De Gids. Jaargang 38
(1874)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 369]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Muntquaestie voor Nederlandsch-Indië.Sedert de verwerping der voorgedragen Muntwet door de Tweede Kamer in Maart 1874, heeft het niet ontbroken aan publieke bespreking van de verschillende argumenten, op grond waarvan de Kamer weigerde mede te werken tot de invoering van den gouden standaard op de wijze als door de Regeering wenschelijk werd geoordeeld. Nieuwe bewijsgronden zijn bijna niet aan te voerenGa naar voetnoot1 vóór of tegen het destijds gesteld beginsel, dat de invoering van den gouden standaard beter voor Nederland is dan het behoud van den zilveren. Maar een van de door de Kamer geopperde bezwaren, dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op het lot van de voorgedragen wet een grooten, misschien wel een overwegenden invloed heeft uitgeoefend, schijnt eene nadere bespreking overwaardig te zijn, omdat de lezing van al hetgeen daaromtrent is gezegd, den indruk maakt, dat de meest bevoegde personen, op enkelen na, het bestaan van dat bezwaar erkenden, maar zonder de middelen aan te geven die zouden moeten worden aangewend om mogelijk schadelijke gevolgen te voorkomen, waarom zij het aan de toekomst wilden overlaten, om die maatregelen te nemen, welke dan mochten blijken noodig te zijn. Ik bedoel het gemis aan bepalingen in de voorgedragen wet omtrent het muntwezen in Ned.-Indië, tengevolge waarvan, bij aanneming van den gouden standaard voor Nederland, de in 1854 met groote kosten tot stand gebragte eenheid van munt tusschen het moederland en de koloniën weder zou worden verbroken. Sommigen, waaronder vooral de heer N.G. Pierson in zijne bekende brochure: Twee adviezen over muntwezen, beweren dat de nadeelen, verbonden aan een langer vasthouden aan den zilveren standaard door Nederland, veel grooter zijn dan het ongerief, door de verbreking der munteenheid met Java te veroorzaken, terwijl voor Java zelf het nadeel van die verbreking minder weegt dan dat, 't welk men aan dat land zou toebrengen door de invoering van den gouden standaard. Maar anderen zijn van oordeel, dat de verbreking dier eenheid grooter schade zal veroorzaken dan men zich wel voorstelt, en dat alle argumenten tegen het voortdurend gebruik van zilveren munt hier te lande evenzeer gelden voor Java, zoodat de wetgever, die de Ned.-Indische belangen in gelijke mate moet behartigen als die van het moederland, bij gebleken wenschelijkheid om in het Hollandsch muntwezen eene wijziging te brengen, op grond van datzelfde motief ook verandering moet brengen in dat Indisch muntwezen, om dat te beschermen tegen dezelfde gevaren, die erkend worden Nederland te bedreigen. Het standpunt, door de Regeering ten aanzien van deze quaestie ingenomen, was eene afwachtende houding; de Nederlandsche autoriteiten hadden uitgemaakt, dat verandering voor Nederland noodzakelijk was; maar uit Indië was men nog adviezen wachtende, en het was nog niet gebleken of diezelfde noodzakelijkheid voor Ned-Indië bestond. Vele leden van de Tweede Kamer konden zich met die rede- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neering niet vereenigen en verlangden, dat, in de hoofdzaak althans, geen twijfel zou overblijven omtrent hetgeen Java te wachten stond. Maar niettegenstaande den gebezigden aandrang werd geen verder licht gegeven. De lezing van die debatten en van de bekende brochures der eeren Pierson en van den Berg (De munthervorming in Ned.-Indië) doet de vraag rijzen: welke dan toch eigenlijk die zóó dikwijls geroemde voordeelen zijn van eenheid van muntstelsel voor Nederland en zijne koloniën? en waarin dus de nadeelen zouden bestaan, die door verbreking dier eenheid geboren worden? Zij, die over dit onderwerp spraken of schreven, hadden omtrent die voor- of nadeelen reeds eene gevestigde overtuiging, welke hun als uitgangspunt diende voor hunne verdere redeneering: dat regeling voor Nederland, zonder gelijktijdige regeling voor Indië, al of niet wenschelijk zou zijn, maar juist die grondslag kwam mij, leek, voor niet duidelijk genoeg te zijn toegelicht voor leeken. Ik wensch dus, na uiteenzetting van de gevolgen, die de aanneming van den gouden standaard in Nederland voor het Indische muntwezen zal hebben, de vraag te behandelen: of iets - en wat - voor de koloniën gedaan moet worden indien Nederland tot dien maatregel mocht overgaan. De nadeelen, die men voor 't laatste land te gemoet ziet, wanneer het den zilveren standaard blijft behouden, komen in 't kort hierop neêr: Bij daling van het zilver zal de wissel op landen, waar goud in omloop is, stijgen, en indien dat verschijnsel lang aanhoudt, zullen de prijzen van alle goederen evenzeer eene verhooging ondergaan. Vermeerdert dat metaal na eenigen tijd weder in waarde, dan wordt het zilvergeld ook weer duur. Gestadige afwisseling in het koopvermogen van onze munt is te voorzien en zal onzekerheid en schokken in den handel te weeg brengen. De vraag rijst: of diezelfde verschijnselen zich ook in Indië zullen vertoonen, - en, zoo ja, of zij daar in sterker of in minder mate hun invloed zullen doen gevoelen? De grootste factor, waardoor de waardewisseling van eenig muntmetaal van het eene land naar het andere wordt overgebracht, is de wissel. Hooge koersen stellen den importeur in de noodzakelijkheid veel voor zijne ingevoerde goederen te vragen en geven den exporteur aanleiding de prijzen voor binnenlandsche | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koopers te verhoogen, vermits anders de een niets invoert, - de ander alles uitvoert. Het is dus niet geheel overbodig in 't kort de wetten na te gaan, waardoor de prijs van den wissel voornamelijk wordt geregeerd, ook omdat te dien aanzien in de Tweede Kamer eene stelling werd verdedigd, die betwistbaar mag heeten. De heer Bredius toch zeide, dat de koers van den wissel wordt beheerscht door vier factoren, waarvan de eerste (de stand van den handelsbalans, d.i. de vraag en het aanbod) verreweg den grootsten invloed uitoefent. Naar mijne meening is de wissel een gewoon handelsartikel, en is de koers onderworpen aan alle economische wetten, die den prijs bepalen, maar juist daarom is de factor, die den meest overwegenden invloed daarop uitoefent, niet die van vraag en aanbod. Evenzeer als eenig artikel niet wordt geproduceerd beneden de kosten van productie, of verkocht kan worden boven zeker bedrag, waarvoor men een ander, volkomen dezelfde diensten bewijzend artikel bekomt, - zal een wissel op den duur niet worden getrokken tegen een koers, waarop het den trekker voordeeliger uitkomt geld te ontbieden, of wel verkocht voor meer dan de nemer zal moeten afzonderen om de som, die hij op eene andere plaats noodig heeft, daarheen te zenden. Vraag en aanbod kunnen de prijzen op den duur niet dwingen die hun gestelde grenzen te overschrijden, maar eene wijziging in die limites zal wel haren invloed doen gevoelen, zelfs wanneer die verandering zoo gering is, dat de bestaande prijs nog binnen de nieuwe grenzen blijft. Immers, als de productiekosten verminderen, neemt de winst op het geproduceerde toe, maar de concurrentie doet de meerdere winst weder snel verdwijnen, d.i. verlaagt den prijs. Dat gevolg zal zich te eer voordoen, wanneer twee oorzaken samengaan, d.i. de kosten van productie toenemen, en tegelijk een concurreerend artikel moeielijker te bekomen is, of wel het laatste goedkooper wordt, terwijl de productieprijs vermindert. Het is echter zeer licht mogelijk, dat zoodanige verschijnselen in omgekeerde richting werken: dat nl. de productiekosten dalen, en het concurreerend artikel in waarde stijgt, - of wel de minste prijs wordt verhoogd, terwijl het andere artikel daalt. In 't eerste geval zal de waarde veel meer afwisselen, d.i. meer luisteren naar de wet van vraag en aanbod, - in 't laatste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geval daarentegen ontstaat een betrekkelijk vaste prijs, waarop die factor geen noemenswaardigen invloed kan uitoefenen. Deze regels toepassende op wissels, mag de conclusie allezins gewettigd heeten, dat, vermits de waarde van het ruilmiddel in een land wordt bepaald door den wisselkoers, - maatregelen die men op het stuk van munt wenscht te nemen, steeds de strekking moeten hebben, om den prijs der wissels zooveel mogelijk te beperken binnen enge limites. Zien wij thans, wat, overeenkomstig die theorieën, het gevolg zou zijn van de verbreking der munteenheid tusschen Nederland en zijne kolonieën? De gewone wisselkoersGa naar voetnoot1 wordt, zoo als bekend is, op Java steeds genoteerd op deze wijze: dat men opgeeft, hoeveel guldens in Holland, 6 maanden na dato, zullen betaald worden aan iemand, die in Indië ƒ 100 aan den verkooper van dergelijke aanwijzing afdraagt. De hoogste prijs, dien een trekker thans kan bedingen, is circa 100. Verlangt de verkooper meer, dan zendt de kooper zilveren specie naar Nederland, en betaalt daarmee zijne schuld, wat hem kost:
Maar vermits de wissel pas betaalbaar is 6 md. na dato, en het transport van zilver per stoomboot slechts 6 weken duurt, wint hij ruim 4 à 4½ maand, gedurende welke hij zijn geld op rente uitzet à circa 4 à 5 pCt. 's jaars, en dus maakt circa 1½ pCt. De kosten bedroegen 1⅛ à 1⅜ met nog een kleinigheid voor emballage, afscheeploonen enz. Indien een kooper van wissels voor zijne ƒ 100 Ind. Cour. dus niet kan bedingen eene vordering in Holland 6 md. daarna betaalbaar met minstens 100 gulden, zendt hij Indische guldens en kwijt daarmede zijne schuld in Nederland. De laagste prijs is ongeveer 105 à 105½. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer een Nederlander op 1 Julij aan een te Batavia gevestigden handelaar moet betalen 105 Holl. guldens, en hij zendt die 7½ maand te voren naar Java, hetgeen kost aan vracht en assurantie 1⅛ à ⅜, terwijl hij bovendien wegens 7½ maand vervroegde betaling rente berekent à 6 pCt. of 3½ pCt., dan kost het uitgezonden zilver den Bataviaschen handelaar 4⅝ à ⅞, met nog een kleinigheid voor emballage, afscheeploonen enz., stelle ⅛ of ƒ 5. - à 4.75; welke onkosten, van de geheele gezonden som afgetrokken, ten gevolge hebben, dat de Ned.-Ind. koopman ten slotte voor zijne vordering per 1 Julij op Holland, op Java 6 md. te voren, of op 1 Januarij ontvangt 100 Ind. gulden. Moet hij dus voor de ƒ 100 Ind. Court., die hij ontvangt, grooter aanwijzing afstaan dan van ƒ 105, dan verliest hij, en zal er voortaan de voorkeur aan geven geen wissel meer te trekken, maar uit Nederland zilveren munt te ontbieden, die hij op Java als wettig betaalmiddel kan gebruiken. De prijs der wissels op Holland moet dus, indien hij werkelijk luistert naar de hem gestelde limites, in den laatsten tijd zich bewogen hebben tusschen 100 à 105. Dat dit werkelijk het geval is geweest, bewijst de geschiedenis. Bij verbreking der munt-eenheid zal de kooper van Ind. wissels zijn zilver niet meer kunnen gebruiken, om schulden in Nederland aangegaan, te kwijten. Hij zal, indien de wissel hem te duur voorkomt, zilver naar Europa moeten zenden, waarschijnlijk naar Londen, en zoodoende de kans loopen van een voor die operatie schadelijken koers van Holland op Londen. Wel zal het zilver in denzelfden tijd als vroeger in Europa aankomen, maar alvorens het verkocht en de opbrengst in handen is van den Nederlandschen schuldeischer, verloopen zeker 14 dagen, wat een renteverlies vertegenwoordigt van ongeveer ¼ pCt. Behalve de straks genoemde 1⅛ à ⅜ moet hij, die zilver remitteert, dus nog betalen minstens ¼ à ½ pCt. voor rente, vracht naar Londen, commissie verkoop aldaar, terwijl hij zeker voor de kans, dat de Eng. wissel in Holland goedkoop wordt, of het zilver in waarde daalt binnen de 6 weken à 2 maanden, die het transport duurt, 1½ à 2 pCt. zal moeten stellen. Dezelfde persoon, die vroeger nooit hooger koers behoefde af te wachten dan van 100, zal dus bij verbreking der munteenheid, nog wissels nemen, al kan hij voor zijne 100 Ind. gld. geen grooter vordering op Nederland bekomen dan van ƒ 98. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omgekeerd zal de trekker, zoo hij wenschelijk acht zilver te ontbieden, dat in Engeland moeten doen opkoopen, waaraan dezelfde risico's en kosten verbonden zijn, als bij verkoop. Hij zal dat te Utrecht (of te Batavia) moeten doen vermunten, waarmeê tijdverlies gepaard gaat, - kortom, hij zal nog de voorkeur geven aan het trekken van wissels, al verlangt de nemer voor zijne ƒ 100 Ind. Ct., eene aanwijzing op Holland groot 107 à 108, terwijl hij vroeger voor dien prijs geen hooger bedrag behoefde te verkoopen dan van ƒ 105. De verbreking der munteenheid tusschen Nederland en Indië zal dus ten gevolge hebben, dat de productie of minste prijs der wissels twee en meer procenten daalt, en dat artikel dus zooveel lager kan worden, - daarentegen de hoogste koers rijst, waaruit volgt, dat die in het algemeen belang genomen maatregel ten aanzien van Java juist de zeer verkeerde strekking heeft, om den wisselkoers onzeker, ja tot een bedrag van circa 10 pCt., alleen afhankelijk te maken van den afwisselenden invloed van vraag en aanbod, en er wordt derhalve aan het Ind. ruilmiddel eene zekere vastheid van waarde wordt ontnomen, die het thans bezit.
Maar werken die wetten, welke den koers limiteeren, wel op Java, of storen de prijzen zich soms niet daaraan, omdat de afstand en het daarmede gepaard gaand tijdverlies en andere moeielijkheden, het toch voor koopers of verkoopers onraad zaam maken, zich van het met wissels concurreerend artikel (muntmetaal, dat men verzendt) te bedienen? en is de wisselprijs tot dusverre alleen, of althans grootendeels, geregeerd door den invloed van vraag en aanbod? Die vragen moeten m.i. in dezen zin beantwoord worden, dat wellicht nergens sterker de werking is gebleken, welke door die concurrentie op den prijs van wissels is uitgeoefend, dan juist in Azië (Britsch-Indië en Java.) Het bewijs voor die stelling wordt ruimschoots door de geschiedenis geleverd. In 1839 werd de Javabank ontheven van de verplichting om hare biljetten te verzilveren, en deed het zilvergeld 20 pCt. en meer agio boven het circuleerend koper. Nemers van wissels moesten dus dat agio betalen om zich de voor eventueele remises benoodigde hoeveelheid zilver aan te schaffen - trekkers konden dat agio verdienen door zilver aan te voeren. De wissels werden 20 en meer percenten duurder. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1846 werd papieren munt ingevoerd, die later zou worden ingewisseld tegen zilver. Het weinige zilver, dat nog in omloop was, deed 10 à 15 pCt. agio, en zou de verkooper van wissels dus nog met voordeel zilver hebben kunnen aanvoeren bij koersen van 98, ja 94. Maar al spoedig werd een besluit uitgevaardigd, dat bij erkende behoefte steeds Gouvernementswissels zouden te bekomen zijn tegen koers 95. Die bepaling deed den agio bijna verdwijnen en had op den prijs der wissels dezelfde uitwerking als de duurste limite. Nemers konden nu wel geen zilver remitteeren als de wissel te duur werd, maar zij gaven in dat geval de voorkeur aan het goedkooper, Gouvernementspapier. De koers bleef steeds op 95 genoteerd, tot dat in 1853 de zekerheid werd gegeven, dat een volkomen met het Nederlandsch ruilmiddel overeenkomende munt op Java zou worden ingevoerd, en werd toen ongeveer pari. Aanzienlijke wijzigingen in de limites werkten dus sterk op den prijs, terwijl de invloed, dien vraag en aanbod daarop uitoefenden, dezelfde bleef.
Sedert 1854, toen de Nederlandsche munt op Java in omloop werd gebracht, zijn de kosten voor het vervoer door het stoombootverkeer, de mindere assurantiepremiën enz. afgenomen. Terwijl vroeger 100 Holl. guldens, na aftrek van alle kosten van verzending enz., in Indië slechts opbrachten 92 Ind gld. (koers 108), brengen ze nu op 95 (koers 105), en omgekeerd waren 100 Ind. gld., naar Nederland getransporteerd, bij aankomst waard, vroeger 98 à 99, nu 100. De koersen waren mitsdien in de eerste jaren na de invoering der muntwet beperkt tusschen 98 à 108, later tusschen 100 à 105, en de uitkomst leert niet alleen, dat de wissels werkelijk nooit hooger of lager zijn geweest, maar zelfs dat ze in de eerste jaren sterker hebben gefluctueerd dan in de laatste, zoodat bijv. koersen van 99¼ en ½, of van ruim 105 tot 108, zooals die nog in 1851 en 1862 gekend zijn, op eene enkele uitzondering van korten duur na in 1870 (bij het uitbreken van den Fransch-Duitschen oorlog), sedert 1868 niet meer zijn voorgekomen. De prijs der Java-wissels heeft dus steeds gelijken tred gehouden, en is een gevolg geweest van de wijzigingen, die de limites ondergingen, onverschillig of die veranderingen veel of weinig bedroegen. Hadden vraag en aanbod een overwegenden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
invloed daarop uitgeoefend, dan zou er geen reden bestaan hebben voor dergelijke veranderingen, als nu plaats hebben gehad. De omstandigheden, die op dien factor werkten (waarde van inen uitvoeren), bleven nagenoeg dezelfde.
Ook in Britsch Indië hebben de prijzen der wissels zich in den regel bewogen binnen de grenzen hun door het concurreerend artikel gesteld, maar met dit verschil, dat de koersen daar veel meer uiteenliepen dan op Java, soms 11 en 12 pCt., en slechts 3 pCt. in 2 van de 12 jaren 1861-72; - terwijl op ééne enkele uitzondering na, in 1862, de Java-koersen nooit sterker hebben gevarieerd dan 4 à 5 pCt., en slechts 2 pCt in 5 van diezelfde 12 jaren. Verg. Overzicht der wisselkoersen voorkomende in ‘de Munthervorming enz.’, door N.P. van den Berg. Maar al die verschijnselen zijn een bewijs te meer voor de stelling, dat de prijzen der Aziatische wissels voornamelijk luisteren naar de hun gestelde limites. Want Britsch-Indië heeft niet dezelfde munt als Engeland. Het kan dus geen gemunt zilver invoeren bij te lage koersen, maar alleen ongemunt. De Britsch-Indische koopman, die zilver wil ontbieden, moet boven de transport- en andere kosten, die zijn Ned. Ind. collega heeft te voldoen, nog een muntloon (2 1/10 pCt.) en commissie voor inkoop betalen, alvorens hij het geïmporteerd metaal als geld kan gebruiken. De wissel kan in Britsch-Indië nog bijna 2¼ pCt. goedkooper worden, dan de voor Java genoemde goedkoopste prijs, alvorens het zaak wordt muntmetaal in te voeren, en de grenzen, waarbinnen de Eng. Indische wissel zich beweegt, staan verder uiteen. Juist daardoor echter worden, overeenkomstig de reeds ontwikkelde theorieën, de verschijnselen verklaard, dat de prijzen meer uiteenliepen, en ten deele ook, dat de gemiddelde prijs minder bedroeg. Daar is een tijd geweest, dat Britsch-Indië zeer veel geld noodig had voor den aanleg van spoorwegen en daarna als koopprijs voor de groote hoeveelheden katoen, die het produceerde (1854-1868). Een paar maal werd de wissel gedurende dat tijdvak zeer goedkoop, omdat zilver tijdelijk niet te bekomen was. Het Britsch-Ind. Gouvernement nam toen het besluit, om de Eng. Sovereign in de staatskassen aan te nemen tot den koers van 10 rupees per £, en hoewel laatstgenoemde munt, volgens de destijds heerschende verhouding tusschen goud | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en zilver, veel meer waarde (1 sh.) had, dan de hoeveelheid zilver vervat in 10 rupees, werden tal van sovereigns naar Calcutta gebracht, en werd de wissel weldra duurder. Die navraag naar import-artikelen, in den vorm waarin Britsch-Indië die voornamelijk begeerde (geld voor den aanleg van spoorwegen en de uitbreiding der katoen-industrie), bedroeg hoogst aanzienlijke sommen. De spoorwegen kostten £ 90 millioen, de uitvoer van katoen vertegenwoordigde eene waarde van £ 30 millioen jaarlijks, tegen 20 millioen pro 1871/2, en 15 millioen, waarop de uitvoer in 1870/1 werd geschat. Gemiddeld had Britsch-Indië in de jaren 1860 tot 1868/9 zeker ruim 10 millioen £ meer te vorderen dan vóór 1860 en na 1869, en kon dus voor zooveel meer wissels te koop aanbieden. De geheele waarde der exporten wordt opgegeven gemiddeld te bedragen tusschen de 56 en 60 millioen £. Het totaal bedrag van aangeboden wissels kan dus hoogstens zooveel zijn (in werkelijkheid natuurlijk minder). Nu ligt het in den aard der zaak dat, indien het aanbod van een artikel met ⅙ toeneemt, zonder dat de vraag vermeerdertGa naar voetnoot1, de prijs ontzettend moet dalen. Toch werd de koers slechts enkele procenten lager, en wel omdat trekkers niet meer wissels produceerden dan hoogst noodig was, en in hunne behoefte voorzagen door het ontbieden van muntmetaal. Van die dagen dateert de bekende silverdrain, die van 1854 - 1869 reusachtige proportieën aannam, maar de geschiedenis van dien tijd levert dan ook het beste bewijs, dat een groote verandering in het normale aanbod van wissels geene daarmede overeenkomende wijziging in den prijs van dat artikel veroorzaakt, maar hoofdzakelijk haren invloed uitoefent op de verzending van edel metaal. In 1870 rees de wissel en werd £ 600,000 aan zilver door het Br. Ind Gouv. naar Londen geremitteerd, waardoor de koers weder daalde, hoezeer de katoenoogst toen geraamd werd £ 15 millioen minder te zullen bedragen, dan in vorige jaren, en men dus op grond van een veel minder aanbod van wissels, eer stijging had mogen verwachten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Misschien zal men wijzen op den belangrijken in- en uitvoer van Javaasch zilver na 1854, die niet had kunnen plaats grijpen, indien de aangegeven regelen voor Ned.-Indië golden, omdat de wisselkoersen steeds binnen de limites bleven. Het antwoord op die tegenwerping ligt voor de hand. De particulier moet, bij het maken der vergelijking van wat hem voordeeliger uitkomt: zilver te ontbieden of wissels te trekken tegen zekeren koers, 7½ maand rente in rekening brengen wegens vervroegde betaling door den betrokkene, in geval zilver wordt gezonden, wat hem te staan komt op 3 à 4 pCt. Maar de Regeering stelt die renten ter zijde en ontbiedt zilver, zoodra zij voor de ƒ 100, die de nemer van hare wissels in Indië betaalt, meer moet afgeven dan eene aanwijzing in Nederland betaalbaar met 100⅛ à ⅜ en vermits zoo hooge prijs menigmaal niet te bedingen was, werd veel zilver door haar naar Java gezonden. Het verschijnsel van den invoer is dus geene uitzondering op de wetten, die den wisselkoers regeeren, maar wordt juist daardoor verklaard, vermits de goedkoopste prijs van Gouvernementswissels om bijzondere redenen veel hooger is, dan die van particulier papier. Door dien maatregel van de Regeering om telkens zilver in te voeren, werd het ruilmiddel op Java overvloedig en minder waard dan in de naburige landen. Britsch-Indië kwam zijn wissels op Java verkoopen, waar het voor dat artikel 5 en meer procenten kon bekomen, en voerde de daarvoor ontvangen specie uit. Dat is de oorzaak van den uitvoer van zilver uit Java in 1860 en volgende jaren. Maar een ander gevolg van die wijze van handelen is, dat de wissels op Java in den regel iets duurder moeten zijn dan in omringende landen, omdat de Regeering goedvindt Java van goedkooper zilvergeld te voorzien, dan Britsch-Indië bijv. zich kan aanschaffen. Toch zijn de wissels in het laatste land in den laatsten tijd duur geworden, in verhouding tot vroegerGa naar voetnoot1, terwijl de Ned. Ind. prijzen stationair bleven, en in dit jaar wel iets, echter niet veel hooger zijn geworden, maar ook de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oorzaak van die wijziging in de vroegere verhouding moet steeds gezocht worden in de werking der limites. Door de daling van het zilver te Londen werd de goedkoopste prijs van wissels verhoogd voor Britsch-Indië, maar niet voor Java, dat zijn geld uitsluitend moet trekken uit Nederland, waar het in verhouding tot de waarde op de open markt nog duur is te noemen. Met het bovenstaande vermeen ik genoegzaam te hebben aangetoond, dat de wetten die de wisselkoersen regeeren, volkomen van toepassing zijn voor Indische wissels en dat niet de factor van vraag en aanbod, maar wel de grenzen, waarbinnen de prijzen zich kunnen bewegen, den meest overwegenden invloed daarop uitoefenen, zoodat, zelfs wanneer nieuwe behoeften of buitengewone omstandigheden eene groote wijziging brengen in het gewone aanbod van wissels, de prijs, ten gevolge van de krachtige werking dier limites, niet in dezelfde verhouding verandert. Eventueele daling in de zilverprijzen zal zich dus, bij verbreking der munteenheid, wel degelijk op Java doen gevoelen, omdat de minste en hoogste prijzen van den wissel daardoor gelijktijdig worden opgezet, evenzeer als die thans invloed uitoefent op de Br. Ind. koersen, die tegenwoordig geregeld worden genoteerd à 1/10¼ of daaromstreeks, terwijl diezelfde koers vroeger slechts een enkele maal werd betaald, en o.a. nog in 1870 den uitvoer van £ 600,000 zilver naar Engeland ten gevolge had.
Al is echter bewezen, dat Indische wissels in het algemeen luisteren naar gewone economische wetten, dan is daarmee nog niet aangetoond, dat tijdelijke wisselingen in de waarde van zilver zich aan het in Indië circuleerend geld zullen mededeelen. Zoodra de munteenheid wordt verbroken, en bijv. het zilver te Londen in waarde daalt, zal één van deze drie gevolgen zich moeten voordoen: 1. Of de wisselkoers luistert naar de nieuwe limites, en dat is m.i. het waarschijnlijkste geval. Maar dan ook heeft de depreciatie van het Indisch ruilmiddel een aanvang genomen en staat het zilver in Azië tot goud nagenoeg in dezelfde verhouding als in Europa.
2. Of wel, de koers luistert niet naar de nieuwe limites, en groote hoeveelheden zilver worden ingevoerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lang kan die metaalverplaatsing echter niet aanhouden, zonder dat de koers zich daarnaar regelt, en dus hetzelfde nadeel zich doet gevoelen als sub 1. Daarvoor staat de geschiedenis van al wat vroeger op Java en nog van 1860/1867 in Br. Indië gebeurd is, ons borg, tenzij in de toekomst dezelfde oorzaken geheel andere gevolgen mochten hebben.
3. Of de koers luistert niet naar de veranderde limites, en toch hebben er geen verzendingen van metaal plaats, ten minste geen zoodanige, waardoor nadeelige gevolgen ontstaan. Deze stelling wordt tot zekere hoogte door den Heer Pierson verdedigd. Naar mijne meening nu kan dat verschijnsel zich niet voordoen dan bij toepassing van bijzondere maatregelen, bijvoorbeeld: a. Wanneer het Gouvernement evenals vóór 1854 een prijs vaststelt, waarvoor steeds wissels zijn te bekomen. Die koers zal dan in ieder geval moeten bedragen 101 of daaromstreeks (op 6/md. dato). Anders wordt de depreciatie erkend. Maar wanneer het zilver in waarde blijft dalen, zoodat de Regeering het door haar ingewisseld Hollandsch geld met 5 à 6 pCt. verlies in Europa moet gaan verkoopen, zal zij zoodanigen maatregel niet lang volhouden, want bij dergelijke vermindering zou er nog voordeel mede te behalen zijn door dat zilver naar Java te zenden, al steeg de koers, die voor Gouvernementswissels te bedingen zou zijn, tot 96. Bovendien zou het voor particulieren rekening geven, om zilver op Java in te voeren bij een koers van 101. Het Gouvernement zou zijn wissels dus goedkooper afgeven dan de minste prijs, dien een particulier zou bedingen, - ja, bij verdere daling zou men zilver gaan invoeren om daarvoor Gouvernementswissels te koopen. Op den duur zou dergelijke maatregel niet in stand kunnen gehouden worden, al moge die tijdelijk, en als overgangsmaatregel aanbeveling verdienen. b. Dergelijk feit als sub. 3 is genoemd, is ook denkbaar, wanneer de muntslag uit den aard der zaak beperkt is, of geheel verboden wordt. Die oorzaak werkt thans in Nederland, waar de Munt slechts betrekkelijk weinig geld kan afleveren, hoezeer het verschijnsel m.i. in niet mindere mate wordt bevorderd door de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omstandigheid, dat de handel er op vertrouwt, dat het Holl. zilver binnen kort tegen goud zal worden ingewisseld, en de Staat de alsdan te lijden schade voor zijne rekening zal nemen. Zonder Munt, of met beperkte gelegenheid tot aanmunting, is de goedkoopste limite der wisselkoersen zeker weinig beteekenend. De trekkers moeten zich getroosten voor hunne wissels te nemen, wat men geven wil.
Maar de wetten der natuur worden niet straffeloos geschonden. Bij verbod van muntslag komt eindelijk een oogenblik, waarop bijv. de Bank in ongelegenheid geraakt, en al wilde men dan weder de verzilvering der biljetten verbieden, dan zouden nieuwe nadeelen ontstaan, zooals agio van klinkende specie, uitvoer, enz. Waar de aanmunting niet verboden wordt, werkt de Munt krachtig door, en voldoet eindelijk aan hare bestemming. Het ruilmiddel, dat mogelijk nog om bijzondere redenen veel meer waarde heeft dan het muntmetaal, waaruit het is samengesteld, wordt te overvloedig, en wordt daardoor juist de oorzaak weggenomen, waaraan het die bijzondere waarde te danken had. Want, al ware het mogelijk, zooals dezer dagen in een ingezonden stuk in een der dagbladen werd beweerd, dat het ruilmiddel bij ruime hoeveelheid die extra-waarde bleef behouden, dan nog zou uitvoer moeten volgen, omdat men het zilver niet consumeert, en dan zouden trekkers van wissels dat buiten'slands weder kunnen opkoopen, waar het zijn bijzondere waarde als munt niet heeft (althans onze Holl. gulden niet) en hunne lang miskende rechten doen gelden. Dergelijke wisselingen gaan echter niet geleidelijk, maar veroorzaken schokken. Al het bovenstaande is op Java toepasselijk, omdat het Gouvernement veel munt zal invoeren, liever dan wissels afgeven bij de tegenwoordige koersen, en Britsch Indië, waar de koersen gestegen zijn, geen zilver uit Java zal trekken, zoodat er overvloed van ruilmiddel zal ontstaan, welke nog zal toenemen, wanneer de Munt voor particulieren openstaat, en deze, bij de tegenwoordige koersen van 101 à 102, groote voordeelen zullen behalen door het ontbieden van zilver. Overvloed van geld tast de prijzen op Java spoediger aan dan in Europa, zooals ik straks nader hoop aan te toonen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De redenen, die de heer Pierson aanvoert tot staving van zijn gevoelen, dat Indië niet veel nadeel zal ondervinden van eene eventueele verbreking der munteenheid, komen in het kort hierop neder: Die schrijver ontkent niet de gevolgen, die eene vermindering in de waarde van zilver ten laatste ook voor het Indische ruilmiddel zoude hebben, - maar wel, dat zoodanige langdurige depreciatie te wachten is. ‘Geen duurzame daling, omdat Azië nog te veel zilver behoeft, maar vele schommelingen, omdat die behoeften op onregelmatige wijze zich doen gevoelen. Ik heb boven reeds aangetoond dat de wissel op Java vele veranderingen onderging (van 75 tot 108 gedurende de jaren 1844-1854), en het is bekend, dat het aanbod van wissels, bijv. bij de verscheping der grootste producten. oneindig grooter is dan in andere maanden, terwijl de vraag naar wissels door importeurs mag geacht worden het geheele jaar door dezelfde te blijven. Men kan dus zeggen, dat de invloed, dien vraag en aanbod op de wisselkoersen uitoefenen, meer kans heeft zich op Java te doen gevoelen dan in Nederland, en is het daar, meer dan ergens anders, zaak de limites, die den koers bedwingen, te beperken, - althans niet uit te breiden. Maar de verbreking der munteenheid heeft juist het boven reeds besproken nadeel ten gevolge, dat die grenzen minstensGa naar voetnoot1 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 pCt. in iedere richting worden uitgezet, terwijl de grootste handelaar in wissels (het Gouvernement), die eenige vastheid gaf aan den prijs van het artikel, van de markt zal verdwijnen. Men mag met gerustheid koersen voorspellen, evenals in Br.-Indië varieerende tusschen 98 en 108, zonder dat de zilverprijzen daarop nog eenigen invloed uitoefenen. Al heeft Java dan niet het voor Nederland gevreesde nadeel te duchten, dat schommelingen in de zilverprijzen tot een bedrag van ruim 2 pCt, onder of boven de tegenwoordige noteering, daarmede overeenkomende wisselingen in de prijzen van wissels zullen veroorzaken, - de aanleiding tot diezelfde variaties in den koers der Java-wissels ontstaat door de verbreking der munteenheid, m.a.w. andere oorzaken hebben voor beide landen hetzelfde nadeel: grooter onzekerheid in de wisselkoersen, en wel tot een bedrag van 4 pCt. Ik zou niet gaarne tegen den heer Pierson in het strijdperk treden, wanneer hij betoogt, dat er alle waarschijnlijkheid bestaat, dat de vroegere verhouding van goud tot zilver binnen eenigen tijd weder zal worden hersteld, d.i. dat het zilver weder duurder zal worden, en er dus geen blijvende depreciatie te wachten is, maar slechts schommelingen, omdat de vraag naar zilver voor Azië, Zuid-Amerika enz., grooter zal worden, zoodra dat metaal goedkooper wordt. Alleen wensch ik op te merken, dat het mij voorkomt, dat aan Azië in de onmiddellijke toekomst, d.i. bijv. in de eerste 4, 5 jaren, eene te groote beteekenis wordt gegeven als kooper van zilver. De tijden der zoogenaamde ‘silverdrain’ zijn voorbij, waarin Britsch Indië jaarlijks ruim £ 15 millioen aan goud en zilver trokGa naar voetnoot1, en de redenen, die tot die buitengewone vraag aanlei- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ding gaven, bestaan niet meer. Spoorwegen worden niet meer gemaakt en vereischen niet langer den aanvoer van kapitaal in den daarvoor meest geschikten vorm: geld, om de arbeiders te betalen, terwijl de vraag naar O.-Ind. katoen sedert het einde van den Amerikaanschen oorlog weêr belangrijk is afgenomen. Nu moge de Heer Pierson beweren, dat niet de waarde van in- en uitvoeren, maar alleen de waarde van het zilver dit vraagstuk beheerscht, maar ik kan die stelling niet toegeven. Spoorwegen werden niet gemaakt, en katoen werd niet gekweekt, omdat zilver in Br. Indië meer koopvermogen had dan elders, maar als gevolg van die beide oorzaken ontstond in dat land groote vraag naar kapitaal. De meest voor het doel (uitbreiding der industrie) geschikte vorm, waardoor in die behoefte kon worden voorzien, was zilver en daarom ontstond groote navraag naar dat artikel en werd het duurder, - maar die vraag, die oorzaak van duurte, ontstond door redenen, waarmeê het verschil in waarde van dat metaal in Europa en Azië niets te maken heeft. Zoolang dus geen dergelijke feiten zich weder voordoen, is het niet te verwachten dat Br. Indië evenveel geld zal trekken als gedurende de jaren 1854-1869 het geval was, - integendeel de spoorwegen met Engelsch geld gebouwd, zullen hunne steeds klimmende opbrengsten moeten terugzenden. Al wordt dus het zilver in Europa goedkooper en stijgt de Ind. wisselkoers, en al wordt ten gevolge daarvan wat meer geëxporteerd, - zoolang geene bijzondere redenen hun invloed uitoefenen - en die zijn thans niet te voorzien - mag men verwachten dat de tegenwoordige toestand niet zal veranderen, en de vraag naar zilver voor het Oosten te gering zal zijn, om de daling daarvan in Europa op krachtige wijze tegen te gaan. Ten bewijze daarvan strekke de tegenwoordige (in vergelijking met vroeger veel hoogere) stand van den Br. Ind. wisselkoers, die toch nog geen invoer van zilver toelaat. Wat Java betreft, meen ik te mogen betwijfelen, of het zilver daar meer waarde heeft dan in Nederland. Integendeel de wissels blijven duur, zijn in den laatsten tijd zelfs de limite genaderd, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarop het voordeel geeft zilver terug te voeren, terwijl de exporten ten gevolge van de stijging in prijs der koloniale producten belangrijk zijn toegenomen, en men dus op grond daarvan eer had mogen verwachten grooter aanbiedingen van wissels en goedkooper prijs, - een en ander als natuurlijk gevolg van de door de Regeering gevolgde gedragslijn, om zilver in te voeren, zoodra de koers 101 wordt, waardoor het ruilmiddel te overvloedig wordt en deprecieert.
Terwijl dus de productie van zilver toe-, althans niet afneemt, en Europa met zijne veel metaal eischende muntstelsels veel minder vraagt, - in de eerste jaren zelfs het artikel te koop aanbiedt, is de vraag voor Britsch Indië gedaald (volgens de berekeningen der Staats-commissie van 169 mm. gulden zilver in 1862-65 tot 44½ mm. in 1871)Ga naar voetnoot1. Het zilver moet dus nog in de eerste jaren wel goedkoop blijven, tenzij de vraag voor Azië weder zeer toeneemt, en dat zal niet geschieden, alvorens. òf buitengewone omstandigheden zich voordoen, waardoor een enorme vraag naar geld ontstaat, maar die vooralsnog niet worden voorzien, en waarop men dus niet mag rekenen als op een factor, die de waarde van zilver spoedig aanzienlijk zal verhoogen, wanneer men niet eens kan onderstellen, waarin dergelijke omstandigheden zullen bestaan, en de waarschijnlijkheid kan aantoonen, dat ze zullen geboren worden, òf wel het zilver zoo zeer in waarde vermindert, dat Azië van die goedkoope prijzen gebruik maakt om meer te koopen, maar dan ligt het voor de hand, dat Azië alleen goedkoop zal koopen, d.i. den prijs niet zal opzetten.
Dat tijdelijke wisselingen in de waarde van zilver op Java minder gevoeld zullen worden dan in Nederland, beweert de Heer Pierson voornamelijk op grond van de volgende argumenten: Gemunt zilver rijst of daalt alleen in dezelfde proportie als ongemunt metaal, indien er veel gelegenheid bestaat tot aanmunten, en banken het zilver opkoopen. De Javasche Bank kan niet koopen, en de munt is te ver van Java verwijderd. Het speculeeren op muntmetaal is een zaak, die veel kapitaal vereischt, en is mogelijk in Nederland, wegens de nabijheid | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der Engelsche zilvermarkt, waardoor de voor dien handel benoodigde sommen snel terugkeeren, maar moeielijker op Java, waar zoo groote kapitalen niet voorhanden zijn, en waar men zich, juist omdat de operatie zoo veel langer en wisselvalliger is, niet met een geringe winst zal tevreden stellen. Eerst bij langdurige en groote dalingen in de zilverprijzen zal dus op Java gevaar ontstaan voor uit- of invoer van munt.
Eindelijk staat het ruilmiddel in een land niet zoo ras aan depreciatie bloot, wanneer de invoer van munt belangrijk toeneemt, omdat een tijdelijke overvloed van geld allereerst op den rentestandaard werkt, die daardoor wordt verlaagd. Juist ten gevolge daarvan echter wordt de handel verlevendigd, en ontstaat nieuwe vraag naar geld, die alleen soms in staat is de nadeelige gevolgen van tijdelijken overvloed te keer te gaan.
Alvorens iets in het midden te brengen tegen de conclusie, die de Hr. Pierson uit die argumenten trekt, zal moeten worden uitgemaakt, wat eigenlijk bedoeld werd met de kortstondige waardewisselingen, die genoemde schrijver als aanstaande voorspelde. Wanneer de hr. Pierson daarmeê alleen het oog heeft op schommelingen in de zilverprijzen, die enkele weken of maanden aanhouden en twee of drie pCt. verschil in de prijzen van zilver veroorzaken, dan geef ik gaarne toe, dat zulke waardewisselingen haren invloed op Java niet op merkbare wijze zullen doen gevoelen.
Daarentegen geloof ik, op grond van het straks reeds aangevoerde, dat bij verbreking der munteenheid, de Indische koersen tot zekere mate oneindig wisselvalliger zullen zijn dan de Nederlandsche, en bij langdurige of sterke schommelingen, zooals men die voor het zilver mag te gemoet zien, - de afstand wel een factor is, waardoor belet wordt, dat de Indische wissels even snel worden aangedaan als de Hollandsche, - daarentegen andere voor Indië geldende redenen juist ten gevolge hebben, dat de Java-wissels sneller en op veel nadeeliger wijs kunnen worden aangedaan. Wel is waar zal de Java-Bank geen zilver opkoopen en de Munt slechts tot zekere grenzen in een eventueele vraag naar ruilmiddel kunnen voorzien, maar voor Java gelden daarentegen bijzondere omstandigheden, die den in- of uitvoer van zilver in de hand kunnen werken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vooreerst wordt de koers bij verbreking der munteenheid veel meer afwisselend, van 98-108. - Zeer zeker zal nu, als de wissel bijv. 98 staat, eene verlaging van den zilverprijs ad 5 pCt. geen invloed uitoefenen, maar het tegendeel kan even goed plaats vinden: de koers kan 108 zijn, als een daling bekend wordt, en dan zal het voordeel op den invoer van zilver zóó groot zijn, dat de wissel binnen weinig tijd tot de nieuwe limite zal moeten rijzen. Dergelijke invoer wordt op Java gemakkelijker gemaakt door de omstandigheid, dat verschillende vreemde munten (dollars, Spaansche matten) onder de daar wonende vreemde Oosterlingen eene bepaalde handelswaarde hebben. In de tweede plaats is het bekend, dat in den regel het grootste aanbod van wissels op Java ter markt komt, en dus de prijs goedkooper wordt tegen den tijd, dat de geoogste producten worden verscheept, terwijl ook de kapitalen, die de industrie voor de exploitatie der landbouw-ondernemingen behoeft, op gezette tijden worden gevraagd. Men weet, in één woord, lang vooruit, wanneer men geld noodig heeft. Is nu de koers bijv. in April of Mei betrekkelijk goedkoop, en is het zilver in waarde gedaald, dan kan ieder koopman gemakkelijk berekenen, dat er nog winst is te behalen, als hij geld ontbiedt, hetwelk hij pas, maar dan ook zeker, na enkele maanden noodig heeft, wanneer de wissel in den regel goedkooper is. De bedenkingen tegen de waarschijnlijkheid, dat men in Indië op zilver als handelswaar zal gaan speculeeren, komen mij dan ook niet voor zóó gewichtig te zijn. De operatie loopt vlugger af, dan men zich wel voorstelt, behoeft volstrekt niet onderworpen te zijn aan risico van verlies, en vereischt des noods geen kapitaal. Een enkel voorbeeld moge deze bewering duidelijk maken. Bij verbreking der munteenheid zijn koersen van 105 en lager, zeer mogelijk. Wat belet nu, dat een der talrijke banken te Batavia tot de volgende transactie besluit, bij het lezen van een telegram, dat het zilver te Londen genoteerd is à 57½ p. Het Bat. kantoor telegrafeert aan zijn Londenschen correspondent om bijv. te koopen 945,000 wichtjes fijn zilver, en remitteert tegelijk tegen koers 105 een wissel ad ƒ 97919 Holl. ct. Dat zilver wordt naar Nederland gezonden en aldaar binnen stel 1 maand vermunt, om dan in den vorm van 100,000 Ned. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ind. guldens naar Java te worden gezonden, waar het binnen 3 maanden na afzending van het telegram aankomt. De Bank is dan in 3 md. weder in het bezit van haar geld. Wat zal die operatie nu kosten?
of bijna 5 pCt. in drie maanden, terwijl men hierbij vooral in het oog moet houden, dat de speculatie volstrekt geen kans van verlies opleverde. Men kan toch, op een renteverlies van enkele weken, gedurende welke het zilver langer aan de Munt blijft liggen dan men zich heeft voorgesteld, tot op één gulden na, te voren berekenen hoeveel de winst zal bedragen - en, zooals de Hr. Pierson terecht aanmerkt, men kan ook die onzekerheid wegnemen, door per telegram te informeeren of de Munt eene bestelling kan uitvoeren. Wel voert de Hr. Pierson hiertegen aan, dat dergelijke speculatie geheel kan mislukken door eene rijzing van den Engelschen koers hier te lande op het oogenblik dat de gezonden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
remise in Europa aankomt, maar tegen dat gevaar kan men zich volkomen wapenen door een wissel op Londen te koopen, die te Batavia even goed, en (het £ à ƒ 12 berekend) in den regel even goedkoop te bekomen is. In Nederland zal overigens, althans in den eersten tijd, wel zilver te koop zijn, - de operatie wordt dan nog winstgevender. Of wel, zal men zeggen, de koers van de wissels zal gedurende de drie maanden weder rijzen en de Bat. handelaar zal dan liever voor de door hem geremitteerde som wissels afgeven, dan die in den vorm van munt doen uitkomen. Dát gevaar vrees ik ook, - maar het zal geen speculant terughouden, want de winst is dan in ieder geval reeds gemaakt en kan alleen nog grooter worden. Maar juist dát zal waarschijnlijk geschieden, en heeft dan schommelingen ten gevolge, welke allicht meer zullen bedragen, dan die men voor Nederland te gemoet ziet. Waarom echter alleen het oog gevestigd op speculaties? De voornaamste, zoo niet bijna alle kooplieden op Java staan in eenige betrekking tot de industrie, en weten dat op gezette tijden geld noodig is. Zij kunnen lang te voren berekenen, wanneer hunne meeste wissels moeten gerealiseerd worden. Voorziet men nu, dat die koopwaar goedkoop zal worden juist op het oogenblik dat men er meê aan de markt moet komen, - men zal niet aarzelen om de Hollandsche correspondenten te verzoeken geld te zenden, in plaats van wissels te honoreeren. Waar 4, 5 pCt. winst te behalen is, zal de Indische koopman allezins in staat zijn, zijne Hollandsche vrienden voor de vervroegde betaling op zoodanige wijze schadeloos te stellen, dat zij gaarne daartoe zullen willen medewerken. Voor hen die zoo handelen, is kapitaal geen vereischte, alleen krediet: Het voor dergelijke operaties benoodigd kapitaal wordt door de Hollandsche kassen geleverd
Daar is nog eene omstandigheid, die speciaal voor Indië geldt, waar nog geen Munt is, en waardoor de invoer van zilver kan bevorderd worden. Hoe zal men toch verhinderen, dat volwichtig zilvergeld wordt nagemaakt? In dergelijke namaak zijn de inlanders zeer bedreven en de werktuigen daarvoor gebruikt zijn zoo eenvoudig mogelijk: een paar stukjes zacht hout zijn al wat men daartoe behoeft. De op die wijze verkregen munt werd tot | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dusverre valsch verklaard, omdat het gehalte bleek te laag te zijn of de stukken te licht waren, enz. Maar wanneer het zilver veel in prijs vermindert, wie zal dan kunnen beletten, dat namaak van volwichtige munt op groote schaal plaats vindt? Men kan op Java alleen constateeren of eenig geldstuk genoeg zilver bevat. Verdere details van bewerking kan alleen een technicus beoordeelen, en een Muntcollegie ontbreekt op Java!
De Heer Pierson voert verder aan, dat veel ruilmiddel in de eerste plaats werkt op den rentestandaard en maakt die stelling ook voor den minst ingewijde zoo duidelijk mogelijk. Maar juist die factor, waardoor de depreciatie van de munt gedurende eenigen tijd verhinderd wordt zich aan de prijzen mede te deelen, kan op Java veel minder invloed uitoefenen dan in Nederland. Veel geld en lage rente lokken uit tot het sluiten van beleeningen om voor het aldus verkregen geld weder fondsen in te koopen, of tot het aangaan van andere operaties, die binnen korten tijd afloopen. Maar in Indië kan men geen fondsen koopen, en kan men nieuw geld voornamelijk slechts aanwenden tot uitbreiding der landbouw-industrieGa naar voetnoot1, terwijl de handel, die nieuwe transacties zou willen aangaan, juist door de ligging van Java wordt verhinderd in het doen van zaken, die binnen enkele weken afloopen. Alles werkt daar meer op tijd geen landbouwer zal geld opnemen tegen lage rente voor een of twee maanden, zooals de beursspeculant doet, - maar ook de geldschieter laat zijn geld liever eenigen tijd renteloos liggen dan het jaren lang vast te zetten tegen eene z.i. ongeëvenredigde rente. In éen woord: de rentestandaard wordt minder snel aangedaan en kan weinig of niet medewerken om den invloed tegen te gaan, dien depreciatie van de munt op de prijzen uitoefent. Hetzelfde is toepasselijk op het hulpmiddel der fiduciaire betaalmiddelen. Op Java bestaat niet die uitgebreide geldmarkt en dat goed georganiseerd bankwezen, hetwelk in Europa dikwijls in staat is alle nadeelige gevolgen af te wenden, die een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijdelijke overvloed of schaarschte van het ruilmiddel zou kunnen veroorzakenGa naar voetnoot1. Ten bewijze daarvan wensch ik te wijzen op Britsch Indië, waar de dikwijls genoemde silverdrain een ontzettenden invloed heeft uitgeoefend op alle prijzen. In Julij 1863 werd eene commissie benoemd, die in last had een onderzoek in te stellen naar de veranderingen in de prijzen der voornaamste goederen, loonen en huren op de militaire stations in West-Britsch Indië. Die kommissie bragt in Maart 1864 een zeer uitvoerig verslag uit, waarin de prijzen zijn opgenomen van een aantal zaken gedurende de laatste 40 jaren. Daaruit blijkt dat die tot het jaar 1849 nagenoeg dezelfde zijn gebleven, om echter in het tijdvak 1850-1859 en vooral in de jaren 1860-1863 enorm te stijgen. Een enkel cijfer vinde hier zijne plaats:
Op grond van deze en zeer vele andere aangehaalde feiten kwam de commissie tot het besluit, dat er acht door haar genoemde oorzaken zijn te vinden voor de geconstateerde verhooging van alle prijzen, waarvan de eerste is de invoer van zilver, die in 1854 een aanvang nam en vooral in en ná 1860 groote proporties aannam, terwijl alle zeven anderen in werkelijkheid slechts een uitvloeisel zijn van die eerste en hoofdoorzaak. Bij gelegenheid van eene enquête door het Engelsch Parlement bevolen omtrent de Britsch-Indische geldmiddelen, werd die waardevermindering van het Indische geld sedert de laatste 15 jaren herhaalde malen ter sprake gebracht en verklaarden alle deskundigen, die destijds gehoord werden, dat de prijs van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alles met 25 tot 50 pCt en van sommige zaken tot 100 pCt. was gestegen sedert, - en als gevolg van den silverdrain.Ga naar voetnoot1
Ik geloof met het bovenstaande mijne stelling voldoende te hebben toegelicht: dat door muntverbreking één nadeel in ieder geval voor Ned.-Indië geboren wordt, daarin bestaande, dat de wisselkoersen twee procent meer kunnen rijzen of dalen. dan tot dusverre het geval was, dat wel is waar de groote afstand tusschen Europa en Java onder gewone omstandighedeu, d.i. wanneer het Indisch ruilmiddel de Europeesche zilvermarkt volgt en dus de nadeelen ondervindt die voor Nederland worden gevreesd, - zal beletten dat geringe schommelingen in de zilverwaarde op Java worden gevoeld, maar bijzondere voor dat land geldende oorzaken ten gevolge hebben dat, als het Indisch geld eenigen tijd van de Europeesche marktwaarde afwijkt, - dit toch onmogelijk lang kan duren en de daaruit voortspruitende gevolgen veel nadeeliger fluctuaties in den wisselkoers en grooter invloed op de waarde van het Indisch ruilmiddel kunnen veroorzaken dan hier te lande, terwijl, als alleen geringe schommelingen te duchten zijn, Nederland al evenmin gevaren loopt als Java.
Bij de verdediging der voorgedragen wet in de 2de Kamer stelde de Regeering zich op een minder absoluut standpunt. Zij ontkende niet de mogelijkheid dat het ruilmiddel in Ned. Indië in het vervolg door dezelfde gevaren zou bedreigd worden als het Nederlandsche, maar beweerde dat er allezins tijd was om - hangende de inwisseling van het zilver hier te lande - de voor de kolonieën noodige maatregelen te treffen. In hoeverre mag nu die bewering als waarschijnlijk worden toegegeven? De toekomst van het Ned. Ind. muntwezen kan bij de aanneming van den gouden standaard voor Nederland in twee tijdperken worden gesplitst: Het eerste, gedurende hetwelk de Nederlandsche en dus ook de Ned. Ind. zilveren munt hier te lande tegen den daarvoor bij de wet gestelden koers wordt ingewisseld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tweede, waarin die inwisseling heeft opgehouden.
Gedurende het eerste tijdperk zal, zooals de Hr. Pierson te recht aanmerkt, voor Indië slechts een Munt op papier bestaan. Alle krachten zullen moeten ingespannen worden, om het voor Nederland benoodigd goud aan te maken. Men zou den muntslag voor Indië bovendien wel moeten verbieden, om de aanmunting te voorkomen van zoogenaamde Ned. Ind. guldens, die, na misschien pro forma de grenzen gepasseerd te zijn, weder naar Nederland ter inwisseling zouden worden teruggezonden. Verkoopers van wissels zullen dus genoegen moeten nemen met den laagsten prijs, dien men hun aanbiedt. Het concurreerend artikel kunnen zij niet doen aanmaken. Maar gedurende dit tijdperk circuleeren er nog genoeg Holl. zilveren guldens en rijksdaalders, die c.q. als remises naar Indië kunnen gezonden worden. Koopers blijven vooralsnog niet meer geven dan 100 Ind. guldens voor circa 100 Holl. courant. Anders remitteeren zij zilver, dat in Nederland tegen het nieuwe geld wordt ingewisseld. In het begin blijft de toestand dus nog, zooals die thans is. Dezelfde limites blijven een overwegenden invloed uitoefenen op den koers der wissels. Maar al spoedig zal de Regeering, zooals zij reeds te kennen gaf, de voorkeur geven aan het invoeren op Java van het ingewisseld Hollandsch zilver boven een verkoop daarvan in Europa met bijv. 5 pCt. verlies. De Eng. Ind. wissels zijn duurder geworden en veroorloven niet, dat het op Java overtollige zilver naar Britsch-Indië wordt weggevoerd. Als eerste gevolg mag men dus verwachten overvloed van ruilmiddel op Java en neiging om goedkoop te worden.
Het Gouvernement trekt geen wissels meer, omdat het meer voordeel geeft het Holl. zilver in te voeren. Door dat te Londen te verkoopen verliest het bijv. 5 pCt. Het transport naar Java kost slechts ruim 1 pCt. Zoolang dus de wissels niet 4 pCt duurder worden dan de parikoers, verkoopt het die niet. Als gevolg daarvan komen zij, die gewoon waren Gouvernementspapier te koopen, het getal vermeerderen van de vragers naar particuliere wissels, en worden die laatsten duurder.
Java ziet de waarde van zijn muntmateriaal dalen, en weet, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat het binnen een gegeven tijd voor 15.604 eenheden zilver niet meer, evenals tijdens de inwisseling, kan bekomen 1 deel goud, maar dat het binnen kort, om diezelfde hoeveelheid goud te koopen, ruim 16 deelen zilver zal moeten geven. Trekkers voorzien, dat zij, zoodra de Munt vrij is, niet meer dan bijv. 101 Holl. ct. zullen behoeven te geven voor de ƒ 100, die zij in Indië ontvangen - nemers weten, dat zij binnen kort zich nog tevreden zullen moeten stellen met wissels op Holland ad 93 en hooger. Het gevolg laat zich niet wachten: verkoopers trekken zoo min mogelijk, koopers nemen zooveel mogelijk.
De Java-wissels zijn, als het natuurlijk gevolg van de maatregelen der Regeering, in den regel duurder dan in Britisch-Indië. Tijdelijk moge die verhouding verbroken zijn, omdat het zilver voor Britsch-Indië goedkooper is geworden, en voor Java nog niet, - zoodra die oorzaak wegvalt, of met zekerheid te voorzien is dat ze binnen kort zal worden weggenomen, herstelt de natuurlijke verhouding zich weder, en moet het Holl.-Indisch ruilmiddel wel goedkooper worden, omdat het Gouvernement een deel der productiekosten voor zijne rekening neemt. De Eng. Indische wissels zijn reeds gestegen - de Javasche zullen dat voorbeeld volgen.
Vier factoren dus, die den koers der wissels opdrijven of omgekeerd de waarde van het zilvergeld deprecieeren, en de verzending van dat artikel in de hand werken naar Nederland, waar het tijdelijk nog eene hoogere waarde heeft. Zoolang nu geen bijzondere uitvoer van een of ander artikel plaats vindt, dat een grooter aanbod van wissels ten gevolge heeft, of een buitengewone vraag naar geld ontstaat - en beide omstandigheden worden, geloof ik, door niemand in de eerste jaren voor Java voorzien, - mag men aannemen, dat de koers der Javawissels, bij blijvende waardevermindering van het zilver, door die vier factoren krachtig zal worden aangedaan. Nu reeds klimt de koers telkens tot dat uiterste punt, waarop het voordeel gaat geven zilver uit te voeren. De voorspelling is dus niet gewaagd, dat bij verder stilzwijgen der Regeering omtrent hare voornemens ten aanzien der Indische munt, een groot deel van het op Java circuleerend medium, dat toch nu reeds te overvloedig mag heeten, naar Nederland zal terugvloeien, om tegen goud te worden ingewisseld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mocht de koers veel rijzen, dan zal die uitvoer op groote schaal plaats grijpen, en schokken in de circulatie zouden mogelijk kunnen ontstaan. De aandrang door sommige leden in de 2de Kamer gebezigd, dat de Regeering ten minste iets zou mededeelen omtrent hare plannen voor Ned.-Indië, omdat de belangen van de kolonie niet mogen achterstaan bij die van het moederland, komt mij dus voor wel eenigszins gewettigd te zijn, te meer omdat meermalen het verlangen bleek om de ingewisselde Holl. munt op Java te spuien. Het moge nu waar zijn, dat bij de invoering van goudgeld hier te lande, dezelfde wettelijke toestand voor Indië nog eenigen tijd blijft voortduren, - toch geloof ik, dat het gevolg van dergelijken maatregel voor Nederland, zonder dat gelijktijdig eenige bepaling voor Indië wordt gemaakt, zal zijn: Stijging der Ind. wisselkoersen en depreciatie van het ruilmiddel, hetwelk door particulieren naar Nederland zal worden uitgevoerd, om door het Gouvernement weer te worden teruggezonden. Welke verschijnselen meer zullen toenemen, naarmate het zilver te Londen daalt, - de Br.- Ind. koersen stijgen, - en vooral wanneer het Gouvernement niet anders bekend maakt omtrent zijne voornemens ten aanzien van Java, dan de enkele uitdrukkingen tot dusverre gebezigd, waaruit de bedoeling kan worden opgemaakt dat Java maar zijn zilvergeld moet behouden, waardoor men in staat zal zijn het hier te lande ingewisselde met voordeel daarginds weder in omloop te brengen.
Over hetgeen, bij voortdurend stilzitten, in het tweede tijdperk op Java zal gebeuren, handelde ik boven reeds breedvoeriger. Zelfs wanneer dezelfde verhouding tusschen goud en zilver blijft bestaan, die bij de muntwet voor de inwisseling zal worden aangenomen, kunnen de Ind. koersen, die nu feitelijk varieeren tusschen 100 en 103, in 't vervolg afwisselen tusschen 98 en 108. Heeft dan eene rijzing plaats van het zilver op een oogenblik dat de wissel juist zijn goedkoopste standpunt bereikte, of een daling, als de wissel zeer duur is, dan zal die schommeling geene gevolgen hebben voor Java, maar gebeurt het tegendeel, wat even goed mogelijk is, dan werken de limites des te krachtiger en veroorzaken schokken in de prijzen van wissels, of wel groote uit- of invoeren van geld, die op den duur | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dezelfde nadeelen berokkenen. In ieder geval kan en zal de Ind. munt niet lang ongevoelig blijven voor veranderingen in de zilverprijzen ad 5 pCt., die men op grond van de in dit jaar opgedane ondervinding in de toekomst als mogelijk en waarschijnlijk mag onderstellen.
Het zekerste middel om Indië tegen de gevaren te beschermen, die zijn ruilmiddel bedreigen, is de aanneming van den gouden standaard gelijktijdig met Nederland, zooals de Hr. v.d. Berg in zijne reeds genoemde brochure duidelijk uiteenzet. Maar tegen het gebruik van goud als standaardmunt in Indië bestaan groote bezwaren, die door den Hr. Pierson worden opgenoemd en door den Hr. v.d. Berg niet worden ontkend. Bovendien is eene gelijktijdige invoering van goudgeld in Nederland en Indië eene onmogelijkheid. De vraag rijst dus of er geene overgangsmaatregelen mogelijk zouden zijn, waardoor de nadeelen die men voorziet vooreerst worden afgewend, en de quaestie nog niet dadelijk wordt beslist, of de moeielijkheden verbonden aan het gebruik van goud in Indië kunnen opwegen tegen de gevaren, waarmêe de zilvermunt daar wordt bedreigd. Zoodanige bepalingen kunnen m.i. gemaakt worden, en, zoo die al geen voordeel mochten aanbrengen, zal daardoor toch nimmer nadeel ontstaan. Ook bij de toelichting van dit punt wensch ik de verdeeling in twee tijdperken te volgen, straks reeds aangegeven. Ie tijdperk, gedurende hetwelk het zilver hier te lande wordt ingewisseld. Het Gouvernement geve in de eerste plaats de verzekering dat het Indisch geld zal worden beveiligd tegen depreciatie, wanneer die bijv. een zekere grens mocht overschrijden. In de tweede plaats zullen Gouv. wissels verkrijgbaar moeten gesteld worden tegen een vasten koers van omstreeks 100 (6 md. na dato). Maar, zal men zeggen, indien de koers dan hooger mocht worden, verliest het Gouvernement, vooreerst door goedkooper te trekken dan anderen, ten tweede omdat het zijn Holl. zilver niet meer op Java in circulatie kan brengen. Ik geef dat niet toe, 1o. omdat ik niet geloof, dat iemand voor eenigen wissel duurder prijs zal willen betalen, dan waarvoor hij er een bij het Gouvernement kan bekomen, en 2o. zal | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die maatregel toch nooit meer verlies aan den Staat berokkenen, dan zoo er niets wordt gedaan. Want, zoodra de koers hooger wordt dan 100 (in welk geval de Regeering verliest bij verkoop van wissels tegen dien prijs), zal het Ind. zilver ongetwijfeld naar Nederland worden uitgevoerd, om daar tegen goud te worden ingeruild. Gesteld eens, dat het zilver 5 pCt. daalde beneden den voor de inwisseling gestelden prijs, zoodat het voor de Regeering op hetzelfde zou neerkomen om het Hollandsch zilver naar Java te voeren of te trekken tegen den koers van 96 - dan zou verkoop van wissels a pari tot een bedrag van ƒ 1000,000 een verlies berokkenen van ƒ 40,000, maar werd die koers niet vastgesteld, dan zouden die 1,000,000 guldens door den handel naar Nederland worden opgezonden en daar weder door de Regeering moeten worden ingewisseld, hetgeen haar ten slotte op ƒ 50,000 verlies zou te staan komen. Twee omstandigheden zijn slechts mogelijk: òf de werkelijke waarde van wissels is dezelfde als de door het Gouvernement vastgestelde koers, - en dan werkt de maatregel niet of veroorzaakt geen schade. òf de Regeering zou hooger prijs kunnen bedingen, maar die winstderving weegt op, ja bedraagt nog ruim 1 pCt. minder dan het verlies, bij inwisseling van naar Nederland gezonden zilvergeld te lijden. Gedurende het eerste tijdperk zal dus in ieder geval zoodanige duurste koers moeten worden vastgesteld, waardoor het Gouvernement wordt gevrijwaard tegen schade, en groote uitvoeren van Ned. Ind. munt met alle nadeelige gevolgen daarvan worden voorkomen. De mogelijkheid bestaat, dat na afloop van dat tijdperk, de tegenwoordige daling van het zilver weder voor rijzing plaats heeft gemaakt, - en zou die maatregel alleen dan voorloopig voldoende zijn om veel nadeel te voorkomen.
Wanneer de waardevermindering van zilver blijft aanhouden, is een groote schok voor het Indisch muntwezen te verwachten, zoodra de inwisseling van zilver tegen goud in Nederland heeft opgehouden, en daarmêe te gelijk de mogelijkheid verdwijnt voor koopers van wissels om geld te remitteeren bij koersen van 100 of hooger, terwijl de trekkers er voordeel in zien om zilver bij zoodanige koersen te ontbieden. De wissels zullen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan binnen een zeer kort tijdperk zich naar de nieuwe limites moeten voegen, d.i. ettelijke procenten in prijs stijgen. Om dat nadeel te voorkomen, moeten in tijds de noodige maatregelen worden getroffen, indien het den Ned. wetgever namelijk ernst is om het Ind. ruilmiddel te beveiligen tegen eventueele depreciatie, die zekere grenzen overschrijdt, - en dus niet wordt opgezien tegen de kosten en bezwaren om ook in Indië den gouden standaard in te voeren, wanneer overtuigend mocht blijken, dat de Ned.-Ind. munt door de wisselingen der zilverprijzen in Europa wordt aangedaan. Tot zekere mate zal de waarde van het geld kunnen verhoogd worden door den verkoop van zooveel gouvernementsproducten op Java, of althans van wissels, dat het zoogenaamd administratief te kort geheel verdwijnt en niet meer zilver door de Regeering wordt ingevoerd. Als gevolg daarvan, zou de Regeering geen duurder wissels meer verkoopen of goedkooper munt aanvoeren dan de handel kan doen. De toestand zou ongeveer worden als volgt: Het Gouvernement brengt nu zilver aan tot een
Indien nu zooveel koffie (of wissels) worden verkocht op Java, dat de Regeering geen geld meer behoeft te ontbieden, dan komt aan de markt een aanbod van wissels ad ƒ 5000 (als: van vroeger ƒ 3000, en nieuwe van het Gouvernement of van de koopers der verkochte producten ƒ 2000), maar de vraag naar wissels blijft dezelfde, t.w. ƒ 4000. Het gevolg zal natuurlijk zijn, dat de koers goedkooper wordt. Dergelijke maatregel zal echter vooreerst nog wel niet genomen worden: de belangen van den Nederlandschen handel zouden zich te sterk daartegen verzetten.
In de tweede plaats zou Indië worden gebaat door de invoering van den dubbelen standaard, wanneer namelijk de omstandigheden, na afloop der inwisseling van zilver hier te lande, zulks veroorloven, d.i. geen groote veranderingen hebben gebracht in den tegenwoordigen toestand. De Staatscommissie zegt, dat de dubbele standaard is af te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
keuren, tenzij dezelfde wettelijke verhouding tusschen beide metalen in een groot aantal landen wordt aangenomen. Natuurlijk is daarvan voor Java geen sprake, maar toch geloof ik dat de maatregel, mits onder zekere voorwaarden, aanbeveling kan verdienen. Vooraf dient met een enkel woord besproken te worden, welke de bezwaren zijn tegen het gebruik van goud en zilver gezamenlijk. Het meest waardige van die metalen zal, zooals bekend is, uit de circulatie verdwijnen zoodra de prijs daarvan op de wereldmarkt afwijkt van den wettigen koers. Niet iedere afwijking zal echter dien uitvoer veroorzaken, maar alleen de zoodanige, waardoor het buitenland in staat wordt gesteld het goedkooper metaal in te voeren en tegen het duurder in te ruilen, tenzij de wisselkoers door bijzondere omstandigheden buiten de limites treedt en in- of uitvoer toelaat van muntmetaal, in welk geval het meest waardige in de eerste plaats wordt uitgevoerd. Voor Java nu is, zoodra dezelfde gouden munt als in Nederland wordt ingevoerd, geen enkele factor veranderd, die op den prijs der wissels invloed heeft.
De koers blijft dus practisch gelimiteerd tusschen 100 en 102, en dat die grenzen enger worden, behoort, zooals ik reeds stelde, het streven te zijn bij alle maatregelen, die men op het gebied van het muntwezen meent te moeten nemen.
Wordt het zilver 2 pCt. duurder, dan kan geen uitvoer volgen zelfs bij koersen van 100, omdat de Ned.-Ind. munt geen wettelijke waarde meer zou hebben in Nederland, en dus als metaal moet verkocht worden, wat op circa 2 pCt. komt te staan aan commissie, risico's tegen nadeelige koersen tusschen Engeland en Nederland en mogelijke daling in den prijs. Eerst wanneer zilver meer dan 2 pCt. afwijkt van de voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ned.-Indië vastgestelde verhouding, zal de wissel goedkooper worden, terwijl die niet minder kan worden dan 105, vermits anders trekkers de voorkeur geven aan het ontbieden van goud. Bij eene rijzing van het zilver met circa 5 pCt. wordt de koers dus beperkt tusschen 103 en 105.
Zal men wellicht het Holl. goud, evenals vroeger het zilver, uitvoeren naar omringende landen? Dat metaal zou toch, ingeval van daling der zilverprijzen, op Java goedkooper zijn getarifeerd dan elders, waarbij nog de omstandigheid komt, dat het Ned.-Ind. ruilmiddel door de groote aanvoeren voor rekekening van het Gouvernement toch reeds te goedkoop is. Het antwoord op die vraag kan in weinige woorden gegeven worden: Het Ned.-Ind. geld werd vroeger uitgevoerd naar omringende landen, omdat de wissels op Java duurder waren. De verkooper van Britsch-Indische wissels, die dus zilver noodig had, verkocht zijne koopwaar op Java, waar hij meer van het door hem gezochte artikel daarvoor bekwam, en voerde dat uit. Maar wanneer de daling van het zilver aanhoudt, worden Br.-Ind. wissels duurder, terwijl de prijs van Javasche dezelfde blijft, en daarom juist zal men geen wissels op Java komen verkoopen. Stel bijv. eens, dat de Eng.-Ind. koers werd 97, zoodat het voor dat land voordeel zou geven goud als remise-artikel te gebruiken. Dan zal Britsch-Indië, om dat metaal te bekomen, zijne wissels op Java moeten verkoopen. Het ontvangt dan goud, zendt dat naar Londen en wint op die operatie bijv. 2 à 3 pCt. (ongerekend de daarop vallende kosten). Daarentegen verliest het 3 of 4 pCt., omdat de wisselkoers op Java dezelfde is gebleven als thans (100 à 101) en de wissels dus zooveel goedkooper zijn verkocht. Zoolang de Eng.-Ind. koersen niet duurder worden dan 100, kan Britsch-Indië geen goud als remise gebruiken, maar alleen als muntmatcriaal, en de wettelijke verhouding tusschen beide metalen in dat land is zoozeer in het nadeel van goud (1:15), dat niemand er zelfs aan denken zal om het altijd veel hooger getarifeerde Ned.-Ind. goud te gaan opkoopen. Andere naburige landen gebruiken geen goud als munt, - uitvoer daarheen is niet te verwachten, althans op niet grooter schaal dan van zilver thans, - en die uitvoer wordt ruimschoots gedekt door de aanvoeren van het Gouvernement. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Australië produceert goud en zal dat zeker niet op Java komen koopen.
Misschien zal men beweren. dat de wissels toch zullen stijgen, en als gevolg daarvan uitvoer van goud als van het meest waardig metaal zal plaats vinden. Ik ontken die mogelijkheid niet, ten minste tot zekere mate, en wel om de reeds genoemde reden, dat er m.i. meer munt door de Regeering op Java wordt aangevoerd dan noodig is om in de daar bestaande behoefte aan ruilmiddel te voorzien. Dat ‘te veel’ zal, indien het nl. werkelijk bestaat, moeten worden uitgevoerd, maar het behoeft geen betoog dat er geen nadeelige gevolgen ontstaan, indien alleen wordt uitgevoerd, wat een land toch niet gebruiken kan, en, behoudens die onderstelling, geloof ik niet dat er eenig gevaar bestaat voor hooger koersen dan de tegenwoordige. Alles wat gebeurt, heeft eene oorzaak, maar voor dergelijk feit zou onmogelijk eenige reden kunnen worden aangewezen, tenzij een bijzondere, thans onbekende, ja onwaarschijnlijke vraag ontstond naar wissels, waaraan niet zou kunnen voldaan worden, zoodat de munt ten gevolge van die vraag naar geld, uit Indië zou worden weggevoerd. Bij het maken van wetten kan men niet met volkomen zekerheid de toekomst voorzien, maar men beoordeelt het nut van een te nemen maatregel naar hetgeen de waarschijnlijkheid leert dat gebeuren zal. Welke zal nu de toekomst van Java zijn? Het consignatiestelsel wordt meer en meer verlaten en daarmeê zullen verdwijnen de uitvoeren van Gouvernementsproducten en invoeren van munt. De prijzen der Aziatische producten nemen steeds toe, en de nijverheid op Java breidt zich aanzienlijk uit. De waarde der exporten vermeerdert en men mag, als gevolg daarvan, grooter aanbiedingen van wissels te gemoet zien. Wel neemt ook de welvaart toe en daarmeê de waarde van hetgeen wordt ingevoerd, waardoor grooter vraag naar wissels ontstaat, maar ik geloof toch niet te veel te zeggen, wanneer ik beweer, dat die importen vooreerst niet evenveel, althans niet meer zullen bedragen dan de hoogere waarde der exporten. Eindelijk zal men voor Java allengs moeten overgaan tot den aanleg van spoorwegen op groote schaal. Die zullen veel geld kosten, en, onverschillig of de Staat die maakt of particulieren - het daarvoor noodige kapitaal zal uit Nederland moeten komen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een en ander geldt in minder of meerder mate voor geheel Azië, dat nog ontzettend kan ontwikkeld worden en dan weder veel zilver behoeft. De omstandigheden, die men mag en kan voorzien, zullen dus ten gevolge hebben: goedkooper wissels of duurder geld, zeer zeker niet in de onmiddellijke toekomt, maar wel over enkele of meer jaren. Wat die onmiddellijke toekomst echter aangaat, zoo is juist bij de daling van het zilver, geen goedkooper wissel te verwachten. Britsch-Indië noch Java hebben geld noodig - dat getuigen de tegenwoordige koersen, en grooter vraag naar geld om bijzondere redenen (bijv. omdat er zoo als in 1873 gevaar bestaat voor hongersnood), is vooreerst niet te voorzien. Maar juist daarom zou het dubbel te betreuren zijn, indien thans, na de verbreking der munteenheid, de Ind. wissel ettelijke procenten moest rijzen, om daarna weder goedkooper te worden, wanneer eene van die omstandigheden, die men voor de toekomst mag voorspellen, haren invloed doet gevoelen. Men behoeft zich in éen woord niet ongerust te maken, dat bij behoud van dezelfde omstandigheden die op den koers werken, de wissel duurder zal worden en blijven tot tijd en wijlen er weder vraag naar geld voor Azië ontstaat, - en in ieder geval zou zoodanige tijdelijke duurte een kwaad zijn, dat men met alle kracht moet trachten te keer te gaan, en niet in de hand werken.
Zoodra echter in de waardeverhouding tusschen goud en zilver grooter verschil wordt geconstateerd dan van circa 6 pCt., zal het goud verdwijnen. Dan toch zou Ned.-Indië dat metaal zenden naar Londen, waar het 6 pCt. meer zilver bekomt, dan het voor dezelfde hoeveelheid op Java kan ontvangen, en voert het in Engeland gekochte zilver weder in. Ik ontken geenszins de mogelijkheid, dat zoo groote verschillen zullen ontstaan, en als gevolg daarvan het goud uit Java zal verdwijnen, maar vooreerst zal door de invoeren voor Gouvernementsrekening ook in de toekomst al even goed in de behoefte aan ruilmiddel kunnen voorzien worden als tot dusverre, terwijl van den wissel mag verwacht worden, dat hij op den duur goedkooper zal worden en daardoor den uitvoer van goud zal tegengaan, want wie eene aanwijzing kan koopen in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Europa betaalbaar met 101 gouden guldens, zal geen 100 dergelijke stukken uit Java uitvoeren. Bij zoodanige fluctuaties zal de zaak vooreerst wel hierop neêrkomen, dat veel zilver op Java wordt ingevoerd door particulieren en goud door het Gouvernement, waarvan dan weder het gevolg zal zijn: goedkoop ruilmiddel, tenzij de meerdere vraag naar geld voor uitbreiding der industrie, aanleg van spoorwegen enz., de waarde doet rijzen. En mocht dat het geval niet zijn en de koersen toch weêr stijgen met uitvoer van goud als aankleve van dien, - ja zelfs een tijdelijke beperking van de aanmunting van zilver niet bij machte zijn het kwaad te keeren, - dan zal het tijdstip zijn aangebroken om uit te maken, dat de invoering van den enkelen gouden standaard het eenige middel is om de nadeelen af te weren, waarmeê het Ned.-Ind. ruilmiddel wordt bedreigd. Met opzet sprak ik niet over de mogelijkheid, dat Australie goud zal zenden, waardoor het eventueel uit Java uitgevoerde weder zou kunnen worden aangevuld. De Australische Sovereigns zouden toch geen baat kunnen aanbrengen, tenzij een legale koers daaraan werd toegekend, en een Munt zou op Java moeten verrijzen. Tegen die oprichting bestaan echter groote bezwaren, nl. zoolang de mogelijkheid bestaat om hetzelfde geld voor moederland én koloniën te behouden. Het gemunt geld moet zooveel mogelijk in waarde overeenkomen met de hoeveelheid metaal, waaruit het is samengesteld, d.i. de kosten van vermunting moeten tot een minimum worden teruggebracht. De ondervinding in Britsch-Indië opgedaan leert echter, dat men daar (te Madras) reeds een Munt heeft moeten sluiten, wegens gebrek aan werk, terwijl die inrichtingen aan het Gouvernement schatten kosten. Het gevolg is dan ook een zeer hoog muntloon (2 1/10 pCt. voor zilver, 1.025 pCt. voor goud) en zou de Ned. Regeering bij oprichting van een Munt op Java zeker niet minder vorderen om dan toch nog groote schade te lijdenGa naar voetnoot1. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu kan men zich, met uitzondering van China en Australië, geen land denken in de nabijheid van Java gelegen, waar het edele metaal niet uit Europa wordt aangevoerd en wel met meer kosten dan op Java geschiedt door het Gouvernement. Het is dus elders duurder, en juist daarom is het beter, dat de Munt blijft, waar zij nu is: nabij de plaats, waar het muntmetaal voor Java het goedkoopst te bekomen is. Wel is waar bestaat de mogelijkheid, dat uit Australië bij toenemende handelsrelaties goedkooper goud zal zijn te ontbieden dan uit Europa, maar dat verschil weegt al spoedig op tegen de kosten van veel hooger kosten van bewerking. Door een koers vast te stellen voor Sovereigns zelfs tot 1 pCt. beneden de waarde van Hollandsch goud, waartoe de Ind. muntwet aan de Regering de bevoegheid verleent, zou de handel nog steeds in staat zijn Australische Sovereigns aan te voeren, en zoodanige zeer kostbare inrichtingGa naar voetnoot1 zou althans vooreerst nog niet noodzakelijk worden. Australië zelf zendt veel ongemunt goud naar Engeland en schijnt dus nog eenig voordeel te zien in eene vermunting te Londen.
Ik ontveins mij niet, dat de invoering van den dubbelen standaard op Java schadelijke gevolgen kan hebben, zoodra het ruilmiddel aldaar duurder wordt en een gelijktijdige rijzing der zilverwaarde op de Europeesche markt wordt geconstateerd. Terwijl de limites der wisselkoersen, bij dezelfde verhouding tusschen goud en zilver als bij de wet voor Ned.-Indië zou moeten worden bepaald, bedragen 100 tot 105, zou eene verhooging van den zilverprijs ad bijv. 6 pCt., die limites doen worden circa 104 tot 105, en wanneer daarbij komt een grooter aanbod van wissels, kan de koers allicht 106 worden en den invoer van goud ten gevolge hebben. Maar op zich zelf beteekent invoer niet anders dan dat er behoefte bestaat, - en uitvoer van zilver zou bij een koers van 106 nog niet te duchten zijn, zelfs wanneer dat metaal 7 pCt. in waarde was gestegen. Alleen wanneer de rijzing 8 pCt. en meer bedraagt, zou het voordeel geven zilver uit te voeren bij koersen van 106, terwijl die prijs niet kan dalen, omdat het goud binnenstroomt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar ook dan weder zal het bewijs geleverd zijn, dat de dubbele standaard niet meer bij machte is de nadeelen af te wenden, die het Indisch muntwezen ondervindt van de schommelingen in de zilverwaarde, en zal men voor Java den enkelen gouden of zilveren standaard moeten aannemen. Het gevaar nu, dat men al spoedig om de bovengenoemde redenen den dubbelen standaard zal moeten verlaten, hangt ten nauwste samen met den koers bij de inwisseling vast te stellen. Wijkt die veel af van de actueele verhouding tusschen de twee metalen op de wereldmarkt, de kansen, dat het een of het andere gevaar zal ontstaan, zullen in gelijke mate vermeerderen. Zoolang echter de dubbele standaard gehandhaafd kan worden, wordt én de buitenlandsche én de binnenlandsche handel gebaat - en indien er alleen fluctuaties te vreezen zijn, dan is die maatregel voldoende om alle nadeelen tegen te gaan, onverschillig hoe lang eene verandering in de wettelijk vastgestelde verhouding duurt, en mits die slechts niet meer bedraagt dan ongeveer 6 pCt. Maar bij grooter verschillen kan de dubbele standaard geen hulp bieden. Wanneer die echter worden geconstateerd en uitvoer van het een of het andere metaal plaats vindt, is het bewijs geleverd dat het Ned.-Ind. ruilmiddel den invloed van die wisselingen ondervindt, en dan is tevens uitgemaakt, dat het zilver voor Java niet langer als ruilmiddel te gebruiken is.
Sommige leden van de Tweede Kamer wilden de Holl. pasmunt gelijk stellen met de Ned.-Ind. standaardpenningen - m.a.w. Nederland moest de thans circuleerende rijksdaalders en guldens als pasmunt behouden. Wanneer het zeker was, dat het zilver steeds enkele procenten bleef beneden de bij de wet daarvoor vastgestelde waarde, zou die maatregel allicht het gewenschte doel hebben, - maar de invoering van goud zou dan ook onnoodig zijn. Zoodra het verschil evenwel iets grooter wordt, zou Nederland het gevaar loopen, dat Indische standpenningen werden aangemunt, om, na mogelijk de Hollandsche grens te zijn gepasseerd, weder terug te keeren, en de circuleerende hoeveelheid pasmunt op onrustbarende wijze te vermeerderen. Mocht daarentegen het zilver duurder worden, dan zou de Ned. pasmunt al spoedig de grenzen voor goed overgaan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En ook Ned.-Indië wordt door dergelijken maatregel weinig gebaat Wordt het zilver goedkooper en stijgt de koers, dan nog zouden koopers van wissels hun zilver munt niet als remise-artikel kunnen gebruiken, want Nederland zou er op den duur geen genoegen meê nemen, dat Java zijne schulden in pasmunt kweet. Stijging van wisselkoersen zou niet kunnen belet worden. In het tegenovergestelde geval, wanneer het zilver duurder wordt, verdwijnt de pasmunt uit Nederland en tegelijk daarmede de mogelijkheid voor Indië om geld uit het moederland te ontbieden wanneer de koers te goedkoop wordt. Al wederom dus zou eene prijsverlaging der wissels niet worden tegengegaan. Indië wordt dus niet geholpen, en Nederland zou alle nadeelen ondervinden, verbonden aan het bezit van een dubbelen standaard in een land, waar de kosten van het ruilen van het minst- tegen het meestwaardig metaal slechts weinig bedragen (bijv. 1 pCt.), en waar dus die ruiling onmiddellijk plaats vindt zoodra grooter verschil dan van 1 pCt. in de onderlinge verhouding tusschen goud en zilver op de wereldmarkt ontstaat.
Nog een woord over hetgeen de invoering van den dubbelen standaard op Java aan den Staat zou kunnen kosten. Natuurlijk behoort men zich bij de beoordeeling daarvan op het standpunt te plaatsen, dat Nederland verplicht is het Ind. muntwezen tegen dezelfde gevaren in bescherming te nemen, die het voor zijn eigen ruilmiddel vreest, waarmeê niet bedoeld wordt de stelling te verdedigen, dat de Staat de houders van munt ten allen tijde zal moeten waarborgen tegen eventueele depreciatie, maar wel dat de wetgever, wanneer hij oordeelt dat het zilver in Nederland om zekere redenen door goud moet vervangen worden, hetzelfde zal behooren te doen voor Ned.-Indië, zoodra bewezen is, dat diezelfde bezwaren tegen het voortdurend gebruik van zilver ook daar gelden, welke verplichting te meer drukt, omdat de tegenwoordige waarde van het Indisch geld een gevoelige vermindering zou ondergaan juist door hetgeen ten behoeve van Nederland wordt gedaan. Bestond er geene eenheid, de munt op Java zou bij de tegenwoordige neiging der koersen welligt reeds een paar procenten goedkooper zijn dan het geval is. De meerdere waarde, die het geld thans op Java bezit, mag daaraan door de Regeering niet worden ontnomen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonder dat zij daarvoor in een of anderen vorm vergoeding schenkt. Het is echter nog niet gebleken, dat de invoering van den gouden standaard ook op Java noodzakelijk is, vermits, volgens de meening van sommige zeer bevoegde deskundigen, een tijdelijke daling of rijzing in de zilverprijzen minder schadelijke gevolgen zal hebben voor Java dan voor Nederland. Maar juist omdat niemand ontkent, dat een langdurige wisseling haren invloed ook zal doen gevoelen op Java, en het dus maar alleen de vraag is, of de fluctuaties, die men voorziet, van langen duur zullen zijn, - zou de aanneming van den dubbelen standaard voor Java een geschikt middel zijn, om zonder vrees voor onmiddellijke nadeelen, af te wachten wat de toekomst omtrent de waarde van het zilver zal leeren.
Van het beginsel uitgaande, dat het den Nederlandschen wetgever ernst is Java te beschermen tegen dezelfde nadeelen, die hij voor het Nederlandsch muntwezen vreest, stel ik de twee alleen mogelijke gevallen: Na de invoering van den dubbelen standaard, volgt het Indisch zilver eene eventueele langdurige waarde-vermindering van dat metaal al of niet. In het eerste geval wordt het goud uitgevoerd. Dat verschijnsel is slechts van tijdelijken aard (omdat er te veel ruilmiddel op Java is), en in dat geval is de hoeveelheid goud, die door het Gouvernement wordt ingevoerd tot dekking van het administratief te kort, voldoende om den wisselkoers te dwingen niet te hoog te worden, terwijl, zoodra het overcompleet is weggevloeid, het goud weder op Java blijft, - of het is langdurig en mag men, op grond van de reeds besproken overwegingen, geene verbetering in den toestand verwachten, en alsdan zou tot de invoering van den enkelen gouden standaard moeten besloten worden, maar dan ook ligt het voor de hand dat iedere zilveren gulden, die het Gouvernement heeft ingevoerd, later weder met verlies moet worden ingewisseld, - daarentegen op de reeds gezonden gouden munt niet weder behoeft verloren te worden. Hebben de maatregelen daarentegen het gewenschte gevolg, dan zouden die den Staat geen geld kosten. Wellicht zal men beweren, dat de Regeering zekere schade lijdt door goud naar Java te zenden, in stede van zilver, dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij de inwisseling in Nederland is verkregen en nu met verlies van de hand moet worden gezet. Dergelijke redeneering is echter onjuist: omdat dat verlies reeds was geleden, en al wilde de Regeering zulks voorloopig niet erkennen en het Holl. zilvergeld op Java in omloop brengen, dan zou zij later toch genoodzaakt zijn die zelfde schade aan Java te vergoeden. Eene vergelijking van hetgeen de Regeering zou moeten betalen, indien zij niets doet, met de kosten voor de invoering van den dubbelen standaard gelijktijdig met, of kort na de verandering hier te lande, zal die bewering duidelijk maken: Aannemende dat het zilver hier wordt ingewisseld tegen zekeren koers overeenkomende met de op de markt bestaande verhouding tusschen beide metalen, - en daarna bijv. 5 pCt. goedkooper wordt: dan zal het Gouvernement, dat bijv. 1 millioen Holl. zilveren guldens beschikbaar heeft, daarvoor eene hoeveelheid goud kunnen koopen, waaruit 950,000 gouden guldens kunnen vervaardigd worden. Wanneer nu bij de invoering van goud hier te lande de 1,000,000 zilveren guldens naar Java worden gezonden, rijst de wisselkoers en wordt om de bovengenoemde redenen een bedrag van bijv. 1 millioen Ind. guldens uit Java naar Nederland gezonden, waar de Regeering die weder moet inwisselen. Zij betaalt dan de transportkosten en deprecieert bovendien het Indisch geld. Al wordt de uitvoer van munt uit Java belet tijdens de inwisseling hier te lande, dan nog zal Nederland later het gezonden zilver weder met verlies moeten opkoopen, zoodra het de daarvoor te stellen limite van depreciatie heeft bereikt. Wanneer 950,000 gouden guldens worden ingevoerd, verdwijnen die uit het verkeer of niet, - maar in ieder geval behoeft de Regeering die niet meer in te wisselen, zoodra het blijkt, dat ook Java tot voorkoming van groote nadeelen, het zilvergeld zal moeten vaarwel zeggen.
De geheele zaak komt hierop nêer, dat de Staat het in Nederland in omloop zijnde zilvergeld meent te moeten loslaten, maar met diezelfde in een ander gedeelte van het rijk circuleerende munt, op grond van verschillende verwachtingen, meent te mogen speculeeren à la hausse, doch de rechtvaardigheid brengt mede, dat alsdan aan Java de verzekering worde ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schonken, dat indien die speculatie verkeerd afloopt, de schade die door dergelijke verkeerde inzichten mogt ontstaan, aan Java zal worden vergoed. Een koopman zal, in tijden van crisis, de oorzaken trachten weg te nemen, waardoor de waarde nog verminderd wordt van eenig artikel dat hij in voorraad heeft, of waarvoor hij instaat, - maar hij zal die niet zoeken te vermeerderen. Diezelfde gedragslijn behoort door het Gouvernement te worden gevolgd ten aanzien van Java. Groote aanvoeren van zilver zouden de kansen der depreciatie doen vermeerderen, en de schade, ten slotte te betalen, zou verre de onmiddellijke winsten overtreffen, die behaald werden door den tijdelijken verkoop van Holl. geld op Java tegen iets hooger prijzen, dan op de wereldmarkt te bedingen waren. Daarentegen zal de aanvoer van goud juist eene waardeverhooging van de tegenwoordige Ind. munt ten gevolge hebben, waardoor de Regeering misschien zelfs in staat zou worden gesteld een gedeelte van het ingewisseld Hollandsch geld later toch nog op Java in te voeren, wanneer het gevaar voor depreciatie mocht geweken zijn.
Het Gouvernement drijft thans een voordeeligen handel in zilver, dat naar Java wordt verzonden, zoodra de koers goedkooper wordt dan zekere som, waarvoor de particulier zijn wissels nog moet afgeven. Daarvan ondervindt het publiek echter de nadeelen in den vorm van goedkoop geld, maar die depreciatie heeft een grens. Wordt de bestaande munteenheid verbroken, dan wordt die grens verplaatst en worden de nadeelen dus grooter. Zoolang nu de Staat dien handel niet prijs wil geven, stelle hij zich ten minste tevreden met de voordeelen, die tot dusverre werden genoten, maar verlange niet nog meer winst te behalen ten koste van Indië. Het uitzenden van 1000 gulden in goud, zoodra dat metaal in Nederland als standaard is aangenomen, komt voor het Gouvernement op hetzelfde nêer als het zenden van 1000 gulden in zilver thans. Maar de eerstgenoemde factuur zou voor Indië meer waard zijn. Die hoogere waarde worde dan aan de kolonie geschonken, sinds die voor het moederland geen verlies, maar alleen grooter winstderving vertegenwoordigt! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mocht men van meening zijn, dat de Staat niet verantwoordelijk is voor eventueele depreciatie van de circuleerende munt in een deel van zijn grondgebied, hoewel die juist krachtig werd bevorderd door de maatregelen, genomen in het belang van het andere deel, - dan nog vergete men niet, dat de Regeering als houder van millioenen guldens, als grootste importeur van allerlei goederen, vooral ook van munt, - ook het meeste belang heeft dat het artikel niet in waarde dale. Belastingen te verhoogen, is altijd moeielijk maar al blijft de opbrengst der koffie dezelfde, - er zal meer (minwaardig) geld moeten betaald worden voor plantloonen. Misschien zal men een beroep doen op de dikwijls mislukte pogingen om in Britsch-Indië goud nevens zilver in omloop te brengen, maar dat argument bewijst nog volstrekt niet de onjuistheid van de bewering, dat, tenzij grooter veranderingen in de zilverprijzen ontstaan dan in de laatste 30 jaren gekend zijn, de dubbele standaard nog langen tijd op Java goede diensten zal kunnen bewijzen. In Britsch-Indië werd het goud niet, als 't ware bijna kosteloos, door de Regeering ingevoerd, en werd het steeds veel te laag getarifeerd (1:15). De koers, waartegen de Eng. Sovereign in de Britsch- Indische Staatskassen wordt aangenomen, is sedert 1860 verhoogd tot 10¼ rupees, terwijl men te Londen bij den tegenwoordigen prijs van 57¾ p. per st. ons zilver, voor £ 1 eene hoeveelheid zilver kan koopen gelijkstaande met het fijn zilver vervat in 11 rupees 3 anna's. Al trekt men van het verschil ad 15 anna's 4 anna's af voor muntloon, dan nog is het goud ruim 6 pCt. te laag gearifeerd, en toch zijn tal van sovereigns in omloop en neemt de invoer van gouden munt veel sterker toe dan die van zilver. Ik acht het evenwel overbodig hieromtrent in nadere bijzonderheden te treden, vermits ik, nadat dit opstel reeds gereed lag, eene verhandeling las van den Heer van den Berg over het muntwezen in Britsch-Indië, waarin de schrijver, met de hem eigene helderheid en nauwkeurigheid, de in dat land genomen maatregelen op het stuk van muntwezen bespreekt en met cijfers aantoont, dat Br. Indië, niettegenstaande den nadeeligen koers, aanzienlijke hoeveelheden sovereigns tot zich trekt. Ook komt een betoog, dat bij sterker fluctuaties dan van 6 pCt. in de onderlinge verhouding tusschen goud en zilver, aan het eerste als muntmetaal de voorkeur moet geschonken worden, thans overbodig voor, na kennisneming van hetgeen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten dien aanzien op m.i. overtuigende wijze door dienzelfden schrijver is gezegd in een ander stuk, te vinden in denzelfden bundel, als waarin de zoo even genoemde verhandeling is opgenomenGa naar voetnoot1.
Wat echter ook waar moge zijn van de bovenstaande beschouwingen, - afgescheiden van de vraag, of andere dan de hier aangeprezen middelen moeten worden toegepast, - ja zelfs van de vraag of er wel in 't geheel maatregelen moeten genomen worden, - staat ééne zaak vast, t.w. dat, zoodra de wetgever eenmaal heeft uitgemaakt, dat het Hollandsche muntwezen wordt bedreigd door gevaren, die den overgang tot goud noodzakelijk maken, - minstens de onzekerheid ontstaat of het Ned. Ind. ruilmiddel niet door diezelfde nadeelen zal worden aangetast, en is het de plicht van den wetgever die af te wenden, wanneer dat kan geschieden, zonder schade toe te brengen aan hooger of gewichtiger belangen. De Regeering nu kan aan die onzekerheid een einde maken door het afleggen van de verklaring, wat in zekere uiterste gevallen voor Ned. Indië zal gedaan worden, en behoort dat te doen, omdat daardoor noch aan Nederlandsche, noch aan Indische belangen eenig nadeel hoegenaamd wordt toegebracht. Want het vermoeden, dat het zilvergeld op Java door dezelfde gevaren wordt bedreigd als in Nederland, is onjuist of gegrond. In 't eerste geval zal eene voorafgaande wilsverklaring omtrent hetgeen zal geschieden, wanneer zoodanige gevaren ontstaan, nimmer eenig gevolg hebben, omdat de voorwaarde, waaronder de toezegging werd gedaan, nooit werd vervuld, en in het tweede geval zal de Regeering, wanneer zij vroeger hulp heeft beloofd tegen zekere eventueele nadeelen, wanneer het oogenblik van handelen zal zijn aangebroken, geen gulden meer of minder moeten uitgeven, dan indien zij steeds het stilzwijgen had bewaard. Mogt onverhoopt besloten worden de kolonieën in ieder geval aan haar lot over te laten, dan betaalt de Staat nooit iets, en dus ook niets meer, dan wanneer zulks te voren niet was meegedeeld. Zoodanige voorafgaande beslissing kan derhalve nimmer nadeel veroorzaken. Maar zij voorkomt dat wel, en geeft dus voordeel, omdat bijv. een voorafgaande toezegging alleen krachtig zal medewerken, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ja misschien, indien de depreciatie van het zilver niet te groote afmetingen aanneemt en enkele min beduidende maatregelen worden genomen, alleen voldoende zal zijn om alle dreigende gevaren af te wenden, even als de zekerheid, die nog vóór de invoering van zilvergeld op Java gegeven werd, dat de intrinsiek nietswaardige recepis bij inwisseling met den Holl. zilveren gulden zou worden gelijk gesteld, de waarde van die recepis 5 pCt. deed stijgen. In ieder geval wordt aan de onzekerheid, die thans bestaat, een einde gemaakt. De natuurlijke toestand verdient altijd de voorkeur boven een kunstmatige, en tot die laatste soort reken ik te behoooren de positie, waarin het Ind. ruilmiddel zou geraken, wanneer Nederland de bestaande munteenheid verbreekt, omdat gevaren zijn zilvergeld bedreigen, zonder gelijktijdig te zeggen, wat voor Java zal gedaan worden, indien later blijken mocht, dat diezelfde omstandigheden zich ook daar voordoen. Dan toch blijft de hoop bestaan, dat Nederland getrouw zal blijven aan het in 1854 gesteld beginsel, totdat bij het ontstaan van sommige verschijnselen, de publieke opinie het gevaar voorstelt als veel meer dreigende, dan wellicht het geval is, en tot andere uitersten overslaat. Verre daarboven is te verkiezen de zekerheid, dat de op Java circuleerende munt denzelfden weg zal bewandelen als die van naburige Staten. Eventueele depreciatie zal dan geleidelijk hare werking doen gevoelen, zonder van tijd tot tijd in haren natuurlijken loop te worden tegengehouden door het gezegde van een Minister of de beraadslagingen en stemmingen van de Volksvertegenwoordiging, waaraan ieder een andere uitlegging geeft, en waardoor allerlei verwachtingen worden opgewekt. Misschien zal men hiertegen in het midden brengen, dat, zelfs wanneer het zeker ware dat de afwisselingen in de zilverprijzen zich even krachtig zullen doen gevoelen op Java als voor Nederland wordt te gemoet gezien, - het nog niet vaststaat, dat de daardoor te veroorzaken nadeelen zullen opwegen tegen de moeielijkheden aan de invoering van den enkelen gouden standaard op Java verbonden, maar ik geloof niet, dat die tegenwerping kan opgaan. De Regeering moet toch omtrent dit punt eenig beginsel hebben vastgesteld: bijv. dat de gouden standaard op Java niet moet worden aangenomen, zelfs al wordt de waarde van het zilver gelijk aan die van koper. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die stelling zal wel door niemand worden verdedigd, maar men vergete niet, dat de Regeering tot dusver ook nog niets omtrent hare voornemens ten aanzien van Indië heeft gezegd. Zij verklare ten minste iets, - zij het dan ook dat zij zoodanig beginsel is toegedaan, - dan kan de vertegenwoordiging beslissen, of zij die meening deelt over het onnoodige of onmogelijke om het Indisch muntwezen niet vroeger te veranderen, dan wanneer het nadeel dat men voorziet, zóó kolossale proportieën heeft aangenomen, - dan wel of zij daarmeê geen genoegen neemt, maar vordert dat het Ind. ruilmiddel in ieder geval worde gevrijwaard tegen eene eventueele depreciatie, die zekere daarvoor te stellen grenzen zal overschrijden. Zij die groote nadeelen te gemoet zien van de verbreking der munteenheid en het behoud van den zilveren standaard voor Java, worden door dergelijke eventueel te te nemen beslissing gerust gesteld, - die 't niet doen, ontvangen iets dat hun deert noch baat, maar Indië zal zekerheid bekomen omtrent hetgeen het te wachten staat, en zelfs wanneer de beslissing in zijn nadeel mocht uitvallen, zal het in staat zijn zich voor te bereiden op de natuurlijke gevolgen van eventueele depreciatie van zijn ruilmiddel. Un homme averti en vaut deux!
's Hage, 1 November 1874.
J.P. van Bosse. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naschrift.Zooals met een enkel woord werd opgemerkt, lag dit opstel reeds voor den druk gereed, toen de mail enkele exemplaren aanbracht van de drie brochures door den hr. van den Berg over dit onderwerp geschreven en in één' bundel vereenigd onder den titel: ‘de Muntkwestie, met betrekking tot Indië’, na lezing waarvan eene bekorting van het bovenstaande allezins wenschelijk voorkwam, omdat sommige stellingen reeds op veel duidelijker wijze door den hr. van den Berg waren ontwikkeld. Slechts enkele cijfers werden behouden, waar die niet overeenkomen met de in genoemde brochures genoemde, omdat ik mijne opgaven ontleende aan de officieele stukken aan het Eng. parlement ingediend. Zij brengen echter geene wijziging in de conclusies, die men uit die feiten kan trekken. Een andere opmerking geldt den vergelijkenden staat van Britsch Indische- en Java-wissels, opgenomen achter de eerste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brochure. Te dien aanzien mag, geloof ik, de vraag gedaan worden, of bij de berekening van het aantal procenten voor welke de Eng. Ind. wissel goedkooper werd verkocht, wel is acht geslagen op de omstandigheid dat de koers dier wissels genoteerd wordt op 6/md. zicht en niet op 6/md. dato, waaruit volgt dat de Eng. Ind. wissel circa eene maand langer looptijd heeft en om die reden ca. ½ pCt goedkooper moet zijn. De hr. van den Berg declineert m.i. verder te veel de voordeelen der bestaande munteenheid. Die voordeelen zijn voorzeker niet onmetelijk groot, maar ze zijn toch ook niet geheel weg te cijferen. Op blz. 72 der 2de verhandeling wordt de vraag gedaan: Is er ooit iemand geweest, die er aan gedacht heeft zijne in Nederland aangegane schulden te betalen door toezending van geld? Daarop antwoord ik: zeker niet, - omdat zoodanige remise tot dusverre nog altijd nadeeliger is geweest dan het koopen van wissels Maar voorbeelden zijn mij bekend van instructies die in den laatsten tijd, bij het voortdurend stijgen der koersen, uit Indië zijn gevraagd en gegeven, om zilvergeld te zenden, zoo de koers hooger mocht worden dan pari. Het is wel nooit te bewijzen, dat eenig feit op andere wijze zou hebben plaats gehad, indien andere omstandigheden zich hadden voorgedaan, m.a.w. dat de wissel hooger of lager zou geweest zijn sedert 1857, indien geene munteenheid had bestaan; maar toch komt het mij voor dat die stelling waarschijnlijk is, op grond van de in het begin dezes aangehaalde verschijnselen. Ik zou de vraag van den hr. v.d. Berg met een wedervraag willen beantwoorden, t.w.: Indien men, bij het bestaan van munteenheid, reeds opziet tegen dergelijke verzending van geld, - zal men dan nog niet veel meer bezwaar maken, zoodra het te zenden zilver niet meer als tot dusverre, rechtstreeks kan dienen tot kwijting van aangegane schulden, maar daarmede eerst nog handel moet gedreven worden? M.i. echter zijn dit punten van ondergeschikt belang. De Hr. v.d. Berg verklaart zich in ieder geval niet tegen munteenheid. Maar er is eene opmerking van meer gewicht. Zij geldt blz. 266 en volg. van de verhandeling over het muntwezen in Britsch Indië, waarin de schrijver de verklaring geeft van het verschijnsel, dat de waarde der exporten uit Britsch Indië veel meer bedraagt dan die der importen. Dat verschil wordt volgens den hr. v.d. Berg nagenoeg aan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezuiverd door de Gouvernementswissels uit Engeland op Britsch Indië getrokken. Ik geloof niet, dat die redeneering kan opgaan. Door die wisseltrekking ontvangt Br. Indië niets meer dan het betaalt. De Indische houders incasseeren het geld van de Indische betrokkenen, maar het saldo van de handelsbalans ondergaat daardoor geene verandering. De redeneering: ‘Hoe meer wissels (in Engeland) nu door den secretaris van Staat ter beschikking van het publiek worden gesteld, hoe kleiner de behoefte wordt aan remise in edel metaal’, enz., komt mij dan ook voor onvolledig te zijn. Om dit duidelijk te maken, zij het mij geoorloofd een oogenblik de onderstelling te maken, dat Engeland niet op Britsch Indie had getrokken voor hetgeen het van dat laatste land te vorderen had. - Dan zou Britsch Indië zijn schuld hebben afbetaald door remises in baar geld, of in wissels. - Gaf het aan 't eerste de voorkeur, dan zou van 1860/6 een bedrag van £ 34,000/m aan zilver naar Engeland zijn teruggezonden, en de totale waarde der exporten uit Britsch Indië ware met even groot bedrag verhoogd. - Zoo wissels waren aangekocht, dan zou er voor even veel meer zijn getrokken, dan thans is geschied - d.i. de trekkers zouden niet verplicht zijn geweest het equivaleerend bedrag in zilver te ontbieden. De totale som van geïmporteerd zilver zou met £ 34,800 zijn verminderd. Het verkoopen van wissels in Engeland ontheft de nemers dus wel van de noodzakelijkheid om zilver te zenden en de waarde der importen te vermeerderen, maar niet minder het Indisch Gouvernement van diezelfde verplichting om zilver te zenden of de waarde der exporten te verhoogen, en brengt dus geene verandering in den stand van de handelsbalans. Het saldo daarvan, zooals dat door den hr. v.d. Berg wordt opgegeven in het: ‘Overzicht van den stand der handelsbalans in Britsch Indië’, moet worden vermeerderd met de in de 9de kolom van dien staat voorkomende cijfers: India council bills, en blijft dus onverklaarbaar groot, tenzij men gaat denken aan den invloed, dien het heffen van inkomende rechten uitoefent op de waarde van geïmporteerde goederen, en aan de velen, die de winsten, welke ze in Indië behalen, in den vreemde weder verteren.
v.B. |
|