| |
| |
| |
Port-Royal.
Port-Royal par Sainte-Beuve. Troisième Edition. 7 Volumes.
Men leeft niet voor niet eenige jaren in Utrecht. Onwillekeurig en als van zelf begint men die plaats (zij het op eigenaardige wijze) lief te krijgen. Het is dan niet het rijk geschakeerde geboomte dat die stad omgeeft, de cingels, wier sierlijke aanleg de huizenmassa des zomers als in bloemen omvat, die de sympathie geheel en al en bij uitsluiting voor zich in pacht nemen: neen, men gaat door die lijst van boomen en heesters heen, men wandelt door de vrij stille en enge straten der stad: en ziet, zij oefent een vreemde bekoring op ons uit, want als men dieper waagt in te kijken in de verschillende hoeken en kleine pleinen, dan verrijst te midden van het Utrecht van het heden, hooggeroemde centraalplaats van allerlei in hun vaart dáár even ophoudende spoortreinen, een gansche stad vol antiquiteiten. Ik bedoel, ondeugende lezer, hiermede niet in de eerste plaats onze Academie, al zou de schilderachtige omgang waarachter onze Hoogeschool zich verschuilt (hoe is het mogelijk dat staat en stad haar - ik meen de gewelfde galerij - zoo laten vervallen!) een middeleeuwsch hart doen kloppen; ik wil nu niet eens spreken van den Dom: of van de Jacobi-kerk, waar Duifhuis preekte, en waar men u de plaats nog aanwijst waarop Oranje de Zwijger zat en hem aanhoorde: gelukkige kerk, die aan den Beeldenstorm ontkwam en allerlei overblijfselen van Christelijke kunst u vertoont! er zijn andere en niet zoo dadelijk in het oog vallende gebouwen en hoeken die, als wij ze maar goed aanzien, een blik vol vertrouwen en gemeenzaamheid ons be- | |
| |
ginnen toe te werpen; want daarin huizen zoovele oude kennissen van vroeger eeuwen. Intusschen al die mysteriën van vroeger tijden loopen in Utrecht altijd uit op éen of andere godsdienstige secte, en zoekt men dus
zeer naauwkeurig op zijn wandelingen, dan komt men in en om Utrecht altijd thuis bij een kerk.
En een bonte verscheidenheid van allerlei kerken en secten gaat zich zóó vertoonen. Oude muren, grijze stichtingen komen voor den dag. Ze zijn òf reeds voor het gewone oog onzichtbaar geworden, òf weten nog met moeite zich staande te houden. Maar hoe ook vervallen en van kleur en teekening beroofd, al schijnen ze zoo klein tegenover de geweldige afmetingen onzer fabrieken en werkplaatsen en spoorwegstations, ze zijn zoo eerbiedwaardig; want achter die nauwe ramen, in die stille kleine ruimten, die aan hofjes doen denken, hebben harten geklopt, hebben hoofden zich afgetobd om dieper vraagstukken op te lossen dan waarmede de kinderen ouzer eeuw, de Tubal-Kaïns, zich bezig houden. Het schijnt daar op die plekken zoo stil; maar voor wie een oogenblik zich daar afzondert verrijst een drom van strijders, een geslacht van menschen, die op hun beurt den hemel hebben willen bestormen, en een ladder, een brug naar het onzienlijke hebben willen slaan, waarbij zelfs de brug over den Oceaan klein wordt!
Ons ten minste komen dergelijke voorstellingen als van zelven voor den geest, wij zien haast een slagveld in de lucht, als wij, op onzen dagelijkschen weg door de stad, de eigenaardig aanééngeschakelde gebouwtjes in 't oog krijgen, die achter lommerrijke boomen den Driehoek van St. Marie beslaan. Men moet reeds eenigen tijd in Utrecht wonen, eer men den smallen gang ziet, die van de breede straat afwaarts daarheen en daarlangs loopt. Trouwens de Oud-bisschoppelijke Clerezie, wier kerkje door die huizen wordt ingesloten, heeft zich altijd moeten verschuilen, en heeft dus allengs een houding aangenomen van af te wachten, of niet voor haar eens de dag zou komen, dat in het volle zonlicht haar recht van bestaan zou worden erkend. Wij zijn in onze dagen getuigen van de pogingen van het Bismarkiaansch Duitschland om de Catholieken, die den Paus verloochenen, in contact te brengen met de stille kerk van den Utrechtschen Driehoek; wij schudden het hoofd en betreuren het zachtkens, dat die enge ruimten zich zouden willen leenen tot het plaatsen van een batterij der politiek. Neen,
| |
| |
wij gelooven niet aan het duurzame van dit geval. Doch veel liever verwijlt onze geest bij het tijdstip, toen werkelijk deze kleine kerk zich sterkte tot een kamp der gedachten, toen in de 17e eeuw bleeke, heftige gestalten van uit Vlaanderen en Brabant en vooral uit Frankrijk dáár te Utrecht aankwamen, om er te-zamen met de daar zich bevindende leiders een zeer geharnast stelsel te bewerken. Het Jansenisme had weldra daar te Utrecht zijn hechtste bolwerk in die oud-bisschoppelijke kerk. En als men nu in die lang verleden dagen daar te Utrecht verkeerd had, zou men in die kringen altijd slechts één naam hebben hooren uitspreken: een naam, die aller gemoederen daar bezig hield; die het parool was waardoor eensklaps onbekenden zich als vrienden zouden bégroeten: een naam, die hoop en vertrouwen, heldhaftigheid en toch weder zelfverbrijzeling uitdrukte: den naam van Port-Royal. Straks zou in het begin der 18e eeuw de tijding er hebben weergalmd, dat Port-Royal overwonnen was, dat de Jesuïten de zege hadden behaald, en van alle kanten zou men dan enkele vluchtende gestalten daar te Utrecht hebben zien aankomen, voor wien in het huis Klarenburg in de stad, of in het liefelijk Rhijnwijck bij Zeist, een veilige schuilplaats werd bereid. Toen Port-Royal vast stond en bloeide, was het 't middelpunt der gedachten en der wenschen der kleine Utrechtsche kerk; toen het viel, werd het bijna een traditie voor die secte. Het kan dus - ook omdat die kleine Utrechtsche kerk thans wederom door een ieder besproken wordt - de moeite loonen na te gaan wat Port-Royal bedoelde; in hoeverre het voor sommige geesten een rustpunt der gedachten, een ideaal kon zijn.
Port-Royal is, als geheel opgevat, een zeer edele en fijne uiting van den menschelijken geest geweest; zelfs bij de gedwongenheid der vormen, waarvan enkelen met eenig recht het beschuldigden, heeft het iets zeer weinig alledaagsch gehad; en de eigenaardige glans, waarmede het in de geschiedenis omgeven blijft, werpt dan ook nog altijd een zacht-bleeke tint, als van 't maanlicht, op de stemmige Utrechtsche gebouwtjes in den Driehoek van St. Marie.
| |
| |
| |
I.
Teekenen wij eerst in ruwe omtrekken het uitwendig beeld; schrijven wij eerst de kroniek van dat Port-Royal.
Het was een vrouwenklooster, dicht bij Chevreuse, zes mijlen ongeveer van Parijs. In een kleine vallei, die er vrij wild en verlaten uitzag, en waar het bosch eindigde in een soort van moeras en vijver, opmerkelijk door haar ongezonde uitdampingen, verrees de Kerk met de omliggende huizinge. Alles was gesticht in 1204 door de gemalin van één der Montmorenci's, wier echtgenoot in 1202 ter kruisvaart was getogen. Het gebouw bood in zijn uiterlijken vorm niets treffends of schoons aan, en de inwendige geschiedenis van het klooster zelf had in de eerste eeuwen van zijn bestaan mede niets wat de aandacht kon bezig houden. Geplaatst onder de rechtspleging van de abdij van Citeaux, dus gerangschikt in de orde van den Heiligen Bernard, hadden gedurende den loop en droom der eeuwen de telkens afwisselende bewoonsters haar ernstige of eentonige bezigheden met min of meer gloed of sleur verricht, totdat in de zestiende eeuw dit ééne feit vrij duidelijk werd, dat de tucht in het klooster zeer veel te wenschen overliet. De abt van Citeaux deed herhaalde inspectiën, poogde te regelen, doch de maatregelen hielpen niet genoeg. In 1575 was Jeanne de Boulehart abdis van het klooster geworden en haar bestuur strekte slechts om, met vermijding van forsche ingrijpende maatregelen, ten minste alles wat naar schandaal zweemdé te verhoeden. Het klooster scheen onder haar bestuur voortdurend in te dommelen. Er wordt alleen van haar gemeld, dat zij goed voor de voeding der zusters zorgde, en voorts dat zij in 1599 (men gelieve op het misbruik te letten) tot coadjutrice aannam de zevenjarige dochter uit het talrijke gezin van den, vooral door zijn pleidooi tegen de Jesuïten, vermaarden Parijschen advocaat Antoine Arnauld.
Toch zou die dochter van Arnauld, die met vertrapping van alle goede vormen, op haar tiende jaar, in 1602, abdis van Port-Royal werd, het klooster op het rechte spoor brengen en het geheel en al hervormen. Toen zij abdis werd vond zij er dertien geestelijke zusters, die ja de gelofte hadden afgelegd, doch die geheel op wereldsche wijze leefden, en zich zoo goed
| |
| |
mogelijk met de niet rijke inkomsten van het klooster (6000 franken rente) behielpen. De jonge abdis was echter nauwelijks zeven jaar in het klooster, of zij wist vooral in 1609 alles te veranderen. Van nu af aan komt, in plaats van losse tucht, de meest stipte inachtneming der godsdienstige werkzaamheden. Een geheele omkeer of liever bekeering volgt. Zij - de jonge abdis - weet een vereeniging van hooge geestkracht en innigheid van gemoedsleven ten toon te spreiden, waardoor zij bezielend op geheel haar omgeving werkt. Het noemen van haar naam - zij heette als abdis la Mère Angélique - wekte reeds ontzag. Zij vermocht het leven in het klooster tot een heilige oefening te maken, tot een verheven spanning, op te voeren. En door den invloed van haar persoon werden velen genoopt zich tot haar te voegen. Haar eigen zusters kwamen: weldra zeer velen, voor wie het leven een bittere ernst werd: en omstreeks 1620 was het getal der geestelijke zusters reeds tot 80 geklommen. Het oude klooster in de vallei scheen veel te klein. Men beraamde een verplaatsing in ruimer gebouw te Parijs. En in het jaar 1626 had de geheele verhuizing plaats naar een gebouw in de faubourg Saint Jacques in Parijs.
Sinds het jaar 1626 is er dus altijd sprake van twee kloosters Port-Royal. Het oude heet nu Port-Royal des Champs; dat van Parijs: Port-Royal de Paris. Zij blijven naast elkander bestaan; doch het oude klooster buiten Parijs is gedurende de eerstvolgende twaalf jaren van 1626-1638 in een toestand van volstrekte verlatenheid. Slechts één geestelijke was achtergelaten om den dienst in de kerk waar te nemen. Alles concentreerde zich nu in het klooster te Parijs. Men kan echter niet zeggen dat die verhuizing naar de hoofdstad gunstig werkte. Wel bleef de oude tucht en orde bestaan, maar nu de eerste impulsie der bekeering, de eerste frischheid van dien aanloop tot een nieuw leven voorbij was, had men in 't klooster natuurlijk aan niets zoozeer behoefte als aan een stevig geestelijk voedsel, aan een stichtende maar ook onderrichtende leiding. La Mère Angélique had altijd zulk een vaste raadgeving gezocht: telkens had zij vroeger, en niet te vergeefs, een beroep gedaan op Saint Francois de Sales: nu echter te Parijs trad zij in meer dagelijksche verbinding met den bisschop van Langres, den zoon van den Italiaanschen financier, die weleer met de Medicis in Frankrijk was gekomen, met Zamet. Die
| |
| |
leiding van Zamet bleek echter aan alles een verkeerden plooi te geven. Iets weekelijks, iets ziekelijks, iets kleins scheen de overhand te krijgen. En dat juist op een oogenhlik dat een flinke leiding meer dan ooit noodzakelijk was. Want in de inrichting van het klooster hadden vrij groote veranderingen plaats gehad. Niet alleen was sinds 1627 (bij breve van paus Urbanus VIII) het klooster, met opheffing van de ondergeschiktheid, waarin het tot nu toe was geplaatst tegenover de abdij van Citeaux, onmiddellijk gesteld onder den aartsbisschop van Parijs: - maar tevens was op verzoek van la mère Angélique door de koningin-moeder Maria de Medicis de constitutie van het klooster zoodanig veranderd, dat voortaan het klooster niet meer de benoeming eener abdis ontving, maar zelf om de drie jaren haar abdis koos. In 1630 had de eerste verkiezing plaats, en la mère Angélique had van de gelegenheid gebruik gemaakt om een zielewensch te bevredigen en als abdis af te treden. Straks was zij zelfs uit het klooster weggegaan. En nu was juist in dienzelfden tijd merkbaar een soort van bederf gedurende deze periode nu de bisschop Zamet zijn invloed deed gevoelen.
Het jaar 1636 zou een einde aan die verslapping maken. Toen kreeg Port-Royal den geestelijken leider, dien het behoefde, den toen vijf en vijftigjarigen abt van Saint-Cyran. Tegelijkertijd was la mère Angélique in Port-Royal teruggekomen en was haar zachtere zuster Agnès tot abdis verkozen. Zóó kon Saint-Cyran als directeur aan den arbeid gaan. En hij gaf stof en inhoud aan de overpeinzingen en geestesoefeningen der kloosterlingen. Uitgaande van de beschouwing, dat de menschelijke natuur slecht en verdorven is, wist hij het besef der menschelijke ellende zoo diep te doen gevoelen, dat een huivering en siddering de zielen moest bevangen, bij de gedachte aan Gods almacht, Gods oneindigheid. God is verschrikkelijk, zoo luidden zijn steeds herhaalde woorden. De autoriteit, het gezag werd door hem op den voorgrond gezet. De mensch kan niets, de genade Gods doet alles, zoo leerde hij. Doch die bewuste vernietiging van zich zelven, die verbrijzeling des harten, die strengheid werkte toch als door een weêrslag in 't gemoed een Christelijke hooghartigheid, die geen plaats meer liet voor gewone vale alledaagschheid. Saint-Cyran maakte het Port-Royal tot een zeer verheven wijkplaats der geesten: verschillende mannelijke kluizenaars voegden zich naast de muren van Port- | |
| |
Royal, om in die organisatie, onder leiding van Saint-Cyran, te leven en te wonen. Terwijl Singlin als biechtvader in het klooster kwam, gaven Lancelot, de Saci, Le Maître zich in dat jaar 1636 over aan Port-Royal. Les Messieurs de Port-Royal treden op, en in de eerste rij onder hen weder de leden uit het geslacht Arnauld.
De stoot aan Port-Royal gegeven was krachtig, doch trok de aandacht der regeering. De zeer eigenaardige zelfstandige plooi, die het Port-Royal door Saint-Cyran kreeg, geleek haast op een nieuwe ketterij. De wereld begon zich bezig te houden met Jansenius, den vertrouwden vriend van Saint-Cyran. Port-Royal zou - als men niet waakte - het broeinest worden van allerlei Jansenistische afdwalingen: doch Richelieu waakte, en liet in Mei 1638 Saint-Cyran gevangen zetten. De aartsbisschop van Parijs gaf voorts aan de Heeren Solitaires last om hun klein verblijf bij het klooster te verlaten: deze gingen nu naar de verlaten gebouwen van het Port-Royal des Champs. Men liet ze echter ook dáár niet met vrede; den 14den Julij 1638 moesten zij op bevel der regeering (dit heet hun eerste verspreiding) ook van dáár vertrekken en elders schuilplaats zoeken. In den zomer van 1639 kwamen echter de meesten als ongemerkt in Port-Royal des Champs terug, en nieuwe kluizenaars, vooral uit de hooge burgerij, voegden zich allengs bij hen. - Het klooster te Parijs organiseerde zich des te krachtiger inwendig, nu ook la mère Angélique in 1642 de teugels van het bewind weder opnam, en eenige jaren abdis bleef. Saint-Cyran bleef leider der zielen ook uit de gevangenis, - een gevangenis, waaruit hij eerst na den dood van Richelieu werd vrijgelaten, 6 Februari 1643, doch slechts om te sterven, want 11 October 1643 overviel hem de dood. Intusschen breidde het klooster te Parijs zich uit. In 1646 werd de eerste steen gelegd voor een kerk van Port-Royal te Parijs: het instituut du Saint Sacrement werd regelmatig met het klooster vereenigd en de kleeding van de geestelijke zusters werd gewijzigd en vastgesteld; zij zou bestaan in een wit kleed met een
rood scharlaken kruis op de borst. - Doch la mère Angélique had nog andere plannen. Haar hart was toch eigenlijk in het Port-Royal des Champs: het klooster te Parijs was voor haar niet het ware verblijf. Zij wilde, nu Port-Royal meer vrienden en meer geldelijke hulpmiddelen kreeg, liefst dat klooster in de vallei vergrooten en daarheen trekken. In Mei 1648 ging zij
| |
| |
met eenige zusters weder derwaarts. Weldra begon nu de verbouwing en de vergrooting, waarbij de hertog de Luines haar in alles hielp. De ruimten moesten betrekkelijk groot zijn, daar Port-Royal allengs zooveel nieuwe zusters opnam. Gedurende de oorlogen der Fronde was het verblijf in de twee kloosters nog niet vast en moesten nog dikwijls de zusters, zoowel die te Parijs als daar buiten, de wijk nemen, doch in Januari 1653 konden nu, zoovelen als 't wilden, rustig en voor goed met la mère Angélique naar Port-Royal des Champs gaan. Het klooster in de vallei stond nu weer op gelijken rang met dat van Parijs.
Doch reeds naderde het gevaar en de vervolging tegen de twee kloosters.
In Junij 1653 toch waren door den Paus de vijf stellingen veroordeeld, die men meende gevonden te hebben in het boek, genaamd Augustinus, van den in 1638 gestorven Jansenius. Jansenius nu was de boezemvriend geweest van den abt Saint-Cyran, en dezelfde partij der Jesuïten, die zoozeer tegen de meeningen van Jansenius gekant was, moest als van zelf argwanend toezien op de kloosters Port-Royal, door Saint-Cyran weleer onderricht. Veel kon men echter in 't begin nog niet uitrichten tegen Port-Royal. Want de kloosters stonden (zoo als gezegd is) onder de onmiddellijke rechtspleging van den aartsbisschop van Parijs. Nu stierf die aartsbisschop Gondi in dezen tijd (21 Maart 1654), en aartsbisschop werd van rechtswege de coadjutor, die echter sinds December 1652 wegens de gebeurtenissen der Fronde gevangen zat, te weten de kardinaal de Retz. Deze aartsbisschop was als gevangen man natuurlijk niet te bewegen zelf te vervolgen. Ook toen hij 8 Augustus 1654 uit zijn kerker ontvluchtte en in den vreemde rondzwierf, bleef hij als 't ware de natuurlijke steun van dien mogelijken hefboom van oppositie, het klooster Port-Royal. De Jesuïten geven het echter niet op, en in de eerste jaren, die nu volgen, is men dus getuige van een duel op leven en dood tusschen de volgelingen van Saint-Cyran, d.i. Port-Royal, en de Jesuïten. En Port-Royal had in die dagen binnen zijn muren gekregen twee geweldige athleten, die alléén een leger waard waren: de één de grootste geleerde en controversist, die het theologisch Frankrijk in de 17e eeuw gehad heeft, namelijk Arnauld, le grand Arnauld, de jongste broeder van la mère Angélique, - de ander, de geniaalste figuur, waarop voor een
| |
| |
goed deel de roem door alle eeuwen van Frankrijk berust, namelijk Pascal. Zij beiden gordden zich aan. Arnauld's uitzetting als doctor der theologie uit de Sorbonne in 1656, was het signaal. En in 1656 verschenen die bijtende brieven van Pascal tegen de Jesuïten, die onder den naam van Provinciales, dieper wonden aan de Jesuïten toebrachten als ooit in later jaren Pombal, Choiseul of Bismarck door de kracht van een dom geweld konden slaan. Toch waren die van Port-Royal het zwakst. Men verdacht hen van verbindingen met Retz en de leiders der Fronde. De Jesuïten hadden dus het oor der regeering, en na Arnauld's veroordeeling had allerlei kleine vervolging plaats. Uit het klooster in de vallei moesten ten tweeden male in Maart 1656 (men noemt dat de tweede verspreiding) de Heeren Solitaires vertrekken. Inspectiën van wege het Hof hadden meer dan ééns plaats; kortom de aanhangers van Port-Royal werden overal bemoeielijkt. Pascal echter wierp stroomen van ironie op al die vijanden, en hij zelf en geheel het klooster meende in dien strijd door God gesteund te worden, toen 24 Maart 1656 in het klooster te Parijs een wonder plaats had met een doorn uit de doornenkroon van Christus, waardoor Marguérite Perier genezen werd.
Het wonder deed een oogenblik de vervolging rusten. Doch de rust was de voorbode van een veel zwaarder aanval. Allengs verhief zich uit de verwikkelingen van allerlei tweeslachtige toestanden de figuur van Lodewijk XIV. Hij zou de koning der éénheid zijn. Éénheid in het staatkundige, in het maatschappelijke, in het kerkelijke, in alles. Waar iets zelfstandigs overbleef, dat zich niet aan den algemeenen regel wilde onderwerpen, daar moest aan zulk een hoofdig bestanddeel de les worden gegeven om zich te plooien. Port-Royal was in de oogen van Lodewijk XIV zulk een element van oppositie. Het had zich nu in de laatste jaren geheel en al vereenzelvigd met het Jansenisme en het zou nu voor den koninklijken wil moeten buigen of anders breken. Niet alleen Rome, neen Versailles was nu tegelijk de groote vijand. Aan het sterfbed van Mazarin, - die in Port-Royal slechts de Fronde en Retz had willen treffen - werd nu 13 December 1660 een gansch andere vervolging beraamd. En nauwelijks was 9 Maart 1661 Mazarin overleden, of in April 1661 brak de storm los. Er was nu bepaald dat het Formulier, reeds in 1657 vastgesteld, waardoor men zijn instemming betuigde met de pauselijke
| |
| |
veroordeeling der vijf stellingen van Jansenius, niet alleen door alle priesters, maar ook door alle geestelijken, en geestelijke zusters, regenten van colleges, enz., moest geteekend worden. Zoo dacht men allen, die in Port-Royal vertoefden, te dwingen. Het klooster te Parijs ondervond den eersten stoot. Aanzegging werd daaraan gedaan om de pensionnaires, die men huisvestte en opvoedde, te verwijderen; zestig zulke pensionnaires moesten achtereenvolgens vertrekken. Toen volgde het gebod om het Formulier te teekenen. Na allerlei onderhandeling toonden zich de geestelijke zusters bereid om te teekenen, dat ook zij de gewraakte vijf stellingen verwierpen, doch met dit voorbehoud, dat zij niet wilden beslissen, of die stellingen werkelijk vervat waren in de geschriften van Jansenius. Zij wilden Saint-Cyran niet verloochenen. La mère Angélique, die van uit haar vallei nu te Parijs bij haar was gekomen om haar te vertroosten - doch die spoedig, 4 Augustus 1661, daar te Parijs stierf - wekte haar ook in dien geest op. Zij teekenden dus slechts met een voorwaarde, een opschrift, een entête. Doch de paus en de koning verwierpen die conditie; men moest eenvoudig-weg en in volstrekten zin alles teekenen. Van weêrszijden werd men hardnekkiger. De zusters van Port-Royal schenen niet te willen buigen. Toen besloot de koning door te tasten. Juist had men eindelijk en ten langen leste, op het einde van 1661, den kardinaal de Retz, die altijd rondzwierf, wel het meest in Holland, weten te overreden om van zijn aartsbisdom van Parijs afstand te doen. Men kon dus nu een aartsbisschop gaan benoemen, die Port-Royal zou weten te dwingen. Die rol was toegedacht aan de Marca, doch hij stierf reeds 9 Junij 1662, en nu werd Hardouin de
Péréfixe aartsbisschop van Parijs. Deze zou dus de onwillige zusters tot haar plicht brengen. In April 1664 toog hij aan die taak. Het was een aartsbisschop aan wien men een plaats zou willen geven in de latere ridderromans, in Ariosto des noods; hij was niet ontbloot van geest, had veel gezond verstand, was door en door goed, maar hij had geen waardigheid en hij was niet koelbloedig genoeg. Hij werd driftig tegen de zusters, versprak zich dan, knorde als een grompot, poogde dan op haar gemoed te werken: het hielp alles niets. Na een vergeefsch bezoek liet hij de zusters nog drie weken beraad. Den 21sten Augustus 1664 was hij weder in het klooster te Parijs. Wederom werden allen ondervraagd. Zij weigerden allen te teekenen. Toen werd hij zeer boos. Hij
| |
| |
verbood haar het avondmaal, en liet zich deze zoo dikwerf herhaalde woorden over de zusters van Port-Royal ontvallen; ‘Zij zijn rein als een engel, maar trotsch als de duivel.’ Nu volgde verder slag op slag. Den 26sten Augustus 1664 werden twaalf zusters uit het klooster te Parijs door den aartsbisschop weggevoerd en naar andere gestichten gebracht: een vreemde abdis, vergezeld door eenige vreemde zusters, zou het klooster besturen. Den 29sten November 1664 werden nog drie zusters uit Port-Royal van Parijs genomen. Voorts was den 15den November 1664 het klooster in de vallei, Port-Royal des Champs, dat tot nu toe eenigszins door den aartsbisschop was gespaard, mede geëxcommuniceerd. Eindelijk, toen men toch zóó de meeste zusters noch te Parijs, noch in de vallei tot teekenen had kunnen brengen, besloot de aartsbisschop al de ongehoorzamen in het Port-Royal des Champs te vereenigen, en ze daar als gevangen te houden. Diegenen, die hadden willen teekenen, de ontrouwen (in den geest van Port-Royal) konden dan te Parijs in het klooster blijven. Den 3den Julij 1665 had des morgens ten half zes ure de wegvoering uit de verschillende kloosters naar de vallei plaats. Zeven koetsen, elk met vier paarden bespannen, haalden de zusters af uit de gestichten en kwamen buiten Parijs, bij de hoogte van Jouy, te zamen. De optocht vormde een langen schilderachtigen stoet met het gevolg en de ruiters en de aalmoezeniers van den aartsbisschop. Daarbinnen zaten goed bewaakt 36 zusters, allen in het witte kleed met het scharlakenrooden-kruis op de borst.
Zoo waren alle getrouwen in het oude klooster Port-Royal weder vereenigd; want van nu af aan is het klooster te Parijs overgelaten aan de ontrouwe zusters en aan de vreemden, en vervreemdt het dus geheel en al van den eigenaardigen geest, door la mère Angélique en Saint-Cyran als kenmerk van Port-Royal aangegeven. En in het oude klooster der vallei was men ja nu hereenigd, maar te zamen als geblocqueerd. De Heeren Solitaires, die zoo degelijken wetenschappelijken zin aan alle oefeningen hadden gegeven, waren verjaagd; de directeur, de biechtvaders waren verdreven en gevangen genomen; in hun plaats had de aartsbisschop andere, geheel vreemde vertroosters gezonden: de goederen waren gesequestreerd: alle gemeenschap met de buitenwereld was verboden; de excommunicatie bleef gehandhaafd; geen klok mocht er luiden; men was opgesloten in een gevangenis. Die opsluiting duurde drie en een half jaar.
| |
| |
Het was in alle opzichten een treurig tijdperk. Men was afgesneden van het Christelijk leven; men worstelde tegen den opgelegden dwang; men werd ziek; men tobde zich af in kleine protesten; velen stierven.
Wat bleef er over om Port-Royal te steunen en te redden? - Ditmaal was het de houding van vier fransche bisschoppen, en vooral van Pavillon, den vromen bisschop van Aleth. Ook zij hadden dit zoogenaamde formulier niet willen teekenen, en hun zaak was dus eigenlijk dezelfde als die van Port-Royal. Terwijl dus enkelen der Heeren van Port-Royal geen anderen uitweg zagen, dan ontvluchting naar America, of vestiging te Nordstrand in Sleeswijk: - had de regeering het echter niet geheel afgekeurd, dat men met de vier bisschoppen onderhandelde, en elke onderhandeling van dien aard moest tevens Port-Royal ten goede komen. Terzelfder tijd was de publieke opinie ook wel eenigszins ten gunste van Port-Royal omgeslagen, sinds de beste der Heeren Solitaires van dat klooster (Le Maître, Saci en Arnauld) van uit hun schilhoek in 1667 een vertaling van het Nieuwe Testament uitgaven, die aan veler behoeften voldeed. De dwaze wijze waarop de aartsbisschop van Parijs ook deze vertaling wilde verbieden, maakte dat vele Heeren van 't Hof, o.a. de prins van Condé, zich ten voordeele van Port-Royal uitlieten. De onderhandelingen vonden dus meer en meer een voor haar voordeelig terrein. Pavillon vergat de zusters van Port-Royal niet. Bij arrest van 23 October 1668 kwam een soort van vrede tot stand, waarbij men van weêrszijden concessiën deed. Een interpretatie werd gevonden, waarbij een ieder zich kon neêrleggen: een formule werd bedacht, die door de zusters van Port-Royal kon worden geteekend. Inderdaad werd die formule 15 Februari 1669 door alle zusters onderteekend, en onmiddellijk werd het interdict over het klooster in de vallei opgeheven. De waskaarsen werden weder aangestoken het te-Deum werd aangeheven, de klokken luidden, de
poorten van de kerk werden geopend en de armen vloeiden weder over den drempel te-samen.
Inderdaad was er een algemeene stemming van vrede in het Frankrijk van Lodewijk XIV. Een roemrijk vredesverdrag had zoo even een glorievollen oorlog tegen het buitenland geëeindigd. Schitterende feesten werden gevierd. de koning had smaak gekregen in zaken van kunst en literatuur. Molière was steeds bij hem. De weelderige blonde Montespan gebood over
| |
| |
het hart van Lodewijk XIV; kortom, de koning was in een goed humeur. De drijvers der kerk begrepen die feestvreugde nu niet te kunnen storen, en Port-Royal mocht van dit alles partij trekken. De gelukkige vredestijd duurde voor Port-Royal tien jaren, en was in alle opzichten voor dit klooster een tijd van bloei. Met het klooster te Parijs had een afrekening en verdeeling der inkomsten en goederen plaats, zoodat elk klooster thans geheel op zich zelf stond, en het oude Port-Royal des Champs weder een volledig geheel vormde. Het Parijsche klooster werd dan ook meer en meer als iets geheel anders beschouwd. Verder deden de Heeren Solitaires hun best om goede geschriften uit te geven. In 1670 had de uitgave der Pensées van den in 1662 gestorven Pascal plaats. Zij poogden zelfs nu de Catholieke kerk aan zich te verplichten door strijdschriften tegen de Protestanten. Voorts was een vriend van Port-Royal, kleinzoon van Antoine Arnauld, met name Pomponne, in 1671 minister van buitenlandsche zaken van Lodewijk XIV geworden. De broeders van la mère Angélique, d'Andilly en Arnauld, waren door den koning aan het Hof ontvangen. Het scheen tot den goeden toon in die jaren te behooren, betrekkingen te hebben met Port Royal. Madame de Sévigné, de beminnelijke luchthartige markiezin, schrijft in haar vlinderachtige brieven (zie een brief van 24 Januari 1674), hoe heerlijk zij bij een bezoek dat Port-Royal gevonden heeft: ‘het is het Paradijs: de zusters zijn engelen op aarde en er zijn vijf of zes kluizenaars, die leven als heiligen, enz., enz.’ In één woord, de groote wereld vloeide naar Port-Royal toe. De kardinaal de Retz bracht weder een bezoek. De hoogste dames van 't Hof wilden zich zoo eng mogelijk aan
Port-Royal verbinden; wij noemen de prinses de Conti, de hertogin de Liancourt, madame de Sablé, en vooral de groote zuster van Condé, madame de Longueville. Die allen en zoovele anderen vormden een vaste groep, die steeds bereid was de partij van Port-Royal op te nemen. Pelgrims van allerlei aard gingen uit Versailles eerbiedig hunne groeten brengen in de stille vallei. - Doch in dien glans der wereld lag juist het gevaar. Had slechts de groote wereld zich niet met Port-Royal bemoeid, had het slechts stil en vergeten zijn taak afgesponnen, wellicht dat allen dan in vrede hadden kunnen voortleven. Doch de glans, dat altijd spreken over Port-Royal, die eigenaardige doctrinaire tint die allen kregen, zoodra zij met Port-Royal in verbinding
| |
| |
stonden, waren oorzaak dat Port-Royal in de oogen van Lodewijk XIV wederom iets te zelfstandigs kreeg. De koning hield niet van de zaken of instellingen die leven en geraas maakten. Port-Royal scheen hem een steunpunt van kerkelijke oppositie. Het goede humeur van den koning was voorbij. Het verdroot hem overal dat Port-Royal op zijn weg te vinden; ‘die Heeren van Port-Royal, altijd die Heeren,’ zoo hoorde men hem zeggen. Een aanleiding behoefde zich slechts voor te doen, en de vervolging zou weder beginnen.
Een tweetal feiten, door aanhangers van Port-Royal bedreven, werden als inbreuken op den vrede, op het status quo, door de regeering beschouwd, en de oorlogstoestand begon weder, vooral toen de machtige beschermster van Port-Royal, Madame de Longueville, in 1679 gestorven was. Deze inbreuken waren de volgende. De bisschop van Angers, een broeder van la mère Angélique, Henri Arnauld, werd beschuldigd van in zijn diocese de onderteekening van het formulier alleen toe te laten, indien de explicatie van 23 October 1668 er aan toegevoegd was: het enkel en eenvoudig teekenen van 't formulier had hij (volgens zijn bestrijders) verboden. Dat feit, waar of niet, werd door een arrest van den koning, genomen 30 Mei 1676, in het kamp van het leger van Vlaanderen te Ninove veroordeeld. Het was een eerste verstoring van den vrede. Voorts had het volgende feit plaats. In de eerste maanden van het jaar 1677 hadden de bisschoppen van Arras en van Saint-Pons eenige opmerkingen aan den nieuwen paus Innocentius XI willen richten, over eenige hoogst ergerlijke stellingen der al te toegefelijke casuïsten: zij hadden Nicole (de beste pen toen ter tijde der Heeren van Port-Royal) verzocht om in zijn schoon latijn de memorie te stellen. Hij deed het: en de koning beschouwde dat als een inbreuk op den vrede. De koning liet door Pomponne aan diens oom Arnauld schrijven, dat Zijne Majesteit tot nu toe tevreden was geweest over zijn gedrag en over dat van Nicole, maar dat hij thans van alle kanten klachten ontving. Hoe het zij, de stok was gemakkelijk te vinden. Lodewijk XIV had, bij het sluiten van den vrede van Nijmegen, aan geheel Europa het hoofd geboden: hij wilde geen tegenstand meer dulden; het oude Jansenisme kwam hem alleen voor onder de gedaante van een
oppositie-partij in de Kerk. Hij nam zich vast voor het te vernietigen, en in de eerste plaats het klooster, waaruit dat Jansenisme gevoed en gesterkt werd.
| |
| |
En zóó begint in 1679 de vervolging tegen het klooster der zusters; een vervolging, die dertig jaren duurt en eindigt met de verdelging van 't klooster. De abdis, die tegen de eerste slagen dier vervolging het klooster moest verdedigen, is geheel berekend voor haar post; zij is de vastberadene, kloeke kleindochter van den advocaat Arnauld, namelijk la mère Angélique de St. Jean. De man, die in dien oorlog als het ware tegen het klooster het bevel voert. is de aartsbisschop van Parijs. Na den dood van Péréfixe was in 1671 Francois de Harlai aartsbisschop geworden. Maar deze was een gansch ander man dan zijn voorganger. Hij was geen man van opwellingen, het ééne oogenblik aangedaan, het andere geraakt: neen, Harlai was een man ván de wereld, volmaakt gewend om zaken af te doen, welwillend in de vormen, - een man, die, hoeveel zonderlinge dingen hij deed (zijn zedeloosheid was de ergernis van Parijs) nooit een oogenblik zich versprak: geheel en al een staatsman, die dus volkomen in zijn rol zou zijn geweest als heerscher of minister van justitie (zooals Saint-Simon zegt), maar die nu als hoofd der geestelijkheid bijzonder misplaatst was. Hij was echter voor Port-Royal een gevaarlijk vijand. Zijn tactiek was zeer eenvoudig. Hij wilde het klooster ontvolken en geen novices meer toelaten, waardoor het dan van zelf moest uitsterven. Bij zijn eerste bezoek, 17 Mei 1679, aan het klooster - hij trof er in de kerk zijn medelid der Academie Jean Racine, die sinds bijna twee jaren weder volmaakt bekeerd was en te Port-Royal, waar hij opgevoed was, het liefst vertoefde - legde hij reeds op den toon van een man van de wereld aan de abdis uit, dat het groote getal geestelijke zusters moest verminderen. Wegstappend in
zijn koets, wenkte hij op de beleefdste wijze één der Heeren Solitaires van Port-Royal, en vertelde hem dat zij nog veertien dagen tijd hadden vóórdat zij (les Messieurs) zouden verhuizen. Zij moesten het klooster verlaten, ook de biechtvaders, ook de pensionnaires; de scholen werden ook gesloten; kortom, in de maanden Mei en Juni 1679 moesten reeds 66 personen Port-Royal verlaten. Dat was de eerste stap. Harlai gaf nu bevel geen nieuwe novices aan te nemen. Het klooster moest uitsterven. ‘Er zijn - zoo zeide de aartsbisschop aan 't Hof - nog eenige kikvorschen, die in dat moeras van Port-Royal nog altijd kwaken; maar slechts een weinigje zon is noodig, als de koning terugkomt, en het moeras is opgedroogd.’ Een oogenblik schijnt de aartsbisschop er aan
| |
| |
gedacht te hebben om de twee kloosters, dat in de vallei en dat te Parijs, weder te vereenigen, en ze te stellen onder één door de regeering benoemde abdis: het klooster in de vallei zou dan van zelf opgelost zijn in dat van Parijs. Men liet dat plan echter weder varen; men bepaalde zich tot het doen uitsterven. Die langzame teringdood van Port-Royal is dan ook vrij monotoon, de eentonigste zaak ter wereld. Het wordt bijna vervelend het Port-Royal dier dagen te volgen. Er waren eerst nog 73 geestelijke zusters, in 1684 was dat getal 63, in 1687 kwam het tot 56, drie jaren later was het 51; in 1693 kwam het tot 43; in 1696 vinden wij nog slechts 38 zusters. En zonderling, tegen die zusters, waarvan de jongste 50 jaar is, blijft toch even hard de woede der regeering gekant. Ook de Heeren van Port-Royal stierven in hun verspreiding en schuilplaatsen één voor één. Port-Royal werd een doodsvallei, doch nog altijd verwekte het vrees aan den machtigen Lodewijk XIV.
Toen scheen er een oogenblik verademing te komen.
De Harlai stierf in 1695 en nu werd aartsbisschop van Parijs de Noailles, een vroom man, met reine zeden, uit de allereerste kringen, maar die door de zucht van onpartijdig en rechtvaardig te zijn het later bij iedereen, ook bij den koning, bedierf. Hij gaf al dadelijk hoop aan een ieder, en dus ook aan de partij der Jansenisten. Zij meenden daaruit het vertrouwen te putten, om weder een geschrift uit te geven. Nauwelijks was dat werk verschenen, l'Exposition de la Foi, een nagelaten werk van den neef van Saint-Cyran, of de aartsbisschop vaardigde, 20 Augustus 1696, een overigens dubbelzinnige ordonnantie uit, waarbij het werk werd verboden. Het bleef de oude geschiedenis. Noailles kwam in October 1697 het klooster bezoeken: hij werd zelfs verteederd, en verzocht aan den koning verlof voor de geestelijke zusters om weder novices aan te nemen. Doch Lodewijk XIV was onverbiddelijk. In 1699 - toen het getal zusters slechts 26 was - had de gravin de Grammont het gewaagd zich gedurende de heilige week te Port-Royal te begeven; de koning liet haar naam onmiddellijk schrappen van de lijst van haar, die met Zijn Majesteit naar Marly mochten gaan. Al de Grammonts dienden nu hun vertoogen in bij den koning. Madame de Grammont wilde haar betrekking met Port-Royal verduidelijken en sprak van de deugden der zusters. ‘Ik zie - zeide de koning, haar in de rede vallende - dat gij mij spreken wilt ten gunste der zus- | |
| |
ters van Port-Royal; maar ik heb mijn redenen om tegen dat huis te handelen zooals ik doe.’ Het waren redenen van staat. En ondertusschen stierf men dáár. De ééne abdis na de andere. La mère Angélique de St. Jean eerst, daarna la mère Racine. De ééne zuster na de andere. De eenige
afwisseling was dat van tijd tot tijd het ontaarde klooster te Parijs moeite deed om terug te komen op de afrekening der goederen van 1669 en de inkomsten haar reeds wilde afnemen. De zusters bleven zich ook hier op dat punt verdedigen. Hoorende dat de abdis te Parijs, een nicht van de Harlai, een bal in de spreekzaal van het klooster gaf, antwoordden zij slechts: ‘Het is niet recht dat Port-Royal te Parijs bals geeft, en Port-Royal der vallei de muziek betaalt.’
Een onvoorzichtigheid der Jansenisten verhaastte nog het lot van Port-Royal. Een zekere Eustace, biechtvader der zusters, had een consultatie opgemaakt, bekend onder den naam van cas de conscience, uitleggende hoe men te werk moest gaan met de gehoorzaamheid aan de constitutiën van den paus betreffende het Jansenisme: die consultatie ging rond als manuscript en werd door 40 doctoren der theologie geteekend; in 1702 werd zij gedrukt. Het verschijnen van dit werk had een ontzettend geraas ten gevolge. Paus Clemens XI veroordeelde het dadelijk bij bul van 12 Februari 1703. De aartsbisschop van Parijs moest hetzelfde doen. De koning in zijn staatsraad behandelde 5 Maart 1703 de aangelegenheid en vaardigde een arrest uit, waarbij even als bij den vrede van 1669, een volstrekt en algeheel stilzwijgen aan alle partijen werd opgelegd. Tegelijkertijd werd de paus aangezocht zich nader te verklaren. De paus deed het en gaf 15 Juli 1705 de vermaarde bul Vineam Domini Sabaoth, waarbij nogmaals adhaesie werd geboden aan het oordeel van de Kerk, dat het boek van Jansenisme vol ketterij was. De aartsbisschop van Parijs vaardigde met een speciaal mandement die bul uit. Ten gevolge van die bul zou men de zusters van Port-Royal nogmaals gelasten uitdrukkelijk alles te beamen. - En een tweede feit was oorzaak, dat men de zaak tegen Port-Royal zoo ernstig mogelijk opvatte. In Brussel was 30 Mei 1703, op last van den koning van Spanje, ten verzoeke van de hooge geestelijkheid, le père Quesnel gevat, de leerling en volgeling van Arnauld. Men legde beslag op al zijn papieren, die naar Parijs werden gezonden. En in die papieren vond men nu allerlei, maar bovenal de innige verstand- | |
| |
houding waarin allen, die de denkwijze van Port-Royal deelden, tot
elkander stonden. De koning liet ze zich alle avonden voorlezen in den salon van Madame de Maintenon. De lectuur duurde tien jaren. Opgevat als teekenen van een groote samenzweering, was elk feit in die papieren vermeld een misdaad, elke phrase, elke regel een begin van beschuldiging. Men was reeds verdacht als men genoemd werd in die briefwisseling. De biechtvader des konings, de Jesuït père de la Chaise, wist meesterlijk van dat zwarte kabinet gebruik te maken. Wat zou het zijn, toen men het grillige en burlesque plan daarin vond, dat bij de vredesonderhandelingen van 1684, de Jansenistische factie op den voet van een onafhankelijke soevereine macht had willen optreden? - Dat alles woelde en gistte nu, toen 18 Maart 1706 aan den biechtvader der zusters van Port-Royal van wege den aartsbisschop werd gevraagd, of zij de bul en het mandement reeds aangehoord en beaamd hadden. Het antwoord moest gegeven worden. Op 21 Maart was men gereed. De zusters bekenden alles nu aangehoord en beaamd te hebben - maar met een conditie: elles les recoivent avec le respect dû à sa Sainteté et à son Eminence, sans déroger à ce qui s'est fait à leur égard à la paix de l'Eglise sous le Pape Clement IX. Die bijvoeging sans déroger was beslissend. Port-Royal gehoorzaamde dus niet.
Het twintigtal oude ziekelijke zusters durfde weêrstaan.
De grootvicaris van den aartsbisschop poogde elk individueel nog te overreden. Zij bogen haar knieën voor hem, maar niet haar hart, niet haar geweten.
De koning bedacht zich nog. Een arrest werd gegeven 17 April, waarbij het bevel, dat tot nu toe mondeling was gedaan, schriftelijk in alle vormen werd uitgevaardigd: dat zij geen novices meer mochten aannemen.
Toen liet men haar een oogenblik met rust. Trouwens ze waren zóó oud en zóó ziekelijk. Het lichaam was te zwak voor de spanning van den geest. Vier van haar, die hoofden waren van 't huis, stierven. Ook de abdis, 20 April. De aartsbisschop verbood nu een nieuwe abdis te benoemen. De stervende abdis (het was la mère Elisabeth de Sainte-Anne Boulard) had echter nog schielijk vóór haar dood een priores aangesteld. Deze, la mère Louise de Sainte-Anastasie du Mesnil, nam nu de teugels van het bestuur.
Waarlijk, dat inwendig bestuur scheen nog noodig. Het
| |
| |
klooster te Parijs, ziende, hoe zeer het klooster in de vallei werd besprongen, dacht dat nu het oogenblik geschikt was om tot een nieuwe verdeeling der goederen en inkomsten over te gaan. De koning billijkte deze vraag. De oude verdeeling werd herroepen en 9 Februari 1707 regelen gesteld voor den overgang der goederen op het klooster van Parijs en tevens 6000 franken van de totale inkomsten à 8000 franken gesequestreerd. Voorts werd het getal der personen, die als bedienden of beambten nog in het klooster waren, vastgesteld op tien. Er waren nu nog behalve deze bedienden 19 geestelijke zusters en negen converses. Allen die er dus meer waren dan deze en de 10 beambten moesten vertrekken. Achttien personen verlieten zoo wederom Port-Royal.
Doch de zusters gaven het nog niet op. Zij protesteerden bij alle rechtbanken; zij maakten zelfs 8 Mei 1707 een protest op tegen de eventueele onderteekeningen, die men haar zou willen afdwingen. Nieuwe biechtvaders werden haar toegezonden. Eindelijk werd haar - evenals onder Péréfixe - de communie weder ontzegd, bij ordonnantie van 22 November 1707. Maar zij waren niet tot buigen te krijgen.
Lodewijk XIV werd hoe langer hoe ongeduldiger. Op eenige schreden afstands van Versailles kon men hem dus weêrstaan. Dat mocht zoo niet duren. Men had hem gezegd, dat Port-Royal wel zou uitsterven, maar dat vorderde te veel tijd. Het oude lichaam had nog te veel bloed. Men vroeg dus wederom bullen van den paus, ditmaal om Port-Royal te dooden. De paus gaf eindelijk, 27 Maart 1708, een nieuwe bul, waarbij hij de vernietiging van Port-Royal goedkeurde, en de goederen overgaf aan Port-Royal van Parijs, doch onder deze voorwaarde, dat de oude geestelijke zusters elk 200 franken als levensonderhoud jaarlijks uit die goederen zouden bekomen, en dat zij in haar klooster en kerk zouden kunnen blijven tot aan haar dood.
De koning was niet tevreden met die bul. Want op die wijze bleef het klooster toch bestaan. De paus moest een nieuwe bul geven, die hij antidateerde, dus ook op 27 Maart 1708 stelde, en door deze bul gaf hij de bevoegdheid de zusters uit dat nest der dwalingen weg te voeren.
De aartsbisschop van Parijs vaardigde den 11den Juli 1709 - na allerlei onderzoek en over en weder ondervraging - het decreet uit, waarbij Port-Royal des Champs werd opgeheven en alle goederen overgegeven werden aan het Port-Royal te Parijs. | |
| |
De abdis van Parijs, Madame de Chateau-Renaud, kwam nu in de vallei, met haar notarissen en klerken, en nam alles bij geschrift in bezit. Toen alle formaliteiten waren vervuld, zag men 29 October 1709, op een ochtend, de lieutenant de police d'Argenson komen, met twaalf koetsen, elk met vier paarden bespannen, met boogschutters en krijgsvolk. Hij gaf de zusters drie uren tijds om zich voor te bereiden. Toen werden zij in de koetsen geplaatst, en wijd en zijd uit elkander naar andere kloosters gevoerd. Zoo handelde men met de 22 overgebleven zusters, wier jongste 50 jaren oud was en van welke eenige meer dan 80 jaren telden. Het witte kleed met het scharlaken kruis zou voortaan niet meer gezien worden. Port-Royal als zoodanig bestond niet meer. Het had juist honderd jaren sinds de eerste hervorming van la mère Angélique geleefd.
Men verhaalt dat, toen de zusters uit elkander gerukt waren en niet meer vereenigd in haar sterke organisatie stonden, ook de geestkracht velen verliet, en dat de meesten eindelijk, op alle wijzen aangezocht, bezweken en teekenden.
Hoe het zij, de kroniek van Port-Royal zou hiermede geeindigd zijn, zoo niet de macht des konings de steenen muren en de graven der gestorvenen had gaan aantasten. Want Lodewijk XIV wilde dat er geen spoor van Port-Royal meer overbleef. Hij liet dus de muren omverrukken, en beval dat alle lijken opgegraven zouden worden en verplaatst naar andere graven. Men begrijpt wat dit laatste beteekent, wanneer men weet, dat zoovele vrienden van Port-Royal, die in de wereld leefden, toch als laatste rustplaats dit klooster hadden uitgekozen. Men berekende, dat er meer dan 3000 gestorvenen moesten rusten. Welnu, in de maanden October en November 1711 kon men dáár het afgrijselijk schouwspel zien van ruwe doodgravers, die door den drank zich sterkten en opwekten voor hun akelig werk, bezig met het omwoelen der graven en het wegwerpen der lijken. Jagers uit den hoffelijken kring der edellieden te Versailles stieten bij toeval in hun jacht door de bosschen op die streek; zij kwamen in de half afgebroken kerk, waar een stapel dier lijken lag, waarvan honden de stukken vleesch afreten en gulzig aan de beenderen knaagden.
Zoo strafte Lodewijk XIV, de groote koning, Port-Royal.
H.P.G. Quack.
(Wordt vervolgd). |
|