De Gids. Jaargang 37
(1873)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 591]
| |
Bibliographisch album.Mijn schoolkameraads. Naar het Engelsch van R. Ascott Hope, schrijver van ‘onze Jongens’, door G.B. Lalleman. Te Arnhem, bij van Egmond en Heuvelink, 1872.Na de stichtelijke is er voorzeker in de laatste jaren geene uitgebreidere dan de kinder-, ja, meer bijzonder de jongens-lectuur. Vooral zijn het de Engelschen, die er zich - en zulks met den besten uitslag - op toeleggen boeken te schrijven van allerhanden inhoud voor jongelieden van elken leeftijd, van de baby op de nursery, die lezen leert, tot den knaap van zestien tot achttien jaren. Onder het groote aantal, dat Nederland over de zee toevloeit, nemen de werken van R. Ascott Hope, zoo 't schijnt, eene eerste plaats in, en het goede debiet van zijn book about boys, vertaald door M. Westerman, is zeker de oorzaak geweest, dat van zijn latere werk: my schoolboy friends, eene vertaling door de Heeren boekhandelaars van Egmond en Heuvelink te Arnhem aan den hoofdonderwijzer G.B. Lalleman te Moordrecht besteld werd. Het oorspronkelijk bezit ontegenzeggelijk veel bevalligheid en natuurlijkheid van stijl en toont te zijn geschreven door iemand, die den knaap, in dit boek van 12-15, van haver tot gort kent, begrijpt, vat, en de kunst verstaat photographisch weêr te geven. Niets bij hem, op het 18de hoofdstuk, a trialGa naar voetnoot1, na, dat niet door en door waar en als uit de natuur gegrepen is; maar ik heb mijzelven afgevraagd, of de vrees van den schrijver, om, gelijk hij zich uitdrukt, ongeloofelijke avonturen ter zee of te land bij elkander te brengen, hem niet tol een ander uiterste kan verleid hebben, dat namelijk van met iets al te alledaags te berde te komen. | |
[pagina 592]
| |
Het boek is geen verhaal; het is eene onderhoudende aaneenschakeling van op iedere kostschool ter wereld periodiek voorkomende en vrij onverschillige voorvallen, waaraan de schrijver, als het boek hem lijvig genoeg is, zonder reden en moeite, bij, niet dóór den dood van den noodwendig besten jongen, een einde maakt, niet zonder uitzicht nogtans op een vervolg, dat de uitspraak van den beoordeelaar zal kunnen wijzigen. Te vergeefs zoekt men naar iets saillants, te vergeefs vorschte ik naar eene meer bepaald omschrevene bedoeling, die geene andere kan zijn geweest dan jongens een trouwen spiegel voor te houden, die hen moet aansporen tot beschouwing, zoo niet van zich zelven, dan van hunne makkers. De vraag is nog, of de mensch op zoo vroegen leeftijd al rijp genoeg is om uit zoodanig een tafereel de gewenschte gevolgtrekkingen te maken. Zoo ja, dan is het onmiskenbaar, dat er veel in het werkje voorkomt, hetwelk de hand leent tot de vorming van het karakter, hetgeen inderdaad geene geringe verdienste en aanbeveling is. Maar aan den anderen kant wilde ik wel eens weten, of de lezing van my schoolboy friends de jongens werkelijk vermaakt, boeit en eenigen indruk op hen maakt. Bij gebrek aan een Engelschen jongen, trachtte ik door middel van de vertaling eene proef met een Hollandschen te nemen. Wat geschiedde? Hij bracht mij het deeltje half gelezen terug en kwam mij bekennen, dat hij er weinig behagen in vond en of hij er maar meê mogt uitscheiden. Bij hèm kwam mij zoo iets toch zonderling voor. Ik moest er het mijne van hebben, nam kennis van de aan den knaap op goed geloof door mij verstrekte vertaling en ging aan het vergelijken. Toen rees mij een licht op. Terstond ontdekte ik, dat die weêrzin volstrekt niet bewezen was dat aan Hope lag of ook aan den jongen. Kennelijk had hier niemand als de vertaler schuld. Het bleek mij namelijk, dat hij met alles de hand had gelicht, waarmede hij niet terecht kon, hetgeen hij vrijheid in de overzetting gelieft te noemen, ten tweede de overzetting volstrekt stijlloos was en jongens nooit gesprekken voeren gelijk deze jongens in hun Hollandsch gewaad, ten derde de kennis der taal waaruit, zoowel als die waarin hij vertaalde, bij den Heer Lalleman hoogst onvolkomen blijkt. Ik zou den lezer niet gaarne de verveling opleggen de lange lijst der correcties van dit foutieve opstel te laten doorworstelen; zij ligt ter inzage. Maar de lezing, die niet meer dan een rijke oogst van | |
[pagina 593]
| |
distelen kon wezen, leert ons, hoe weinig over het algemeen uitgevers en boekhandelaars hunne roeping begrijpen, die op een of ander gunstig verschijnsel, op een titel of een naam afgaande en speculeerende, zonder eenigszins verder van de gehalte van een werk kennis te dragen of te nemen, er de bewerking of vertaling van aan een of anderen beunhaas aanbesteden, die het arme boek havent, misvormt en zich, onbekwaam en onbevoegd, gewetenloos en als 't ware knikkebollende na de zware dagtaak, van den enkel om den broode aanvaarden last afmaakt. Door de vertaling van werken, nuttig van strekking, schoon van vorm, opgespoord met een neus, afgericht op dergelijk edel wild, aan waarlijk letterkundige handen toe te vertrouwen en zich, zoo noodig, door lieden, die op de hoogte zijn, te laten voorlichten, zouden zij een veelzijdigen dienst aan het minder met vreemde talen bekend, doch niettemin wel onderwezen en beschaafd publiek bewijzen, terwijl er nu maar al te vaak een arbeid als deze onder de menschen wordt gebracht, waaraan degenen voor wie hij bestemd is niets hebben. Stellig kan op geene vertaling billijker dan op deze het: traduttore, traditore, worden toegepast. Zeker is het althans, dat zij, ten zachtste genomen, het oorspronkelijk op geenerlei wijze teruggeeft. Onze jongens kunnen uit deze photographie alleen maar slecht Hollandsch leeren, over wat zij niet begrijpen leeren heen loopen, even als de vertaler over allerlei episodes, aardigheden en moeielijkheden, en er de kunst uit bespieden echt knoeiwerk op school mede te brengen - of zou omgekeerd de onderwijzer het misschien van zijne leerlingen hebben afgezien? Waarschuwen tegen dergelijke smaak en verstand bedervende en met regt onopvoedkundige lektuur is alles wat de kritiek, helaas! vermag - en treuren over verschijnselen als waarop zij bij eene gelegenheid als deze het haren plicht achtte te wijzen.
O., September 1873. J.K. |
|