| |
| |
| |
Chambers.
The memory is by no means the faculty which it is important in education to cultivate; very far from it. To educate is not to communicate knowledge on certain definite subjects, but to train the mind to think justly. The originating powers therefore and not the recollecting powers, most require cultivation.
Froude.
Wanneer op den avond van een warmen zomerdag een onweersbui losbarst boven een rijk bezetten korenakker, en regenvlaag en stormwind de nog pas zoo rijzige en veelbelovende halmen knakt en tegen den grond werpt, dan blijft soms een enkel plekske ongedeerd, omdat het toevallig een wijkplaats gevonden heeft onder het beschuttend loof van een nabij staanden boom of van een aangrenzende heg. Is de bui weggedreven en breekt de zon weer door het nog onstuimig zwerk, dan koesteren die enkele overgebleven aren zich fluks en gretig in hare verwarmende stralen en ze komen later ook nog tot volle rijpheid, hoewel eenzaam en verlaten en onopgemerkt. Niet de bezige sikkel snijdt ze echter dan af en ze worden niet als anders, opgetast in schuur of graanberg, maar de behoeftige sprokkelaarster of het arme kind plukt ze met groote zorg en vlijt ze op een drooge plaats behoedzaam neer naast de gelukkige makkers die met haar overgebleven zijn van het eens zoo machtig halmenheir. Dan evenwel vinden die enkele aren in de schamele hut vrij wat hooger waardeering dan de volle garf geniet bij den rijksten landman, want ze zijn òf in den winter een reddende engel in den nood, òf wel in 't voorjaar, zoodra ze op het kleine erf van den daglooner uitgezaaid zijn en een honderdvoudige opbrengst in de oogstmaand beloven, een blijde engel der belofte.
Zoo ook worden maar enkele van de vele liederen en sprookjes en vertellingen die in hoofd en hart en mond van vroegere geslachten leefden niet dan door het toeval voor ons bewaard, beweren de waardige gebroeders Grimm in de voorrede van hunne heinde en verre, ja wereldbekende Kinder und Hausmär-
| |
| |
chen. Mochten ook die maar ijverige garvers vinden, voegen zij er bij. Maar hij die op hun behoud prijs stelt, moet ze ten platten lande zoeken en ze daar uit den mond van het volk opvangen. Het warme hoekje van den haard en de gezellige koestal in den winter, of wel op den rustigen feestdag 's zomers het groene zitje onder den ouden eik of aan de beek zijn hier de schuttende heggen, welke het geheel wegstuiven van al die liefelijke herinneringen beletten. Daar toch vergadert het praatgrage besje jong en oud om zich heen en vertelt met onkreukbare trouw en met telkens vernieuwd genoegen dezelfde sprookjes, waar zij zelve in lang vervlogen jaren met aandachtige ooren naar zat te luisteren, toen ook eens haar stokoude grootmoeder het gezin daarop vergastte. Vooral de kinderen, voor wie zorg en toekomst nog geheel onbekende klanken zijn, en die nog zoo luchtig en onbekommerd spelen en stoeien en dartelen met alles wat zij opvangen, leven dan geheel in het lot van die betooverde prinsen en prinsessen en heksen en goede en booze geesten en van die dieren en vogelen welke spreken kunnen en zich telkens in andere gedaanten verwisselen. Of dat alles al in lijnrechten strijd zij met de werkelijkheid, daaraan storen zij zich nog niet, want het lot van Sneeuwwitje en van Broedertje en Zusje en van Rapunzeltje en hoe die goden der kinderwereld al meer mogen heeten gaat hen veel te veel ter harte, dan dat zij voor 't oogenblik lust zouden hebben om aan iets anders te
denken.
De ijskoude zoon der werkelijkheid en de echte vertegenwoordiger van onze dagen, haalt natuurlijk medelijdend de schouders op voor die vluchtige kinderen van fantasie en verbeelding. Alleen voor kennis en voor feiten en voor cijfers heeft hij oor en oog en misschien ook hart, en daaraan alleen, zoo beweert hij, heeft de knaap behoefte om in de wereld voort te komen. Tracht hem van die dwaling terug te brengen en hij gaat nog verder. In plaats van met Grimm en Musäus en anderen de verspreiding dier oude verdichtselen wenschelijk te noemen, veroordeelt hij ze dan veeleer als schadelijk zelfs. In zijn blinden ijver zou hij ze wel willen verbannen uit huis- en schoolvertrek, die troetelkinderen van inderdaad nog maar al te weinigen onder ons, opdat niet soms een enkele heimelijk binnensluipe in de tallooze gelukkig nog daarvoor geopende kinderharten.
Maar moeten wij onze kinderen dan allereerst opleiden tot statistici? Neen, 't is een wanbegrip te meenen dat de fanta- | |
| |
sie in het kinderhart geen recht van bestaan heeft, en Julius Klaiber deed een goed werk, waarvoor wij hem dankbaar moeten zijn, toen hij zijn geruststellend antwoord aan de moeder, die zoo bezorgd was dat haar kleine verstandelijk lijden zou door 't luisteren naar Grimm's zoo aardige sprookjes, in zijn ‘Märchen und die kindliche Phantasie’, openlijk door den druk bekend maakte. Nu kunnen ook anderen het dwaze van zulk een vraag inzien. Zoo spotten velen met de piëteit van ons ouderen van dagen voor den van Alphen waarmede wij zijn opgegroeid, en eer het woord nog over hunne lippen is weten wij al dat zij ‘mijn leeren is spelen mijn spelen is leeren’ tot hun rechtvaardiging zullen opdreunen. Alsof wij om die dwaasheid niet evenzeer hartelijk lachten toen wij jong waren, en alsof wij er niet nog over glimlachen. Vrij wat beter zouden zij zich kunnen verantwoorden door op Heije en Goeverneur te wijzen, die door hunne meesterlijke kinderversjes in de poëzie voor de jeugd, werkelijk een geheele omwenteling ten goede hebben gebracht. Maar slaat men tegenwoordig de proza-lectuur voor kinderen op, dan ontmoet men daarin immers op maar al te veel bladzijden juist dienzelfden Nutsgeest, om welken men van Alphen zoo verkettert! Met deftige bezorgdheid schijnt men uit die boekjes alles te verbannen wat gemoedelijk is en kinderlijk en eenvoudig, en vol propt men ze daarentegen met de meest verwrongen persoonlijkheden die onmogelijk een enkele snaar in 't kinderhart kunnen doen trillen, omdat alle natuur en waarheid en hartelijkheid er aan ontbreekt. En toch heeft het kind daaraan dringend behoefte,
hoe men dien drang ook moge ontkennen en trachten te keeren. Wilt ge een sprekend bewijs daarvan, let dan op de goede ontvangst welke gelukkig de - wie weet hoeveelste? - herdruk van Schmid's zoo over en over bekende Verhalen thans weer vinden mag, en verheug u dan tevens met mij over die voorbode van betere dagen.
Leeren, leeren, altijd leeren, dat is tegenwoordig het wachtwoord voor de jeugd. Ontbreekt daardoor al de tijd die toch zoo onmisbaar is voor de ontspanning van lichaam en van geest, opdat het verstand huize in een gezonde woning alwaar het geleerde met enthousiasme ontvangen worde en zich tot een vaste gestalte kunne ontwikkelen en vormen, geen nood, roept men u toe, dien tijd vindt men wel later. Later? Maar dan komt de wereld der bedrijvigheid met haar strenge eischen, en het woekeren met elke minuut zelfs is daar gebiedend voor- | |
| |
geschreven. Hoe voor die inspanning echter de noodige opgewektheid gevonden, wanneer reeds in de dagen der jeugd alle fantasie bij den aankomenden knaap gedoofd is door overvoeding der hersenen! Vooral de kennis van de wetten der natuur moet onder ons vermeerderd worden, zoo heet het tegenwoordig, en terecht; maar is dan alle overvoeding niet lijnrecht in strijd met die wetten! Die twee oude en zoo bekende Fransche spreekwoorden, ze geven ons hier zulk een goeden raad. Het eene, men weet het, waarschuwt ons dat de hand die te veel op eens omvatten wil nergens degelijk vat aan heeft, en het andere tracht ons te overreden verstandig te zijn en veel op te hebben met datgene in welks bezit wij ons mogen verheugen, omdat wij toch niet alles kunnen krijgen wat wij wel begeeren. Welnu, véél kennis van alles is wel begeerlijk, maar immers onbereikbaar. En waarom zullen wij ons dan afsloven voor datgene wat wij toch niet kunnen verkrijgen, in plaats van alles aan te wenden om het mogelijke te winnen en het volle genot daarvan te hebben? Wat baat den jongen man een hoofd vol kennis, als zijne handen verslapt en zijn leden vermoeid zijn en als alle fantasie bij hem is uitgebluscht? Wacht van hem geene grootsche dingen op
het terrein der werkelijkheid, hoe geleerd hij ook zijn moge. Laat hen maar eens naast elkander loopen in de renbaan der wereld, die twee knapen, waarvan de een, blijkens het als een loketkas geëtiquetteerd hoofd, tot barstens toe vol is van een compleet stel der meest verschillende wetenschappen, terwijl de ander, niet meer ontwikkeld naar den geest dan de eischen van 't lichaam toelieten en daardoor in 't vol genoegen van de opgewektheid der jeugd, niet van alles iets, maar van iets véél weet. Nauwelijks zal de eerste weten waarheen zich te wenden zoodra hij zelfstandig moet optreden, omdat zijn veelzijdigheid hem immers tot alles in staat stelt, maar daardoor ook het doen eener bepaalde keuze van beroep zoo moeielijk maakt. De ander daarentegen, weet dadelijk wel waarheen hij zich wenden moet. Hij toch is er zeker van als koopman of landbouwer of timmerman zijn brood te kunnen verdienen, want hij heeft zich tot een dier vakken geheel voorbereid, en geenszins verkeert hij in de dwaling dat elk vak in hem zijn meester ontmoet. Aan de dwaasheid om eerst als letterkundige, en als dat niet gaat als ingenieur misschien, en bij mislukking daarvan weder allicht als industrieel een bestaan te zoeken, waagt
| |
| |
hij zich niet. Hij weet te goed dat de roekelooze ook nog heden ten dage maar al te dikwijls bedreigd wordt met den nasleep, dien de twaalf ambachten al lang voor dezen plachten te hebben. Daarenboven wordt de mededinging van hen die heele kennis bezitten, al moeielijker voor degenen die maar over halve kennis beschikken kunnen, zij 't dan ook over een aantal verspreide helften. - Waarlijk, de tegenwoordige tijden zijn zoo ongekend gunstig voor een inderdaad deugdelijk onderwijs, de behoefte er aan wordt zoo algemeen erkend, de middelen daartoe worden zoo ruimschoots verstrekt, - waarom zouden wij dan die uitnemende kansen om iets flinks te verkrijgen roekeloos verspillen door eenzijdigheid en overbegeerlijkheid! Het gezond verstand van een ieder wake daarvoor.
't Zijn niet alleen de verstandelijke vermogens van den mensch die ontwikkeld moeten worden, maar ook, ja bovenal, die van zijn hart en gemoed. Veeleer den krachtigen man, volstrekt niet den droomerigen dweper zult ge vormen, wanneer ge reeds bij het jonge kind de fantasie wekt en aankweekt met die middelen, welke in eigenaardige overeenstemming zijn met de behoeften van hart en hoofd. Getuigt Göthe niet van zijn jongenstijd:
Du warst mein Zeitvertreib
Und ich ward ein warmer Held,
Baute manch kristallen Schloss
Warf mein klinkendes Geschoss
Juist, het kind gevoelt zich man en al in staat tot groote daden. Wat het doet, dat aanvaardt het met de overtuiging van uitnemend te zullen slagen. 't Is ook later in de wereld niet de gedwongen arbeid die 't vruchtbaarst is, niet de slaafsche dienaar werkt het voordeeligst voor zijn heer, maar het vroolijk opgewekt gemoed maakt hand en knie ree en rap en vast en doet wonderen. Doof dat helder flikkerend vuur der verbeelding uit, en ge dooft tevens den moed uit welke de
| |
| |
kracht tot weerstand geeft in den dag des kwaads. Den veerkrachtige behoort de toekomst. Faalt hij heden, morgen slaagt hij, dat weet hij, daar bouwt hij op. En omdat hij wel gedwee en lenig voor den storm weet te buigen, maar zich ook onmiddellijk weer tot zijn vorige lengte opheft zoodra de laatste windvlaag over hem heen gestreken is, deert het ongeluk hem weinig. Niet in groote kennis, maar in zijn levendigen opgewekten geest vindt hij steun. Laat die jeugdige verbeelding dan vrij de wieken uitslaan, en maak 't aan de helden en heldinnen van sprookje en vertelling toch vooral gemakkelijk om den toegang te winnen tot de harten uwer kinderen. Eens daar binnen geslopen zullen zij er zoo menig schuilhoekje weten te vinden waarin warme sympathie voor alles wat goed en edel is wel verborgen moest blijven, omdat niemand de moeite nam er toe door te dringen.
Meen niet dat ik hier een lans wil breken voor de sprookjes, welke wij aan de Grimms te danken hebben. Alsof dat ook noodig ware en iemand hunne waarde ontkende! Liever wijs ik er op dat ook, ja bovenal op het gebied der kinderlectuur elke natie hare eigenaardige behoeften heeft, zoodat past voor het Noorden wat het Zuiden misschien verwerpt. Maar toch moet ik er ook nog even op wijzen hoe in die Märchen wel een geheime wonderkracht schijnt te huizen, die hen van 't eene geslacht op het andere overbrengt, van den Indus, zoo als velen beweren, tot in alle landen van Europa ja van Amerika zelfs. Wel wijzigen ze zich daar overal naar de eigenaardige denkbeelden en toestanden van het volk alwaar ze met open armen als burgers ontvangen worden, maar trouw blijven ze toch altijd aan de oorspronkelijke hoofdgedachte en voorstelling. Rus of Turk of Duitscher mogen de hoofdpersonen in een ander pakje steken, toch herkent ge uw ouden vriend dadelijk weer ook onder de vreemde kleedij, even als een lang vergeten melodie u onmiddellijk weer in de ooren klinkt zoodra ge maar een paar noten er van hoort aanslaan. Zoo is 't bij de overbekende drie wenschen hier de man en ginds de vrouw die de worst aan den neus krijgt, al naarmate het vrouwelijk of het mannelijk element er het meest geëmancipeerde is, maar overal krijgt toch een van beiden dat aanhangsel. En het aardig verhaaltje van Broertje en Zusje moge door nog zoo vele monden gegaan zijn en de zwerftocht van beiden honderde malen worden gewijzigd, toch blijft het zusje
| |
| |
altijd haar vinger breken om uit het knookje den verloren sleutel te maken die éénig en alleen bij machte is, om het slot te openen van haar broertje's gevangenis.
De noodzakelijkheid om aan kinderen een lectuur te geven die de poëzie des levens bij hen wekt en onderhoudt, een lectuur van verdichtselen waarmede zij kunnen dwepen, die wil ik verdedigen. En ik haalde Grimm's Märchen in de allereerste plaats aan, omdat de vruchten welke de sterkst sprekende lectuur van dien aard opgeleverd heeft bewijzen hoe weinig steekhoudend de bewering is van hen, die droomers en dweepers duchten van het geslacht 't welk in die sprookjeswereld opgroeit. De Duitsche mannen van 1866 en 1870 zijn de kinderen van die school. En welke nu ook de staatkundige sympathie en overtuiging van ieder onzer zijn moge, daarin zullen wij toch waarlijk allen wel overeenstemmen, dat die mannen krachtig waren en vastberaden zoo als maar weinigen. Hen voorzeker had het sprookje der jeugd niet verweekelijkt noch tot onvaste droomers gemaakt. Veel liever dan aan eenigen kwaden invloed van die wereld der verbeelding op de burgersoldaten van die dagen te gelooven, vertrouw ik op hare gezegende werking juist in zulke tijden. Of zoudt ge 't wantrouwen wanneer ge hoordet, dat het oprakelen van beelden en tooneelen uit die vertelseltjes der kindsheid toen menigmaal de droeve stemming, die aan het nog weinig meer dan smeulend nachtelijk wachtvuur heerschte, verdreven had en aanleiding gegeven tot een kwinkslag hier en tot een lustig aangeheven lied ginds. Die vriendelijke en gedienstige geesten van het zoo welbekende sprookje, ze tooverden dan eensklaps den gezelligen huiselijken haard weer voor het oog van die zwervers in 't vijandelijk land, en vroolijk dansten ze dan rond op de spelende vlammen van het beukenblok dat al knappend en vonkenschietend ook hen scheen te lokken, die zich in dat nachtelijk uur reeds met de enkele herinnering aan de eigen woning
verkwikten.
Een geheel anderen getuige echter heb ik nog aan mijne zijde staan tot verdediging mijner stelling, al laat ik ongaarne den Duitscher varen, omdat zijn voorbeeld mij het krachtigst helpen kan. Ook het tweetal zonen van zeker het meest praktische van alle volken van Europa, kan mij voldingend redden. Twee Schotten zijn 't, en Schotten niet van geboorte alleen, maar zulke deugdelijke typen van hun volk, dat zeker een
| |
| |
ieder die in het land zelf naar wakkere vertegenwoordigers daarvan vragen mocht, ongetwijfeld gewezen zou worden op de door mij bedoelde Robert en William Chambers.
Toch vraagt hier te lande allicht menigeen, wie zij waren. Chamber's Journal moge bij onze overburen onder de oogen van jong en oud gekomen zijn en in de harten van arm en rijk leven, bij ons zullen maar weinigen 't kennen en dan nog misschien weinig meer dan bij naam. Wie wijst ons echter tegenwoordig ook nog den weg door dien waren doolhof van tijdschriften welke de lectuur van 't meest belangrijk maar lijvig boekdeel door 't groote publiek, welhaast tot een zeldzaamheid dreigt te maken! Niemand zal dan ook eenig verwijt van mij hooren wanneer de naam van Chambers voor hem een geheel onbekende is; integendeel zou ik er mij zelven mede gelukwenschen indien 't mij gelukken mocht velen bekend te maken met een broederpaar dat waarlijk ook in den vreemde den roem verdient, dien 't in het eigen land ruimschoots geniet. De herinnering aan den in 't afgeloopen jaar overleden Robert, welke wij aan de pen van William Chambers te danken hebben, verschaffe mij daartoe de gelegenheid.
Krachtige persoonlijkheden voor ons te zien optreden, 't boezemt ons vertrouwen in en moed. 't Is als gevoelen wij zelf ons sterker, zoodra wij zien wat zij vermochten. Zouden wij falen waar die anderen slagen? Maar vooral weldadig voor ons is de kennismaking met de mannen die zich niet egoïstisch beperken tot de verbetering van hun eigen maatschappelijk lot alleen, maar die ook aan de bevordering van het welzijn van anderen hunne krachten geven en geene offers daarvoor te groot noemen. Zij blazen ons een nieuw leven in wanneer in hen die bezielende adem der poëzie leeft, welke tot enthousiasme wekt voor ons lievelingsdenkbeeld. Zijn er dan wonden te heelen of is er in nijpenden nood te voorzien, moet hier de gevallene opgebeurd en daar de struikelende voor erger worden behoed, gaarne reiken wij daartoe de willige en ruim gevulde hand. Immers de moedelooze gedachte aan de duizenden die in hun ellende verzonken blijven al beijveren wij ons ook om den enkele te redden, ze heeft den tijd niet om bij ons te rijpen en kan dus haar storenden invloed niet op ons oefenen. Ge noemt dat allicht eenzijdig en overdreven, ja onverstandig, maar ge vergeet dan dat hij die geen enthousiasme kent, van elke zaak alleen de schaduwzijde ziet en van
| |
| |
de lichtzijde nauwelijks iets bespeurt. Alleen naar datgene wat onmiddellijk en onfeilbaar onder zijn bereik is, strekt hij de loome hand uit. En waarlijk, de zoodanigen zijn niet de mannen van de grootsche daad. De beide Chambersen deden voor niemand onder in hun bedrijf; maar weinigen die daarin een voorspoed wisten te vinden als zij. En toch wisten zij ook de belangen van het eigen bedrijf en gezin zoo vast zaam te vlechten met die van het algemeen, dat men in hen den wakkersten koopman en den verstandigen philanthroop meende inééngevloeid te zien. Zij hadden enthousiasme voor alles wat zij ondernamen, en waar anderen weifelden, daar leefde in hen de overtuiging van ook te kunnen wat zij wilden.
Eerzame boekverkoopers te Edinburg waren William en Robert Chambers, maar tevens waren zij zelf de schrijvers van waarlijk niet de slechtste en minst voordeelige werken welke hunne persen verlieten en hen heinde en verre bekend maakten. Van arm werden zij rijk, maar ook van vergeten burgers werden zij mannen van hoog aanzien en invloed in dezelfde stad, waar voor nog zoo weinig jaren hun naam een geheel onbekende was. Toch hadden zij nauwelijks eenige opvoeding noch onderwijs genoten. Hun vroegtijdige ontwikkeling en latere opkomst dankten zij daaraan, dat zij reeds als knapen de gelegenheid vonden om dagelijks te verkeeren met de helden der verbeelding van schrijvers, wier namen ook nog heden te dage een goeden klank hebben. Al spoedig wisten die hun hart te winnen en hun verbeelding te prikkelen; en toen de lust tot lezen daardoor toenam, was ook weldra de begeerte naar ontwikkeling en studie zelfs bij hen gewekt. Toch besliste geenszins eigen keus over hun lectuur; met het toevallig beschikbare in de boekerij van een afgelegen Schotsch stadje, in het begin dezer eeuw, moesten zij tevreden ja daarvoor nog dankbaar zijn. Niet Rapunzeltje en Sneeuwwitje waren de liefelijke en gelukkige gesternten op hun levenspad, maar doctor Slop en korporaal Trim en Squire Western en Tom Jones, later ook Gulliver en eindelijk de groote don Quijote. Die ruwe en soms schalksche gasten waren de helden welke hunne jeugdige gemoederen stormenderhand innamen en die zich zoo muurvast daarin nestelden, dat nog in hoogen ouderdom het woord van dank aan hen werd toegebracht Hoor Chambers zelf: ‘De boeken der verbeelding welke ik 't eerst las, hebben sedert altijd de voorkeur in mijn hart behouden, wat ook
| |
| |
het oordeel der hedendaagsche kritiek over hen moge zijn. Nog heden ten dage kan ik geen veroordeeling van Fielding en Sterne dulden. Ik zou mij zelf als een lagen ondankbare beschouwen indien ik kon instemmen met het afkeurend oordeel over mannen, die mij voor 't eerst inzichten gaven in een maatschappelijk leven dat zoo ver verheven was boven den nauwen kring van mijn woonplaats, en die door hunne gelukkige verbeelding een behagelijkheid wisten bij te zetten aan jaren, waarin de som mijner genoegens eene inderdaad uiterst kleine was. Hoe dikwijls ook beslissen die intellectuele vrijagies der jeugd over den loop onzer pen in latere jaren. Heerlijk gevoel, die dankbaarheid aan hen, welke ons intellectueel gebaat hebben. In mijn binnenste richt ik standbeelden op ter eere van die mannen van fantasie, en de beeldtenissen van hen die in mijn hart gegrift zijn hebben 't volste recht op de bloemfestoenen, waarmede ik die telkens op nieuw versier.’
Zoo getuigt de Schot van den inderdaad al vrij stevigen kost dien hij in zijn jeugd toch met zulk een begeerlijkheid verslond, en zoo zullen voorzeker allen getuigen die het genot dat in het verkeer met boeken is weggelegd te danken hebben aan de opwekkende lectuur, welke zij al vroeg in hun jeugd mochten vinden. Grimm dan voor den Duitscher - en voor den Hollander tevens voeg ik er bij - en een Fielding en een de Foe en wien ge verder daarbij noemen wilt voor den zooveel nuchterder Schot, maar voor allen, dat staat vast, den schrijver die zijne helden zóó gelukkig weet te teekenen, dat zij zich afspiegelen in het jeugdig hart. Eens daar vastgenesteld, zal de lange reeks van jaren noch de vaak moeielijke levenstaak, hen weer kunnen verdrijven. ‘Goldne Phantasie’ inderdaad! Immers daaraan dankt dit broederpaar boven den lust tot lezen en den drang om telkens nieuw voedsel voor den geest te winnen zijne opgewektheid in dagen toen licht en zonneschijn, hoe begeerd en hoe vurig soms ook afgebeden, toch onbekende goden voor hen bleven. Zonder die opgewektheid zouden zij ondergegaan zijn in hun ellende; een flink paar menschen minder zouden wij onder onze vrienden geteld hebben; maar vooral zou het Britsche volk verstoken zijn gebleven van mannen, wier ijverige pogingen om bovenal onder de arbeidende klasse meer beschaving en ontwikkeling te verspreiden, zoo weldadig hebben gewerkt.
| |
| |
Karakteristiek Britsch is het begin dezer biographie. Met ingenomenheid ja met een zeker soort van burgertrots zelfs, wijzen de beide broeders telkens op de armoede waaruit zij zich tot een inderdaad deftigen staat hebben weten te verheffen, maar toch kunnen zij 't niet van zich verkrijgen het stilzwijgen te bewaren over de traditie in hunne familie welke van zekeren ‘William de Chambre Bailif é Burgois de Peebles’ gewaagt, die al in 1296 houw en trouw aan Eduard I zou beloofd hebben. Een Brit moge nog zoo arm en ellendig zijn toch mist 't nooit dat hij, even als ieder Spanjaard, blauw bloed in zijn aderen ontdekt. De grootste zeldzaamheid van het Britsch Museum zou zeker het beeld van een Engelschman zijn wiens geslacht zich door de hoogst opmerkelijke bijzonderheid onderscheidde, geene eeuwen oud te zijn.
Peebles was een klein stadje, schilderachtig gelegen aan den Tweed, maar oud en vervallen. De wijze van leven was er een uiterst sobere, want het grootst gedeelte der bevolking verdiende met katoenweven een niet dan karig loon. De oude Chambers was echter een der notabelen; soms had hij honderd wevers in dienst. Maar de man was zorgeloos, en in plaats van zich bezig te houden met de bevordering van zijne eigene belangen, verwaarloosde hij die en hielp daarentegen gereedelijk een ieder, die maar partij wist te trekken van 's mans dwaze goedwilligheid. Had ook hij de wijsheid en het overleg bezeten waardoor zijne ongelukkige vrouw zich inderdaad onderscheidde, dan zouden zijne voortreffelijke eigenschappen van 't hart hem niet alleen tot een beminnelijk man, maar ook tot een zegen voor zijn gezin gemaakt hebben. Nu echter dreef die zucht om anderen steeds te wille te zijn, die behoefte aan verstrooiing en zijn ware passie voor de muziek, hem gedurig ter deure uit. Waar hij ook binnentrad, daar was de vroolijke fluitspeler welkom, en dan dacht deze niet meer aan het werk dat op hem wachtte. t' Huis zijnde, was 't weer de halve vergoding welke hij voor boeken had, onverschillig welke, die hem van zijn werk afhield. Uren lang kon hij dan in zijn steeds aangroeiende boekerij bladeren en snuffelen en allengs zóó verdiept geraken in een lievelingsauteur, dat zijne gedachten vrij wat hooger zweefden dan bij spoel en weefgetouw. Zonder zich aan een misdadig leven over te geven, eerlijk blijvende en trouw, beging hij toch inderdaad deze misdaad dat hij, die de kostwinner was van het gezin en als vader aan zijne zoons
| |
| |
het voorbeeld had moeten geven van gezette werkzaamheid in 't eigen beroep, op schromelijke wijze die zaak zoozeer verwaarloosde, dat ze welhaast een schaduw was van 't geen ze bij eenige inspanning had kunnen zijn. Maar dat is een onvermijdelijk gevolg zoodra men den meester elders vindt dan op de plaats, waar niemand den goeden koopman ooit te vergeefs moet zoeken. Beminnelijk en goedhartig en wat niet al voortreffelijks was die man, maar toch moest de vrouw zich dag aan dag afsloven omdat hij dubbel verkwistte, wat zij zoo angstvallig spaarde. Toen hij eens voor zijne zaken de in die dagen nog lange en kostbare reis naar Glasgow ondernemen moest, bragt hij een oud en kolossaal huisorgel mede, dat hij gekocht had van 't voor andere en dringende zaken zoo onmisbare geld en waarvoor in de kleine woning niet eens de noodige ruimte te vinden was. Nauwelijks had de ondernemende boekverkooper Elder zich te Peebles gevestigd en het stoute stuk bestaan om den vierden druk van de Encyclopaedia Britannica te ontbieden, of onze loshoofd spande weer de kroon op dezen dwazen aankoop door dien van hem over te nemen. Toch kon hij die massa deelen nergens anders bergen dan boven op de vliering, op en tusschen en onder strengen garen en hoopen afval van zijn weefgetouw. Die boeken vonden daar echter tal van kameraden, die er al jaren lang gelegen hadden, en waarop de beide oudsten der vier jongens telkens begeerig aanvielen, zoodra zij er maar den tijd voor konden vinden. Hunkerend naar lectuur, waren zij des morgens dikwijls al vroeg op om het gisteren zoo noode afgebroken hoofdstuk voort te zetten. En toen die stapels van nieuwen voorraad aankwamen, en zij daar op elk gebied van kennis de meest verrassende mededeelingen ontdekten, steeg hun vreugde ten top. In zoo verre
verkeerde dus de dwaasheid van den vader nog ongedacht tot wijsheid voor de zoons, omdat de jongens daardoor althans eenig begrip verkregen van allerlei onderwerpen, waaraan bij het gebrekkig onderwijs dier tijden zelfs niet gedacht werd. Had de arme weduwe, die op de wijze van onze bewaarscholen de kinderen al zeer jong onder hare hoede nam, hen zoo ver gebragt dat zij vrij vlot den Bijbel konden lezen, dan nam meester Gray hen onder zijne leiding. Die goede man was echter de lustigste drinkebroer van de geheele buurt, en omdat de hooge magistraten niet gaarne hunne vrij stoute drinkgelagen hielden wanneer hij niet met hen aanzat,
| |
| |
zoo noemde zelfs de aristocratie der stad 't eer een aardigheid dan een ergernis wanneer de meester geheel beschonken voor de scholieren trad, en dan het eene lied na het andere uitbazuinde. Tot de hoogere school van James Sloan bevorderd te worden, mogt dan ook een zegen voor onze jongens heeten, want die man wist uitnemend de beginselen bij hen in te stampen van het weinige dat hij onderwees. Werkelijk was echter de hoeveelheid der leerstof al bedroevend klein. Latijn was de hoofdzaak; aan geschiedenis, natuur- noch aardrijkskunde werd zelfs gedacht. Dubbel gelukkig waarlijk, dat Elder's boekenschat althans gedeeltelijk die leemte bij hen kon aanvullen en hun lust tot lezen hen minder deed opzien tegen dat onderwijs ook buiten de school. Een paar oude globes, toevallig opgedoken, maakten voor onze vriendjes het zelf geleerde dan duidelijk. Was degelijk onderwijs dus moeielijk te vinden op de toenmalige scholen, de rotting daarentegen zwaaide er onophoudelijk en oppermachtig onder de knapen rond. Verscheidene moeders hadden toen zelfs de teedere gewoonte om hunne kinderen zelf de school binnen te sleuren met de dringende bede, dat de meester hun eens een ongekend duchtig pak slagen mocht toedienen, waarvoor haar helaas! tijd en kracht ontbraken. 't Was een ruw volkje, oud zoowel als jong, dat al zeer weinig gevoel had. Of zou men 't in onze dagen zelfs gelooven, dat de schooljeugd toen in haar vrije uren voor uitspanning koos om de afgeleefde paarden van den vrachtrijder, die deze buiten de stad op een veld liet verhongeren, zoolang met steenen te bombardeeren, totdat de arme dieren dood neervielen! En dan lokte een welgelukte worp de luide toejuiching der notabelen en oudsten van de stad, die zich gretig in dat moordtooneel verlustigden. In zulk een
omgeving opgevoed te worden, zou men bijna een vloek durven noemen. Voor de gemoedelijkheid der Duitsche sprookjeswereld, was dan ook natuurlijk in de harten van die kinderen geen toegang mogelijk. 't Moet reeds onze bewondering wekken, dat de zooveel krachtiger helden der Engelsche schrijvers daar nog sympathie konden winnen.
En toch wist ook in dat ruwe noorden, en in die barre omgeving voor alles wat poëzie genoemd mag worden, het altijd frissche element der sprookjes zich wel degelijk een doortocht te verschaffen. Want ook daar was 't alweer een vriendelijk oud vrouwtje, wel behoeftig maar toch tevreden, hetwelk de jeugd liefde wist in te boezemen voor de eenvoudige liederen
| |
| |
en balladen van lang vervlogen dagen. Als zij 's avonds aan den haard gezeten en de oude man zoo langzamerhand ingedommeld was, dan vergaderden de knapen uit de buurt zich rondom haar en luisterden met open ooren naar die aardige en zoo eenvoudige legenden, welke zij op ongekunstelde maar zoo onderhoudende wijze wist te vertellen. Bij menigeen flikkerde dan de haast uitgedoofde vonk van eenige gemoedelijkheid althans, weer op. Dan ook had een jongen van de plaats, die eigenlijk in geenerlei geregelden arbeid lust had, een middel van bestaan weten te vinden in het rondloopen met een oud legendenboek, waaruit hij 's avonds voor een bepaalden prijs enkele stukken voorlas. Met groot overleg hield hij al die luisterende en nieuwsgierige huishoudens op dezelfde hoogte, zoodat 's middags dikwijls van verschillende zijden de vraag vernomen werd: ‘Wat het nieuws van heden avond zijn zou?’ Langzamerhand had hij zelf aanmerkingen en ophelderingen bij den tekst gemaakt, en trachtte daardoor met niet weinig zalving en ophef nieuw leven aan zijne anders allicht verouderende verhalen bij te zetten. Maar genoeg om het bewijs te leveren hoe ook daar, te midden van die ruwe gasten, toch de behoefte leefde aan dat half dwepend element der legenden. De begeerte er naar klom zelfs niettegenstaande ze bevredigd werd in een vorm, die al zeer ongunstig afstak bij het liefelijk kleed waarin die beelden der fantasie voor den Duitscher, en dat zoo vroeg al, verschijnen. Immers die ziet in zijn kindsheid de helden en heldinnen der sprookjeswereld eigenlijk altijd om en bij zich en gaat zoo gezellig en vertrouwelijk met hen om, dat hij hen bijna als zijn speelmakkers beschouwt.
Daar kwam de uitvinding van den powerloom de roestende rust van alle handwevers verstoren. In het stille Peebles, waar andere middelen van bestaan geheel ontbraken, werd welhaast bij menigeen de ten laatste bijna wanhopige vraag gehoord, wat nu te doen? Maar Chambers was een man van alle markten t'huis. Niet lang dan ook zoudt ge 't den nieuwen winkelier hebben aangezien dat hij dit vak eerst pas had opgevat, zoo vlug en aardig en gemakkelijk wist hij zijne klanten te gerieven. Ongelukkig echter zou hij weldra een allerzonderlingst en geheel ongedacht publiek voor zich zien, toen de regeering de krijgsgevangenen van den oorlog in Spanje naar Peebles zond, om aldaar te blijven totdat zij uitgewisseld werden. Dat de vroolijke en opgewekte Chambers al spoedig de lieveling dier
| |
| |
Fransche en andere officieren was, begrijpt een ieder. Weldra was hij ook hun gunsteling, bij wien zij alle inkoopen deden voor die telkens nieuwe en gedurig verrassender feesten, welke zij met inderdaad onuitputtelijk vernuft wisten uit te denken. In den aanvang hadden die drukke gasten geld en goede wissels genoeg om den begeerigen verkooper gereedelijk te voldoen, maar toen de uitwisseling langer op zich liet wachten dan men aanvankelijk gedacht had, begon de voorraad van goud en papier allengs te verminderen en eindelijk geheel te verdwijnen. Geen nood echter, want allen waren mannen van eersten huize, en hun handteekening was even goed als klinkende munt, zoo heette 't. Chambers nam dan ook met vol vertrouwen hunne wissels aan, en toen zij eindelijk vertrokken konden zij geen woorden sterk genoeg vinden om hem gerust te stellen aangaande de stipte voldoening van hunne beloften. Ook niet één enkele echter was er, die zijn woord gestand deed. De uitkomst voor den geldschieter is dan ook zeker voor niemand een raadsel. Hij moest natuurlijk deelen in het lot dat iederen koopman wacht die lichtvaardig beloften in plaats van gereed geld in betaling neemt, en werd bankroetier. Nog ware zijn val misschien te verhoeden geweest, had niet de slechte raad van partijdige betrekkingen de zaak verergerd, en zoo was dan die beminnelijke en aangename man toch de oorzaak van de diepe ellende, waarin het gezin gestort werd. Met aandoenlijke trekken schetst de zoon dien toestand, maar nog aandoenlijker is 't onmiddellijk daarna de betuiging uit zijn mond te hooren, dat zijn broeder en hij aan dit onheil hun opkomst te danken hebben. Immers nu werden zij wel gedwongen tot de beslissende keuze wat voortaan te doen, te arbeiden of te bedelen. Gelukkig dat in
die keus voor hen niets twijfelachtigs was.
De oude Chambers echter was nu een gebroken man. Gewoon overal te verschijnen met opgeheven hoofd, en nog wel als de lieveling van alle notabelen in de stad, en dan eensklaps daar te staan als een gebrekkige betaler, dat was te veel. Van nu aan was alle kracht en vroolijkheid van hem geweken, en nog zwaarder taak werd op de reeds zoo overbelaste schouders der arme vrouw gelegd. Haar eerst en zeer wijs besluit was Peebles te verlaten. Het groote Edinburg toch bood ruimer gelegenheid aan om een eerlijk stuk brood te verdienen. Vooral echter moest het gezin onttrokken worden aan den invloed der vroegere betrekkingen die wel medelijden en ook hulp voor hen
| |
| |
zouden over hebben - immers de sympathie is altijd zooveel gereeder en hartelijker voor het lijden dan voor het geluk van anderen, - maar juist die vernedering moest den jongeren bespaard worden. - Kloek en wijs besluit. Hoe menigeen zoekt in moeielijke omstandigheden de hulp van rijke vrienden voor zijne kinderen, en begrijpt niet dat hij hen daardoor al jong aan het dragen van slavenketenen gewent, terwijl juist zelfstandigheid hen krachtig zou maken. Dat leunen en steunen op anderen, 't geen onverbiddelijk alles fnuikt en eindelijk doodt wat er flinks en wakkers in een jonkman huisde en dat een ras kweekt van gedweeë postjesjagers, die altijd azen op de voorspraak en de reddende hand van anderen omdat zij zelf te loom zijn tot het strekken van hand of voet, hoe juist erkende de moeder daarvan in tijds nog al het gevaarlijke voor hare kinderen.
De genadige knik van den vroegeren vriend werd dus ontloopen, en verwisseld voor den handdruk van den deelgenoot in menschelijke ellende. Maar welk een nieuwe wereld in die oude, torenhooge huizen van Edinburg, waarin het aantal treden van de morsige trap in omgekeerde verhouding stond tot den hoogeren of lageren maatschappelijken rang der bewoners. Hoe moeielijk was daar de leerschool des levens voor hem, wiens kostwinning even onzeker als toevallig en hachelijk was. Hier huisde de vroegere predikant, wiens onderwijs in oude talen nog enkele stuivers gold, en daar de afgesloofde letterkundige die nog dagelijks een nieuwen inteekenaar wist op te duiken voor zijn meesterstuk, waarvan de eerste aflevering zeker ook wel de laatste zou blijven. De kleerenmaker beneden had gelukkig soms nog werk voor de verre van jeugdige dochters der pas overleden weduwe, wier pensioen althans het hongerlijden nog aan den drempel van het armoedig vertrek had tegengehouden. En ten slotte zouden de kinderen van dien eens zoo welgestelden koopman, die nu met zijn achttal binnen de muren van een ongeloofelijk klein bestek verscholen was, toch nog als gouvernantes en scheepsdoctoren geplaatst worden, dank zij het onvermoeid bezoek der sluwe moeder bij al wat in de stad rijk en vermogend was en invloed had. Angstvallige zorg voor goede getuigenissen van notabele personen en groote handigheid om vreemd te blijven aan alles wat met het belastingswezen in betrekking stond, was een der groote geheimen van deze bevolking. Dan bezat deze een wonderbare vindingrijkheid om
| |
| |
dagelijks weer nieuwe bronnen van bestaan te ontdekken, welke voor de goede vrouw Chambers steeds een raadsel bleven. In waarheid mocht deze dus wel dankbaar zijn dat de oudste handelsvrienden van haren man hem weer eenig vertrouwen schonken, zoodat hij althans een schamel stuk brood voor de zijnen verdienen kon. Maar dat duurde niet lang, de oude zorgeloosheid kwam weldra weer boven. Op nieuw zou misplaatst wantrouwen hem in 't ongeluk storten en de zijnen met hem. Wat gisteren met zooveel moeite was opgebouwd, bestond heden al niet meer. Had de man dan nog niet geleerd dat de koopman nooit in zijn zaken een compagnieschap mag dulden van hoofd en hart? En bij hem was het laatste nog wel de toongevende chef zelfs. Al weer was goede raad duur. Wat ook moest het lot der kinderen worden. Robert was nog te jong om de school te verlaten, maar in de nieuwe wereld waarvan het gezin nu burger geworden was, gold de bijna veertienjarige William al voor een der kostwinners, Wat zou hij dan wel willen worden? zoo vroegen de ouders half radeloos. Dwaze vraag, antwoordden spottend de buren, nog getuigende van den ouden zuurdesem. Niet het willen toch van den jongen moest hier beslissen, maar het kunnen. 't Hing er eenvoudig van af, in welk bedrijf eenig geld te verdienen was voor een zoo onbedreven knaap. Hij zelf droomde altijd van boeken; die waren en bleven zijn ideaal. Alles wat voor de vensters der boekwinkels open uitgestald lag had hij al gretig gelezen, en op de boekenveilingen, die 's avonds gehouden werden, miste hij nooit. De eene verkooper heette Peter Cairs en was een guit, die door zijn snaaksche invallen het publiek altijd opvroolijkte en daardoor een schaar van toehoorders, zoo al niet van koopers, om zich heen wist te verzamelen. De andere daarentegen
was een ernstig en deftig heer, die 't oogluikend toeliet wanneer de jonge William avond aan avond in zijne boeken rondsnuffelde en menigeen er van gedurende de veiling las. Langzamerhand raakte de knaap daardoor bekend met een tal van werken, die hij anders nooit onder de oogen zou gekregen hebben, en behalve de wijze van behandeling der boeken leerde hij tevens hunne waarde kennen en die bijzonderheden, welke daarop invloed hebben. Zijn liefhebberij werd dus gaandeweg tot eenige kennis van boeken verheven. Geen wonder dan ook dat hij met blijdschap het afwijzend antwoord ontving van den kruidenier, die voor
| |
| |
het loon van een kind een jongen zocht met de krachten van een paard, en daarentegen dankbaar was toen de boekverkooper, voor wiens venster hij de uitlokkende vraag naar een loopjongen gelezen had, hem aannam.
Ook voor het gezin schenen betere dagen aan te breken. De vader werd tot opzichter aangesteld van een zoutkeet, op weinig afstand van Edinburg gelegen, en mocht de kleine woning aldaar kosteloos betrekken. Nu echter bleef de jonge boekverkoopersgezel geheel alleen in Edinburg achter, zonder ouders, zonder huisvesting, en moest voortaan in eigen behoefte voorzien. Dat de twijfel althans gewettigd was of de vier schellingen weekloon, welke hij gedurende de eerste vijf leerjaren verdienen zou, daarvoor wel toereikend waren, zal niemand ontkennen. Alweder hielp zijn lectuur hem uit den nood. Juist had hij Franklin's autobiographie gelezen, en de stem die daaruit tot hem sprak, had hem weldra alle bezwaren aanvankelijk ligt doen tellen en toen als geheel weggeruimd beschouwen. 't Was weer het enthousiasme dat hem dreef om te doen wat een groot man vermocht. Inderdaad slaagde hij daarin ook wonderwel. Bij een arme weduwe, die ook van Peebles naar de groote veelbelovende stad getrokken was, vond hij voor anderhalven schelling 's weeks een bed en een plaatsje aan den - meestal dooven haard, mits hij die voorrechten deelde met een student in de theologie, wiens jaren en levensomstandigheden zeer veel overeenkomst hadden met de zijne. Van nu aan zouden zijne ouders hem dan ook niet alleen geenerlei hulp behoeven te verstrekken, maar veeleer zouden zij voortaan tot den vijftienjarigen knaap, als hun steun opzien.
Was er dan niemand die den nog zoo onervaren jongen helpen kon? vraagt ge allicht, zoo spreekt William Chambers. Maar dadelijk laat hij er het verstandig antwoord op volgen, dat in zijn toestand alleen isolement van alle vroegere betrekkingen een waarborg kon zijn voor volkomen onafhankelijkheid van gedachte en handeling. Gemeenschap met die oude betrekkingen, zou slavernij zijn geworden. Waarschuwend roept hij den jongeren van jaren die tot armoede vervallen zijn toe veeleer dankbaar te zijn dan gekrenkt, zoodra de vroegere rijke vrienden hen aan hun lot overlaten. Geen onbekookten raad noch onverdiende kritiek hebben zij dan aan te hooren, de telkens grievender teleurstellingen vermijden zij, maar vooral
| |
| |
ontgaan zij dan die heillooze valsche schaamte, welke zoo velen huiverig maakt om den wel eerlijken maar zoo veel nederiger arbeid te aanvaarden, hoe reikhalzend zij ook uitzien naar de gelegenheid om een stuk brood te verdienen. Help your self and your friends will like you the better.
De praktijk van die leer was echter een zeer harde. Dag aan dag tot soms driehonderd boodschappen toe te moeten doen voor de bibliotheek en het agentschap der staatsloterij, welke aan den boekhandel verbonden waren, en dan zijn te huis te moeten zoeken in het schamel verblijf der arme weduwe, dat was een harde leerschool. En de knaap doorliep die op een leeftijd, waarin de illusiën der jeugd juist 't sterkst spreken. Gelukkig maar dat hij die niet verloor, maar dat ze hem integendeel monter en opgewekt hielden. Ook de gedachte aan de zoo velen die, even als hij, al vroeg door het kreupelhout geloopen hadden en later mannen van zóóveel aanzien en invloed geworden waren dat hunne namen in den mond van een ieder leefden, boezemde hem vertrouwen in op de toekomst. Uit de bladzijden welke hun leven vermeldden riepen zij hem toe, toch moed te houden. Toch moest hij later, toen hij op twee en zeventigjarigen leeftijd die tijden weer doorleefde, bij het nederschrijven zijner herinneringen, met zekeren wrevel getuigen, dat een harde meester hem had afgebeuld. Niet geheel zonder nut echter, voegt hij er onmiddellijk bij. Orde en regelmaat had hij daar geleerd, en het geheim ontdekt om met menschen van den meest verschillenden rang en stand en van de meest afwijkende karakters om te gaan, en jong reeds had hij ook de dwaasheid leeren inzien van bijgeloof en vooroordeel. Nog stonden ze voor zijn geest die menschen, welke met het ernstigste en plechtigste gelaat in zijn loterijtrommel naar de loten zochten met vijf verschillende nommers of die kinderen voor zich lieten trekken, zoo 't mogelijk ware den van heinde en verre opgespoorden zevenden zoon van een vader die ook de zevende mannelijke loot in zijn gezin was geweest, omdat diens greep nog nooit het
hoogste lot gemist had. Anderen weer gingen hem heimelijk na, totdat zij wisten dat hij nog maar één enkel lot over had en strekten daar onmiddellijk de-begeerige hand naar uit, of wel zij betaalden hem gaarne den dubbelen prijs voor het nommer 't welk hij hun verzekeren kon, dat door velen geweigerd was; in één woord, al jong leerde hij de menschen in hunne zwakheden kennen.
| |
| |
Veel aardiger echter maar ook veel gevaarlijker voor zulk een jongen knaap, waren de kennissen welke de leesbibliotheek hem toevoerde in de gijzeling. Het vreemdste mengelmoes van groote en kleine persoonlijkheden snakte daar voortdurend naar lectuur, om de schromelijke verveling te verdrijven. Zij waren gehuisvest in het gebouw, welks naam bij ons te lande zeker niet dan aangename herinneringen opwekt, the Heart of Mid-Lothian, maar in de westzijde, the Old Tolbooth geheeten, die in 1817 afgebroken is. Ge zult intusschen een beter denkbeeld van die gijzeling verkrijgen wanneer ge Walter Scott's aardige teekening van de White-Friars, in de Fortunes of Nigel ziet, dan wanneer ge de aandoenlijke beschrijving van Effie Deans verblijf volgt. Immers mochten al de jaren en de omstandigheden eenige wijziging en verzachting gebracht hebben in sommige der ruwe gewoonten van de vroegere gekerkerden en de oude vrijplaats der misdadigers meer een wijkplaats geworden zijn van bankroetiers, toch werden er de oude traditiën angstvallig gehandhaafd. De oudste en meest invloedrijke van het waardig gezelschap werd nog altijd als opperhoofd gekozen en ook algemeen erkend. Vooral echter zorgde men daarvoor, dat dit verblijf wel een huis van arrest in naam zou zijn, maar feitelijk weinig anders dan de druk bezochte kroeg en herberg van handige debiteuren, aan wie al zeer veel veroorloofd werd, uitgezonderd alleen het genot der buitenlucht. Een aantal bezoekers stroomde dan ook dag aan dag de breede poort binnen en verliet het huis niet, eer 's avonds de gouverneur, door het gerammel van zijn sleutelbos, het sein van sluiting gaf. Één enkel onbekend persoon echter liet hij al sedert onheugelijke jaren steelsgewijze naar boven sluipen en de legerstede van een der
wettige bewoners deelen. De oude Davie toch kon nergens een schuilplaats vinden en hij was de lieveling van het gansche gezin. Een ieder die het huis verliet, moest aan hem zijn oudste plunje laten, dat was een even vaste wet als dat alle korsten brood en restanten der schotels zijn onbetwistbaar eigendom waren. Daarentegen moest Davie zorgen voor de noodige hoeveelheid van dat levenwekkend vocht, waarvan de wet - dwaselijk? - den verkoop aan de cantine aldaar verboden had. 't Was ook aan hem opgedragen om in de zalen altijd kleine stukjes spiegelglas te hangen, vlak over de gangen en portalen welke de beambten en de bezoekers door moesten gaan; en eindelijk rustte er nog een geheel andere
| |
| |
taak op hem. De galg, in die dagen al zeer druk gebruikt, bestond uit een langen balk dien men door den buitenmuur van de slaapkamer der heeren stak. Deze zouden daardoor echter het schouwspel missen wat vlak vóór hun gevel te zien was en daarom hadden zij naast dien balk een kijkgat gemaakt, wat Davie zorgvuldig met een kurk bedekt en gesloten moest houden, totdat het genotrijk oogenblik van het gebruik aanbrak. Men ziet 't, ook hier stonden lasten tegenover lusten. Nog andere bezoekers namen die echter gaarne op zich. Zoo schreef de dronken docter, die dagelijks in de zalen rondstrompelde, gewillig certificaten voor elke verlangde ziekte voor allen die er dringend belang bij hadden even buiten het huis te zijn tot regeling van bedenkelijke belangen, want de verpleging in de eigen woning werd dan toegestaan onder het genot der vrijplaats. Maar elke kwaal had zijn tarief in grog. Nog opmerlijker en gevaarlijker tevens waren de zoogenaamde regtsgeleerden, die in hunne vale zwarte kleeren dag aan dag door de Old Tolbooth rondwaarden. Voortdurend waren zij in geheimzinnig overleg met eenige der inwoners, want geen zaak, hoe hopeloos en schandelijk ze mocht zijn, of zij wisten er het redmiddel voor. Die consulten echter, soms al zeer gewichtig en plechtig ook, werden nooit gehouden dan achter dampende schotels en rookende glazen, terwijl toch de gelukkige die door hun bijstand geholpen heette, in de werkelijkheid daardoor ongelukkiger werd dan ooit. Treurige en bedenkelijke omgeving dus voor den onbedreven knaap, hoe leerrijk ze ook mocht wezen.
Weldra zou ook Robert's schooltijd voorbij zijn en hij naar Edinburg trekken, om er zich voor te bereiden tot het ambt van geestelijke. Een beurs, moest de middelen daartoe verschaffen. Wat hij echter overhield voor zijn onderhoud was zoo weinig, dat 't voor hem nog een weelde was te deelen in William's t'huis. Toch bleef de moed hun bij. Lust tot lezen en tot studie, de overtuiging dat zoo velen juist door moeielijke jongelingsjaren voorbereid waren tot een werkkring even weldadig voor henzelven als voor anderen, en de talrijke voorbeelden daarvan welke zij uit hun lectuur wisten te putten, ze hielden hen wakker en vervulden hen zelfs met enthousiasme voor hun werk. Om 's morgens althans niet nuchter zijn taak te beginnen, zat William al om vijf uur des ochtends allerlei humoristische verhalen voor te lezen aan een bakker en zijn zoons, die zich dan, onder hun werk, niet weinig vergast- | |
| |
ten aan de schelmstukken van een Gilblas en een Tom Jones en van andere soortgelijke picaros, terwijl de redenaar met smaak het bedongen loon in brood verorberde. 's Avonds kwamen de broeders in een uithoek der stad te zamen met twee jongens King, even arm en ook even leergierig als zij, en dan was een goedkoop opgedoken electriseermachine hun genot of vermeiden zij zich in allerlei scheikundige proeven. Voor uitspanning hadden zij die heerlijke boekenveilingen. Zij zaten daar in warme en goed verlichte zalen, hoorden allerlei snakerijen, snuffelden in de boeken rond, of scholen in een hoek weg om heimelijk hun les te leeren. Ook bij de gegijzelden waren beide al spoedig goed bekend ja bevriend zelfs. De zondag werd echter trouw in het ouderlijk huis doorgebracht en de godsdienstoefening, in het stille dorpskerkje, met stichting bijgewoond, terwijl zij dankbaar de rust
aldaar genoten die in zulk een weldadig contrast stond met de drukte en de beslommeringen der week. Maar ook dat huis werd spoedig weer elders verlegd, omdat de oude man op nieuw zijn betrekking verloor. Nu moest de moeder alleen in de behoeften voor het gezin voorzien, waar een kleine winkelnering aanvankelijk eenig uitzicht toe gaf. Soms ook, wanneer een Tolboother of een andere klant gelukkig geweest was in de loterij en dan den jongen een goede fooi gaf, kon deze zijne moeder in hare benarde omstandigheden nog te hulp komen. En nooit zal hij den dankbaren blik vergeten, zoo schrijft William met warmte, waarmede zij hem aanzag toen hij haar dien halven sovereign in de hand drukte, welke den vorigen dag de trekker van een hoog lot hem in zijne blijdschap gegeven had. De nood was juist zoo hoog geklommen bij de zwaar beproefde vrouw, en die reddende engel deed den mond der gelukkige verstommen. Maar zegen rustte op het werk van den knaap, die in eigen armoede nog mild wist te zijn voor zijn moeder. Dat oogenblik is hem dan ook nooit uit de gedachten gekomen, en telkens bragt de herinnering hem de regelen van Cowper op de lippen:
All this, still legible in memory's page,
And still to be so to my latest age,
Adds joy to duty, makes me glad to pay
Such honours to thee as my numbers may;
Perhaps a frail memorial, but sincere -
Not scorned in heaven, though little noticed here.
| |
| |
Bezigheden zijn zaligheden, plachten onze ouden van dagen te zeggen, en onze beide knapen ondervonden de waarheid daarvan. Immers William had veel te veel te doen om over zijn somber leven en zijn ontberingen te denken of te klagen, maar Robert gevoelde in zijn verlatenheid pijnlijk het gemis van een huiselijken haard, waar hij zijne lessen leeren en zijne studiën voortzetten kon. Werd de koude zoo ondragelijk dat 't stilzitten hem onmogelijk viel, dan dwaalde hij in de oudste kwartieren der stad rond en ging, aanvankelijk met het oog van een liefhebber maar later inderdaad met dat van een kenner, al die opschriften en wapenschilden en gebeeldhouwde festoenen en versieringen na waaraan het oude Edinburg zoo rijk is, en welke de uitnemendste bouwstoffen zijn voor de studie van den oudheidkenner. Hij had een poëtischen aanleg, was levendig van verbeelding. en al wat maar naar legenden en overleveringen geleek, werd gretig door hem opgevangen en bij hem verwerkt. Geen vroeger slagveld in den omtrek, geen kasteel of huis of straat of muur waaraan geschiedkundige herinneringen verbonden waren, liet hij onbezocht. Werden hem personen genoemd die een schat van verhalen kenden van oude helden en van toovenaars en van geestverschijningen, betrekking hebbende op de historie van Schotland, dadelijk was hij er op uit om die uit hun mond op te vangen en in zijn ijzervast geheugen te prenten. En dat was dan de uitspanning van den nog niet veertienjarigen knaap. 't Is zoo, juist die levendige fantasie van hem werd uitnemend gevoed door al die onderzoekingen, en ze waren voor zijn spelende verbeelding wat holle verstrooiingen voor den onverschilligen knaap zijn. Maar vergeet toch niet, dat de jongen bijna geen huis had waar hij kon uitrusten, alleen des avonds in den
broeder iemand zag die hem liefhad, en aan 't einde van elke week een moeielijken wandeltocht volbrengen moest, eer hij in het vriendelijk oog zijner moeder mocht zien. Daarenboven gevoelde hij al het smartelijke van die verlatenheid en van dat leven hetwelk aan gebrek grensde, diep en pijnlijk zelfs. Juist omdat de illusiën der jeugd al vroeg in hem ontwaakt waren, had hij behoefte aan liefde en aan die onbezorgdheid des geestes welke de mensch zeker nooit geniet, wanneer ze hem niet in de dagen der jongelingsschap ten deele valt. Toen hij op zeven en twintigjarigen leeftijd op het punt stond in 't huwelijk te treden schreef hij aan zijn bruid, hoe 't hem nu toch een raad- | |
| |
sel scheen, dat hij die dagen nog was doorgeworsteld. 's Winters avonds Horatius te leeren lezen onder het voortdurend raadplegen van een woordenboek, en dat bij het flauwe schijnsel van een haard waaraan hij neergehurkt was en waarop de hospita dagelijks het groote wonder vertoonde van een vuur dat niet uitdoofde hoewel het met bijna geen brandstof gevoed werd, 't was geen gemakkelijke taak. Maar het geld ontbrak hem om een kaarsje te koopen en zoo leerde hij zich wel redden. Weldra kon hij zelfs de kosten van dat verblijf ook niet meer betalen, en moest hij dus wel elken morgen en elken avond te voet den langen weg afleggen tusschen Edinburg en zijn ouderlijk huis. Die woning echter werd nu ook voor hem gesloten en aan het voortzetten der eens met zooveel liefde aangevangen en met zooveel opoffering volgehouden studie, was toen natuurlijk niet meer te denken. Ja eindelijk klom de nood zóó hoog, dat het noodige voedsel begon te ontbreken en zijn groei leed onder het vasten, maar toen ook werd het lijden onduldbaar bijna, zou men meenen. Toch was volharding, geenszins
vertwijfeling, het woord dat hem telkens weer van het hart op de lippen kwam, wel het voldingend bewijs van een opgewekten geest.
Zonderling waarlijk, dat er altijd toch nog een zeker gevoel van voldoening bij hen bleef over dien loop van hun leven. De broeders bezaten blijkbaar het geheim om zich al in hun verbeelding te koesteren in de verkwikkende zonnestralen, die wel achter gindsche zwarte wolken zullen schuilen, maar waarvan voor 't oogenblik niemand nog iets gewaar kon worden. Heerlijke gaaf waarlijk, benijdenswaardig zelfs. Altijd de lichtzijde van alles te zien, of die te vermoeden zoolang ze nog onzichtbaar is en zich dan reeds vooraf daarvan een feest te maken, maar aan enkelen is dat gegund. De meesten die een zoo ellendig bestaan als deze beide knapen hadden moeten voortslepen, zouden eenvoudig door lichamelijken arbeid hun kost gezocht hebben en dan gestorven zijn als dezelfde paupers, die zij als jongens waren. In enkelen toch maar huist de energie en de wilskracht tot een volharding welke alleen door enthousiasme voor een doel te verklaren is. 't Heet al spoedig, dat Robert toch ook eigenlijk nooit een goed geestelijke zou geworden zijn. Van der jeugd aan eenigszins hinkende, miste zijn gang het statige wat de menigte zoo gaarne bij den prediker ontmoet, en dan vooral ontbrak hem dat zelf- | |
| |
vertrouwen 't welk onmisbaar is voor een ieder, die met vrucht in 't openbaar het woord wil voeren. De pen zou hem eerder tot middel van onderhoud kunnen strekken, dan het gesproken woord. En zou William, zoo hooren wij hen verder beweren, wel ooit de voorspoedige koopman van lateren tijd geworden zijn, indien hij niet al zeer jong geleerd had om met personen van den meest verschillenden rang en stand om te gaan waardoor hij een menschenkennis gewonnen had, welke vooral in den handel onmisbaar is.
Eerst trachtte Robert zijn kost te verdienen door 't geven van onderricht, toen door kantoorwerk, waarvoor hij dagelijks bijna vier uur loopen moest, maar niet lang duurde dat. Al zeer spoedig stond hij daar, zonder eenig middel van bestaan. Wat nu te doen? Toch moest hij zich weten te redden, want zijn ouders leden zelf gebrek. Maar hoe? Wat al plannen, het een nog onmogelijker dan het andere, werden door de beide broeders geopperd en beraamd en besproken en verworpen en dan wéér eens opgehaald en nog eens dood verklaard, toen zij op dien zondag avond, welken zij nooit zouden vergeten, op een der hoogten achter het ouderlijk huis, naast elkander zaten en het boek der toekomst trachtten te ontcijferen, of er althans een vingerwijzing in te ontdekken. Zij hadden het woord van Jeremy Taylor altijd waar genoemd, dat ‘er niemand is die niet altijd zegeningen genoeg bezit welke opwegen tegen het leed van zware beproevingen,’ maar de ontdekking dier zegeningen is soms een onoplosbaar raadsel. Ongetwijfeld was 't een groote zegen dat Robert jong en gezond en opgewekt en leergierig, zelfs niet onbekwaam was, maar de dringendste vraag, op welke wijze al die zegeningen moesten gebruikt worden om dadelijk een dak en kleeding en voedsel te verkrijgen, ze bleef onbeantwoord. Het landschap was zoo fraai, zoo rustig lag dat panorama aan den Firth en de oevers van den Fife voor hen, de lucht was zoo veerkrachtig, en het genot om zich frank en vrij te kunnen bewegen op grasheuvel en op weide en onder 't lommer van 't hoog geboomte zoo verkwikkend voor knapen, die de geheele week in de vunzige en bedompte huizen van Edinburgs meest armoedig kwartier waren opgesloten, en toch gevoelden zij van dat alles niets, omdat bezorgdheid voor den dag van morgen hen
gevangen hield. Wel had William gedurig een plan opgeworpen, maar altijd hadden beide 't als onuitvoerbaar ter zijde gelegd. Toen zij echter nooit
| |
| |
anders dan telkens tot hetzelfde resultaat kwamen van volstrekt niets te kunnen uitdenken, moest dat plan toch eindelijk wel weer opduiken, en ten slotte werd het nog aangenomen, hoeveel bezwaar zij ook in de uitvoering zagen. En dat bezwaar mocht inderdaad niet gering geteld worden. Immers het plan was geen ander, dan dat Robert met den ouden rommelzoô van boeken, welke zijn vader bij elke verhuizing telkens weer meegesleept had, een negotie zou beginnen, aanvankelijk bij wijze van stalletje. Op die wijze zou hij trachten zich althans voor totaal gebrek te vrijwaren. Want de heimelijke gedachte of hoop liever, dat hij daardoor allicht den grond zou leggen voor een bepaalden boekhandel in latere dagen, durfde geen hunner uit te spreken, al brandde dat woord toch op beider lippen.
Het plan werd daad. Op bijna kinderachtig dwaze wijze, juichte vooral de oude man het toe. Hij had nooit woorden weten te vinden sterk genoeg om de jongens te overreden, tot geen prijs ter wereld levenslang een ondergeschikte betrekking te aanvaarden, maar altijd het oog gevestigd te houden op het verkrijgen van een onafhankelijk bestaan. Loop liever met een bak met koopwaren 't land rond, dan altijd knecht te blijven, dat was zijn leer. De ervaring en handigheid en menschenkennis op die wijze gewonnen zullen u wel verder brengen, beweerde hij, en stellig een zoeter bete verschaffen dan het alleen schijnbaar zoo aanlokkelijk brood der dienstbaarheid. Eigen inspanning strekt dan tot eigen voordeel, en een ander, ondernemender en stoutmoediger dan gij, teert niet van uwen arbeid. Dat hij echter in zijn redenering veel te ver ging wanneer hij dan de jongens trachtte te beduiden dat hun armoedige jeugd eigenlijk ontzaggelijk begeerlijk moest genoemd worden, omdat die hun het voorrecht schonk de waarde van het geld te leeren kennen en onafhankelijk hun weg te vinden, zal wel een ieder toestemmen. Wijs evenwel was zijn beweren, dat zoo vele knapen van goeden huize levenslang ongelukkig worden door de dwaze goedheid der ouders, die zelfs hunne volwassene kinderen nog in alles de behulpzame hand bieden en hen niet dwingen zelfstandig op te treden. Het noodlottig gevolg daarvan is dat zij in de wereld niets uit zich zelven vermogen, nooit in 't eerste gelid durven te komen, altijd uitzien naar anderen, die hen in postjes en baantjes schuiven waarin zij alweer onder het bevel van hoogeren werken en ein- | |
| |
delijk te zwak zijn om flink en onafhankelijk te handelen en zelfs te denken. - Dat de drommel hier de biecht preekte, kon niet ontkend worden, want de woorden van
den man, die kracht ademden, waren in lijnrechten strijd met zijn daden, welke enkel zwakheid verraadden. Evenwel hadden die woorden grooten invloed op zijne knapen. Al jong waren zij gewend zelfstandig te zijn. Tucht hadden zij weinig gekend, wel altijd gehoord dat ieder man het kind is van zijn eigen daden. Een brief van Robert aan den welbekenden Hugh Miller, in 1854 geschreven, draagt geheel den stempel van die opvoeding. Daaruit blijkt, dat hij het hart even hoog droeg als zijn vader. Niet op zekeren rang of stand was hij trotsch, want hij was veel te verstandig om niet dadelijk in te zien dat elke plaats die men in de maatschappij vervult altijd overschaduwd wordt door de nog hoogere, welke een ander inneemt. Maar daarop was hij trotsch, dat hij aan niemand rondom zich eenigen dank schuldig was voor de onderscheiding waarmede een ieder hem thans behandelde, en dat alleen eigen arbeid hem zoo ver gebracht had. Op die kracht was hij fier. Zijn vriend Miller was van geringen huize geboren, maar was een groot, ja een beroemd man zelfs geworden. Hem was evenwel door die geboorte het grievende bespaard dier ijskoude behandeling van vroegere vrienden, enkel in uitwendige omstandigheden verschillende, welke Robert ondervond, toen deze van welgesteld arm werd. ‘Een wrevelig ja uittartend gevoel overweldigde mij soms tegen die onbillijke samenleving,’ zoo schrijft hij, ‘en de overtuiging van het schreeuwende contrast tusschen de macht waarover ik wist inwendig te kunnen beschikken en de onmacht waartoe uitwendige omstandigheden mij doemden, werkte verterend. Dan die bittere ervaring, dat de wereld al zeer weinig broederlijke hulp over heeft voor de ongelukkigen. Toen ik mij zelf geheel redden kon, daagde mijn eerste vriend op, en werd ik voor 't eerst
herinnerd aan het bestaan van zelfs zeer naaste bloedverwanten in mijne onmiddellijke omgeving. Men moge door die praktijk winnen aan zelfstandigheid, men verliest daardoor echter ook dat zoo weldadig gevoel van welwillendheid jegens allen en die behoefte om gezellig en vertrouwelijk met zijne medemenschen om te gaan, waardoor zoo menige rimpel op ons voorhoofd glad gestreken wordt en het onwillig woord al spoedig voor den vriendelijken glimlach wijkt. En die voortdurende herinnering aan geleden eerlijke armoede heeft
| |
| |
mij allicht meer begeerig gemaakt naar wereldschen voorspoed dan wenschelijk mag heeten,’ zoo eindigt hij. Gulle bekentenis, getuigende van een warm en gevoelig hart. Maar was Robert Chambers niet een veel te verstandig man dan dat men van hem een klacht zou vernemen over de onvermijdelijke nadeelen van een stelsel van zelfregeering, waarvan hij vooral de voordeelen zoo ruimschoots genoot? Die klacht bewijst gelukkig ook, dat althans zijne beminnelijke natuur niet onderging in den barren strijd dien hij zoo jong tegen de wereld moest voeren, en waarin hij overwinnaar bleef.
't Was voor een waarde van ongeveer twee pond sterling, die t'huis aan oude boeken opgeschommeld werd. Daarmede opende Robert nu de nering in een klein, onaanzienlijk winkeltje, dat een uitstalling voor de deur had en hetgeen maar zes pond 's jaars huur kostte. In het bekrompen achterkamertje gingen de beide broeders samenwonen, zoodat de wekelijksche eisch der vroegere hospita wegviel en zij elkander met raad en daad in de nieuwe zaak konden bijstaan. En die nering ging al dadelijk vrij goed; aan het eind des jaars was er voor twaalf pond sterling voorraad in den winkel. Geen wonder dat William het voorbeeld van zijn broeder volgde, toen in 1819 zijne leerjaren afgeloopen waren, hoewel hij het voorrecht van dezen miste om althans met enkele boeken uit het ouderlijk huis te kunnen beginnen. Zijn geheele kapitaal bedroeg niet meer dan vijf schellingen, en toch bestond ook hij het waagstuk om een klein winkeltje te huren, en wel voor tien pond sterling 's jaars in denzelfden Leith Walk, alwaar zijn broeder nu al zijn tweede huis betrok. De stand was uitnemend, want die Walk is de breede en ongeveer een half uur lange straat, welke Edinburg met de zeehaven Leith verbindt. Het verkeer van voetgangers van allen rang en stand en van rijtuigen en karren, is er dagelijks dus ongemeen druk. De kleine winkeliers stalden toenmaals hunne koopwaren op de trottoirs uit, zoodat hun wèlslagen afhankelijk was van de meer of mindere aantrekkelijkheid van 't geen zij het publiek aanboden. Hoe nu echter de boeken gekregen om den handel te beginnen? Maar ook ditmaal zou de spreuk bevestigd worden, dat de fortuin met de stoutmoedigen is.
Uitgevers hadden toen, en nog eenigszins heden ten dage de gewoonte, om naar de verschillende groote plaatsen des lands hunne reizigers te zenden die daar de boekverkoopers
| |
| |
tot een middagmaal uitnoodigden en na tafel datgene in veiling brachten, wat zij wenschten te verkoopen. Juist had een Londensch huis 't gewaagd om van allerlei standaardwerken, waarvan het kopijrecht verstreken was, zoo als Johnson, Gibbon, Robertson, Blair, Hume, Smollett, Burns en anderen goedkoope herdrukken uit te geven. Hij zond zijn reiziger daarmede naar Edinburg, en onze William zou dezen bij de veiling helpen. De Londenaar had schik in den vluggen en lustigen knaap, en nauwelijks had hij diens plannen vernomen maar tevens zijn gebrek aan de noodige middelen om ze tot uitvoering te brengen, of hij gaf hem vergunning om voor een waarde van tien pond sterling uit den voorraad te kiezen wat hij wilde en dat gekozene te betalen, op den gebruikelijken, vrij langen termijn van crediet.
Nu was alle bezorgdheid geweken. Eigenhandig werd de gekozen schat op een kruiwagen naar de pas gehuurde woning gebracht, een paar latten en planken werden fluks gekocht en zelf bewerkt voor de uitstalling, en weldra stond de nieuwe koopman op de straat naast die fonkelnieuwe en keurig geschikte boeken. Dat hij een ieder angstvallig aanstaarde, of ook misschien die gehaaste voorbijganger of ginder deftig wandelend heer de schreden inkorten en den eersten koop met hem sluiten zou, is licht te begrijpen. Alweer zou het gelezene van vroeger dagen hem hierbij moed inspreken. Want al dadelijk en geheel onwillekeurig stond James Lackington hem voor den geest die in zijn autobiographie vertelt, dat hij in 1774 evenzoo met een stalletje boeken van weinig meer dan honderd gulden waarde begonnen was, en toch in 1792, toen hij zich uit den handel terugtrok, op een jaarlijksche winst van zestig duizend gulden rekenen kon. Al was 't belachelijk zulk een ongewoon feit tot doel te kiezen, toch boezemde het voorbeeld vertrouwen in. En wie zich schamen mocht zoo openlijk op de straat zijn waren te venten, hij was immers tot zwijgen te brengen door de bekende anecdote van den grooten docter Johnson, die op lateren leeftijd rust noch duur had eer hij in een gietenden regen en onder het luid gelach der voorbijgangers, naast den boekenstal van zijn vader gestaan had, enkel uit wroeging, omdat hij in zijn jonge jaren dien dienst uit valsche schaamte had geweigerd aan den ouden man, toen deze door ziekte bedlegerig was. - Is de kracht toch niet in waarheid opmerkelijk, die deze broeders te danken hadden aan
| |
| |
de al zoo vroeg bij hen ontwaakte liefhebberij voor boeken en den lust tot lezen?
De verkoop van den eersten voorraad boeken gelukte boven verwachting. Gaandeweg nam ook het aantal der vaste koopers toe. Van den vroegen morgen totdat de duisternis inviel was de jonge koopman trouw op zijn post, en zoo gelukkig was hij in de keus zijner aankoopen te Londen en op de van ouds geliefkoosde boekenveilingen, dat de aandacht der voorbijgangers voortdurend getrokken werd naar dat altijd zoo welbezet stalletje. Hij had echter te weinig te doen, en toch moest hij voorzichtig wezen geen bezigheid op zich te nemen die hem verhinderde altijd op den uitkijk te staan naar koopers onder het aantal dergenen, die onder 't voorbijgaan vluchtig een blik wierpen in zijn boekenschat. Eerst begon hij met het innaaien der nieuwe boeken, omdat hij dan de losse vellen druks goedkooper koopen kon, en toen stalde hij de proeven zijner calligraphie uit, waarvoor hij soms mooie prijzen maakte. Vervolgens richtte hij een leesbibliotheek op en eindelijk kocht hij voor weinig geld een drukpers, wel oud en gebrekkig, maar toch nog volkomen bruikbaar. De voorraad letters was echter zoo klein, dat hij ettelijke maanden noodig had om de honderd bladzijden te drukken van het verhaal van den Zwarten Dwerg, een klein volksboekje, dat de eerste vrucht zijner pers was. Zoodra echter het woord ‘drukkerij,’ met groote letters boven zijn stalletje prijkte, had hij bijna dag en nacht volop werk voor allerlei klein drukwerk van aankondigingen en voor huiselijk gebruik, dat een niet onaardige winst gaf. Voor zijn volksuitgave van Robert Burns kon hij dan ook al meer materieel koopen. Maar de kroon op zijn drukwerk werd gezet toen hij zijn tijdschrift: de Kaleidoscoop uitgaf. De jongere broeder James hielp aan de pers, en op Robert drukte de last voor den inhoud, geen kleine taak
waarlijk. Meesterlijk kweet hij zich daarvan. Menige schets van droevige maatschappelijke toestanden, die hij bij ervaring helaas maar al te goed kende, had meer dan gewone verdiensten. Zijn vorm was zuiver en eenvoudig en altijd zoo volkomen in overeenstemming met het onderwerp 't welk hij behandelde, dat bevoegde beoordeelaars zijne stukken daarom soms nog meer prezen dan om de degelijkheid van hun inhoud. Toch was er altijd vuur en gloed in 't geen hij schreef; blijkbaar werkte zijn fantasie altijd zoodra hij de pen maar opvatte. Tal van aardige
| |
| |
versjes kunnen 't nog bewijzen hoe rijk zijn verbeelding was. Verscheidene van die gedichtjes zijn later dikwijls in verzamelingen opgenomen, zonder dat de uitgevers echter wisten aan wie ze die te danken hadden. Ook William leverde menige belangrijke bijdrage, vooral van praktischen aard, en zoo waren dus weldra uitgever en schrijver in één persoon vereenigd.
Toch kon de Kaleidoscoop 't niet volhouden. Het debiet was vrij goed, maar de opbrengst dekte nauwelijks de kosten en liet zelfs geen penning over voor de schrijvers. Al spoedig werd de uitgave dan ook gestaakt. Geldelijk was er dus geen groot verlies door geleden, en gewonnen daarentegen was de waarlijk niet gering te schatten overtuiging, dat de broeders ook nog op een ander gebied dan op dat van koop en verkoop alleen, een toekomst hadden. Van toen aan gevoelden zij wel degelijk dat een hooger werkkring voor hen lag dan de zoo bescheidene, waarin zij nu ijverig sloofden en zwoegden. Robert vooral zou voortaan bijna even wakker letterkundige als handelsman zijn.
Vier jaren waren allengs verloopen, en de beide knapen tot mannen gerijpt. Ervaring en menschenkennis hadden zij rijkelijk opgedaan in de harde leerschool, welke zij al zoo jong moesten doorloopen. Maar zij, die eens bijna broodeloos door de straten van Edinburg zwierven, zij stonden nu ieder aan 't hoofd van de zelf opgebouwde zaak, die, hoe nederig van karakter ze ook mocht zijn, elk van hen toch verhoogd had tot een onafhankelijk man en tot den eigenaar van een paar honderd pond sterling. De tijd was nu dan ook gekomen om eenige sporten hooger te klimmen op den maatschappelijken ladder, en reeds in 1822 gunden zij aan anderen de kans om aan dat eenvoudig boekenstalletje, alwaar zij van klein en arm en onbekend, betrekkelijk groot en welgesteld en geacht geworden waren, een toekomst te vinden. In Edinburg zelf vestigden zij zich nu, als gewone boekverkoopers, aanvankelijk ieder op zijn eigen naam.
Thans zou het letterkundig leven van Robert eigenlijk geopend worden. Het vluchtig tijdschrift-artikel van vroeger, moest voortaan plaats maken voor degelijker arbeid. Vooral aan de traditiën van Edinburg wijdde hij zich bijna geheel, nadat de sleutel tot de helden van Walter Scott's romans, dien hij uitgaf, zoo gunstig door het publiek was ontvangen. Wat al persoonlijke nasporingen getroostte hij zich om waar en
| |
| |
volledig te zijn in die Traditions, en welk een menigte personen van hooger leeftijd bezocht hij om bij hen herinneringen op te wekken aan degenen, van wie het opkomend geslacht alleen de namen en daden kende. Overal waar hij zich aanmeldde, hoe hoog geplaatst de lady of de edelman ook mocht zijn, genoot hij een welwillende ontvangst. Algemeen juichte men het te boek stellen dier overleveringen van harte toe, ja betoonde zich dikwijls niet geheel onverschillig voor de eer om daarin op te treden of althans daaraan mede te werken. Soms was het geheugen bij sommigen schijnbaar te zwak geworden voor hulp, maar nauwelijks had Robert dan met enkele trekken een schets gegeven van het welgelijkend portret dat hij begeerde, of eensklaps verscheen daardoor het pas nog geheel vervlogen beeld scherp en helder voor het dan weer opflikkerend oog, en overtrof de vondst dikwijls nog de verwachtingen van den kronijkschrijver. Toen het eerste deel verscheen, wachtte hem een ongedachte verrassing. Walter Scott, vergezeld van zijn schoonzoon Lockhart, trad op zekeren dag zijne kamer binnen en betuigde den jonkman zijn ingenomenheid met diens arbeid. Sprakeloos stond deze voor den Grooten Onbekende. Sir Walter prijkte toen nog op het toppunt van zijn roem, en 't gold in Schotland waarlijk voor geen geringe eer met hem in vriendschappelijke aanraking te mogen komen. En als wilde deze toonen dat hij niet alleen het werk maar nu ook den auteur hoogachtte, zoo zond hij Robert een paar dagen later zestien folio bladzijden eigenhandig geschreven herinneringen aan allerlei personen en gebouwen van Edinburg, tot verdere bouwstoffen van zijn werk. Tot aan het einde van zijn leven toe, bleef Scott den ijverigen landgenoot genegen en bewees dat vooral door zijn krachtige medewerking aan
de Popular Rhymes of Scotland, die deze later uitgaf.
't Waren die glorierijke dagen van Edinburg welke ons telkens weer voor den geest komen, zoodra de lof van dat Noordsch Athene verkondigd wordt. Scott en Jeffrey, Wilson en the Ettrick Shepherd, Dugald Stewart en Alison waren toen de vorsten die om god Constable verzameld waren en wier luister niet geleden heeft, hoe hevig ook de storm weldra boven de hoofden van enkelen hunner losbrak. Onze Robert was toen pas twintig jaar oud en kon zich dus alleen in hun arbeid vermeien. Maar juist een levendige geest als de zijne gevoelde al de begeerlijkheid die er in gelegen was om zelf iets voort
| |
| |
te brengen wat den goedkeurenden glimlach van die mannen mocht verwerven. Die begeerte is van grooten invloed geweest op zijn verderen arbeid. Maar ook daaraan is 't allicht toe te schrijven dat hij Schotland en altijd weer Schotland tot zijn onderwerp koos en de verdenking niet kon ontgaan als ware zijn lier wel wat al te karig besnaard, hoe welluidend de tonen ook mochten zijn die hij er telkens weer aan wist te ontlokken. Maar hij had zijn geboorteland ook zoo lief, en hij doolde zoo graag rond door die romantische streken waaraan allerlei geschiedkundige herinneringen verbonden waren, zonderling maar zoo aardig soms vermengd met legenden en overleveringen die in den mond des volks van het eene geslacht op het andere werden overgebracht. Die Vertellingen en die Sagen waren zijne idealen. Zijn Popular Rhymes, zijn Scottish Ballads and Songs, zijn Pictures of Scotland, zijn Reekiana, zijn Walks in Edinburg, getuigen 't. Eer zou men in hem den kweekeling van de straks genoemde Märchenschool gezien hebben dan den man door Smollett en Fielding en de Foe opgefokt, wanneer zijn poëzie, hoe aardig en gelukkig ook, niet die soms weekelijke gemoedelijkheid gemist had, welke de Duitscher nooit zelfs verbergen kan. Een Schot was en bleef hij, een Schot in merg en been. En toen hij, na al het goede dat hij reeds van zijn land en volk gezegd had, plotseling nog de ontdekking maakte dat zijne landgenooten ook de gaaf van humor bezaten, bragt de vlugge schrijver dadelijk weer tal van bewijzen daarvoor te boek in zijn Scottish Jests and Anecdotes. Hoe weinig echter kon hij bij het schrijven daarvan het antwoord vermoeden hetwelk Sydney Smith, zeker wel vijf en twintig jaar later, aan zijn broeder William geven zou, toen die evenzeer de geestigheid der
Schotten hoog verhief. ‘'t Is wel mogelijk,’ antwoordde die hem, ‘dat uwe landgenooten aardige uitvallen kunnen doen, maar toch zeker nooit zonder behulp eener kleine operatie om den humor door te laten. Ik ken voor hen daartoe geen doeltreffender instrument dan den kurketrekker.’ De geestigheden van den eerwaarden heer waren niet altijd even aangenaam voor hem dien ze troffen.
Een raadsel zullen velen 't met mij noemen, hoe één man voor zulk een arbeid als Robert nu dag aan dag verrichtte, kracht en tijd en lust vond. De sleutel daarvan ligt echter in zijn opleiding. Gezellig verkeer was hem vreemd gebleven, uitspanningen kende hij niet, werken was dus voor hem het eenig
| |
| |
levensdoel. Daarenboven erkende hij immers zelf, dat de begeerte naar wereldschen voorspoed bij hem bijna te sterk ontwikkeld was. Hoe ijverig hij dan ook de pen voerde als letterkundige, hij verwaarloosde daarom geenszins de plichten die zijne zaken hem oplegden. Nooit zoudt ge hem te vergeefs in India Place zoeken. De belangen van zijn bedrijf golden bij hem boven alle anderen. Elken arbeid die buiten het gebied daarvan lag beschouwde hij als uitspanning, en hij achtte die alleen dan geoorloofd zoodra de snipperuren door zijn beroep gewettigd waren. Met een zekere voldoening kon hij gedurig aan de jonge en onervaren schrijvers de bewering van Scott op 't hart drukken: ‘Letterkunde is een geschikte rotting om er meê te wandelen, maar niet een staf om er op te vertrouwen.’
Ook William erkende blijkbaar de juistheid van dat gezegde. Eerst het beroep behartigd, en alleen de inderdaad geheel vrije uren gegeven aan het misschien veel aangenamer en allicht voor de eigen zaak ook bevorderlijk letterkundig werk, maar dat toch vooral ondernomen wordt omdat wij er ons zoo gaarne toe zetten. Men loopt gevaar den naam van wetenschappelijk man begeerlijker te noemen dan dien van koopman, omdat het publiek nu eens dwaselijk den een hooger gelieft te stellen dan den anderen; maar ongelukkig hij, die in 't kiezen van zijn vak niet flink een beslissende keus durft doen. Hinkende tusschen de begeerte naar eer en naar geld, dreigt hij door zijn halfheid het een zoowel als het ander te verbeuren, of beide te verliezen. Wel gaf William zijn Boek van Schotland uit, en waren de twee broeders ingespannen werkzaam aan de Gazetteer of Scotland, maar de boekhandel was en bleef het doel van hun arbeid en dien wisten zij steeds grooter en uitgebreider en ook winstgevender te maken. Gelukkig waarlijk, want weer zou hun vader de hulp zijner kinderen inroepen. Eer de oude man in 1824 stierf, beging hij nog de dwaasheid een proces te voeren over het vermeend eigendomsrecht van een perceel van weinig waarde, en 't was op de schouders der zoons dat de last van de ettelijke honderde ponden sterling viel, toen hij 't verloor. Niet zoozeer het verlies van dat geld smartte hen, al bracht dat hen in niet geringe verlegenheid, maar vooral de roekelooze verspilling van penningen, welke zij met zooveel moeite hadden verdiend. En dat William een helderen administratieven blik verkregen had door het zelf opbouwen van zijn fortuin, dat bewees hij door zijn open brieven over het
| |
| |
stedelijk wanbeheer van Edinburg, welke hij in een locaal blad plaatste. Ruiterlijk en ridderlijk deed hij dat, met zijn naam. Al was hij niet als gentleman opgevoed, hij was toch als gentleman geboren, dat toonde hij. Algemeen juichte men zijne handeling toe, en de eindelijke ineenstorting van het vermolmd en ondermijnd gebouw dat de regeeringsmannen wel trachtten maar niet vermochten staande te houden, zette hem de kroon op 't hoofd en verhoogde hem onmiddellijk tot een man van invloed. Toch is 't aardig vijftig jaar later de bekentenis van hem te hooren, dat hij toen onbillijkerwijze aan personen had verweten, wat eigenlijk aan een stelsel te wijten was.
Zoo staan de eens arme broeders dan nu voor ons als gezeten en geachte burgers der goede stad Edinburg, maar zij zelf maken ongetwijfeld aanspraak op andere en hooger verdienste. En terecht. Alles wat zij tot nu toe gedaan hadden, was in hun eigen belang geweest, en hun auteursarbeid nog weinig meer dan de voorbereiding tot een hooger taak. Die zouden zij thans op zich nemen. Van nu aan zouden zij de pioniers worden van die volksliteratuur, welke een der grootste weldaden genoemd moet worden waarin Engeland zich heeft mogen verheugen, en die het in merg en been toe gezonde karakter der beweging ook daarin heeft bewezen, dat ze tevens hen rijk heeft gemaakt, die aan de kans van 't al of niet gelukken tijd en kracht en al hun geld waagden.
Pioniers der volksliteratuur, noemde ik hen daar. Maar William zelf wijst dien eeretitel af. Alleen daarop wil hij aanspraak maken, dat hij de reeds voor meer dan een eeuw ingevoerde goedkoope literatuur, ook tot een nuttige en aangename lectuur heeft trachten te maken. Wat vriend de Foe al in 1709 in de gevangenis begon, toen hij zijn Review uitgaf, en Addison en Steele deden door hun Tatler en Spectator, degelijken kost gevende voor een enkelen stuiver, die poging wilde hij op nieuw wagen, natuurlijk te rade gaande met de veranderde eischen der tijden. De spookhistories en weêrvoorspellingen van den meest belachelijken aard, welke nog op het Zuidelijk Vasteland voor een stuk kopergeld rondgevent worden, en het groot aantal exemplaren van een Mirror die in Engeland, ongeveer vijftig jaar geleden, gretig koopers vonden, ze bewezen voldingend dat het volk wel degelijk prijs stelde op lectuur, zoodra die door den lagen prijs binnen zijn bereik gebracht werd. Juist die begeerte om te lezen moest evenwel
| |
| |
gebruikt worden om algemeen kennis en beschaving en ontwikkeling te verspreiden. Het volk moest worden opgewekt tot eerbied voor al 't geen goed is en edel, en niet alleen de oogen maar vooral de harten geopend worden voor hoogere belangen en hoogere begeerten dan de materiële. Beschaving en poëzie tevens, ze moesten bij het volk tot eene ware behoefte worden aangekweekt.
Eigenlijk was de erkenning dier behoefte algemeen. Sedert Walter Scott het Britsche volk als tot lezen gedwongen en de algemeene sympathie zijne helden in een oogwenk tot de goede bekenden van een ieder in den lande gemaakt had; sedert Byron en Wordsworth en Southey en andere dichters geheel de natie hadden ingewijd in een nieuwe wereld, in een wereld van gedachten die weerklank vonden in aller harten en waardoor de te lang sluimerende fantasie weer ontwaakte, sedert dien tijd was het vonnis geveld over de gewone pers. De politieke schotschriften, waarin de personen verguisd werden door hen die over de zaken geen oordeel konden uitspreken, de verhalen en liederen onder het volk verspreid, die de aandacht alleen wisten te trekken door de zedelijk meest gewaagde voorstellingen, ze werden als kaf voor den wind weggeblazen door den beteren geest, die het Britsch publiek bezielde. Meer kennis was allereerst de eisch, kennis vooral voor den ambachtsman en voor allen die in de bedrijvige wereld werkzaam waren. Nam het aantal bekwame mannen toe in een vak, onverschillig in welk, dan werd de standaard daarvan verhoogd. En beter werk alleen kon beter loon verschaffen, 't welk zich in die andere en zoo gewenschte vormen van beter voeding en beter woning en beter kleeding uitte. Eerst wanneer aan die hoofdvoorwaarden des levens voldaan was, kon men de begeerte naar meer beschaving en ontwikkeling bij den arbeidsman verwachten en die ook bevredigen. De te Edinburg in 1821 opgerichte School of Arts, de eerste instelling van dat karakter, zou de krachtige hefboom van die beginselen zijn, even als de Mechanics Institution die docter Birkbeck in 1823 te Londen en te Glasgow opende. Uitmuntend hebben die scholen gewerkt, en de in 1825 tot stand gekomen Society for the diffusion of
Useful Knowledge, wekte het volk op tot waardeering van die gelegenheid om kennis op te doen. De laatste vereeniging noemde de Lords Auckland en Althorp en John Russell en Sir James MacIntosh en Hallam en Basil Hall en anderen, haar oprichters. Hoe- | |
| |
wel zij allen mannen waren die overkropt mochten heeten met bezigheden van allerlei aard, in parlement en pleitzaal en elders, toch aanvaardden zij hun taak niet alleen, maar vervulden die ook wel degelijk. Er zijn juweeltjes onder de volksgeschriften welke deze Society uitgaf. Ik wijs alleen maar op Lord Brougham's Results of Machinery, een klein boekske, dat in 1835 uitkwam en het volk toonde hoe dwaas 't deed om tegen de verbetering der werktuigen op te komen, omdat juist daardoor de betere arbeid ook beter loon zou opbrengen. Nog kan dat werkje tot model dienen.
't Duurde echter in Engeland nog lang eer de goedkoope literatuur voor het volk ook goed kon genoemd worden. Wel dankt men aan de beweging van die dagen het nog altijd zoo krachtige Athenaeum, wel wakkerde de politieke beweging van 1831, welke een aantal van de beste pennen des lands in het strijdperk bracht, den lust tot lezen aan, maar die degelijke volksliteratuur welke een ieder verlangde, ze bleef een onvervulde begeerte. Geen wonder evenwel. Hoe weinigen toch maar is 't gegeven om boeiend en onderhoudend en toch wetenschappelijk te schrijven. Ik bladerde daar juist Virchow's en von Holtzendorff's Sammlung gemeinverständlicher wissenschaftlicher Vorträge door, maar hoe vurig men ook een dergelijke reeks van uitstekende geschriften hier te lande begeeren zou, toch zal niemand dat woord gemeinverständlich anders dan met een glimlach lezen, onverschillig of hij op het Duitsche dan wel op een ander publiek het oog gevestigd heeft. De zeer ontwikkelde man alleen kan het genot hebben van zulk een arbeid. Maar de arbeider, - niet de handwerksman alleen, maar allen die meer in de werkplaats leven en zullen blijven leven dan op school en in studeervertrek, - zijn hoofd moet ontwikkeld en zijn hart veredeld en zijn gemoed verzacht worden door goede geschriften. Kort moet de schrijver zijn en toch duidelijk, aangenaam van vorm en toch waardig van toon. Moeielijke eischen: ook de ervaring hier te lande, bewijst dat nog dagelijks. Toch zou alleen hun vervulling de noodige verbetering aanbrengen. Langzamerhand vorderde men dan ook in Engeland. George Mudie gaf in Londen zijn Cornucopia uit, vier bladzijden druks voor anderhalve stuiver, en dat blad was inderdaad beter dan soortgelijke blaadjes nog geweest waren. Degelijk was het echter evenmin als
oorspronkelijk. Tot de meest bekende verhalen en tot de oudste anecdotes moest daarin soms de toevlucht geno- | |
| |
men worden, omdat de schrijvers, voor zulk een taak berekend, ontbraken. Zelfs een zoo vruchtbare en gemakkelijke penvoerder als Robert Chambers zag er geen kans in om, op vaste tijden, zulk een blad in 't licht te zenden. Want de inhoud moest het werk zijn der laatste dagen en de strekking, om het volk niet alleen kennis maar ook beschaving, ook fantaisie te geven. Toch beloofde hij zijn hulp aan William toen deze dat plan opperde en niets hooren wilde van moeielijkheden in de uitvoering. De bezwaren om schrijvers te vinden telde deze ligt, en elke vergelijking met de slechte volksbladen dier dagen noemde hij een argument aan de vrees, die slechtste aller raadgeefsters ontleend, zoodra 't bleek dat die het schrikbeeld waren waarom Robert voor zulk een voorstel terugdeinsde. Te meer moest diens aarzeling hem echter tot omzichtigheid aangespoord hebben, omdat Robert immers reeds in 1828 een krachtige hulp was geweest van de soortgelijke onderneming van Constable, die door zijn Miscellany de verliezen van 1825 weer hoopte goed te maken. Een bibliotheek van goede boeken zou hij goedkoop uitgeven en daarvoor de pennen van tal van schrijvers in beslag nemen. Intusschen waren Roberts bijdragen toen lijvige boekdeelen van geschiedkundigen aard geweest over Rebelliën, natuurlijk van Schotland alweer, en thans gold 't daarentegen véél goeds aangenaam en kort te zeggen.
4 Februari 1832 verscheen werkelijk het eerste nommer van Chambers Edinburgh Journal. 't Was een weekblad, dat anderhalve stuiver kostte. Het doel was, de algemeene begeerte naar kennis te bevredigen op eene wijze en tegen voorwaarden, welke geacht mochten worden de goedkeuring te zullen winnen van allen in den lande. Niet het belang van deze of gene kerkelijke of staatkundige partij zal worden behartigd, maar het belang van ieder inwoner van Groot-Brittanje en Ierland, 't welk immers 't best uitgedrukt wordt door de woorden: beschaving en ontwikkeling van geheel het volk. Juist die vrijmaking van al wat partij heet zal het kenmerk zijn van dit blad en, bij wèlslagen, er ook de kracht van uitmaken. Zoo ongeveer luidde het voorbericht. Warm en toch niet opgeschroefd. En het publiek gaf het beste bewijs van zijn ingenomenheid met het doel van den uitgever, door reeds van het derde nommer tachtig duizend exemplaren te koopen. 't Was dus wel de juiste snaar die door William was aangeroerd. Weldra was Chambers Journal dan ook een gevestigd
| |
| |
blad. Wel kwamen tal van goedkoope en soms even goede weekschriften al spoedig als paddestoelen uit den grond oprijzen, maar alleen de belangrijke verzameling van een liefhebber, die van elke nieuwe verschijning het eerste nommer opkocht, is daarvan nog overgebleven. Jammer voorzeker, want Knight's Penny Magazine en Leigh Hunt's London Journal verdienden een beter lot, dan het publiek hun beschoor.
Zoo was dan de handelsman allengs uitgever en schrijver zelfs geworden. Voor den met zooveel moeite en zorg opgerichten boekwinkel, bleef nu ook geen tijd meer beschikbaar. Al weer hooger zouden de broeders dus klimmen, even als na het opgeven van hun vroeger stalletje, en ruime localen, in 't midden der stad, werden weldra geopend voor de uitgeversfirma W. en R. Chambers. Met de verschijning toch van het veertiende nommer van het weekblad kwamen de broeders mondeling overeen gezamenlijk hun arbeid voort te zetten, waaraan eerst Roberts dood, in 1871, een einde maakt. Een en twintig jaar lang bleek elke andere overeenkomst dan die mondelinge, tusschen hen overbodig. Hoe sterk moest de firma zich gevoelen, waarvan de leden zoo nauw aan elkander sloten. Maar er was ook inderdaad behoefte aan krachtige samenwerking, want zonder tal bleken al spoedig de moeielijkheden te zijn om in een provinciestad zestig duizend nommers te drukken van een blad, 't welk geen enkel uur later dan op den bepaalden dag mocht worden uitgegeven. Die moeielijkheden werden echter alle overwonnen, omdat de eene broeder aanvulde wat de andere miste. Robert schreef of zorgde voor de hoofdartikelen, William had tot taak mededeelingen van praktisch belang voor ouden en jongen te verschaffen. Hij had daarbij vooral te letten op de veredeling van het hart, opdat niet kennis en kennis alleen alles zou overheerschen, maar ook de fantasie hare rechten behouden. Op hem rustte ook de zorg voor het beheer, maar eerst toen de stoomkracht hem te hulp kwam kon hij zich daarvan ook met genoegen kwijten.
Moeielijkheden van allerlei aard daagden op. Een heir van meestal ongeschikte medewerkers nam veel weg van den zoo onmisbaren tijd der uitgevers, en de partijmannen in kerk en staat roofden hun maar al te dikwijls meer opgewektheid dan zij missen konden, om altijd met een vriendelijk gelaat voor hunne lezers te verschijnen. Jaren lang hield die vervolging aan. Geen partij te kiezen in zaken van zoo overwegend be- | |
| |
lang als de politieke en kerkelijke toch waarlijk wel in een land als Schotland mogen genoemd worden, dát was immers het ongehoordste feit van lafheid en heulen met allen! 't Heette den een vleien, terwijl men heimelijk diens felsten tegenstander lokte. Maar 't baatte die verdwaasden niet, Chambers Journal bleef de letterkundige genius die de harten van allen trachtte te stemmen tot welwillendheid en wakkerheid, die de belangen van hoofd en hart wilde bevorderen, die matigheid en goede zeden aanbeval en die zelfs den weg tot winstgevenden arbeid soms trachtte aan te wijzen, zonder daarbij ooit den toon van meester aan te nemen of dien van vriend to verloochenen. Niemand ook zou dat karakter aan het blad ontnemen, niemand duizenden van lezers daarvan vervreemden ter wille van enkele tientallen van bekrompen partijgangers. En zoolang een Chambers zijn kind onder de vaderlijke hoede had, zou het gevrijwaard worden voor elken smet van geheim belang.
De stoot was gegeven en de mogelijkheid om goede en tevens onkostbare lectuur met voordeel aan het volk te geven, voldingend bewezen. Verder gingen nu de broeders, verder op den eens ingeslagen weg. Ook goed en deugdelijk onderricht had het volk noodig meer dan een blad als het hunne zou kunnen en ook willen verstrekken, want alleen de behoefte daarvan aan te toonen en de begeerte er voor to wekken, wilde hun Journal. Chambers Information for the People zou in 1833 in die beboefte voorzien en geen enkel veld van wetenschap en kennis daarin voorbijgegaan worden, zonder er althans enkele aren op to lezen. Alweer bewezen de twee millioen vellen druks welke het publiek daarvan kocht, zoowel als de nadruk in Amerika en de vertaling in 't Fransch, dat de uitgever de beboefte van zijn volk kende. Wie echter waagt zich aan een schatting der voordeelen welke de vele lezers daaraan te danken hadden, en wie schetst den invloed van de meerdere kennis daardoor verspreid, in tal van huisgezinnen! 't Bleek sedert lang dat de school weinig nut afwierp, omdat de leerboeken gebrekkig en onvolledig, op vele plaatsen ook verouderd waren. De serie van handleidingen voor de kennis van alle vakken waarin de jeugd moet onderwezen worden, verscheen in 1835 als Chambers Educational Course, en als men het debiet nagaat, dan schijnen de telkens bijgewerkte uitgaven steeds begeerlijker to worden voor moederland en kolo- | |
| |
niën. De twintig deelen van Chambers Miscellany of Useful and Entertaining Tracts zijn pas weer herdrukt en omgewerkt, om aan de steeds klimmende vraag to voldoen, maar als het hoofdmonument van hun goede en onkostbare volkslectuur wijzen zij u op Chambers Encyclopaedia, a Dictionary of Universal Knowledge for the people, in 1859 begonnen en in 1868 voltooid.
Dankbaar erkennen zij daarin wakker gesteund te zijn door een staf van medearbeiders wier keus te moeielijker viel, naarmate hun aantal altijd klimmen moest. Voor de vijftig duizend vellen papier welke dagelijks den letterdoop bij hen ontvangen, is dan ook het twaalftal persen wel degelijk noodig, en steeds wijder moet het dak gespannen worden waaronder al die schrijvers en drukkers en correctors en houtsnijders en binders en hoe die werklui alle heeten mogen vereenigd zijn, om de plannen te volvoeren van die rustelooze arbeiders aan de ontwikkeling van het volk.
Te midden van al die plannen, welke nauwelijks geopperd waren of ze naderden ook bunne voltooiing, en te midden van een beheer dat natuurlijk allerlei kolossale regelingen van fiancielen aard vereischte, behielden de beide broeders de inderdaad zeldzame kalmte om toch rustig met hun letterkundigen arbeid voort te gaan. Stapels van kopij wachtten daarenboven dag aan dag op hun oordeel, en onverklaarbaar moet 't ons voorkomen hoe zij aan al die eerste eischen van hun bedrijf konden voldoen. Dan namen bezoeken veel van hun tijd weg, bezoeken van en aan de mannen van wetenschap en kunst die of met hen zamenwerkten of begeerig waren persoonlijk bekend te worden met dat broederpaar, waarvan de namen in elk huis waar de Engelsche taal de eigene is, 't zij bij het oude 't zij bij het jonge geslacht, maar altijd gunstig, bekend zijn. Toen William in 1844 lang to Londen vertoefde, vereerde de hooge en geestige Sydney Smith hem met een bezoek en leidde hem in bij Samuel Rogers, een eer, die men niet gering schatte. De dichter uit de geldwereld was een man van hoofd en niet van hart. Alleen wat werkelijk groot was in den lande, genoot de onderscheiding bij hem aan to zitten. Niet de beminnelijkheid van den gastheer, maar de keur van 't geen om en op diens tafel prijkte maakte dan ook een plaats aan dien disch zoo begeerlijk. Is 't wonder dat de vele schetsen van die maaltijden soms maar vroolijk, zeer dikwijls echter hatelijk gekleurd zijn? Te Parijs wachtte William een
| |
| |
even aangename ontvangst. Daar waren Lamartine en Léon Faucher de mannen, wier gezellig verkeer er hem 't leven zoo aangenaam maakte. Zonderling, den vroegeren gunsteling van de gijzeling nu in die kringen te zien, meent ge. Maar nog veel sterker kwam dat contrast tusschen vroeger en later uit, toen William in 1865 tot Lord Provost verkozen werd van datzelfde Edinburg door welks straten hij eens zoo hopeloos gedoold had, terwijl Robert een der geachtste leden van de Royal Society aldaar was. Wien bevreemdt 't nog, dat Schotland een bijna heilig land werd voor de beiden die daar van arm en verlaten en onbekend geklommen waren tot mannen van rijkdom en aanzien niet alleen, maar ook van naam!
Robert was allengs geheel de man van het stille studeervertrek geworden. Geologische onderzoekingen alleen dreven hem dikwijls van huis, maar 't liefst was hij te midden der zijnen. Even als zijn broeder gelukkig gehuwd, had hij boven dezen het voorrecht ook vader te zijn. Acht dochters en drie zonen waren de olijfplanten die zijn disch versierden. In de veerkrachtige lucht van het zoo pittoreske St. Andrews had hij een huis gebouwd, dat aan de strenge eischen zelfs van smaak en gemak voldeed en toch vrij was van alle weelde. Daar was hij altijd te vinden in de ruime en heldere zaal die tot boekerij was ingericht en waaraan een allervriendelijkste werkkamer grensde, die het uitzicht aanbood op den Firth of Tay en op de vuurtorens van den wijden Oceaan. Moeielijk zou 't zijn zich een aangenamer woning te wenschen, dan waarin hij zich toen ook zoo gaarne terugtrok. Zijn werkader scheen daar 't gemakkelijkst te vloeien, althans zijn Cyclopaedia of English Literature, waarvoor alle Britsche schrijvers van den vroegsten tot den laatsten tijd bijdragen moesten leveren en welk werk nog steeds als handboek uitnemende diensten doet, zijn Select Writings, zijn Ancient Sea Margins, zijn Life and Works of Robert Burns, zijn Domestic Annals of Scotland en de wekelijksche bijdragen welke zijn Journal van hem ontving, ze liggen voor ons als de sprekende bewijzen van een ijver, die werkelijk verwonderlijk heeten mag. Maar 't bleek eindelijk toch ook, dat de boog te sterk door hem gespannen werd. Al mochten zijn groote werken meestal bestaan uit groepeeringen van de gedachten van anderen en 't hem daarbij niet ontbroken hebben aan de materiëele hulp van vele en bevoegde personen, toch bleef hij de spil waarom dat
| |
| |
alles draaide. Daarenboven deed zijn Journal voortdurend eischen aan zijn verbeelding en vernuft en scheppingsvermogen, want enkel oorspronkelijke stukken, degelijk van gehalte en levendig van voorstelling, werden daar geduld.
Toch bleef hij onvoldaan over zijn arbeid. Hij had al lang een grooter plan beraamd. Telkens en telkens weer had hij de treurige ervaring opgedaan, dat het volk al zeer weinig wist van 't geen in vroegere en latere jaren gebeurd was op elk ander gebied dan dat waarheen het eigene bedrijf onmiddellijk zijn aandacht vestigde, en die leemte wilde hij aanvullen. Zijn Book of Days moest daarvoor geschreven worden. Dat toch zou, bij wijze van dagwijzer, de geschiedenis bij het volk verlevendigeń, nu eens door allerlei historische en dan weer door letterkundige bijzonderheden. Biographiën en anecdotes van bekende personen zouden het voorgeslacht bij het nageslacht doen herleven, en het geheele werk zou dagelijks aan duizenden in den lande, als ongemerkt, een schat van kennis verstrekken van tal van zaken, waartoe anders hunne gedachten zelfs, nooit opklommen. Zonder de voortdurende raadpleging van de bronnen van het Britsch Museum was aan zulk een arbeid echter niet te denken, en weldra had een fraaie villa in St. Johns Wood, hem en de zijnen dan ook geherbergd. Dit zou het volledigste werk zijn wat hij nog geleverd had.
Maar dat volledigste zou ook Roberts laatste werk zijn. Londen gaf hem in den ruimsten overvloed alles wat hij voor zijn arbeid verlangen kon, maar juist die overdaad prikkelde hem nog meer. Hulp, waarop hij stellig meende te kunnén rekenen, ontviel hem, en onderwijl drong de pers. Juist toen vereerde de universiteit van St. Andrews hem met den doctorstitel, en van alle kanten ontving hij de uitnoodiging om persoonlijk de plechtigheid der uitreiking van die waardigheid bij te wonen. De hoogste wetenschap van het land toch zou hier den man van en voor het volk, een hulde toebrengen. Kon hij zulk een uitnoodiging weigeren, enkel op grond van veel arbeid? Dubbele inspanning zou den verloren tijd wel terugwinnen, zoo heette 't. Dat gelukte ook inderdaad, de laatste bladzijde van het boek werd eindelijk door hem geschreven, maar op diezelfde laatste bladzijde had een geheimzinnige hand ook met duidelijke letteren geschreven, dat daarmede tevens zijn letterkundige loopbaan geëindigd was. Elke blijvende inspanning was voortaan onmogelijk voor hem, en als een gebroken man verliet hij
| |
| |
Londen. ‘Dat werk is mijn doodslag,’ zoo luidden zijne eigene woorden. En toen hij korten tijd daarna zijne vrouw en dochter door den dood moest verliezen, scheen hij ook inderdaad die gebroken man te zijn. Dat was in 1863.
Toch herleefde hij weder, zoodra hij een maandenlange rust in het zoo begeerlijk verblijf te St. Andrews had genoten. De versterkende berglucht deed inderdaad wonderen. Weer werd de pen opgenomen en Smollett's Leven langzamerhand voleindigd, ja zelfs the Life and Preachings of Jesus Christ, from the Evangelists, even als een onderzoek naar de raadselen van het spiritisme begonnen. Maar de voltooiing bereikten die werken nooit. Ze zouden later een deel uitmaken van de bijna ongeloofelijk groote hoeveelheid van aanteekeningen en schetsen en vluchtig neergeschreven plannen en bijzonderheden van den meest verschillenden aard, welke, na zijn dood, in boekerij en werkkamer gevonden werden. Voor de vele bezoekers, welke na zijn terugkeer in Schotland weer naar hem toestroomden, scheen de oude gastheer herleefd te zijn, maar wanneer hij alleen was drukte de eenzaamheid hem zwaar. Verlaten gevoelde hij zich in dat ruime en eens zoo vroolijk bevolkte huis, vooral sedert de schrijftafel hem dikwijls ontzegd moest worden, of de arbeid, die niet meer vlotten wilde, hem doodelijk afmatte. Een tweede huwelijk, vier jaar na den dood zijner eerste vrouw gesloten, zou dat duldeloos gevoel van leegte, een leegte die inwendig en uitwendig zoo pijnlijk was, aanvullen, zoo meende hij. Maar drie jaar later was hij weder weduwnaar. Kalm en gelaten droeg hij dien slag. Hij gevoelde toen maar al te goed dat ook zijne dagen geteld waren. Bleek en vermagerd maar toch altijd helder van geest, waarde hij nog ongeveer een jaar lang onder de zijnen rond, totdat hij eindelijk in 't begin van 1871, het vermoeide hoofd dankbaar nederlegde. Niet de negen en zestig jaar die hij bereikte hadden hem gesloopt, maar de overmaat van arbeid.
Dubbel zwaar zou William door dit verlies gedrukt worden, want op den avond die voorafging aan de begrafenis van zijn trouwen medestander in een leven vol lief en leed, blies de jongste der broeders te Londen, den laatsten adem uit. Hij vertegenwoordigde de firma aldaar, en mocht daarvoor onmisbaar genoemd worden. De harde ervaring had hun dat bewezen. Jaren lang toch hadden de broeders hunne zaken te Londen toevertrouwd aan een man van kennis en van ijver, met wien zij persoonlijk bevriend waren en die algemeen vertrou- | |
| |
wen genoot. Gedurig kwam een van hen zelf in de hoofdstad om ook met eigen oogen hunne belangen na te gaan die over zulke groote sommen liepen, dat zij den agent in de een en twintig jaren die hij met hen in betrekking stond, ruim een half millioen gulden voor zijn commissieloon betaalden. Die man geraakte in geldelijke moeielijkheden. De oorzaken waren dezelfde, die men bijna altijd in den handel bij soortgelijke gevallen aantreft: de tering was niet in verhouding gebleven tot de nering. Ruime verdiensten hadden verlokt tot nog ruimer verteringen, en toen waren groote ondernemingen gewaagd om het evenwicht tusschen inkomen en uitgaaf te herstellen. Handige geldschieters verstrekten het daarvoor noodige kapitaal zóó lang, totdat zij voor het geleende en voor hunne aanzienlijke winsten daarop voldoende gedekt waren door deugdelijke onderpanden, en te laat eerst bemerkten de schuldeischers dat hunne vorderingen tot het peil van scheurpapier waren gedaald. Niet onvoorzien echter was voor Chambers dat verlies, maar toen zij het gevaar ontdekten was redding reeds niet meer mogelijk. Flink echter was toen hun besluit. Hoewel in zulke, nog niet algemeen bekende omstandigheden, de overbrenging van hun agentschap naar een ander huis
gelijk stond met een totaal prijsgeven van geheel hun hoogst aanzienlijke vordering, zoo draalden zij toch geen oogenblik met dien maatregel en droegen kalm het hoe ook gevoelig verlies. Gelukkig maar dat 't hun niet hinderlijk was in den geregelden gang hunner zaken. Daarvoor waren zij gewaarborgd door nooit af te wijken van de eens door hen gestelde regelen, evenmin ooit van crediet gebruik te maken, als langloopend papier te verzilveren en voor betalingen te gebruiken. Nooit dus begonnen zij een onderneming, waarvoor zij niet ten volle de middelen beschikbaar hadden: En door 't streng vasthouden aan die regelen konden zij zelfs groote handelsrampen, zoo als de nu ondervondene, afwachten en dragen, zonder bezorgdheid voor hun eigen lot.
In onze dagen van crediet, klinkt die regel vreemd in den mond van mannen als deze, die groote zaken deden en aanzienlijke winsten maakten. De nadeelen van het crediet meten zij breed uit en de voordeelen daarvan wijzen zij af! Elke zaak ter wereld toch kan misbruikt worden en oefent dan een nadeeligen invloed, hoe weldadig ook feitelijk haar karakter moge zijn. 't Is zoo, maar de Chambers hadden met het stellen dier regels nog een geheel ander doel, dan alleen de vrijwaring voor on- | |
| |
verhoedsche geldelijke moeielijkheden. Zij wilden steeds de vrije beschikking hebben over hun tijd, zoodra zij zich voor goed verzekerd hadden van vaste en aanzienlijke jaarlijksche winsten. Toen, maar ook toen eerst, - en voor hoe weinigen breekt dat gelukkig tijdstip ooit aan, - wilden zij de oude leer in toepassing brengen, dat de boog niet altijd gespannen kan blijven. Ook zij toch erkenden wel degelijk dat alleen dan de waarborg voor een steeds deugdelijk werk kan geleverd worden, wanneer de arbeider, onverschillig of hij hoog of laag geplaatst zij, tijdelijk en tijdig vooral, uitspanning geniet. In de natuur wisselt alles voortdurend af, zoo moet ook de mensch zijn afwisseling hebben, zijn verstrooiing genieten. Dat evenwel de genietingen die deze mannen begeerlijk noemden niet in ijdele vermaken zouden bestaan, is wel uit geheel hun leven op te maken. Niet wat de een toejuicht noemt ook de ander begeerlijk, en de keus der uitspanningen vooral hangt af van ieders karakter. Reizen naar vreemde landen, niet uit bloote nieuwsgierigheid maar om die met een bepaald doel te bezoeken, persoonlijk hen te leeren kennen wier namen sedert lang een aangenamen klank in hunne ooren hadden, zelf de instellingen te zien wier eigenaardigheden door zoo velen geroemd werden, daarin was
hun genoegen gelegen. En hoe zouden zij nu die herhaalde en zelfs langdurige tochten naar Amerika en door geheel Noordelijk en Zuidelijk Europa hebben kunnen ondernemen zonder de volle zekerheid, dat niet alleen geene enkele geldelijke verplichting op hen rustte waarvoor de middelen niet beschikbaar waren, maar dat ook gedurende hun afwezigheid geregeld die winsten binnenkwamen, zonder welker genot niemand op den duur zijne zaken met lust en ijver - en dus goed, - drijven kan.
Juister gezien dan toen zij een oordeel uitspraken over het crediet, zoo meent alligt menigeen. Maar gevaarlijke leer tevens, haast ik mij er bij te voegen. Immers groot zal stellig het aantal zijn van hen, die zich dadelijk bereid verklaren om zoowel het nut der verstrooiingen op de proef te stellen als de noodige maatregelen te nemen dat geenerlei geldelijke eisch hen daarin store, - de zorg voor dàt geregeld vloeien der winsten echter zullen de meesten eenvoudig overlaten aan vrouw Fortuin, zooals het toeval bij hen heet.
Zeventig boekdeelen maken de letterkundige nalatenschap uit van Robert Chambers, ongerekend de tallooze bijdragen waar- | |
| |
mede hij zijn Journal verrijkte. In al die geschriften heeft hij voldingend bewijzen geleverd van een kennis en een ijver, die geheel gewijd waren aan de ontwikkeling zijner landgenooten. Door dien arbeid is hij groot geworden, maar van dien arbeid is hij ook het offer geweest. Op William's schouderen daarentegen rustte het beheer der zaak, en alleen onverstand kan die taak een ligte noemen. Niet velen zelfs zullen 't mogelijk achten om, na de inspanning die de regeling eener reeds financieel zoo uitgebreide zaak kost, nog tijd en lust over te houden voor wetenschappelijke studiën. En toch heeft ook William wel degelijk mijlpalen gezet die nog jaren lang den letterkundigen weg zullen aanwijzen, dien hij heeft bewandeld. Ik wil niet eens spreken van de inderdaad belangrijke mededeelingen welke de beide broeders altijd in hun weekblad gaven van elke reis die zij ondernamen, en waaruit zoo duidelijk het besef sprak dat niet bekendheid met den reiziger van belang was voor den lezer, maar enkel en alleen de kennis van het eigenaardige van het vreemde land dat hij bezocht had. Maar William's geschriften over Italië en over zijne geboorteplaats, verdienen evenzeer een afzonderlijke vermelding. Datzelfde mag gezegd werden van zijne Geschiedenis der Fransche Omwenteling. Vooral getuigt de blijvende bijval waarin zijn Youth's Companion and Counsellor en zijne Social Science Tracts zich mogen verheugen, dat hij de behoeften van zijn volk kende en de gaaf bezat om er aan te voldoen.
't Is nu reeds een en veertig jaar lang dat Chambers Journal geregeld elke week verschijnt, en nog is er eer aanleiding om aan de vermeerdering dan aan de vermindering der sympathie van het lezend publiek daarvoor te gelooven. Wel hanteert de eens zoo vaardige hand der oprichters de pen er niet meer voor, maar 't is geheel in hun geest dat de opvolgers den arbeid voortzetten. Welke de geldelijke uitkomsten der onderneming geweest zijn voor de eigenaars van het blad weet een ieder bij hen te lande, al zal niemand die winsten onder een bepaald cijfer van ponden en schellingen trachten te brengen. Maar evenzeer weet een ieder de voordeelen aan te wijzen welke het Britsche volk genoten heeft door den stoot dien de Chambers gaven aan de herleving van goede volkslectuur, en het bewijs daarvoor is gemakkelijker te leveren. - Eer dit weekblad verscheen, trok niemand zich de taak aan om het volk geregeld en onkostbaar van een lectuur te voorzien, die hoofd en
| |
| |
hart beide opvoedde. Alleen de partijman, onverschillig op welk gebied, verkocht zijn anoniem geschrijf voor enkele stuivers, zoodra zijn belang dat eischte; maar nauwelijks had hij zijn doel bereikt of hij haastte zich ook om onmiddellijk weer in zijn schuilhoek weg te duiken. Natuurlijk dreven de weerprofeten op dit terrein hun gewoon bedrog, en voorspellingen van den meest belachelijken aard, werden u tot in de verste toekomst gedaan. Werd er een moord gepleegd of een andere gruwelijke misdaad, dadelijk stond de teekenaar met de pen gereed om op ruwe en ongelikte wijze de ijselijkheden van het gebeurde nog wat zwaarder te tinten. En konden geheime schandalen uit aanzienlijke kringen opgevangen worden, dan was het fortuin van den volksschrijver of volksdichter van die dagen, voor langen tijd verzekerd. Dat waren dus alle schrijvers die uitsluitend met hun eigen belang te rade gingen, wanneer en op welke wijze zij voor het publiek zouden optreden. Onedele hartstochten mochten zij daardoor wekken, de begeerte naar lectuur werd er niet wakker door. Het volk bleef altijd te vergeefs wachten op den klank van die stem naar welke het zoo gaarne luisteren wil, mits het verzekerd zij die op gezette tijden te kunnen hooren, zoodat het hoofd en hart als open kan zetten om dat geluid op te vangen. Die stem moet tot hem spreken van belangen waarin hij deelt, ze moet zaken voor hem verklaren welke hij wel kent maar niet begrijpt, gedachten in hem verduidelijken welke tot nog toe alleen als een schaduwbeeld voor hem heenzweven, aandoeningen bij hem wekken die hem in den beginne allicht vreemd voorkomen maar waarin hij zich weldra behagelijk begint te gevoelen, omdat die overbrenging in een hooger en heiliger stemming hem weldadig aandoet. Spreek zoo tot het volk, en ge
zult onmiddellijk de ervaring opdoen dat de begeerte naar zulk een toespraak wel degelijk in de harten der massa sluimert. Ongelukkig bewijst echter de toestand ook onzer volksletterkunde, dat 't maar aan zeer enkelen gegund is om in die behoefte te voorzien. Telkens weer worden nieuwe pogingen daartoe aangewend, maar ook telkens weer mislukken ze. De een kiest partij in kerk of in staat, wat Chambers zoo gevaarlijk noemde, en zijn doodvonnis is al spoedig geveld. De ander weet niets af van hen voor wie hij optreedt, en van daag als tot professoren en morgen als tot halve idioten sprekende, nu veel te hoog en dan veel te laag, mist hij beide dagen dien eenvoudigen arbeider, wiens oor hij meent te tref- | |
| |
fen. Een derde weer is enkel op de hoogte van de theorie van zijn onderwerp, en blijft daardoor natuurlijk geheel on - verstaanbaar voor den nuchteren man van de praktijk alleen, dien hij dat verklaren zal. Maar welke ook de reden zij waarom de meeste volksschrijvers falen, dit staat vast, de ervaring immers leert 't ons, dat de gebroeders Chambers uitnemend de gaaf verstonden om op dit gebied te volbrengen wat zij zich voorstellen. Zij wisten den rechten toon voor hun gehoor te treffen, de stem die uit hun blad sprak bereikte ook inderdaad het oor en het hart van hen, tot wie zij het woord wilden richten. In tal van woningen, waar vroeger nooit een enkele bladzijde druks over den drempel kwam was hun Journal weldra een welkome gast, om wiens geregeld bezoek op den zondagmorgen, velen die feestdag zelfs te liever werd. De lust tot lezen was alzoo gewekt, het middel was gevonden om er aan te voldoen, en van toen aan verspreidde de machtig aangroeiende volksliteratuur over Engeland weldaden, die niemand ligt telle. Immers een der ministers van de Kroon erkende
in 1863 openlijk als zijne waarachtige overtuiging, dat de uitnemende houding der Britsche katoenarbeiders gedurende de hachelijke dagen van crisis vooral te danken was aan den weldadigen invloed der volkspers. Gewichtig getuigenis voorzeker en verblijdend tevens, maar opmerkelijk vooral in dien mond, omdat 't moeielijk zou zijn een enkel land ter wereld op te noemen welks regeering de volkspers niet heeft belemmerd en onderdrukt door nauwelijks te dulden fiscale bepalingen van zegelen van postwet en dat zonder ooit, uit eigen beweging, een enkelen maatregel te haren voordeele te nemen. Waar hinderlijke bepalingen opgeheven en door mildere vervangen zijn, daar heeft de volksdwang ze verdreven, niet de regeering, die eenvoudig daarvoor boog. Voor beide beweringen levert Nederland helaas, ook het bewijs. Chambers gaat echter nog veel verder als hij zegt: ‘De volkspers heeft niets te danken aan den staat, bijna niets aan de mannen van wetenschap en rijkdom. Aan de kracht der omstandigheden, niet aan gunst of voorkeur, dankt zij haar opkomst. Ze is geboren uit het volk, en van het volk alleen heeft zij ontvangen steun en aanmoediging.’
Verblijdend mag het feit genoemd worden, dat van den beginne aan het zoo aanzienlijk getal van zestig duizend exemplaren van Chambers Journal verkocht werd, want bij hoe talloos vele
| |
| |
lezers werd daardoor de begeerte gewekt naar verder onderzoek. En dat was het groote doel hetwelk de broeders wilden bereiken. Aan dien lust tot verder onderzoek kwamen zij voortdurend te gemoet door een tal van handleidingen voor de meest verschillende wetenschappen uit te geven, welke hierboven reeds met een enkel woord genoemd zijn; en voor de volksschool, lieten zij een bijna volledig stel van leerboeken voor alle vakken bewerken. Mocht zulk een onderneming van een onberekenbaar weldadigen invloed geacht worden voor geheel het volk, omdat ze de ontwikkeling van den volwassene zoowel als van het kind bevorderde, financieel moest ze evenzeer onberekenbaar voordeelig zijn voor den oprichter indien deze maar de noodige zorg droeg dat de bekwaamsten in den lande elk dier geschriften, groot of klein, steeds door aanvulling der nieuwe uitgaven op de hoogte hield van den voortgang der wetenschap. De naam van Chambers moest voor elk boek een waarborg blijven voor het deugdelijke van den inhoud. En als 't waarheid is wat men beweert, dat die zorg inderdaad niet verflauwt, dan verdienen de ontdekkers en eigenaars van zulk een goudader met volle recht den naam van moderne Alchymisten!
Arme jongens, eerzame boekverkoopers, moderne alchymisten, welk een zonderling drietal namen voor dit broederpaar is mij al schrijvende uit de pen gevloeid. Maar oordeelt zelf of ze onjuist waren, toen ik ze ter plaatse gebruikte? Vooral echter vraag ik of 't ten onrechte was toen ik begon met de bewering, dat die knapen hun ontwikkeling te danken hadden aan de vroegtijdige bevrediging van hun lust tot lezen, en dat de invloed van het jong gelezene gedurende hun geheele leven zichtbaar is gebleven. Hun jeugd zou doodend voor alle energie zijn geweest, wanneer de vruchten der verbeelding van anderen hen niet gedurig hadden verkwikt en opgevroolijkt. Maar nooit ook zou hun vertrouwen op betere tijden in de naaste toekomst zoo onwrikbaar zijn gebleven, indien zij in hunne boeken niet telkens en telkens weer van die mannen ontmoet hadden wier aanvankelijk arm leven in aanzien eindigde, omdat zij het ééns gestelde doel altijd in 't oog hielden.
Vroeg ook was hun fantasie ontwaakt en gevormd. De oude balladen en legenden die zij aan den haard der arme weduwe met open ooren opgevangen hadden, waren diep in hun gemoed gegrift. Ze hadden de begeerte bij hen opgewekt, om de hel- | |
| |
den te kennen die in de naburige bergen en kasteelen gestreden en gehuisd hadden, en hun land werd er hun te liever om, hoe verder zij in dat poëtisch verleden doordrongen. Toen moesten de oude volkszangen worden verzameld en verklaard en de kern der legenden getoetst aan de geschiedenis. Zoo wonnen zij al spelende en fantaseerende een bekendheid met juist die overleveringen en eigenaardigheden van Schotland, welke aan de meerderheid hunner landgenooten vreemd maar zoo aangenaam tevens waren toen die hun in een behagelijk kleed voorgedragen werden, dat de jeugdige sprokkelaars nog meer toejuiching inoogstten dan menig geleerde voor een diepzinnig werk geniet. Langzamerhand rijpte dat aanvankelijke oplezen van enkele aren op het gebied der overlevering tot studie, maar toch vooral tot de studie van datgene wat hun door de herinneringen der jeugd zoo lief was. En die warme echt nationale toon, vond weerklank in het land. Eenzijdig moge die ontwikkeling geweest en ook gebleven zijn, aan die eenzijdigheid echter hadden zij 't te danken eensklaps uit het duister in het licht over te gaan. Niet zoo velen zouden hen hebben toegejuicht, ware 't niet de poëzie van het verleden geweest welke zij hadden opgedolven. En stellig zou hun woord aan het volk, nooit zoo diep in het hart van dat volk gedrongen zijn en daar zooveel sympathie voor hen gewekt hebben, wanneer hun fantasie dat niet met leven en gloed bezield had.
Maar liever laat ik het beeld der beide broeders verder voor ons staan, zoo als de hand van den eenen broeder dat van den anderen geschetst heeft. Zij toch waren in leven en denken zóó met elkander vereenzelvigd geworden, dat toen de gelijkenis van den overledene gereed was, 't den teekenaar niet eens verbaasde ook zich zelf, daarnaast, in die lijst te zien staan. Hoe ook te scheiden, wat altijd één was geweest!
Goldne Phantasie, had ik hier wel tot titel willen kiezen. En dat voor de levensschets van twee arbeiders, hoor ik vragen, zij 't dan ook dat zij wakker waren zoo als maar weinigen? Alsof niet juist door de fantasie hun werken gewekt en bezield en gevoed, ja alleen mogelijk geweest ware! Mocht hun voorbeeld in onze dagen maar meer en meer de overtuiging veld doen winnen dat de fantasie onmisbaar is in 't leven, omdat ze de onuitputtelijke bron is waaruit wij moed en kracht kunnen putten, zoodra teleurstelling en tegenspoed dreigen alle energie bij ons te dooven. Maar dan ook moet in het
| |
| |
kinderlijk hart de kiem van die fantasie ontwikkeld worden, opdat ze den jongeling vervulle met edele gedachten en den man verheffe boven de moeiten des levens. Klaibers woorden kies ik gaarne tot slot: ‘Arm ist der Mann, wie reich er auch sein mag, dem niemals ein höherer Gedanke durch die Seele zieht, dem niemals ein Hauch der Begeisterung mit vollerem Pulschlag die Adern schwellt. Er steht, nach einem trefflichem Bilde, so tief unter dem Phantasie begabten, wie unter dem leicht beschwingten Vogel, der im frohen Flug seine Nahrung sucht, die elende Muschel steht, die, an ihren Felsen gekittet, abwarten muss, was der Zufall ihr zuführt.’
P.N. Muller. |
|