| |
| |
| |
Een van de congressen en tentoonstellingen in 1872.
Voor mij op de tafel ligt de ‘Emile’ en door het geopende venster heb ik het uitzicht op het eilandje, dat den naam ontving naar hem, wiens bronzen beeld daarop prijkt, den wijsgeer der 18de eeuw, wiens herinnering ge hier overal vereeuwigd vindt.
Genève is geen alledaagsche stad. Men herkent er het type van het Fransche volksleven, veredeld door het degelijke Zwitsersche karakter, waarvan dat leven is doortrokken. Ge vindt die gelukkige vereeniging op voortreffelijke wijze weergegeven in het verheven gedenkteeken, dat de aansluiting van Genève en Zwitserland voorstelt en een sieraad uitmaakt van de wandelplaatsen van deze merkwaardige stad.
Al sprak dezer dagen een alhier verschijnend blad, een zeer liberaal blad, van ‘ce centre d'agitation et de vie, cette fourmilière, ce petit théâtre de toutes les passions, que l'on nomme Genève,’ het is er niet minder waar om, dat deze cosmopolitische stad, die aan zooveel lotwisselingen heeft blootgestaan en niet ten onrechte het devies: ‘post tenebras lux’ in haar wapen voert - die aan zooveel groote mannen het levenslicht deed aanschouwen, - ook steeds is geweest de kweekplaats van verheven gedachten, van grootsche opvattingen, van edele bedoelingen.
In dezelfde stad, waar gij de woning aantreft, die het opschrift draagt: ‘ici est né J.J. Rousseau, le 28 Juin 1712,’ wordt u het huis aangewezen, waar de hervormer der 16de eeuw, de strenge Calvijn, het toonbeeld van mannelijke ernst en wils- | |
| |
kracht, helaas ook van kerkelijke onverdraagzaamheid! zijn werkzaam leven eindigde, en treffen u de woorden, die gij op de binnenplaats in het front van het gebouw kunt lezen: ‘Deus est propugnaculum meum.’
Is het alweder niet Genève, dat, gezwegen van zooveel andere zaken, aan de Zwitsersche vlag, die ge hier en daar ziet wapperen, en op het roode veld een wit kruis vertoont, die andere vlag der geheele menschheid heeft verbonden, waarvoor het ruwe oorlogsgeweld ontzag gevoelt en die in het roode kruis het symbool vindt van de leniging der ellende, door de nog steeds zoo onvolmaakte inrichting der maatschappij te weeg gebracht?
Het karakter openbaart zich in kleinigheden: of is het onderscheid niet kenmerkend tusschen de arenden, die, aan het wapen van Genève ontleend, aldaar worden onderhouden, en de beeren van Bern, die, tot groote verbazing van de kinderen, welke men dit schouwspel laat bewonderen, op hunnen boomstam op en neer klauteren?
Op hetzelfde oogenblik nu, dat in dit middelpunt van beweging de arbitrale uitspraak ter vereffening van het geschil tusschen de Britsche regeering en de machtige republiek van Noord-Amerika wordt voorbereid, is hier een congres van den meest vredelievenden aard gehouden, en eene tentoonstelling geopend, die zich beweegt op een maatschappelijk gebied, waarbij in even groote mate alle natiën der aarde belang hebben.
Aan dat schoolcongres en die onderwijstentoonstelling was in ons vaderland weinig bekendheid gegeven. Slechts toevallig werd ik de wetenschap deelachtig, dat van 27 Juli tot 5 Augustus te Genève die tentoonstelling zoude plaats hebben, en dat gedurende twee of drie van die dagen (welke was mij onbekend) een paedagogisch congres was voorgenomen.
Kort vóor mijn vertrek hoorde ik nog, dat het Nederlandsche Onderwijzersgenootschap, welks algemeene vergadering, dit jaar te Dordrecht gehouden, ik tot mijn leedwezen niet heb kunnen bijwonen, van een en ander officieel in kennis was gesteld en eene uitnoodiging had ontvangen. De tijd echter was te kort en het oogenblik te na op handen, om toen nog algemeen de aandacht op die mededeelingen te vestigen, en het Genootschap heeft zich dan ook moeten bepalen tot een brief met warme betuigingen van deelneming, - een brief, die, bij de voorlezing er van, in de vergadering een zeer aangenamen
| |
| |
indruk maakte, en aan den Voorzitter eenige hartelijke woorden van ingenomenheid en dank ontlokte.
Het zij mij vergund, in dit tijdschrift de aanteekeningen, die ik gedurende de vorige dagen heb verzameld, eenigermate geordend over te brengen. Ik hoop dit te doen van een niet al te beperkt standpunt, zoodat ik mij vleie, dat ook hij, die zich niet dagelijks met schoolzaken afgeeft, deze regelen, zij het ook ter loops, even zal willen inzien. Overigens wijte men gedeeltelijk, wat ten opzichte van vorm en inkleeding moge ontbreken, aan de eigenaardige inrichting van het hôtelleven, dat voor degelijken arbeid minder geschikt is.
Wat men bij het bezoek van de tentoonstelling miste, was het bezit van een stelselmatigen catalogus. Evenwel waren verscheidene personen bezig, afdeelingsgewijze de tentoongestelde voorwerpen behoorlijk te inventariseeren. Men was voorts steeds bereid, zoo dikwijls ik de tentoonstelling bezocht, mij de inlichtingen te verstrekken, die ik verlangde.
Evenwel was ik genoodzaakt, zoo wat een catalogus op eigen hand te vervaardigen, waaraan ik het voornaamste ontleen. Ik moet nog opmerken, dat het hier niet gold eene tentoonstelling van zuiver lager onderwijs. Sommige voorwerpen hadden bepaaldelijk betrekking op 't geen tot het middelbaar onderwijs (l'instruction secondaire) zou moeten worden gebracht. Trouwens, het komt mij voor, dat eene scherpe afscheiding hier niet is te maken. Hoeveel voorwerpen toch zullen, uit den aard der zaak, evenzeer bij het middelbaar als bij het lager onderwijs, al is hier de grens nauwkeurig en juist te trekken, met goed gevolg kunnen en moeten worden gebruikt.
Eene tweede opmerking is deze. Ook aan het professioneel onderwijs was eene niet onaanzienlijke plaats ingeruimd. Met de inrichting van het onderwijs in het canton Genève hangt dit, naar mij is voorgekomen, ten nauwste samen.
Als bij intuïtie, sloeg ik terstond bij het binnentreden links af en bevond mij toen te midden van de afdeeling zangonderwijs, 'tgeen mij, beminnaar en min of meer beoefenaar der toonkunst, niet onwelkom was. Dat die afdeeling goed vertegenwoordigd was, behoeft, wanneer men zich in een stad als Genève bevindt, geen bevreemding te wekken. Kaarten en tabellen waren daar aanwezig, waardoor op de meest aanschouwelijke wijze het notenschrift kan worden bestudeerd en medegedeeld. Het komt mij voor, dat dergelijke hangkaarten goede
| |
| |
diensten ook in de normaalscholen tot opleiding van onderwijzers zouden kunnen bewijzen. Zij zijn grootendeels ingericht overeenkomstig de methode Danel, eene methode, die, hoewel m.i. wat omslachtig, ten onzent toch meer bekend diende te zijn. Onze Belgische naburen schijnen er veel gebruik van te maken.
Voorts was er eene menigte muzieknoten op kleine stukjes karton te bezichtigen, die gemaakt zijn met het doel om naast elkander gelegd te worden en den leerling de gelegenheid te verschaffen, al zoekende en nadenkende de een of ander bekende melodie weer te geven.
Het eerste lokaal verder doorwandelende, komen wij bij de teekenvoorbeelden, en vervolgens aan de afdeeling calligraphie. Letterlijk verdwaalde men hier in voorbeelden en modellen van allerlei aard, op papier en in gips, de laatste voornamelijk geleverd door de handels- en nijverheidsschool te Genève. Bij elke verzameling viel eene opklimming waar te nemen, die eene goede getuigenis gaf van de zorg, aan de rangschikking van de voorwerpen besteed. Opmerkelijk was nog de klassificatie van de verschillende soorten der schoonschriften. Nauwkeurig was er op gelet, dat men er voorbeelden aantrof zoowel van de Engelsche langwerpige schrijfletter als van de ronde letter, die in Frankrijk en Zwitserland meer in gebruik is.
Mijn weg vervolgende, vond ik de vormleer en de rekenkunde mede zeer goed vertegenwoordigd. Wat de eerste betreft, verscheidene inzenders hadden zich beijverd hier iets goeds te leveren. In 't algemeen waren autoriteiten, commissiën voor bijzondere scholen - de vacantie maakte zulks gemakkelijk - en ook leveranciers, uit een zeer verklaarbaar streven om aan de door hen vervaardigde of bij hen te verkrijgen voorwerpen meerdere bekendheid te geven, niet in gebreke gebleven de tentoonstelling door hunne inzendingen op te luisteren. Het Departement van Openbaar Onderwijs alhier had o.a. een tiental van de meest gebruikelijke figuren voor de vormleer, - indien ik mij niet bedrieg waren ze van papier mâché vervaardigd - ten toon gespreid,
Naast de vormleer trof men de Froebel-methode aan. Kleinigheden, door kinderen uitgedacht en bewerkt, hulpmiddelen bij het onderwijs in die richting, boeken over die methode en werken over den zoogenaamden ‘jardin des enfants,’ waarop men zich meer en meer hier toelegt, ontbraken natuurlijk niet.
| |
| |
Met betrekking tot de rekenkunde in uitgebreiden zin, troffen mij het meest zeer doelmatige telramen, een ‘tableau démonstratif de la théorie des fractions’ van Maillard, en een schat van boekjes voor het rekenen uit het hoofd. Later ontdekte ik in het tweede lokaal nog een soort van tel-machine, ‘compteur pour degrés inferieurs’ van Chatillon, een toestel, van bakjes voorzien, waarin grootere en kleinere balletjes aanwezig waren. Niet onaardig had men voorts, onder de rubriek rekenkunde, bij de handleidingen voor het boekhouden eenige welingerichte huisboekjes, ‘carnets comptables des familles’ gevoegd, met gedrukte hoofden en kolommen op elke bladzijde. De afdeeling: Geschiedenis en Aardrijkskunde, bestond hoofdzakelijk uit handleidingen, boekwerken, kaarten, atlassen, globes, enz. Aan den zolder bevestigd, zag men een paar groote wereldbollen hangen, die met zorg uitgewerkt waren op doek, dat om verscheidene hoepels was gespannen. Deze globe Lecoz verdient eene bijzondere vermelding. Ook waren uit Neuchâtel een paar orographische kaarten op hout ‘en relief’ ingezonden, die met groote nauwkeurigheid het betrekkelijk verschil in hoogte deden aanschouwen. Wat zoowel bij deze rubriek als bij een paar anderen opmerkelijk was, waren de handleidingen in manuscript, die als 't ware een dictaat van een volledigen cursus in 't een of ander vak opleverden, en waarschijnlijk door de vervaardigers welwillend ter kennisneming waren afgestaan. Eene verzameling geschiedkundige kaarten van Zwitserland voltooide deze afdeeling, waarop de afdeeling Lezen en Spellen volgde.
Zoo ergens, had ik hier een leiddraad gewenscht. Thans is het mij niet gemakkelijk, van die, hoezeer belangrijke, collectie een eenigszins geleidelijk overzicht te geven. Naast de platen en kaarten, die, voor de Fransche taal zeker zeer verdienstelijk, hier en daar voor onze scholen natuurlijk eenige wijzigingen zouden dienen te ondergaan, schaarden zich de spel- en leesboekjes. Hier zijn wij dus geheel op het gebied van 't lager onderwijs. Behalve aan de fransche boekjes van dien aard, die natuurlijk de meeste ruimte besloegen, was ook eene bescheidene plaats ingeruimd voor de - ik schrijf te Genève - vreemde talen. Nederland was hier echter schraal vertegenwoordigd. Ik vond slechts eenige werkjes van oudere en jongere dagteekening van Aarssen, Neuman, de Kruyff, Schmal, Jansen en eenige anderen; voorts een paar exemplaren van de bekende absentie
| |
| |
lijsten van Roelants. Twee werkjes van den heer J.F. Jansen, die ik bij mij had, heb ik aan de directie der tentoonstelling ter nederlegging aangeboden. Op deze hoogte bevond zich nog een jaargang van het te Gent geredigeerde halfmaandelijksche tijdschrift de Vereeniging.
Uit deze mij welbekende streken werd ik daarop verplaatst bij eene groote hoeveelheid paedagogische handleidingen en geschriften, waarvan ik niet anders dan zeer oppervlakkig kennis heb kunnen nemen.
Zoo was ik weer tot mijn uitgangspunt genaderd en kon ik bij den hoofdingang nog even eene fraaie verzameling bewonderen, die, van architectonischen aard, eener ambachtsschool uitnemend te stade zoude komen.
Het middelvak van dit zelfde lokaal was voornamelijk aan de natuurlijke historie, bepaaldelijk de plantkunde, gewijd. Ook kwamen hier de mineralogie en zelfs de chemie, de laatste in den vorm van handboeken, zich even vertoonen. Een rijke collectie van zaden, gedroogde bladen, steenen. cristallen, enz., was hier aanwezig, zeker om de tentoonstelling zooveel mogelijk op volledigheid aanspraak te kunnen doen maken.
Ik haast mij tot het tweede vertrek over te gaan. Daarvan was de eene zijde geheel ingenomen door verschillende exemplaren van schoolbanken, in allerlei gedaanten en vormen, van onderscheiden inrichting en constructie; zelfs banken voor de bewaarschool. Grootendeels waren zij door het Departement van Openbaar Onderwijs ingezonden. In deze herkende men zeer stellig, hoewel niet geheel volledig toegepast, het Duitsche model. Nog kon men daar aanschouwen een gemakkelijk te verplaatsen chassinet, dat den gewonen ezel met het bord kan vervangen, benevens eene zeer soliede handbrug en een orthopedische ladder.
Aan de overzijde was voor een groot deel de ruimte ingenomen door physische instrumenten. De inzender zelf was dagelijks gedurende een uur aanwezig, om inlichtingen te verstrekken en zijne voorwerpen nader te doen bezichtigen. Ook in dit kleinere lokaal waren aardrijkskundige kaarten en natuurkundige platen ten toon gesteld, en tevens eene menigte boekwerken, atlassen en globes voorhanden. In een hoek had men eene verzameling van pennen, potlooden, inkt, papier, gomelastiek, enz., enz., bijeengebracht, die een ware uitstalling vormde en geheel het aanzien van een winkel had. Dit gedeelte
| |
| |
vond ik dan ook het minst op zijne plaats. Het scheen meer eene aanvulling. Dit laatste was overigens niet noodig. Immers, op eene enkele uitzondering na - aan de gymnastiek, toch, als leervak, was, vreemd genoeg, weinig aandacht geschonken - leverde het geheel een vrij volledig overzicht van de schoolwereld op, 't welk voltooid werd door de op een paar plaatsen neergelegde plattegronden en plannen voor eene doelmatige inrichting der schoolgebouwen.
Ik hoop, dat ik aan mijn voornemen getrouw ben gebleven, en mijn' welwillenden lezer niet heb afgeschrikt mij op mijne vluchtige wandeling te volgen. Van verdere beoordeelingen wensch ik mij te onthouden. Enkele beschouwingen mogen mij daarentegen, na de mededeeling der feiten, vergund zijn ten aanzien van het Congres, ter zelfder gelegenheid, den 29sten, 30sten en 31sten Juli gehouden.
Het was mij niet mogelijk, eerder dan 30 Juli, 's avonds, te Genève te zijn. Daartoe had ik eene driedaagsche reis, zuchtende onder eene tropische hitte, afgelegd. Ik meldde mij terstond aan bij den Voorzitter van het Congres, den Staatsraad de Cambessedès, hoofd van het Departement van Binnenlandsche Zaken, aan wien ik de verklaring van onzen Minister overlegde, waarbij ik in mijne hoedanigheid van inspecteur de l'enseignement primaire du 4e canton de la Frise - ik zou op 't oogenblik geen betere vertaling van ‘districts-schoolopziener’ weten - werd erkend.
Laat ik, alvorens verder te gaan, hier nog mededeelen, dat het Congres uitging van de ‘Société des instituteurs de la Suisse romande’; dat niet alleen Duitsch-Zwitserland, maar ook verscheidene andere natiën, als Frankrijk, België, Italië, Rusland en Griekenland daar vertegenwoordigd waren, en dat de belangstelling, die de regeering in deze aangelegenheid betoonde, zeer zeker krachtig heeft medegewerkt om aan de werkzaamheden een goeden afloop te verzekeren. Nog zij hier opgemerkt, dat de orde bij de discussiën steeds uitmuntend bewaard bleef. Zij liet, dank zij den bewonderenswaardigen tact van den onvermoeiden Voorzitter, niets te wenschen over. Ik heb niet anders dan hoogst geregelde gedachtenwisselingen bijgewoond en dat in eene vergadering, waar honderden vereenigd waren. En tevens was het er ongedwongen en recht prettig. Er heerschte veel belangstelling, niet het minst van de zijde van het damespubliek, dat in aanzien lijken getale ter vergadering was op- | |
| |
gekomen, en vooral - wat wonder - den Italiaanschen afgevaardigde de Castro, wanneer deze zijne boeiende improvisatiën voordroeg, levendig toejuichte. Ofschoon men dien afgevaardigde, die zich steeds van de zoetvloeiende taal van Dante bediende, ook zonder die taal te kennen, grootendeels zonder veel inspanning kon volgen, had het Comité, dat met de leiding der werkzaamheden was belast, twee leden in zijn midden, die terstond den hoofdzakelijken inhoud van de Duitsche en Italiaansche redevoeringen in de Fransche taal overbrachten.
Ik wil echter niet afdwalen, en keer tot mijn overzicht terug. Al aanstonds ontving ik de mededeeling, dat de zitting van den derden dag de meest belangrijke beloofde te zijn.
In de vergadering van 29 Juli waren voornamelijk drie paedagogische vraagpunten behandeld, waarvan de rapporten in druk aan alle congresleden waren ter hand gesteld. Zij betroffen de wederkeerig verplichtingen van de onderwijzers en de maatschappij, de gymnastiek op de scholen in de steden en ten platten lande, en de zoogenaamde écoles complémentaires et professionelles.
De zitting van 30 Juli was voor een goed deel aan huishoudelijke bezigheden gewijd. Verscheidene voorstellen werden daar gedaan, de orde der werkzaamheden geregeld, en in 't algemeen de belangen der vereeniging behartigd door het nemen van eenige besluiten, die op het tegenwoordig congres en de door de vereeniging georganiseerde tentoonstelling betrekking hadden.
Zoo was dan de 31ste Juli aangebroken. De groote en eenige vraag, voor dien dag aan de orde gesteld, was de wenschelijkheid en mogelijkheid van de oprichting eener internationale paedagogische Vereeniging. Genève zou ook hier het initiatief nemen. Aan de belangrijke beraadslagingen van dien dag namen, even als de beide vorige dagen, zoowel regeeringsleden (o.a. de president van den ‘Conseil d'Etat,’ het uitvoerend bewind, wij zouden zeggen ministerraad, de Carteret, tevens hoofd van het Departement van Openbaar Onderwijs) als mannen van 't vak, echte paedagogen, deel.
Om de wenschelijkheid te doen uitspreken, zou men de verdienstelijke en warme aanbeveling van den heer Pelletier, lid van 't bestuur, haast niet noodig gehad hebben. Daaromtrent was men het spoedig eens, overtuigd als men was, dat de maatschappij en de school er bij zouden winnen, indien de paeda- | |
| |
gogische vereenigingen van de onderscheidene staten een nauweren band aanknoopten. Een der leden was evenwel van meening, toen de uitvoerbaarheid van het plan zou worden besproken, dat er groote bezwaren bestonden tegen eene toepassing van het, ook zijns inziens, gelukkige denkbeeld op zoo uitgebreide schaal. Zich grondende op de verhouding, die nog steeds niet van den meest vriendschappelijken aard is tusschen twee groote Europeesche mogendheden, - een toestand, dien hij betreurde, - achtte hij het beter de algemeene vereeniging vooreerst tot de ‘race latine’ te beperken. De minder aangename indruk door dit denkbeeld, hoezeer op de meest bescheidene wijze voorgedragen, teweeg gebracht werd onmiddellijk weggenomen door de mannelijke taal en de ernstige beschouwingen van den heer Daguet van Fribourg. Ook de heer de Castro kwam op welsprekende wijze tegen de in het midden gebrachte stelling in verzet.
Bij declamatie werd dan ook, na eenige bespreking, in beginsel besloten tot de oprichting van eene algemeene paedagogische vereeniging. Een der sprekers had nog eenige bezwaren geopperd ten opzichte van de benaming internationaal, wegens den slechten reuk van dat woord. 't Scheen, dat de vergadering die beschouwing deelde, ofschoon de heer Daguet de opmerking maakte, dat men toch wel steeds van droit international zou blijven spreken en men b.v. het woord godsdienst toch wel niet zou willen verbannen, ondanks daarvan misbruik is gemaakt, getuige alles wat ‘ad majorem Dei gloriam’ vroeger en later is bedreven.
De groote moeielijkheid was nu maar hoe de zaak aan te vatten. Waar moest men beginnen; op welke wijze zou het gemeen overleg plaats vinden? Het comité was ook hier gereed. Een rapport, bevattende eene bewerking van de grondslagen voor eene dergelijke associatie, werd door een der bestuursleden voorgelezen. Het rapport werd toegejuicht, doch, zooals gewoonlijk, stonden al spoedig sprekers op, die op de onderdeelen bezwaren deden gelden, bezwaren, die niet geheel van gewicht waren ontbloot. Sommige leden stelden eene betere wijze van handelen voor, die wederom door anderen voor verbetering vatbaar werd geacht. Eindelijk formuleerde de Voorzitter eene motie, die, in hoofdzaak steunende op het rapport van het comité, doch in overeenstemming gebracht met de meest gegronde opmerkingen van eenige sprekers, de vergade- | |
| |
ring bevredigde en met algemeene stemmen daarop werd aangenomen. De motie behelsde, behalve de verklaring van de vestiging der algemeene paedagogische vereeniging, eenige punten van uitvoering, hierop neerkomende: Eene uitnoodiging, geteekend door de leden van het comité voor het congres, benevens de afgevaardigden uit de onderscheidene staten, voor zoover zij een officieel karakter dragen, wordt aan de bestaande paedagogische vereenigingen toegezonden. De statuten der algemeene vereeniging zullen door de volmachten van de vereenigingen, die zich wenschen aan te sluiten, worden ontworpen.
Met een krachtig woord tot opwekking en een kernachtigen wensch in het belang van het op dien dag aanvankelijk verwezenlijkte denkbeeld, sloot de heer Cambessedès de werkzaamheden van het congres. Onnoodig hier uit te weiden over de onvolprezen wijze, waarop de congresleden gedurende de dagen van hun verblijf alhier ontvangen en als welkome gasten behandeld zijn. De van alle oorden en deelen des lands toegestroomde onderwijzers vonden zich in den huiselijken kring van dezen of genen eene verblijfplaats aangewezen, en de vreemdelingen werden met eene onderscheiding behandeld, die niet licht is te evenaren. Na afloop van elke zitting werd men genoodigd aan een eenvoudig doch smakelijk middagmaal, waartoe, gedurende de drie congresdagen, het ‘palais-électoral’ feestelijk was ingericht. Bijzonderheden omtrent die vriendschappelijke maaltijden - aan dat van den derden dag heb ik deelgenomen - zouden mijn bestek overschrijden. Alleen dit. Op aangename en gezellige wijze waren daar telkens honderden - naar ik hoorde op den tweeden dag negenhonderd - dischgenooten vereenigd. De lange op houten schragen opgeslagen tafels waren voorzien van de best toebereide vleeschspijzen, alles natuurlijk koud, en spreidden een rijkdom van vruchten ten toon, waaraan in noordelijke gewesten niet te denken is. Op gulle wijze werd de landwijn geschonken, en niettegenstaande de opgewekte stemming, was de tegenwoordigheid van het zoogenaamde zwakkere geslacht in deze samenkomsten, die tot het einde een genoeglijken aanblik opleverden, mij het bewijs, dat wij bij het organiseeren van congressen en daaraan verbonden festiviteiten nog wel iets van onze Zwitsersche broeders kunnen leeren. Ook hier waren de leden van het comité ijverig in de weer om het hunnen gasten zoo aangenaam mogelijk te maken. Overigens werd men uitgenoodigd zich te voorzien van 't geen
| |
| |
de tafel aanbood, waarlijk eene niet ongewenschte afwisseling met de open tafels der hôtels, waar een zwerm van zwartgerokte en witgedaste garçons met borden en ander gereedschap een oorverdoovend geraas om u heen maken. Ook hier gingen de leden van het comité vóor met hartelijke toespraken; en volgde daarop ook wel eens een enkele speech, die ik met den naam van gloeiende toast zou willen bestempelen, de goede stemming bleef te midden van de vertegenwoordigers van zooveel nationaliteiten onverstoord en de politiek geheel buiten spel, te opmerkelijker dit laatste, daar ik in particuliere gesprekken te Genève juist eene zeer opgewonden stemming ontwaarde, die niet te verwonderen was, daar zij veroorzaakt werd door de dezer dagen in Frankrijk opengestelde leening, voor welke tot het ongeloofelijke cijfer van 41 milliarden ingeschreven werd.
Laat ik nog melden, dat wij 's avonds van den 31sten op een toertje over het meer werden vergast, en dat bij onze terugkomst op den Grand-Quai eenig vuurwerk werd afgestoken, 't geen van de geïllumineerde stoomboot, waarop wij ons bevonden, een schoon schouwspel opleverde. Ook waren gedurende de congresdagen alle openbare gebouwen, musea, en de meeste societeiten voor de leden van het congres welwillend opengesteld. Doch te lang heb ik mijne lezers op materieel gebied bezig gehouden. Een paar opmerkingen nog. vóór ik de pen neerleg.
Heeft het Congres aan de verwachting beantwoord? Belooft het besluit van 31 Juli II. iets voor de toekomst?
De eerste vraag wil ik aanstonds in bevestigenden zin beantwoorden. Meer dan dat. Mijne verwachting althans werd verre overtroffen, juist omdat mijn vrees niet verwezenlijkt werd, dat onderwerpen van onderwijswetgeving daar ter sprake zouden worden gebracht. In dat geval hadden de beraadslagingen, ja, zeer gewichtig kunnen zijn, maar zij zouden dan een zeer speciaal en lokaal belang hebben gehad en voor bezoekers uit den vreemde niet die blijvende herinneringen hebben achtergelaten, als nu ten gevolge van het goede inzicht van het congresbestuur het geval is geweest. Is het hoogst nuttig en noodzakelijk, dat in de onderscheidene landen de mannen van het onderwijs zich nu en dan vereenigen, opdat de inrichting van het onderwijs en de wetgeving omtrent dit onderwerp gelijken tred houden met de volksovertuiging en het op ervaring gegronde en gerijpte oordeel van deskundigen; - hier, waar
| |
| |
men het buitenland had uitgenoodigd, werd meer verwacht, - mocht men meer vragen. De besprekingen nu op zuiver paedagogisch gebied van den eersten dag, voor zooveel ik daarvan kennis heb kunnen nemen, en de gedachtenwisselingen omtrent de vestiging van een internationalen paedagogischen bond op den derden dag, hebben mij den besten dunk gegeven van de voornemens en de bedoelingen van het Romaansch-Zwitsersch Onderwijzersgenootschap. Een en ander was inderdaad van algemeen maatschappelijk belang.
En nu het lot van dien ontworpen algemeenen bond. Eene bepaalde uitspraak wil ik mij hier voorbehouden. Stellig geloof ik, dat het denkbeeld instemming en goedkeuring verdient, om een zuiver paedagogischen band te leggen tusschen de verschillende natiën, opdat voor opvoeding en onderwijs niet alleen van de werken, die nu en dan in den vreemde worden uitgegeven gebruik kunne worden gemaakt, maar ook de persoonlijke aanraking worde vergemakkelijkt, en althans geregelde gedachtenwisseling, al is het dan ook door middel van den druk, worde bevorderd. De wetenschap zal daarmede worden gediend; de zaak zelve moet er bij winnen. In de onderwijs- en opvoedkunde bestaan eeuwige waarheden, die aan territoriale grenzen niet zijn gebonden, - waarheden, die men gezamenlijk kan trachten op te sporen, opdat de toepassing er van der menschheid ten goede kome. Voor den uitslag hangt intusschen veel af van de maatregelen, die thans genomen zullen worden door hen, die zich aan het hoofd der beweging hebben geplaatst en aan wie de voorbereiding der zaak verder is opgedragen. Laten wij die maatregelen afwachten en de pogingen, die worden aangewend, inmiddels steunen waar en voor zooveel wij kunnen. Menige goede zaak is gestrand op gebrek aan krachtige medewerking en het gemis van dien geest van initiatief, die vóór alles noodig is. Zóóveel is zeker, dat er m.i. termen bestaan, om ook deze uiting van een verhoogd maatschappelijk leven met vreugde en ingenomenheid te begroeten.
Ik leg de pen neer. Nog steeds ligt daar de ‘Emile’ vóór mij opengeslagen. Kunnen wij van den wijsgeer van het Genève der 18e eeuw niet iets medenemen? Is hij nóg te raadplegen,
| |
| |
waar ik van onderwijs en opvoeding sprak? Ik geloof van ja al was het alleen, om nog even bij mijn onderwerp te blijven, dat de oprichters van de nieuwe algemeene Vereeniging, en dat elke paedagogische vereeniging de gulden les uit de voorrede van den ‘Emile’ zouden willen opteekenen en bewaren, in de volgende behartigingswaardige woorden vervat: ‘En toute espèce de projet, il y a deux choses à considérer, premièrement la bonté absolue du projet, en second lieu la facilité de l'exécution.
Au premier égard, il suffit pour que le projet soit admissible et praticable en lui même, que ce qu'il a de bon soit dans la nature de la chose; ici par exemple, que l'éducation proposée soit convenable à l'homme et bien adapté au coeur humain.
La seconde considération dépend de rapports donnés dans certaines situations; rapports accidentels à, la chose, lesquels par conséquent ne sont point nécessaires, et peuvent varier à l'infini.’
En terwijl ik nu den blik naar buiten laat gaan, zie, daar wordt het tooneel, dat zich aan mijne oogen voordoet, voltooid. De hemel, die den ganschen morgen bewolkt was, is inmiddels opgehelderd. In volle pracht verschijnt daar de schitterende top van dien reus der reuzen van ons werelddeel. De Mont-Blanc bekroont het tafereel, dat zich aan mijne voeten ontrolt. Nog éen blik op die hemelsblauwe wateren, die rondom het eiland-Rousseau met pijlsnelle vaart den overgang van het meer Léman en den Rhône-stroom vormen; en dan geëindigd met den wensch, dat het mij gegeven moge zijn, nogmaals aan dat kleine eiland een offer van piëteit en dankbare herinnering te komen brengen.
W. van Humalda van Eysinga.
Genève, Hôtel des Bergues, 3 Augustus 1872.
|
|