ondervonden, welke het leven in den schoot eener familie het recht geeft te verwachten. Geluk is voor haar bijna tot een ijdel, tot een bedriegelijk woord geworden, daar ook de herinnering aan hare moeder samenvalt met de herinnering aan eene onwaardige behandeling, gevolg van de schandelijke willekeur des vaders. Van die moeder heeft zij een geloof ontvangen, dat haar niet alleen van hare omgeving afscheidt, maar haar, zelfs in weerwil van haren natuurlijken aanleg, er toe dwingt, die omgeving, vooral hare onderhoorigen, op de wreedste wijze te bejegenen: Dit sluit natuurlijk al de bronnen, waaruit anders nog liefde had kunnen vloeien.
In deze hare geestelijke eenzaamheid komt, door oorzaken buiten haren wil of hare neiging gelegen, het plan van een huwelijk op. De verbeelding, in den aanvang niets dan de verbeelding, der ongelukkige vrouw maakt zich hiervan meester. Den man, dien men
| |
| |
haar toe heeft gedacht, kent zij in geen enkel opzicht. Van alle kanten tracht zij inlichtingen omtrent hem in te winnen. Omtrent het gelijkende van het portret, dat zij van hem bezit, is zij zelfs niet volkomen gerustgesteld. Een redelijke grond om dien man lief te hebben, om van hem liefde en dus om van hare vereeniging met hem geluk te verwachten, is er derhalve in het geheel niet. Maar wat vraagt de dorstige in een woestijn of er een redelijke grond is, om dat water, dat daar in de verte zoo heerlijk ruischt, voor iets anders dan een bedriegelijken schijn te houden! Zijn dorst en zijn verbeelding maken hem geloovig, bijgeloovig indien gij wilt, maar in elk geval: hij ijlt er heen, en de kracht daartoe verleent hem toch zijn meer of minder eigenwillig zelf bedrog.
Mary heeft zich dus in het hoofd gezet, dat zij in dit huwelijk liefde en in deze liefde haar geluk vinden zal. Zij wil het zoo, ongeveer gelijk een kind wil, dat het op een bepaalden dag fraai weer zal zijn. Hare beperkte geestvermogens komen haar bovendien bij deze inbeelding te hulp. Te vergeefs verneemt zij ongunstige berichten omtrent haren aanstaande; die berichten moeten uit kwaadwilligheid voortvloeien. Het is alsof zij de werkelijkheid wil dwingen naar haar wil. Eer zij hem gezien heeft, verlieft zij zich op zijn portret, waarvan zij later eerst vragen moet of het gelijkt. Eer hij nog hare hand gevraagd heeft, wordt door haar reeds uitgemaakt, dat hij te edel is om zich door hare elf jaren meer daarvan te laten terughouden. Eer zij nog bekend is met zijn inborst weet zij reeds, dat zijn geloof hem verhinderen zal tot hare protestantsche zuster zich meer getrokken te gevoelen, dan tot haar. En wanneer toch nog eenige onzekerheid overblijft, dan moet haar vertrouwen op de Moeder Gods die ten slotte geheel wegnemen:
Plead with thy blessed son; grant me my prayer;
Zij wil zich dan ook de mogelijkheid afsnijden om ooit op haar besluit terug te komen. Terwijl het nog in hare macht staat, een ander huwelijk te sluiten, verklaart zij:
‘I have sworn upon the body and blood of Christ
Het huwelijk grijpt plaats. Het biedt niet alles wat het had
| |
| |
moeten bieden. Aan de zijde van Filips zijn er ‘bleak manners that make me shamed and tongue-tied in my love’, zegt Mary zelve. Maar geen nood. Een verwachting leeft in haar, die al dat ijs zal doen smelten. Men herinnert zich hare alleenspraak: ‘He hath awaked! he hath awaked!’
Die verwachting wordt niet vervuld; en nu volgt, het een na het ander, al wat wij reeds bijgewoond hebben. En als de arme vrouw geheel ontgoocheld, als dat schrikkelijke: ‘He hates me’ over hare lippen gekomen is, vinden wij de akelige eenzaamheid, waarin zij op nieuw is gestort, in de volgende woorden en in het volgende beeld op het treffendst uitgedrukt. Zij heeft een lied gezongen dat tot refrein heeft: ‘low, lute, low!’ maar het troost haar niet en zij zegt van haar luit: ‘Take it away! not low enough for me!’ Waarop Alice antwoordt: ‘Your Grace has a low voice.’ Maar Mary herneemt:
Even for that he hates me. A low voice
Lost in a wilderness where none can hear!
A voice of shipwreck on a shoreless sea!
A low voice from the dust and from the grave (sitting on the ground).
There, am I low enough now?
Good Lord! how grim and ghastly looks her Grace,
With both her knees drawn upward to her chin -
There was an old-world tomb beside my father's,
And this was open'd, and the dead were found
Sitting, and in this fashion; she looks a corpse.’
Ik voor mij beken, hier niet meer te kunnen twisten over de vraag of dit een positie is, die aan de eischen der schoonheidsleer, der goede plastiek beantwoordt. Of is er iets, dat tot dieper meewarigheid stemt, dan deze vrouw in zulk een houding?
Utrecht.
A. Pierson. |
|