De Gids. Jaargang 36
(1872)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 497]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Japan in 1871.III.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betreuren. De Japansche regeering schijnt hierop niet veel aandacht te slaan; zij stelt tot heden niet veel pogingen in 't werk om door gepaste middelen de productie van het land te vermeerderen. Verleden jaar hebben wij reeds als ons gevoelen te kennen gegeven, dat de welvaart van het rijk ook voor een groot deel in eene vermeerderde productie ligt. Het land is rijk aan allerhande voortbrengselen, die voor de Europeesche en Amerikaansche markten uitnemend geschikt zijn, terwijl de landbouw uitmuntend is. Japan heeft overvloed van alle mogelijke metaalertsen en toch vinden we het zonderlinge feit, dat lood, tin, ijzer en andere metalen door de Europeesche kooplieden worden ingevoerd. Met wat overleg en ondernemingsgeest zou de Japanner veel meer voor de Europeesche markt kunnen leveren. Wij willen de getallen die den totalen handel der vreemdelingen aangeven, hier vermelden. Daaruit zal het den lezer blijken, dat de invoer den uitvoer met $ 11,399,971 (of ƒ 29,639,924) overtroffen heeft. Men mag gerust aannemen, dat de invoer, wegens natuurlijke onnauwkeurigheden in het aangeven bij de tolkantoren, grooter dan de hier opgegevene officieële cijfers zijn. Met uitvoerartikelen kunnen deze onnauwkeurigheden minder gemakkelijk plaats hebben.
algemeene staat van den in- en uitvoerhandel in de jaren 1869 en 1870.
Uit deze opgave ziet men dat de totale in- en uitvoeren in Japan grooter waren dan in het voorgaande jaar. Van dezen handel moet men onderscheiden: 1o. de directe in- en uitvoeren van en naar Europa, en 2o. de in- en uitvoeren van en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar de Chineesche en andere Oostersche havens. De in- en uitvoerhandel direct met Europa bedraagt de volgende sommen:
De overige sommen (invoer ad $ 22,763,935 en uitvoer ad $ 7,964,214) vertegenwoordigen den thans vrij uitgebreiden handel dien de Europeesche kooplieden in Japan met de Chineesche en andere Oostersche havens drijven. De hoofdartikelen van invoer uit laatstgenoemde zijn: rijst, boomwol, boonen, erwten, olie, enz. De hoofdartikelen van uitvoer uit Europa zijn katoenen en wollen manufacturen, metalen, wapens en ammunitie, enz. De hoofduitvoerartikelen naar Europa bestaan voor Jokohama en Hiogo uit ruwe zijde, cocons, zijdewormeieren en thee; voor Nagasaki alleen uit thee. Men ziet uit de opgaven, dat de handel in zijde en thee aanmerkelijk toegenomen is, terwijl de verminderde invoer van wapens, bij het voorgaande jaar vergeleken, een gunstig teeken is. De theeuitvoer heeft $ 1,829,101 (of bijna 5 millioen gulden) meer bedragen dan in het voorgaande jaar. Aan de handelsrapporten der vijf open havens ontleenen wij nog de volgende hoofdzaken: Jokohama. Invoer. De invoerhandel kan gunstiger dan die van het voorgaande jaar genoemd worden. De oorlog in Europa heeft den invoerhandel eenigermate gedrukt; ook heeft de slechte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rijstoogst van 1869 daartoe het zijne bijgedragen. Van sommige stapelartikelen, zooals shirtings en katoenengarens, was een vermeerderde invoer merkbaar. Ook van Fransche mousselines, kamerdoeken en cachemiren werd meer ingevoerd. Uitvoer. Zijde, zijdewormeieren en thee waren de hoofdartikelen van uitvoer. De zijdehandel was door het slechter worden van de Japansche zijde veel minder gunstig dan in vorige jaren. Daarentegen was de theehandel veel levendiger. Hiogo en Osakka. Invoer. De invoer van katoenen en wollen manufacturen en van metalen is afgenomen; evenzoo de invoer van wapens en ammunitie. Goud- en zilverstaven werden ten dienste van de nieuwe munt tot een bedrag van 1⅓ millioen dollars ingevoerd. De handel te Osakka is niet toegenomen, hetgeen eensdeels aan de slechte ankerplaats moet worden toegeschreven en anderdeels daaraan, dat de voornaamste Japansche kooplieden van Osakka toch naar Hiogo gaan om inkoopen te doen, daar zij hier grooter keus hebben. Hiogo zal van deze twee plaatsen altijd de belangrijkste blijven voor den Europeeschen handel. Uitvoer. De uitvoeren zijn belangrijk vermeerderd. Thee is het hoofdartikel en wordt hoofdzakelijk naar Amerika verscheept. De uitvoer van zijde in deze plaatsen is ook toegenomen. Overigens behooren zijdewormeieren, koper en kamfer tot de belangrijkste uitvoerartikelen. Nagasaki. Invoer. De belangrijkste invoerartikelen waren rijst, suiker, boonen, erwten, olie uit China ingevoerd; verder shirtings, katoenengarens, kamelotten, boomwol en metalen uit Europa en Amerika ingevoerd. Van wapens en ammunitie werd belangrijk minder ingevoerd. Uitvoer. De theeuitvoer uit deze haven was belangrijk minder dan in het voorgaande jaar; daarentegen vermeerderde de uitvoer van Japansche tabak, was en kamfer. De uitvoer van steenkolen naar China is aanzienlijk vermeerderd. Hakodadé. De in- en uitvoer direct naar Europa was nul, terwijl de in- en uitvoeren naar andere havens in Japan belangrijk verminderde. De kolenmijn te Iwanai heeft maar 90 ton kolen opgeleverd. De boerderij te Nanai van den heer Gaertner heeft opgehouden te bestaan. Het Japansche gouvernement nam alles voor een hooge som over. De bewoners van zuidelijk Jezo willen zich niet naar het midden en noorden van dit eiland begeven, in weerwil van de aanmoedigingen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de regeering, die 50-200 riô gereed geld heeft aangeboden, benevens een stuk grond en eene jaarlijksche hoeveelheid rijst, gedurende 10 jaren, aan elken Japanner, die zich noordwaarts wil gaan vestigen. Niegata. Directe in- en uitvoerhandel met Europa was nul. De in- en uitvoeren naar andere havens zijn sedert het voorgaande jaar verminderd. De handel is deels met Europeesche vaartuigen, deels met Japansche jonken gedreven. De haven is zeer gebrekkig en gedurende de wintermaanden belet het ijs de Europeesche scheepvaart. Slechts 12 Europeesche vaartuigen zijn in het afgeloopen jaar te Niegata geweest. Aan de kopermijn te Mazé, nabij Jashiko-jama (in de provincie Jetsigo) wordt niet meer gewerkt. De kopermijnen in verschillende deelen van de Wakamatsoe-ken (provincie Sendai of Oshioe) worden met min of meer succes bewerkt. Aan de oostkust van het eiland Sado heeft men goede anthraciet ontdekt. In de nabijheid van Sibata (in de provincie Jetsigo) en Nagaöka (provincie Jetsigo) zijn goede kolen gevonden. De theehandel in Japan is voornamelijk door de geregelde vaart der Pacific-mailbooten toegenomen. Groote hoeveelheden thee worden uit de Chineesche havens Hongkong en Changaï en de Japansche havens Jokohama, Hiogo en Nagasaki hiermede verscheept naar de Amerikaansche steden San-Francisco, New-York, Chicago, en tamelijke hoeveelheden naar Boston en Philadelphia. Binnen twee en veertig dagen brengt de Pacific-mail de ladingen te New-York, terwijl de booten via Suez ten minste twee en zestig dagen noodig hebben om te New-York te komen. De handel in Japansche thee is in 't bijzonder in Amerikaansche handen. In Europa blijft men - onzes inziens terecht - aan de Chineesche thee de voorkeur geven. In Amerika is de bevolking naar 't schijnt meer op Japansche thee gesteld. Het theesaizoen 70-71 was uitmuntend. Uit Jokahama alleen zijn 6 millioen kilogrammen thee verzonden. De Europeesche kooplieden klagen echter, dat de Japansche theeverkoopers te hooge prijzen vragen. Goede theeën schijnen tot nog toe alleen op Nipon verkregen te worden. De theeën van Kioe-Sioe, die te Nagasaki ter markt komen, schijnen tot de mindere soorten te behooren. De beste theedistricten in Japan zijn in de arrondissementen Jamashiro, Esai, Soeroega, Goshioe, Kishioe, Tamba, Minoa, Stachi, Kadsasa, Adsagee, Sagami. Wij schrijven de mindere qualiteit van de Kioe-Sioe thee niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoo zeer aan het verschil in soort of bodem toe, dan aan de zorgeloosheid in het plukken en cultiveeren. Regelmatig beplante thee-akkers vindt men op Kioe-Sioe niet. De theestruik wordt hier aan de steenachtige grens van een stuk bouwland of rijstveld, bij wijze van eene kleine heining, geplant. Minder gelukkig is het thans met de zijde, dit kostbaar uitvoerartikel voor Japan, gesteld. Het buitensporig toenemen van den zijdewormeieren-uitvoer, alsmede de zorgeloosheid in het afhaspelen der cocons en het gebrek aan geschikte spinwerktuigen (filatures), hebben de qualiteit der Japansche zijde, die vroeger zeer gezocht was aan de Europeesche markt, zoodanig doen verminderen, dat de Japansche zijde thans achterstaat bij de meeste Europeesche soorten. Door de buitensporige productie van zijdewormeieren voor de Europeesche markt is de ujiziekteGa naar voetnoot1 toegenomen en ook de pébrine bij de Japansche zijdewormen meer algemeen geworden. PasteurGa naar voetnoot2 schrijft deze laatste ziekte toe aan eene buitensporige eierenteelt, waardoor het ras te veel verzwakt. Zoo heeft de meer en meer toenemende uitvoer van eieren de uitbreiding van twee zeer schadelijke ziekten ten gevolge gehad. Het ware daarom wenschelijk, dat de uitvoer van eieren eenigszins beperkt werd. Hoe meer cocons voor de eierenteelt gebezigd worden, des te meer uji er zullen ontstaan en des te grooter de verwoestingen zullen zijn, die deze parasiet op de zijdewormen teweegbrengt. De Kamer van koophandel te Jokohama had, met het oog op het slechter worden der Japansche zijde, reeds in het vorige jaar een brief aan den minister van binnenlandsche zaken in Japan gezonden, waarin zij in de hoofdzaak het volgende zegt: ‘De productie van zaad (eieren) tot een uiterste te drijven is hoogst nadeelig en benadeelt het ras der wormen. De Kamer is van meening, dat Japan in de behoefte van Europa aan zijdewormeieren, zoowel als in zijne eigene kan voorzien, indien de kweekers voorzichtig tewerk gaan. Men moet daarvoor vooral bedacht zijn op eene reserve goed zaad. Men houde elk jaar eene hoeveelheid van de beste eieren op alle plaatsen overig en brengen niet alle goede eieren ter markt. Dit is volstrekt noodzakelijk, indien Japan de bron van wel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 503]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vaart wil behouden, die in den uitvoer van eieren gelegen is, en Europa den belangrijken bijstand van Japan in de zijdekultuur zal kunnen blijven genieten.’ In April '71 besloot de Kamer van Koophandel eene commissie te benoemen, om over maatregelen tot herstel van de Japansche zijde-industrie te raadplegen. Deze commissie, bestaande uit de zijdehandelaren: J.M. Jaquemot, Fr. Scheidt, T.W.A. White, C. Barthe en Josua Le Mare, gaf in de hoofdzaak het volgende als haar gevoelen te kennen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 504]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit stukGa naar voetnoot1 werd bij besluit van de Kamer van koophandel in het Japansch vertaald, gedrukt en overal in de zijdedistricten aangeplakt en rondgedeeld. Er werd nog bijgevoegd, dat de Europeesche markt weldra geheel voor de Japansche zijde zou gesloten zijn, indien er geene maatregelen ter verbetering werden genomen, en het zeer te bejammeren zou zijn, wanneer deze eerste bron van welvaart voor Japan verloren zou gaan. In Augustus ontving de Kamer, in antwoord op bovengemeld stuk, eene missive van de Japansche zijdeverkoopers te Jokohama. Deze brief was van den volgenden inhoud: ‘De Japansche kooplieden te Jokohama wenschen hun oprechten dank te betuigen aan de Kamer van koophandel voor het stuk, dat zij onlangs openbaar gemaakt en door de verschillende provinciën verspreid heeft, ten einde de aandacht der zijdekweekers en kooplieden gevestigd worde op de onbedrevene en zorgelooze wijze van zijdebereiding en middelen ter verbetering der zijde worden aangewend. Wij kwamen, na groote verliezen te hebben geleden, omdat wij slechts 500 à 550 mex. dollars konden maken voor zijde, die door ons op 700 dollars geraamd was, en na genoodzaakt te zijn honderd à twee honderd dagen te Jokohama te verblijven, tot een toestand, waarin het bijna onmogelijk wordt, den handel voort te zetten. Wij beklaagden ons zeer over het verval van den zijdehandel en het slechter worden der zijde en waren bezig middelen tegen deze kwaal te beramen, toen uw stuk ons juist op het goede oogenblik te hulp kwam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 505]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij hopen dat onze kweekers en de kooplieden voortaan alles zullen aanwenden om geene slechte zijde meer ter markt te brengen; dan zal de handel weder bloeien en herleven. Indien dit mocht plaats hebben, zal het geschied zijn door de zorgen en den invloed van de vreemde kooplieden, die tienduizend mijlen ver over den Oceaan zijn gekomen om in Jokohama handelshuizen te vestigen en die ons een voorbeeld hebben gegeven, dat onze hoogste bewondering waardig is. De Japansche kooplieden hebben geraadpleegd over de beste wijzen om den zijdehandel te bevorderen en zijn het volgende overeengekomen. Zij wenschen hun besluit schriftelijk aan de Kamer van koophandel mede te deelen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 506]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De heer F.O. Adams deelde in April een vervolg mede van zijne vroegere rapporten over den toestand der zijdekultuur in Japan. In zijn laatste rapport bevestigt Adams de alreeds vroeger bekende oorzaken van het slechter worden der zijde. De hoofdzaken uit dit rapport zijn de volgende:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 507]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De heer Robertson, consul voor het Britsche rijk te Jokohama, maakte met een drietal andere heeren eene reis naar de zijdedistricten. Deze commissie kwam hoofdzakelijk tot de vroeger medegedeelde uitkomsten. In haar lezenswaardig rapport wordt verder gemeld, dat de meeste Japanners het bestaan van uji als een parasitisch insect niet aannemen, omdat zij (volgens hun beweren) nog nimmer gezien hadden, dat de ujipop in een vlieg veranderde. Over 't algemeen gelooven de Japanners dat de uji het gevolg is van een gif, 't welk in het sap van den moerbeziënboom aanwezig is en veroorzaakt wordt door slechte bemesting van den boom of door invloed van het klimaat. Het gif gaat in de bladeren over, die nu ook giftig worden en, gegeten zijnde, de uji-ziekte bij de zijdewormen teweegbrengen. De verklaring der zijdekweekers kan niet op groote wetenschappelijkheid bogen; immers diende het gif chemisch aangetoond te worden, om de alleszins voor de hand liggende tegenwerping te kunnen ontzenuwen, dat niemand tot dusverre gif in een moerbeziënboom heeft aangetoond. Het is volstrekt geen wonder, dat de Japanners de ujivlieg niet gezien hebben, daar zij waarschijnlijk nimmer opzettelijke en nauwgezette proefnemingen hieromtrent hebben genomen. De gewone praktijk van het dagelijksch leven doet hier tot bewijs evenveel af, als dat een druivenkweeker of aardappelboer in Europa zou ontkennen dat de druiven- en aardappelziekten door parasitische zwammen veroorzaakt worden, omdat hij nooit zwammen aan zieke druiven en aardappelen gezien had. De nauwgezette nasporingen der wetenschap zijn noodig om deze zaken met juistheid te leeren kennen. Na de proefnemingen van anderen met ons genomen, is het een niet te ontkennen feit, dat uji een parasitisch insect is. - Verder wordt in dit rapport vermeld, dat de zijdeworm in Japan - volgens mede- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 508]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deelingen van Japansche kweekers te Shimonita - zeer veel te lijden heeft van eene soort van kleine vlieg, door de Japanners ha-moesi (litt. tandvlieg) genoemd. Deze vlieg komt in het voorjaar te voorschijn, hecht zich op den worm en bijt dien, waarna de worm spoedig sterft. Deze vliegjes zouden bij heet en droog weder het meest voorkomen en zeer groote verwoestingen onder de zijdewormen teweegbrengen. Ook wordt vermeld, dat eene ziekte, door de Japanners kosh-i genoemd, meermalen groote hoeveelheden wormen vernielt. Deze ziekte zou in het vierde stadium van rust bij den worm beginnen en zich kenbaar maken door eene witachtige kleur van het lichaam des zijdeworms. De worm sterft eindelijk aan deze ziekte. In Italië zou deze krankheid onder den naam van calchino bekend zijn. Het tegenwoordig saizoen (71-72) wordt als buitengewoon gunstig geroemd wegens het ontbreken van elke soort van ziekte onder de zijdewormen. De aanplanting van moerbeziënboomen is in den laatsten tijd zeer toegenomen, hetgeen een bewijs levert, dat de bevolking de voordeelen van de zijdeteelt naar waarde schat. De kweekers hebben veel meer zorg aan de afhaspeling besteed. De heer Brunat, die in Jamashiro eene Europeesche spinnerij heeft opgericht, heeft er veel toe bijgedragen, om deze verbeteringen in te voeren. De Japansche kweekers zijn wakker geschud en begrijpen thans dat onze Europeesche spinmethode verre de voorkeur verdient boven de hunne. Zij hebben zich meer en meer op het aanleeren van deze haspelmethode toegelegd. Men heeft daarom allen grond op eene spoedige herstelling van den Japanschen zijdehandel te hopen. In het najaar van '71 kwamen van overal uit den lande de berichten, dat de oogst, en wel voornamelijk de rijstoogst, buitengewoon gunstig was. De prijzen der voedingsmiddelen, en voornamelijk die der rijst, daalden sterk. De rijst werd met ruim de helft van den prijs betaald, dien zij verleden jaar kostte. Spoedig na deze heuchelijke berichten werd door de Europeesche kooplieden de vraag geopperd, waarom het verbod van rijstuitvoer - dat sedert oude tijden in Japan bestond - thans nog zoo gestreng gehandhaafd werd? Immers Japan was nu niet meer, gelijk vroeger, afgesloten van de wereld, en kon bij slechten oogst, rijst en andere voedingsmiddelen uit naburige landen bekomen, gelijk dit in de twee vorige jaren uit de tal- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 509]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rijke aanvoeren van Cochin-China en van erwten, boonen enz uit China overvloedig gebleken was. Waarom zoude Japan dan in voordeelige jaren ook niet kunnen uitvoeren wat het te veel had? De rijstoogst was dit jaar in vele gedeelten van China mislukt, en de prijs van dit hoofdvoedingsmiddel aldaar belangrijk gestegen. De winsten die de uitvoer van rijst uit Japan thans aan dit rijk zoude kunnen geven, zouden - zoo redeneerde men - het geleden verlies der vorige jaren eenigermate kunnen herstellen. Het is volkomen juist, dat de grondbeginselen van vrijen handel tusschen bevriende landen den in- en uitvoer van granen en andere voedingsmiddelen geheel vrijlaten. Doch wij zijn nog niet zeker of men deze beginselen voorshands wel geheel op Japan kan toepassen, omdat dit land tot nog toe geene eigene koopvaardijvloot bezit, en de Japanners evenmin zich voor handelsoperatiën in den vreemde gevestigd hebben. Japan blijft daarom geheel afhankelijk van de Europeesche en Amerikaansche kooplieden in de open havens. Wij bekennen de zaak niet te durven beslissen. Naar wij vernemen, heeft de Japansche regeering de vraag overwogen, en zou zij besloten hebben, om het verbod van den rijstuitvoer in zooverre op te heffen, dat het ministerie van financiën in tijden van overvloed een deel van de gouvernementsrijst in het openbaar zal verkoopen aan Japanners en vreemdelingen. Deze rijst zal uitgevoerd mogen worden; de verkoopdagen zullen bij tijds in de open havens bekend gemaakt worden. Bij zekere gelegenheden zal de regeering voor hare eigene rekening rijst mogen uitvoeren. In de Meimaand werd de Kamer van koophandel te Jokohama, bij schrijven van den Britschen gezant in Japan, uitgenoodigd, hare meening te willen te kennen geven aangaande de werkelijkheid van nieuwe handelsbepalingen bij de aanstaande herziening der tractaten (in 1872). Hierop besloot de Kamer (in Augustus), onder voorzitterschap van den heer W. van der Tak, consul-generaal voor Holland en agent der Ned. Handelmaatschappij te Jokohama, een voorstel aan te nemen, waarbij eene commissie van zeven leden zou benoemd worden, om de voor den handel wenschelijke bepalingen (bij de herziening der tractaten) in een gemotiveerd stuk bijeen te verzamelen, en tegen het einde des jaars aan de Kamer in te dienen. En in het laatst van December werd het door de commissie daartoe in- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 510]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gediende stuk aangenomen, om als adres aan den Britschen gezant te worden toegezonden. Wij nemen uit het lang gerekte rapport slechts de hoofdzaken. Deze zijn:
Sommige van deze zaken komen ons zeer redelijk en wenschelijk voor, doch eenige andere, zooals de sub IV, IX en X verlangde veranderingen, zijn onzes inziens wat te veel gevergd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vooral komt ons het sub X voorgestelde onredelijk voor. Men kan toch waarlijk niet verwachten, dat het tot nu toe onafhankelijke Japansche rijk een deel van zijn grondgebied zal afstaan aan het bestuur van de vertegenwoordigers van andere mogendheden. In geen land ter wereld, dat onafhankelijk is, heeft zulk eene schikking nog plaats gegrepen, en er bestaan geene redenen waarom Japan anders zou behoeven te handelen. Het plan tot oprichting van eene nationale bank is in het afgeloopen jaar door de Japansche regeering gevormd. Zij wil in het jaar 73, nadat het gezantschap teruggekeerd is, hiermede voortgaan. De oprichting komt ons alleszins wenschelijk voor en is zelfs noodig, indien de Japansche regeering wil voortgaan op den ingeslagen weg van centralisatie, De spoorwegleeningen zullen naar alle waarschijnlijkheid nog wel door andere gevolgd moeten worden, en zoo ontstaat als van zelve de behoefte aan eene bank, die deze geldzaken behoorlijk administratreert en regelt. Ten andere zal de regeering verplicht zijn om de groote hoeveelheden papiergeld door de voormalige landsheeren uitgegeven, en die thans overal in het binnenland in omloop zijn, in te wisselen voor de nieuw aangenomen munt, indien zij het nieuwe munststelsel overal in den lande wenscht in te voeren. Het is duidelijk, dat voor deze inwisseling belangrijke sommen vereischt zullen worden; doch het is voor de éénheid bepaald noodzakelijk, dat de regeering alle oude papieren en andere munten terugneemt. De welvaart van het rijk is voor een goed deel hiervan afhankelijk. Het nuttige en noodige van eene nationale bank is hiermede voldoende betoogd. Eene tweede vraag is het of Japan voorshands wel mannen bezit, die genoegzaam doorkneed zijn in het financiewezen, om aan het hoofd van eene nationale bank te staan. Wij betwijfelen dit zeer en komen zoo weder op het oude thema: gebrek aan kennis bij de Japansche regeeringspersonen, terug. Het is nog niet bepaald of de toekomstige Japansche bank zal gevestigd worden alleen met Japansch kapitaal dan wel met gemengd (Europeesch en Japansch) geld. Om spoedig het algemeene vertrouwen van de Westerlingen zoowel als de Japanners te genieten, ware het laatste ongetwijfeld te verkiezen. In het algemeen toch hebben Aziatische volken wel groote vrees voor, doch niet bijzonder veel vertrouwen in hunne gouvernementen, als het geldzaken betreft. Men weet in Japan ook zeer goed dat de wet en de reglementen het hoogste gezag hebben bij de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meeste Westersche natiën en door geene willekeurige handeling van dezen of genen magistraat veranderd kunnen worden. Om die reden zouden de Westerlingen zoowel als de Japanners er gemakkelijker toe overgaan hun geld aan de toekomstige bank toe te vertrouwen, wanneer deze (althans in de eerste jaren) onder het bestuur van een bekwamen Europeeschen financier gesteld werd. Het is wel te bejammeren, dat een gouvernement de hulp van vreemdelingen noodig heeft voor het bestuur van haar financiewezen; doch de zaak is in Japan niet anders. Er zijn tot heden geene bekwame financiers onder de Japansche staatslieden, en onder de mindere administratieve beambten van dit rijk heeft altijd eene groote mate van corruptie bestaan, welke helaas nog geenszins geheel weggenomen is. Het gebeurt dagelijks dat de administratieve beambten aan deze of gene openbare instelling in Japan wegens handelingen, die wij als verregaand oneerlijk zouden bestempelen, worden ontslagen of verplaatst. Strenge straffen worden tot nu toe niet toegepast op dergelijke misdrijven. De voormalige prinsen zijn veelal door hun administratief personeel op de gruwelijkste wijze medegenomen, zonder dat men hierin in Japan veel kwaads zag. Het doet ons leed het te moeten zeggen, doch het is niet anders: er heeft altijd eene hooge mate van oneerlijkheid bij alle administratieve beambten in Japan bestaan. De hoogere standen - die zich niet aan zulke buitensporigheden zouden te buiten gaan - hebben zich in Japan volstrekt niet met wiskundige en oeconomische studiën bezig gehouden. Het rekenen liet men aan de kooplieden en lagere beambten over; een fatsoenlijk man bemoeide zich niet met zulk prozaïsch werk. Thans begrijpt de regeering de zaken wel beter en wordt kennis en ontwikkeling meer geacht, doch het ontbreekt te zeer aan goede scholen en bijgevolg aan goed onderwijs, om te kunnen verwachten, dat er nu ook op eenmaal vele bekwame en gestudeerde staatslieden zullen zijn. Het gezantschap telt een der meest bekwame financiers van het rijk, namelijk den heer Okoebo, onder zijne leden. Deze zal zich, naar hetgeen wij van de Japanners vernamen, in Europa in kennis trachten te stellen met de inrichting der Engelsche, Fransche en Amsterdamsche banken, terwijl de regeering na den terugkeer van het gezantschap beslissen zal, op welken voet zij de nationale bank zal vestigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte moeten we nog vermelden dat in de Japansche Regeeringscourant bepalingen zijn openbaar gemaakt, volgens welke in Japan handelsovereenkomsten moeten gesloten worden.
Het stuk is van den volgenden inhoud: ‘Er is gezegd, dat nalatigheid in het opmaken van handelsovereenkomsten dikwerf aanleiding gegeven heeft tot twist. Dit veroorzaakt veel moeite en last aan de betrokken personen. De volgende bekendmaking bevat de regelen en bepalingen die opgevolgd moeten worden bij den koop of verkoop van elke soort van goederen. De plaatselijke overheden worden hierbij gelast, zorgvuldig de meening van deze bepalingen aan alle handeldrijvende personen in hunne districten bekend te maken.
Bepalingen, die opgevolgd moeten worden bij den koop en verkoop van elke soort van goederen.
Wanneer men eenige soort goederen wil koopen of verkoopen, moeten er waarborgen gegeven worden. Daartoe zal nevensgaand contract zooveel mogelijk gevolgd worden. Het contract moet bevatten: de plaats waar de goederen zijn verkregen; de qualiteit, 1e soort, middelsoort of mindere soort; het aantal of gewicht der goederen.
Contract door den verkooper aan den kooper te geven.
Prijs.... riô in gemunt geld (of in papiergeld).
De ontvangst van.... riô borggeld wordt hierbij erkend.
Ik verklaar dat ik eene overeenkomst tot bovengenoemden verkoop gesloten heb. Bij gevolg zal ik zonder verzuim de voorschreven goederen afleveren op den.... dag van de.... maand van het jaar.... Indien ik in gebreke blijf op den aangewezen dag aan het contract te voldoen, zal ik zonder verzuim het borggeld teruggeven en bovendien eene schadeloosstelling van.... riô | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betalen, wegens het niet voldoen aan het contract. Als bewijs hiervan is dit contract opgemaakt.
Contract door den kooper aan den verkooper te geven.
Prijs.... riô in gemunt geld (of in papiergeld), waarvan ik.... riô betaald heb als borggeld. Ik verklaar hierbij eene overeenkomst tot bovengenoemden koop gesloten te hebben. Bijgevolg zal ik de som van.... riô betalen op den.... dag van de.... maand van het jaar.... en de goederen zonder verzuim in ontvangst nemen. Ingeval ik in gebreke blijf aan het contract te voldoen, zijt gij niet alleen gerechtigd het bovengenoemde borggeld te behouden, doch zal ik u bovendien zonder uitstel de som van.... riô betalen als vergoeding voor uw verlies. Als bewijs hiervan is dit contract opgemaakt.
Het wordt aan contracteerende partijen overgelaten of zij al dan niet een getuige bij hunne overeenkomst willen hebben. Zij kunnen dus ook zonder getuigen zoodanige overeenkomst sluiten. Indien de kooper niet in staat is in persoon te verschijnen, wanneer de koopsom moet betaald en de goederen in ontvangst moeten genomen worden, kan hij een gemachtigde zenden, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behoorlijk van een gezegelden brief voorzien moet zijn, waarin hij als zoodanig aan den verkooper wordt voorgesteld. Het wordt aan contracteerende partijen overgelaten, of zij nog meer bijzonderheden in het contract willen vermelden. Indien het bij onderzoek blijkt, dat een contract, ofschoon overigens geheel in orde, gemaakt werd in volslagen onwetenheid van den marktprijs, zal met de zaak zoo gehandeld worden, als de omstandigheden het rechtvaardigen. Het zegel op het contract te bezigen, moet òf een persoonlijk zegel, òf een firma- (handelshuis-) zegel zijn. Een facsimile op papier moet bij den shoja (burgemeester) van het dorp, of den toshijori (wijkmeester) van de straat, waartoe de belanghebbende partijen behooren, gedeponeerd worden. De shoja of toshijori zal een boek aanleggen, het zegelregister genoemd, om ten allen tijde geraadpleegd en vergeleken te kunnen worden. Elke verandering van zegel moet bij tijds aan den shoja of toshijori medegedeeld worden. Bovengenoemde bepalingen komen in werking op den 13den dag na de uitvaardiging op plaatsen binnen 100 ri (Japansche mijlen) van Jedo gelegen, en op den 19den dag op plaatsen verder dan 100 ri van Jedo verwijderd. Personen die na den hier bepaalden tijd eerst kennis verkrijgen van deze bekendmaking, zullen van den dag af, volgende op dien, waarop zij van dezen maatregel onderricht werden, zich hiernaar gedragen. Indien eenige inbreuk op deze bepalingen gemaakt of andere waarborgen zouden aangenomen worden, zullen deze voor onwettig verklaard worden en van geen kracht zijn bij eenige klacht, die men hierna zou indienen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Maart 71 kregen wij bericht, dat het gouvernement van de Vereeenigde Staten besloten had om in de Meimaand eene expeditie onder den vice-admiraal J. Rodgers naar Coraï te zenden, ten einde te trachten een tractaat van handel en vriendschap met de regeering van dit nog zoo weinig bekende land te sluiten, en zoo dit niet gelukte, althans eene overeenkomst aan te gaan, waarbij aan Amerikaansche schepen, die op de kust van Coraï zouden stranden of die door tegenwind een der havens van dit land moesten binnenloopen, hulp en bijstand zou verleend worden. Behalve dit hoofddoel had de Amerikaansche regeering nog een nader onderzoek op 't oog omtrent het verongelukken van een Amerikaansch schip: de generaal Sherman, dat in Augustus 1866 van China naar de kust van Coraï gezeild was. Men had in langen tijd niets van dit schip vernomen, totdat in het laatst van dat jaar te ChefooGa naar voetnoot1 door de bemanning van een Chineesche jonk bericht kwam, dat het schip door de Coreanen verbrand en de bemanning vermoord was. In 1867 werd het oorlogschip van de Vereenigde Staten, de Wachusetts, naar Corai gezonden, om deze berichten te onderzoeken en nasporingen omtrent ‘den generaal Sherman’ te doen. De Wachusetts ankerde in Mow-Tung-Poe, eene der kusthavens van Coraï in het district Chang-Juen gelegen. De kommandant van de Wachusets, kapitein Shufeldt, richtte aan den Taoe-Tai (gouverneur) van deze haven, Hang-che-Jung geheeten, een schrijven, met verzoek mededeelingen te ontvangen omtrent het lot van ‘de generaal Sherman’Ga naar voetnoot2. De Taoe-Tai | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
antwoordde, dat hij den brief aan de keizerlijke regeering zou zenden. Er verliep, voordat er antwoord terugkwam, te veel tijd voor den kommandant van de Wachusetts, die vertrok met de boodschap dat hij het antwoord later zou komen halen. Eindelijk werd door den Board of Rites te Peking het antwoord bekend. Een hooggeplaatst ambtenaar, Foo-Chin-Hing, was door het keizerlijk bestuur met het antwoord belast. Het was van den volgenden inhoud: ‘Wij hebben uwen brief onderzocht, waarin gij eenvoudig gewenscht hebt, dien aan onzen souverein te zenden en een antwoord van den minister aan onze kust te zullen afwachten. De plaatselijke overheid van Chang-Juen had u bericht moeten geven, dat de weg heen en weêr zeer lang is en had u moeten behandelen met vriendelijkheid en oprechtheid, zoolang als uw geëerd vaartuig op het antwoord wachtte. Nu was echter de gast van het verre land reeds vertrokken, alvorens het antwoord teruggekomen was. Hoe smartelijk hebben wij zoodoende de regelen van beleefdheid overtreden! Behalve dat de plaatselijke overheid eene berisping over zijn wangedrag ontvangen heeft, heb ik een antwoord gereed gemaakt, om steeds klaar te zijn voor het geval dat uw geëerd vaartuig hier zou terugkeeren. Ten eerste wensch ik u mede te deelen, dat de wettelijke bepalingen van ons land ten opzichte van vreemde schepen, die door tegenwind naar onze kusten gedreven worden, zoodanig zijn, dat wij levensbehoeften en al wat het schip verder noodig heeft, verschaffen, indien het schip geschikt blijkt te zijn om met een goeden wind weder te kunnen vertrekken. Ingeval het schip niet gezond is en er geene andere voermiddelen aanwezig zijn om over zee terug te keeren, moeten wij een officier geven, die het scheepsvolk over land naar Peking brengt. Dit is reeds meermalen te voren geschied. Ten opzichte van het in den laatsten herfst gebeurde in de Pin-jang-rivier, deel ik u mede, dat te dien tijde een schip de rivier kwam opvaren; de plaatselijke overheid in de onderstelling zijnde, dat het schip door tegenwind naar hier gedreven was en naar een ander vaartuig zocht om de lading over te schepen, begon vervolgens de zaak te onderzoeken. Doch de bemanning aan boord van het vreemde schip gedroeg zich zeer vertoornd op onzen boodschapper en beleedigde hem. Vervolgens ontdekte ons volk dat het schip niet door storm | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hierheen gedreven was; de bemanning van het vreemde schip had tegen ons volk gezegd, dat er een groot aantal Fransche oorlogschepen naar deze plaats zou komen en dat zij handel wilden openen, indien de plaatselijke overheid dit wilde toelaten. De plaatselijke overheid antwoordde, dat zij hiervoor geene bevoegdheid had. Een Franschman, Tsuy geheeten, weigerde echter dit aan te nemen, en trok elken dag met het schip eenige mijlen verder de rivier op. Ons volk verlangde in het bijzonder dat de zaak geen ernstig aanzien zou krijgen; daarom ging de adjudant-generaal van de provinciale stad elken dag scheep en volgde het vreemde schip om tegen onaangenaamheden te waken. De Franschman wierp op een der volgende dagen enterdreggen en touwen uit en nam het schip van den adjudant-generaal. Men hield den adjudant gevangen aan boord. Sommige onzer handelsvaartuigen, die zij van tijd tot tijd ontmoetten, werden met hunne kanonnen in stukken geschoten, de ladingen weggenomen en de bemanning vermoord. Wij bleven steeds onze toevlucht nemen tot zachte woorden en verzochten ernstig om den adjudant-generaal terug te verkrijgen. Het antwoord was: “wacht tot wij de stad bereikt hebben, en wij zullen hem wedergeven.” Daarop kwamen de bevolking der provinciestad benevens eenige duizende soldaten, toegevende aan hunne verontwaardiging, de rivier op en begonnen een aanval op het vreemde schip, met het doel den adjudant-generaal te bevrijden. Er werd van beide zijden gevuurd, totdat ten slotte de voorraad buskruit in het vreemde schip ontplofte, het geheele schip in stukken de lucht invloog en de geheele bemanning gedood werd. Het schijnt uit uwe mededeeling, dat het schip van eene andere nationaliteit is. Wat betreft hetgeen in uwe meêdeeling voorkomt over vroegere betrekkingen van vriendschap, dit behoeft geenszins als eene zaak van eenigen twijfel behandeld te worden. Dit is een noodzakelijk antwoord aan den Amerikaanschen kommandant. Vijfde jaar van den keizer Tung-Che, 12e maand.’ (Januari 1867).
Het hier gegeven verhaal vormt een goed, samenhangend geheel en komt ons voor de waarheid te zijn. Er zijn altijd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
talrijke Westerlingen in het Oosten, die maar nooit willen gelooven, dat eene Oostersche natie de waarheid zegt, en zoo zijn er thans nog velen, die aan de schuld der Coreanen in deze zaak gelooven. Wij kunnen dit gevoelen niet deelen, omdat er tot nu toe geene voorbeelden zijn dat de Coreanen jegens schipbreukelingen onvriendelijk geweest zijn, en er wel voorbeelden zijn, waaruit blijkt, dat zij Westersche zeelieden met de meeste vriendelijkheid en voorkomendheid hebben voortgeholpen. Voor hen mogen spreken de volgende feiten. Kapitein Richard, van het Britsche schip de Saracen, vertoefde in 1855 eenigen tijd op een der eilanden in het zuiden van Coraï. Hij spreekt in een stuk, dat in het ‘Journal of the North China branch of the Royal Asiatic Society’ geplaatst werd, met den meesten lof over de ontvangst, die hem en de bemanning van zijn schip in Corea te beurt viel. ‘Wij waren - zoo zegt hij - spoedig goede vrienden en konden op het eiland gaan naar welgevallen. Zoodra wij in een of ander dorp kwamen, werden wij door de voornaamste en oudste lieden verzocht binnen te komen, de beste matten werden voor ons gespreid en gedroogde visch, uien, rijst, pijpen en tabak en een soort van zuur vocht aangeboden.’ In 1859 is de bemanning van een Engelsch koopvaardijvaartuig, de John Inglis, 't welk aan de kust van Coraï schipbreuk geleden had, gevoed, verzorgd en met de grootste voorkomendheid door de inboorlingen behandeld. In 1860 werd een ander koopvaardijschip de Remi op de Coreesche kust door storm vernield. De bemanning werd door de plaatselijke overheid van voedsel en alles voorzien wat zij noodig hadden. Men hielp haar in de vervaardiging van tenten en het in orde brengen der booten. ‘Toen de dag was aangebroken - zoo schrijft een der scheepslieden - waarop een deel onzer besloten had te beproeven of zij in de booten (die van het verongelukte schip gered waren) Nagasaki konden bereiken, kwamen Coreaansche officieren tot ons met een troep muziekanten en bedienden, die ons op kleine tafeltjes een gastmaal van rijst, varkensvleesch, zeewier enz. bereidden. Ieder onzer - en wij waren 50 in getal - kreeg een tafeltje. In gulle vrolijkheid werd het gastmaal, onder de uitvoering van muziek, ten einde gebracht. Inderdaad, wij konden nooit beter behandeld zijn geworden door eenige Christennatie.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het jaar '71 - juist tusschen de eerste en tweede vijandelijke ontmoeting met de Amerikanen - leed een Engelsch schip de Susan op een der eilanden aan de kust schipbreuk. Het scheepsvolk werd gered. De overheid bood de bemanning eene escorte over land naar Chefoo aan, welk aanbod door de Chineesche matrozen werd aangenomen. De kapitein en andere Europeanen wilden liever in hunne booten den overtocht ondernemen. Voegen wij hierbij dat de Japanners, die wij hiernaar vroegen, ons hebben meêgedeeld, dat de Coreanen geenszins slechte of ruwe menschen zijn, dan kan men onzes inziens moeilijk aannemen, dat zij de zeelieden van de Generaal Sherman zouden mishandeld of vermoord hebben. Waarschijnlijk heeft de bemanning van de Generaal Sherman haar ongelukkig lot aan zich zelve te danken. Aanmatiging en trots, die de Westerlingen in het Oosten dikwerf in groote mate bezitten, zullen wel de hoofdaanleiding geweest zijnGa naar voetnoot1. Den 16den Mei '71 verliet het Amerikaansche eskader, onder bevel van den vice-admiraal J. Rodgers, en bestaande uit de stoomschepen: Colorado, als vlagschip; Palos; Alaska; Benicia en Monocacy, met talrijke stoomsloepen aan boord, de haven van Nagasaki. De Amerikaansche minister Low bevond zich mede aan boord. ‘Na vier dagen kwamen wij - zoo luidt een officieel schrijven van den admiraal aan den kommandant van het Amerikaansch oorlogschip the Ashuelot, dat te Shangaï ten anker lag - aan de Westkust van Corea, en ankerden bij het eilandje BoiseeGa naar voetnoot2, aan den mond van de rivier Salée. Wij hebben veel tijd noodig gehad om den weg door de talrijke eilanden te vinden. Wij kregen na onze aankomst bezoek van eenige Coreanen, die ons vroegen van waar wij kwamen, en die wenschten, dat wij gezond zouden zijn. Den 29sten Mei kwam eene andere bezending Coreanen van den 3den en 5den rang aan boord. De tolken van den heer Low ontvingen deze lieden. Men deelde hun mede, dat wij van plan waren, opmetingen te doen in de rivier, dat onze zending vredelievend was en dat wij niemand zouden benadeelen of aanvallen, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ons met vrede liet. Zij antwoordden verheugd te zijn, dat onze zending vredelievend was en dat zij voldaan waren. Kort daarna ontvingen wij het volgende schrijven: “In het jaar 1868 kwam hier een man uwe natie, Fabiger geheeten; hij ging daarna weder weg. Waarom kunt gij niet hetzelfde doen? In 1865 kwam hier eene natie, de Fransche geheeten, en wij verwijzen u tot hen, voor hetgeen toen gebeurde. Ons volk heeft vier duizend jaren geleefd in het genot van zijne eigene beschaving en heeft geene andere noodig. Wij vallen geene andere natiën lastig. Waarom valt gij ons lastig? Ons land is in het verre Oosten; het uwe is in het verre Westen. Met welk doel komt gij zoovele duizende mijlen over zee? Is het om onderzoek te doen naar het verongelukte schipGa naar voetnoot1? De manschappen bedreven zeerooverij en moord en zijn daarvoor gestraft. Hebt gij ons land noodig? Dit kan niet zijn. Wilt gij gemeenschap met ons hebben? Dit kan evenmin.” Den 1sten Juni verlieten de Monocacy en Palos, vergezeld van vier stoomsloepen, ons ten 9½ ure in den morgen, om de rivier op te gaan, het eiland Kanghoa, aan den mond van de Salée-rivier gelegen, voorbij te stevenen en vervolgens opmetingen te doen. Wij hadden de voorzorg genomen alle aanwezigen goed van wapenen en levensbehoeften te voorzien. Omstreeks 10 uur hoorden wij (zwak) geweerschoten, kanonschoten (uit de vijandelijke batterijen), houwitserschoten uit onze stoomsloepen en de Monocacy. Natuurlijk waren wij zeer in spanning en wachtten met verlangen den terugkeer van onze vaartuigen af. Omstreeks ten 5 uur namiddags kwamen de vaartuigen terug. Zij rapporteerden een gevecht, waarbij drie onzer manschappen gewond waren. Op de hoogte van Kang-hoa gekomen zijnde, waar de rivier een bocht maakt en de stroom zeer sterk is, opende de vijand het vuur van hunne forten aan beide zijden van de rivier op afstanden van ongeveer 150 yards. De kanonnen waren meerendeels overeenkomende met onze oud-model 18 ponders. Juist waren al onze vaartuigen met hunne manschappen slagvaardig gemaakt, en was men uit voorzichtigheid op een mogelijken aanval bedacht geweest. De boy's zeggen dat de kogels een' korten tijd als hagelsteenen door de lucht vlogen en het vu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren zeer hevig was. De bevelen waren, op elk vuren te antwoorden, doch niet de eersten te zijn met schieten; verder niet te landen of eenig voordeel te behalen. De Coreanen werden door ons geschut uit hunne beide forten gedreven. Wij beschoten hen met 9 duims (inches) bommen. Onze vaartuigen keerden daarop al bombardeerende en vurende terug. De twee vijandelijke forten en batterijen waren door ons geschut vernield, terwijl ongetwijfeld een vrij aanmerkelijk getal dooden moet gevallen zijn. Na dezen verraderlijken aanval hebben wij eene tweede expeditie bevolen, die plaats zal hebben zoodra onze sleepboot met kolen en andere behoeften van Shanghaï zal teruggekeerd zijn. Dit zal ongeveer over een week kunnen zijn. Bij deze tweede expeditie zullen de Monocacy, de Palos, de gehuurde sleepboot, al onze stoomsloepen en nagenoeg alle andere booten van onze vloot medegaan. Ik onderstel, dat onze landingstroepen dan ongeveer 800 man zullen bedragen. De Monocacy, de Palos en de stoomsloepen zullen dienen om de landingstroepen te dekken en de vijandelijke forten te bombardeeren. Gisteren werd een van onze manschappen op Ile Boisée (een onbewoond eiland voor zoover ons bekend is) begraven. Wij hadden een wacht van vijftig man meêgenomen en de stoomsloep van de Alaska laten medegaan, om ons, zoo noodig, te dekken. Wij maakten een graf voor onzen “armen jongen” aan den voet van eenen heuvel, en plantten eenige wilde rozen op deze eenzame plaats.’ Dit is de geschiedenis van de eerste vijandige ontmoeting, die tusschen de Amerikanen en Coreanen plaats greep, zooals die door den chef der expeditie zelven te boek gesteld werd. Na het gebeurde op den 1sten Juni besloten admiraal Rodgers en minister Low om de eer der vlag te herstellen door eene nieuwe expeditie te ondernemen, met het doel om te landen en vervolgens eenige forten te vernielen. Men besloot de aankomst der verwachte provisiën af te wachten, alvorens hiermede te beginnen; men wilde hiermede tevens aan het Coreaansche gouvernement tijd geven voor het maken eener apologie. De verlangde provisiën kwamen den 8sten Juni aan, doch de apologie bleef uit. De gouverneur van de provincie liet den admiraal weten, dat de aanval geschied was omdat de sloepen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met al verder en verder de rivier op te gaan, de landswetten overtreden hadden; ten andere gaf men te kennen, dat de regeering van Coraï elke poging om internationale gemeenschap te vestigen, met kracht zou tegengaan. De toon, waarin de brief geschreven was, was beslist. Kort en bondig verklaarde het gouvernement niets van het sluiten van tractaten te willen weten. De overbrengers dezer missive werden opzettelijk door de Amerikanen met de grootste vriendelijkheid ontvangen. Men gaf hun verschillende geschenken en schonk hun wijn in den ‘Ward-room.’. Zij werden aan boord door den heer Beato gephotographeerdGa naar voetnoot1. Minister Low gaf hun een schrijven als antwoord mede. Daar hierop geene verdere onderhandelingen gevoerd werden, besloten de Amerikanen den 10den Juni hunne tweede expeditie te doen plaats hebben. Een aantal matrozen, mariniers, artilleristen, benevens een corps sappeurs, te zamen 680 man, werd overvloedig van wapenen, ammunitie en levensbehoeften voorzien en verdeeld over zes stoomvaartuigen: de Monocacy, de Palos en 4 stoomsloepen. Het opperbevel werd aan den kapitein ter zee Blake opgedragen. Het plan werd als volgt vastgesteld: de twee stoomschepen en de sloepen zouden zoover mogelijk naar de plaats gaan, waar de landing zou plaats hebben; vooraf zouden zij de vijandige verdedigingsplaatsen zooveel mogelijk beschieten, en daarna zouden de troepen aan wal gebracht worden. Gedurende de landing zouden de stoomschepen de troepen zooveel doenlijk dekken. Kapitein Kimberly, de bevelhebber der landingstroepen, zou met behulp der stoomsloepen en van 21 gewone booten de manschappen en kanonnen aan wal trachten te brengen. Men zou vervolgens de forten, vanwaar vroeger de eerste aanval geschied was, trachten in te nemen en ze 24 uren bezet houden, waarna men ze zou vernielen en terugtrekken. Indien de Coreanen soms tot vriendschappelijke handelingen mochten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overgaan, zou kapitein Kimberly de forten langer bezet houden, om zoodoende het hoofddoel, namelijk het sluiten van een tractaat, misschien te kunnen bereiken. Ten 10½ uur van den 10den Juni vertrok de expeditie, door schoon weder begunstigd. Onderweg ontmoette men een jonk met een witte vlag, die een brief bracht. De tolk Drew vertaalde dien, doch de inhoud bleek niets bevredigends voor de Amerikanen te bevatten, zoodat men de rivier verder opstoomde. Zoodra de Monocacy tegenover het eerste fort op Louïse eiland gekomen was, gaf de kommandant bevel eenige bommen daarin te werpen. Men zag de Coreanen het fort verlaten. Vervolgens werd een steenen bolwerk op het volgende eiland door het geschut vernield. Daarop kwam men tegenover het 1e fort op het eiland Kanghoa; de Coreanen antwoordden onmiddellijk op de Amerikaansche schoten. Het tweede daarnaastgelegene fort opende tegelijkertijd zijne batterijen. Behalve aan het tuig deden de vijandelijke kogels geen schade. Op 550 yards afstand van elk der forten ankerde de Monocacy. De forten werden nu met alle kracht beschoten, hetgeen het gevolg had dat de fortbatterijen na een half uur zwegen. Fort no. 2 was aan de noord- en oostzijde belangrijk beschadigd. Thans begon men met de landing, terwijl de Monocacy middelerwijl fort no. 3 op 900 yards afstand beschoot. Ook dit fort werd na een korten tijd tot zwijgen gebracht. De landing geschiedde zonder moeite; de troepen namen des nachts hun bivouac aan strand. Den volgenden morgen namen de landingstroepen fort 1, 2 en 3 zonder moeite. Nu volgden de zoogenoemde hoefijzer-citadel, een zeer sterk fort, en een daaropvolgende versterking, door de Franschen vroeger fort du condé genoemd. De rivier is hier wegens den sterken stroom en de vele klippen zeer gevaarlijk. De Monocacy naderde de citadel tot op 1200 yards, waarop de Coreanen hun vuur openden. De Monocacy bombardeerde de citadel met alle kracht, en spoedig daarop zag men de Coreanen eene schuilplaats in de bomvrije cellen van de citadel zoeken. De landingstroepen waren middelerwijl, na het geschut op de drie voorgaande forten onbruikbaar gemaakt te hebben, naar de citadel opgetrokken. Er werd een seinschot aan de Monocacy gegeven om met vuren op te houden. Te 11½ uur werd de Amerikaansche vlag op de citadel geheschen en de groote gele vlag van den Coreaanschen opperbevelhebber buit gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vrij hevig gevecht moet hier plaats gehad hebben, waarin de Coreanen zich uiterst dapper gedroegen; zij bleven tot den dood toe vechten en hieven gedurende het gevecht een melancholisch doodgezang aan. Luitenant M'ckee was de eerste die de citadel beklom. ‘Mannen,’ riep hij, ‘die vlag moeten wij hebben;’ onmiddelijk daarna werd hij doodelijk gewond. Hiermede werd deze expeditie besloten. Men keerde in den morgen van den 12den Juni weder naar de ankerplaats terug. Behalve een aantal gevangenen waren 481 kanonnen en 50 vlaggen buit gemaakt. Het aantal dooden onder de Coreanen wordt op ongeveer 1000 geschat. Kort daarna verliet het eskader Boisee-eiland, om naar Shanghaï te vertrekken en nadere orders van de regeering te Washington af te wachten. Vooraf waren de gevangene Coreanen aan wal gezonden; zij betuigden duizendmalen dank voor de vriendelijkheid die zij hadden ondervonden; zij hadden niets minder verwacht, dan onthoofd te zullen worden. Als men de zaak overziet, valt het niet te ontkennen, dat het doel der expeditie geheel mislukt is. De Coreanen niet alleen, maar ook de Chineezen en Japanners beschouwen het aftrekken van het eskader als eene overwinning voor Corea. Zij hadden stellig verwacht, dat de Amerikanen de rivier verderop zouden gegaan zijn, om tot de hoofdstad Séoul te komen. Zooals men weet, heeft de Amerikaansche regeering besloten de zaak verder te laten rusten. Wij zijn van meening, dat deze expeditie meer kwaad dan goed gedaan heeft aan het doel dat de Amerikaansche regeering zich voorgesteld had. Het is namelijk best mogelijk, dat de Coreanen voortaan niet meer zoo voorkomend zullen zijn jegens Europeesche en Amerikaansche schipbreukelingen, en dan zullen deze ongelukkige menschen het mogelijk moeten ontgelden, dat admiraal Rodgers er in geslaagd is een fier en moedig volk te vertoornen, zonder daarbij zelf eenig voordeel behaald te hebben. In den loop van het jaar 71 heeft Rusland het gedeelte van SaghalienGa naar voetnoot1, dat aan het Japansche rijk behoorde, tot zich getrokken. Reeds sedert eenigen tijd maakte de Russische regeering zwarigheden over het gemengd bezit van dit eiland. De Japansche regeering schijnt de bemiddeling van den Amerikaanschen minister in Japan te hebben verzocht om deze zaak | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te regelen. Rusland heeft deze bemiddeling niet willen aannemen en verklaard het geheele eiland in bezit te nemen. De Japansche regeering zond hierop den heer Sojejima (toenmaals Lid van den Raad van State, thans minister van buitenlandsche zaken) als gezant naar Passiette (op de kust van Mantschurie), om over de noordelijke grensscheiding tusschen Rusland en Japan te onderhandelen. Het is ons niet bekend welke overeenkomst aldaar gesloten is. Intusschen is er een tractaat van handel en vriendschap met de Sandwichs-eilanden tot stand gekomen. De heer de Lang, gezant der Vereenigde Staten, heeft dit tractaat namens de regeering van Hawaii gesloten en overhandigde den 14den Augustus zijne geloofsbrieven aan Z.M. den Mikado als gezant voor Hawaii. De heer von Brandt, chargé d'affaires en consul-generaal voor den Duitschen bond in Japan, had op den 1sten Mei eene audiëntie bij Z.M. den Mikado, 1o. ten einde een schrijven van Z.M. den Duitschen keizer te overhandigen, waarin gemeld werd dat de koning van Pruisen, op verzoek van de vorsten van Duitschland, den titel van keizer van Duitschland heeft aangenomen, en 2o. om Z.M. den Mikado mede te deelen dat hij het plan had met verlof naar het vaderland te gaan en de heer van der Hoeven, minister-resident voor Nederland, als zijn tijdelijke plaatsvervanger zou optreden. De Mikado antwoordde met genoegen van deze zaken kennis te hebben genomen en zeer voldaan te zijn over de wijze, waarop Z. Ex. gedurende eene reeks van jaren zich van zijne taak had gekwetenGa naar voetnoot1. Toen bij de afscheidsaudiëntie, die den 18den Mei aan den minister voor Groot-Brittannië, Sir Harry Parkes, gegeven werd, door Z.M. den Mikado de gewone beleefdheidsbetuigingen gebezigd waren, meende de heer Parkes nog eene lange rede te moeten houden, waarin hoofdzakelijk aan Z.M. dank betuigd werd voor de genoten gunst, en medegedeeld werd dat Z. Ex. zich verzekerd hield van de vriendschappelijke betrekkingen tusschen Japan en de andere mogendheden, wanneer hij Hare Majesteit de koningin van Engeland bericht had van de ernstige pogingen door Z.M. den Mikado aangewend, om de na- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deelen, die het gevolg geweest waren van eene langdurige afsluiting, weg te nemen en om Japan te verheffen tot de plaats die het in de wereld moest innemen. Z.M. zoude met behulp van wijze raadgevers het Japansche volk meer en meer tot de overtuiging brengen, dat het verschil in klimaat, gewoonten en wetten geen reden is om zich van de vreemde natiën afkeerig te gevoelen. De minister wenschte, dat aan Z.M. nog vele jaren zouden gegeven zijn om de gelukkig aangevangen hervorming van het rijk geheel te kunnen voltooien. Zeer gunstig werd het gesprokene opgenomen en de minister uitgenoodigd tot eene afzonderlijke audiëntie in het paviljoen van den keizerlijken tuin. Op deze audiëntie bedankte Z.M. den heer Parkes voor den bijstand, dien Z. Exc. sedert het begin der omwenteling altijd aan de Japansche regeering geschonken had. Sir Harry Parkes gaf hierop te kennen, dat hij reeds sedert lang overtuigd was, dat de monarchie de eenige regeeringsvorm voor Japan kon zijn, om het land vrede en voorspoed te doen genieten, wanneer daarbij eene staatkunde gevolgd werd, die de betrekkingen van Japan met vreemde natiën meer en meer zou ontwikkelen. Z. Exc. had daarom besloten de regeering des Mikado's te steunen, zooveel als de getrouwe navolging der tractaten dit toelieten. Zijne verwachtingen waren niet teleurgesteld. Vervolgens werd aan Z.M. aanbevolen meer vertrouwen te stellen in de vreemdelingen, die Japan in zijn dienst had, en niet tevreden te zijn met de geringe kennis van Westersche kunsten en wetenschappen, die op eene overhaaste reis naar het buitenland verkregen werd. Z. Exc. besloot met de opmerking, dat er steeds twee vlekken op het Japansche wapenschild aanwezig warenGa naar voetnoot1, die moesten worden weggenomen, alvorens Japan op een gelijken rang met andere beschaafde natiën zou kunnen aanspraak maken: het verbod, dat de vreemdelingen niet buiten de grenzen, die bij de tractaten bepaald zijn, mochten gaan, en het verbod dat de inboorlingen de christelijke godsdienst niet mochten belijden. In Juni had de heer de Long eene audiëntie bij den Mikado, om nl. den brief te overhandigen, waarbij de president der Ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenigde Staten de benoeming van den heer de Long tot buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister mededeelde. Z.M. betuigde in hooge mate vergenoegd te zijn over dit bewijs van vertrouwen en wenschte dat de betrekkingen van vriendschap tusschen Japan en de Vereenigde Staten steeds van zoo innigen aard mochten blijven als zij tot nu toe geweest waren. Zooals wij reeds vermeld hebben, is de heer De Long met het gezantschap mede met tijdelijk verlof naar Amerika vertrokken. De heer de Outrey, minister voor Frankrijk, is na eene afscheids-audiëntie bij Z.M. gehad te hebben (26 Nov.), per messagerie-mailboot naar zijn vaderland vertrokken, ten einde omtrent de aanstaande herziening der tractaten zijne regeering te adviseeren. Er bestaat onder de vreemdelingen in Japan over 't algemeen een vrij goede eensgezindheid in denkwijze over den toestand van het Japansche rijk, als wij de Engelschen en Amerikanen uitzonderen. Deze zijn steeds onderling in strijd, zooals uit de Engelsche en Amerikaansche couranten, die te Jokohama worden uitgegeven, duidelijk blijkt. De hoofdaanleiding van dit verschil tusschen natiën, die overigens zoovele punten van aanraking gemeen hebben, moet, naar onze meening, in een strijd voor de ‘hegemonie in den politieken invloed, dien men op Japan wil uitoefenen’, gezocht worden. Het valt niet te ontkennen, dat Engeland in den heer Harry Parkes een begaafden, misschien wel wat te veel Britschen vertegenwoordiger gehad heeft, en de invloed, door dezen minister op den staatkundigen toestand van Japan uitgeoefend, niet gering is geweest. Doch evenmin kan men den meer en meer toenemenden invloed van Amerika in Japan voorbijzien en aan den heer De Long grooten ijver en bekwaamheden ontzeggen. Bovendien heeft de ligging van Amerika ten opzichte van Japan, alsmede het geregeld verkeer door de stoomvaart in het leven geroepen, in hooge mate er toe bijgebracht om de Amerikanen in Japan meer en meer op den voorgrond te plaatsen. De invloed van Engeland is hierdoor - zoowel als wegens eenige andere redenen - wel eenigszins verminderd, hetgeen niet te betreuren is. Wij achten het verkeerd, dat eenige vreemde natie in Japan boven eene andere zou bevoordeeld worden. Elk beschaafd volk heeft kundige mannen onder zijne leden, die Japan van groot nut kunnen zijn, en daarom vinden wij dien - dikwerf helaas zeer onedelen - strijd over de natio- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naliteit zeer ongerijmd, om niet te zeggen belachelijk. De Japanners zullen echter weldra inzien, dat zij zich volstrekt niet aan eene natie behoeven te houden, om daaruit voorloopig hunne onderwijzers en andere ambtenaren te kiezen, wat moeite de Engelsche pers in Japan zich ook geeft om aan de regeering vooral toch Engelschen aan te bevelen. Deze pers gaat zelfs zoover van openlijk de Engelsche taal als de taal der geleerden en beschaafdenGa naar voetnoot1 - zooals vroeger in Europa het Latijn - bij de Japanners aan te bevelen, omdat wij, - zegt zij - alle goede boeken, die in andere landen verschenen zijn of verschijnen zullen, in onze taal overbrengen en de Japanners alzoo ook van wetenschappen en andere zaken buiten Engeland kennis kunnen verkrijgen. Wij vinden dezen wensch zeer vaderlandslievend van de Engelsche pers, doch zouden het wel zoo goed vinden als de Japanners verschillende belangrijke werken uit de verschillende Europeesche talen in hunne eigene taal overbrachten. Wij twijfelen er ook volstrekt niet aan, dat het laatste, dat reeds sedert de eerste vestiging der Hollanders in Japan plaats had, voortaan meer en meer zal gedaan worden en de Japanners den zoo goed gemeenden raad der Engelsche pers niet zullen opvolgen. Belangrijke gebeurtenissen onder de Westerlingen in Japan zijn overigens niet voorgevallen. Een paar Engelschen in Jokohama werden door de Japansche regeering bij hun consul aangeklaagd, wegens het zonder verlof overschrijden der grenzen, die volgens de tractaten voor de vreemdelingen bepaald zijn. Eene dergeiijke aanklacht tegen een paar vreemdelingen, die zonder verlofpas de tractaatlijn overschreden hadden, had te Nagasaki plaats. Verder werd door de respectieve gezanten namens de Japansche regeering een verbod uitgevaardigd, om binnen de grenzen van eenige stad, dorp of bewoond oord, met vuurwapenen te schieten. Als men weet, dat vele vreemdelingen zich in Japan aan een al te onvoorzichtig gebruik van wapens schuldig maakten en menigmalen daardoor min of meer ernstige ongelukken veroorzaakten, kan men die bepaling niet misbillijken. Van de oprichting van militaire wachthuizen aan alle ingangen tot de vreemdelingen-kwartieren, in alle open havens van Japan, hebben wij elders reeds kortelijk melding gemaakt. De maat- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
regel is, mits behoorlijk uitgevoerd, voor de veiligheid der vreemdelingen niet dan nuttig te noemen; door te strenge bepalingen is men echter te ver gegaan. Zoo mag o.a. geen Japanner des avonds zonder lantaren in het ‘Settlement’ komen, al is het ook maar een arme koelie of een oppasser. Dat de beschaving meer en meer tot in het verre Oosten doordringt, zou ook hieruit kunnen opgemaakt worden, dat Westersche dienaren der kunst, al zijn het dan ook maar reizende komedianten en paardenrijders, de bevolking van Jokohama met hunne voorstellingen zijn komen verrassen! Een Grieksche circus, die geheel Oost-Azië bereisd had, en eene Amerikaansche komedietroep van San-Francisco behooren in Japan tot nog toe tot de hooge zeldzaamheden en zijn om die reden behoorlijk door ons te boek gesteld. Wij kunnen echter - als Nagasaki-bewoners - verder geene kritische kunstbeschouwing hiervan geven. Wij bekennen niet veel wetenswaardigs verteld te hebben van de ‘Westerlingen in Japan.’ Er valt inderdaad ook niet veel van te zeggen; het aantal is nog betrekkelijk zeer gering en mag te zamen wellicht 1200 à 1300 zielen bedragen. De staatslieden onder hen laten niet veel van zich hooren, de handelaars en kooplieden handelen, de weinige geleerden studeeren en doen in den regel hun best om zoo spoedig doenlijk welvarend naar Europa terug te keeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. Verdere bijzonderheden.Wij willen onze schets besluiten met enkele berichten van geographischen, klimatologischen aard. De consul van Groot-Brittanië te Niegata maakte in gezelschap van den Hollandschen vice-consul en een paar andere heeren eene reis in de omstreken dezer stad en vermeldt daarvan de volgende bijzonderheden: Te GaramekiGa naar voetnoot1 in de prov. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jetsigo, ongeveer 25 kilometers oostwaarts van Niegata, is eene vuurbronGa naar voetnoot1. Een weinig meer oostelijk van deze plaats, op ca. 27 à 28 kilom. van Niegata, ligt Kusodsoe, ook wel Niitsoe genoemd, waar zich talrijke petroleumbronnen bevinden. De Japanners verzamelen deze stof op eene zeer gebrekkige wijze en schijnen het zuiveren van ruwe petroleum nog niet te kennen. Met eenige energie zou dit een belangrijk artikel kunnen worden voor deze plaats. De Japanners beginnen meer en meer onze petroleumlampen te gebruiken, waartoe aanzienlijke hoeveelheden gezuiverde petroleum uit Amerika en Japan worden ingevoerd. Te Kuwatsie-dani, ongeveer 90 kilometer oostelijk van Niegata, was eene loodmijn, die thans niet meer bearbeid werd. Te Koesagoera, ongeveer 120 kilometer oost-zuidoostelijk van Niegata, was eene kopermijn in werking. Weder ziet men hier de hellende, uiterst kleine en lage mijngangen. De wijze om het erts uit te hakken en naar boven te brengen, is beide nog zeer eenvoudig. Het erts wordt in leemen ovens met behulp van houtvuren onmiddellijk uitgesmolten, en het metaal, dat niet zeer zuiver is, wegens de minder geschikte smeltmethode, in korte staven en vierkante platen gegoten. In de nabijheid van deze mijn is ook een steenkolenmijn in werking, die echter maar weinig kolen levert. Te Shimo-Nojiri 135 à 140 kilometer oostzuidoostelijk van Niegata, is eene zilvermijn, die sedert geruimen tijd niet meer bearbeid werd. Men zou evenwel spoedig weder met het graven beginnen. Eenige mijlen verder ligt Wakamatsoe, de voormalige vesting van den ex-prins van Aidzoe. De puinhoopen van den laatsten burgeroorlog van 1868 waren nog overal te zien. Op een afstand van 12 kilometers van Wakamatsoe komt men aan het Inawashiro-meer. In het Kanyosan-gebergte, dat tusschen Wakamatsoe en dit meer ligt, vindt men goudbergwerken, die vroeger in bearbeiding geweest zijn. Het Inawashiro-meer is de bron van de Aganokawa, de rivier, die van daar uit westwaarts loopt en bij Niegata in zee uitmondtGa naar voetnoot2. Het meer overstekende vindt men aan de oostelijke zijde de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stad Inawashiro Op 25 kilomer afstand van deze stad zijn de heete zwavelbronnen van Numajiri. De weg is hier zeer bergachtig en moeilijk. Men vindt verscheidene van deze bronnen bij elkander, die te zamen een soort van zwavelwaterriviertje van 2 meter breedte doen ontstaan. De omgeving riekt hier overal naar zwavelwaterstof. Ongeveer 14 kilometers oostzuidoostwaarts van Numajiri (39 kilom. van Inawashiro) ligt Oshiwo, eene plaats die haar naam te danken heeft aan twee warme zoutbronnen. Men vervaardigt keukenzout van het water dezer bronnen, door het over houtvuur in groote pannen tot droogwordens toe uit te dampen. Ook wordt in deze streek de zijdecultuur levendig gedreven. Noordoostelijk van Oshiwo, de grens van de provincie Moetsoe overgaande, komt men in de stad JonezawaGa naar voetnoot1, in de prov. Dewa. Deze stad is insgelijks vermaard wegens den burgerkrijg van '67. Overblijfselen van de verwoeste vestingwerken waren nog zichtbaar. De zijdekultuur maakt in dit district een der hoofdbezigheden van de bevolking uit. Ook is men door de mededeeling van een onbekend reiziger eenigszins meer bekend geworden met de landstreek rondom het BiwameerGa naar voetnoot2, in de provincie Oömi gelegen. ‘Het meer levert een der schoonste gezichten op, die men ter wereld kan vinden, en is geheel omgeven van schoone heuvelen en bergen. Te Oötz, aan de zuidwestelijke punt van het meer, denkt men zich te Como. Men ziet af en toe kleine stoombootjes op het meer heen en weêr trekken. Het krioelt er van zeilbooten en kleine jonken; het vervoer is voornamelijk van het oosten naar het westen en omgekeerd. Indien Japan ooit voor de vreemdelingen opengesteld mocht worden, twijfelen wij er niet aan, dat Oötz het lievelingsoord voor uitstapjes zal worden. Wij zagen nooit liefelijker oord op de wereld. De Japanners spreken van een plan om de noordzijde van het Biwameer door een kanaal in verbinding te stellen met de Tsoeroegabaai, aan de Westkust van Nipon, en op die wijze de rijke landstreek rondom het meer in directe verbinding te stellen met de zee. Het werk zou een verbazenden ondernemingsgeest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vorderen en zal daarom wel niet zeer spoedig tot uitvoering komen.’ Wij maakten in het laatst van '71 een uitstapje naar het in de geschiedenis van Japan vermaarde schiereiland van Simabara, waartoe de plaatselijke regeering van Nagasaki ons bereidwillig de toestemming gegeven had. De mededeelingen der paters Jezuieten, Père Charlevoix, Montanus, Levysohn, Kaempfer en anderen omtrent de Christenvervolging in Simabara zijn ons altijd een weinig twijfelachtig voorgekomen. Geen dezer schrijvers heeft ooit - zooals ons thans ten stelligste uit hunne verkeerde beschrijving der bronnen gebleken is - Simabara bezocht, hetgeen niet te verwonderen is, daar de regeering in vroegere jaren het nimmer heeft willen toelaten, dat een Europeaan derwaarts ging. De uitkomsten van ons onderzoek hebben onze meening bevestigd. De vroegere schrijvers (paters), en in navolging - door eenvoudig naschrijven - ook de latere, hebben de zaak der Christenvervolging in Simabara overdreven en voornamelijk onwaarheden te boek gesteld aangaande de straffen die de Japansche regeering op de Japansche Christenen zou hebben toegepast en de rol die de Hollanders in deze zaak zouden gespeeld hebben. Wij hebben ons tot de volgende hoofdpunten bepaald: 1o. Is er eenige waarheid in het door sommige schrijvers vermeldeGa naar voetnoot1, dat de Hollanders de oorzaak geweest zijn van de vervolging der Christenen in Japan? 2o. Is het gedrag van den Hollandschen chef van de factorij te Firado, den heer Koeckebacker, goedof af te keuren? 3o. Zijn de berichten omtrent de pijnigingen enz. van de Christenen in de heete bronnen van Simabara enz. juist? 1o. In 1549 werd de Christelijke godsdienst het eerst door Franciscus Xaverius in Japan ingevoerd. In 1564 namen alreeds de vervolgingen tegen de Japansche Christenen een aanvang; in 1568 werden zij met kracht doorgezet, ten gevolge van de eigendunkelijke, hooghartige gedragingen van de paters JezuietenGa naar voetnoot2 en de halstarrigheid der Japansche bekeerlingen in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het niet opvolgen van de wetten des lands Eerst in 1600 kwam het eerste Hollandsche schip de Liefde (het eenig overgeblevene van de vloot onder Jacob Mahu) onder Quackernack en W. Adams, in Japan. In 1601 werd aan de Hollanders de eerste voorloopige vergunning verleend om eene factorij op Firado op te richten, en eerst in 1609 kwamen de twee eerste Hollandsche schepen onder Spex in Japan om handel te drijven. Men ziet alzoo dat de vervolging 32 jaren voor onze eerste vestiging begonnen is, waaruit voldoende het ongerijmde van een bevestigend antwoord op onze eerste vraag blijkt. Reeds Doeff heeft in zijne ‘Herinneringen uit Japan,’ Haarlem, Erven Bohn, 1833, op blz. 39 het ongerijmde van zulk eene bewering aangetoond, en onze Onno Zwier van Haren is in zijn: ‘Japan met betrekking tot de Hollandsche natie en de Christelijke godsdienst’, blz. 11, met kracht tegen deze onedele aantijging van de paters Jezuieten opgekomen. Wij zeggen daarom niets nieuws, doch achten het niettemin noodzakelijk om thans nogmaals met kracht te protesteeren tegen beweringen, die in den laatsten tijd onze ooren bereikten. Later waren de Nederlanders als bondgenooten van het Japansche rijk wel degelijk verplicht den beruchten brief van Moro, waarin de beraamde zamenzweering vermeld stond, om Japan tot eene Spaansche kolonie te maken, en alzoo een aanslag gemaakt werd op de onafhankelijkheid van dit rijk, aan de Japansche regeering te overhandigen en haar te waarschuwen tegen de listen der JezuietenGa naar voetnoot1. In plaats van op de Nederlanders voor deze vriendschapsdaad een blaam te werpen, - zooals niet alleen eenige buitenlandsche schrijvers over Japan deden, maar zelfs gedaan wordt in Hollandsche werkenGa naar voetnoot2 - is dit veeleer eene daad, die den Hollanders eer aandoet. Wij zijn er trotsch op, dat de Nederlandsche natie dezen aanslag op de onafhankelijkheid van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het rijk der opgaande zon ontdekt heeft en Japan dien heeft meegedeeld. Wij komen met kracht op tegen elke bewering, dat Nederlanders hierin ‘laag of gemeen’ zouden gehandeld hebben. Wij laten het belangrijke feit, dat Holland te dezer tijde een fellen strijd te voeren had met de Castilianen, geheel buiten onze beschouwing. Zouden wij deze zaak in den kring van ons vertoog opnemen, dan was deze hardnekkige strijd alleen voldoende om de handelwijze te verklaren, of hebben niet oorlogvoerende partijen zich zelfs in den laatsten tijd aan ergerlijker zaken en spioneering schuldig gemaakt en elke gelegenheid aangegrepen om elkander afbreuk te doen? Het is zeer te bejammeren, dat de kundige Duitsche schrijver Kaempfer deze zaak niet in een beter daglicht gesteld heeft omdat de meeste der volgende schrijvers het werk van Kaempfer, voor zoover het de oudere geschiedenis van Japan betreft, hebben nageschreven of het ruimschoots tot hunne compilatiën misbruikt. Hierdoor is deze leugenachtige blaam overal ten onrechte verspreid geworden. Doeff heeft in zijn gemeld boek reeds de onjuistheid dezer beweringen aangetoond. Het ware te wenschen, dat men het boek van dezen kundigen schrijver ook raadpleegde en niet altijd alle wijsheid uit Kaempfer alleen putte. De geheele geschiedenis van de vervolging der Christenen, zoowel van den ouden als van den lateren tijd, draait alleen op één punt, en dat is: vrees van de Japanners voor staatkundige moeilijkheden in hun rijk. Doeff zegt reeds zeer terecht dat deze vervolging geenszins het gevolg was van godsdiensthaat, maar alleen - volgens de eigen woorden van Taïko-Sama - gedreven werd, niet omdat die godsdienst op zich zelve niet deugt, maar omdat hij niet strookt met den ouden eeredienst, met de zeden des lands, en daarom onlusten in het rijk zou verwekken. 2o. Aangaande de tweede vraag, is het ons gebleken, dat de vorst van Arima, ook wel prins van Simabara genoemd, in 1635 benoemd was tot eene andere hoogere betrekking in het rijk. Er werd uit Jedo een opvolger gezonden. Deze nieuwe landsheer ontsloeg vele beambten, die onder den vorigen prins werkzaam geweest waren, en benoemde zijne gunstelingen in hunne plaats. De ontslagen ambtenaren kwamen hiertegen in verzet en begonnen de bevolking tegen den nieuwen vorst op te stoken. Deze oproerigheden duurden het geheele jaar 1636 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
min of meer voort, toen de landsheer bevel kreeg om naar Jedo te komen en zich over zijn slecht bestuur te verantwoorden. Intusschen hadden zich talrijke Christenen uit naburige oorden, zooals de prov. Omura en het eiland Amakoesa, bij de opstandelingen aangesloten. De landsheer werd van Jedo teruggezonden, met bevel den opstand zoo spoedig mogelijk te dempen, zoo noodig met geweld. De prins van Omura werd uitgenoodigd zijne troepen ter beschikking te stellen en ook het toenmalig Nederlandsch opperhoofd te Firado, Koeckebacker, werd door de Jedoregeering aangezocht om hulp te verleenen bij het dempen van den opstand. Juist eenige dagen te voren had Koeckebacker twee schepen naar Indië terug laten gaan; een schip, de Rijp, met 20 stukken en circa 100 man aan boord, lag nog te Firado ten anker. Kaempfer beweert, dat Koeckebacker deze schepen met opzet zou hebben laten vertrekken, doch daarvan zijn volstrekt geene bewijzen voorhanden. Koeckebacker was echter formeel door het gouvernement aangezocht den opstand te fnuiken. Hierbij was geen sprake van Christenvervolging, maar alleen opstandelingen te bedwingen. Het past evenmin aan Christen-Japanners als aan niet-Christenen onder hen, om zich tegen de wetten des lands te verzetten. Er viel hier volstrekt geen onderscheid te maken tusschen al of niet Christenen; zoodra zij de wetten des lands overtreden, zijn zij even strafbaar. Er bestond derhalve geen enkele reden voor Koeckebacker, om het verzoek der regeering te weigeren. Koeckebacker stemde dus het verzoek terecht toe - als alle verstandige menschen, zoo zij in zijne plaats geweest waren, zouden gedaan hebben - en belegerde de stad Simabara gedurende 15 dagen (van 21 Febr. tot 8 Maart 1638). Nadat de stad met 426 kanonkogels beschoten was, trok het schip terug naar Firado. Aan de op de volgende dagen plaats gehad hebbende slachting onder de opstandelingen heeft Koeckebacker geen deel genomen en niet de minste schuld. Indien hij het in zijn vermogen gehad had, deze slachting te voorkomen (nadat de stad ingenomen en de opstandelingen gevangen genomen waren) zou hij het voorzeker gedaan hebben. Doch iedereen begrijpt dat één man met zulk een geringe strijdkracht als Koeckebacker had, zich niet met kracht en geweld tegen deze betreurenswaardige handeling van het gouvernement kan aankanten. Zoodra de stad zich overgegeven had, had men de opstandelingen moeten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
arresteeren en een billijke bestraffing geven. Ze alle zonder vorm van proces te dooden, was zeker in de hoogste mate wreed gehandeld van de regeering. Aan deze zaak heeft Koeckebacker evenwel volstrekt geen schuld gehad. Hij heeft alleen de stad helpen innemen en vertrok daarna. De prins van Arima was later verplicht zich den buik open te snijden. Dit is hetgeen wij van de zaak te weten kwamen en is overeenkomstig met hetgeen Doeff in zijne Herinneringen, bladz. 45 en 46, over deze zaak zegt. Doeff komt hier terecht op tegen den laster, die men verspreid heeft. ‘Dit is - zoo schrijft hij - de ware toedracht der zaak, wat ook Kaempfer, Charlevoix, Tavernier en anderen daarvan mogen gezegd hebben, en hoezeer dit in lateren tijd door lieden, die nimmer in Japan zijn geweest, op nieuw is te berde gebracht en nog meer opgesmukt; het waren geene Roomsch-Katholieke Christenen tegen welke Koeckebacker werd opgeroepen te strijden, maar opstandelingen, bij welke zich later de Roomschgezinde Japanners hebben gevoegd. Hij stond den Sjoogoen van Japan als bondgenoot ter zijde. Even zoo verkeerdelijk als deze zaak in Europa beschouwd wordt, spreekt men ook van het gedrag der Hollanders in Japan, alsof zij de Christen-godsdienst zouden hebben moeten verzaken, door op een Christusbeeld te trappen. Het kan zijn, dat nijd van andere volken dezen laster heeft uitgevonden, omdat wij de eenige begunstigde natie in Japan waren,’ en ter anderer plaatse (bladz. 54) verhaalt Doeff; ‘Mijn verblijf op Japan van Juli 1799 tot Dec. 1817 heeft mij genoegzaam in de gelegenheid gesteld, om nauwkeurig in dit opzicht onderricht te worden, en ik verklaar hierbij, alles wat verhaald wordt van godsdienstafzwering, vertrapping van het beeld van Christus enz., door de Hollanders, voor louter verdichtsels.’ Wij kunnen dus geenszins de meening deelen van vreemde en zelfs sommige Hollandsche schrijversGa naar voetnoot1, dat Koeckebacker's gedrag laakbaar is, en zijn van meening dat hij gehandeld heeft, zooals hij moest. Wij willen zelfs de bewering van sommigen, dat Koeckebacker zeer goed geweten heeft dat er Christenen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onder deze opstandelingen waren, als bewezen aannemen, en dat Koeckebacker derhalve zelfbewust Christenen aanviel, die zich tegen de landswetten verzetten. Welnu, als de regeering in eenig christelijk land met kracht van wapenen oproerigheden stuit - zooals zoovele malen in Europa geschied is - heeft zij ook de wapenen gericht tegen zoogenaamde geloofsgenooten. Daarin vindt niemand eenig kwaad of schandelijks, doch aan Koeckebacker, die behulpzaam was in een volkomen gelijke zaak, wordt het euvel geduid, dat hij zijne wapenen op christenopstandelingen richtte. Elk onbevooroordeeld verstand zal het met ons eens zijn, dat in deze zaak geen onderscheid van godsdienst, of wat ook, gemaakt moest worden. Alleen door overdreven godsdienstijver bezielde, en daarom bevooroordeelde menschen kunnen in het gedrag van ons opperhoofd iets laakbaars zien. In de werkelijkheid was zijn gedrag evenmin laakbaar als dat van eene plaatselijke autoriteit in eenig Europeesch land, welke met kracht van wapenen oproerigheden tegengaat. Als Hollander en vriend van het Japansche rijk was Koeckebacker zedelijk verplicht de regeering van dit land te ondersteunen en haar op haar verzoek den verlangden bijstand te verleenen. 3o. Ter beantwoording der derde vraag dienen de volgende, door ons waargenomen feiten. Op het schiereiland Simabara is op 32o 46' N.B. en 130o 11' 30″ OL. een (thans uitgebrande) vulkaan gelegen, de Woenseng of Woenseng-také geheeten. In het laatst der voorgaande eeuw heeft deze vulkaan door zware uitbarstingen groote verwoestingen aangericht, terwijl hij van tijd tot tijd nog eenige rookwolken uitzendt. Wij hebben echter bij ons bezoek geen rook meer kunnen waarnemen. Deze vulkaan heeft een aan vulkanen bijzonder eigenen, afgeknotten, kegelvormigen top en is de hoogste berg der omgeving niet alleen, maar van geheel Kioe-Sioe. Men heeft zijne hoogte op 3800 voet geschat, doch naar onze meening is hij lager. Gedurende de 4 à 5 wintermaanden is zijn top steeds met sneeuw bedekt. De omgeving van dezen vulkaan is geheel bergachtig en de grond vertoont overal een echt primitieve, vulkanische formatie. In de nabijheid van dezen berg zijn eenige warme bronnen, die, volgens het beweren van Montanus, Kaempfer, von Siebold en vele anderen, in de jaren 1637 en 1638 gebezigd werden, om de Japansche Christenen te martelen. In | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MontanusGa naar voetnoot1 vindt men daarvan zelfs de onmogelijkste afbeeldingen. De drie voornaamste warme bronnen zijn: 1o. de Obama-gok of Wabama-gok, gelegen aan de westkust van Simabara, vlak aan het strand, op ongeveer 15 kilometers afstand van den Woenseng; het is eene onaanzienlijke, ondiepe bron, waarnaast eenige (drie) vierkante steenen bakken onder afdakken van stroo staan, die als badkuipen dienst doen en waarin men soms 10 à 20 Japanners van beiderlei geslacht te gelijk met baden bezig ziet. Het water van Obama-gok wordt namelijk door de Japanners voor bijzonder geneeskrachtig gehouden. De inrichting dier baden is hoogst primitief; de badende menschen kunnen, wegens de ondiepte van dit steenen bekken, slechts halverwege met hun lichaam in het water zitten. Het overige gedeelte van het lichaam is aan weêr en wind blootgesteld, daar behalve het strooien dak geene afsluiting gemaakt is en de zeewind vrijen toegang tot de baden heeft. Wij zagen zieke lieden in December bij eene temperatuur van 4 à 5o C. hier baden en waren van meening, dat zij veeleer hunne ziekte zouden verergeren dan verbeteren. Het water van de Obamagok is niet warmer dan 28o C. en heeft hoofdzakelijk eene ruime hoeveelheid zwavelzure potasch opgelost, benevens eenig licht koolwaterstofgasGa naar voetnoot2. De Japanners beweren, dat het een zwavelwater is, doch er is geen spoor zwavelmetaal te ontdekken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en slechts uiterst geringe sporen zwavelwaterstofgas zijn aanwezig. Aan de zuidelijke helling van den Woenseng vindt men een andere warme bron, de Ko-Tsigok, en en aan de noordoostelijke helling eene derde bron, de Oö-Tsigok. Het water dezer bronnen is warmer dan dat van de Obama-gok en bevat voornamelijk ijzeroxydulezouten opgelostGa naar voetnoot1. De bronnen zijn echter geenszins zoo aanzienlijk dat zij ‘een ziedenden vloed’ vormen, zooals verhaald wordt. Wij meenen dan ook de verhalen ‘dat men menschen van een steilen berg in dezen ziedenden vloed gestort heeft’ enz. voor hoogst onwaarschijnlijk te moeten houden, omdat wij geene bewijzen konden vinden, dat het te Tsigok voor 2 eeuwen geleden anders geweest is als thans. Ook verhalen deze schrijvers, dat het zwavelwateren (zulfurbronnen met zwaveldamp, zooveel gezegd als de helle, zegt Montanus) zijn, doch dit is bepaald eene onwaadheid. Het is niet te ontkennen, dat de Japansche regeering zeer wreed gehandeld heeft in de dagen der Christenvervolging (van 1564-1640 ongeveer), doch de vroegere schrijvers hebben ook zeer veel overdreven en verdienen althans in deze Simabarageschiedenis geen onvoorwaardelijk geloof. Wij wenschen op grond van het aangevoerde alzoo te constateeren:
Het jaar '71 heeft zich in Japan gekenmerkt door een uiterst warmen zomer, eene vrij sterke aardbeving in den omtrek van Jedo en Jokohama, en twee typhoons (orkanen). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten 2 uur namelijk van den 29sten Mei werd eene vrij sterke aardbeving door de ingezetenen van Jokohama waargenomen. Een groot pakhuis in het Europeanen-kwartier werd ernstig door den schok beschadigd, terwijl ook in de Japansche stad eenige huizen geteisterd werden. Men beweert, dat sedert zeven jaren niet zulk een hevigen schok gevoeld werd. Te Benten (bij Jokohama) was met behulp van een seismograaf waargenomen, dat de schok eerst van het zuidwesten naar het noordoosten en vervolgens van het noordoosten naar het zuidwesten plaats greep. De weêrsgesteldheid leverde niets bijzonders op. Wij namen in het begin des jaars twee zeer lichte schokken te Nagasaki waar; zij waren evenwel zoo zwak, dat vele bewoners de, schokken niet eens hebben opgemerkt. De zomer heeft zich in alle open havens door eene buitengewone hitte gekenmerkt. In de maand Augustus steeg de temperatuur (in de zon) te Jokohama tot 60o C. en in de schaduw tot 32o C. In Nagasaki hebben wij 36o C. in de schaduw waargenomen. Tot ons leedwezen kunnen wij nog geene volledige opgaven geven, omdat onze waarnemingswerktuigen pas in October in Japan zijn aangekomen. Sedert November worden te Nagasaki geregelde waarnemingen gedaan. Van de twee orkanen, die in dit jaar in Japan gewoed hebben, was de typhoon van Hiogo de zwaarste. Hij had plaats op den 4den Juli '71. In den middag werd deze plaats bezocht met zware stortregens; tegen den avond begon de wind meer en meer op te steken, totdat hij van 9-11 uur 's avonds tot een typhoon aangroeide. Te middernacht woedde de orkaan het felst. De zee was zoo hevig, dat het water over den breeden ‘bund’Ga naar voetnoot1 heen tot in de huizen sloeg. Talrijke Europeesche vaartuigen, die in de haven ten anker lagen, werden op strand geworpen of tegen den wal stuk geslagen; verscheidene huizen werden vernield en honderden Japansche vaartuigen in splinters geslagen. Bijna alle huizen der Europeanen werden min of meer beschadigd. Te 1 uur 's nachts was de zee het verbolgenst. Een groot gedeelte van het ‘settlement’ stond geheel onder water. Tegen half drie uur begon het water weder te zakken. De Britsche bark the Pride of the Thames werd geheel vernield. De kapitein, eerste en tweede stuurman, de hofmeester | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
benevens twee matrozen zijn hierbij omgekomen. De overige hebben met veel moeite hun leven kunnen redden Drie passagiersbooten, die geregeld tusschen Osakka en Hiogo stoomden, the Pahloong, Ohomara en Kinsats (alle behoorende aan de China and Japan Trading Company) werden op den ‘bund’ geworpen en grootendeels vernield. Vier andere stoombootjes werden eveneens beschadigd en vernield. In de Japansche stad zijn ongeveer 300 huizen langs het strand geheel weggenomen. Het aantal Japanners, dat bij dezen storm het leven verloren heeft, wordt op 500 geschat. De Japanners beweren, dat er sedert dertig jaren niet zulk een hevige storm heeft plaats gegrepen.
Te Hiogo werden de volgende waarnemingen gedaan:
Uit Osakka werd als volgt bericht gegeven: Tusschen 11 en 12 uur in den nacht vreesselijke orkaan uit het Z.O. De meeste huizen zijn beschadigd. Een goed deel der stad staat onder water. Te Temposan (haven van Osakka, waar de rivier in zee uitmondt) zijn vele huizen door den wind | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
letterlijk opgenomen en meêgevoerd. Meer dan 150 menschenlevens zijn verloren gegaan, en verscheidene telegraafpalen omvergeworpen. Aan de geheele kust van Osakka tot Hiogo, voornamelijk te Nishinomia en Amagasaki, is de verwoesting verschrikkelijk. Het centrum van den orkaan is waarschijnlijk midden op het eiland Awadji (in de binnenzee) geweest. Te Nagasaki werd alleen eene sterke daling van den barometer, die ten 4 uur namiddag het laagste stond en 744,6 mm. aanwees, benevens een daaropvolgende harde wind waargenomen. In Augustus leverde Jokohama het treurig tooneel van een orkaan op. Den 23sten Aug. heerschte eene ongewone hitte en had eene aanmerkelijke daling van den barometer plaats. Te middernacht (van 23 op 24 Aug) groeide de vrij sterke noordoostelijke wind meer en meer aan. Tegen 7 uur in den morgen van 24 Aug. was de wind tot een typhoon gerezen en de zee zeer onstuimig. De ‘bund’ te Jokohama werd hier en daar stuk geslagen; groote blokken graniet werden als stroo door de hooge zeeën meêgevoerd en losgerukt. Tegen 7½ uur in den morgen greep plotseling, gedurende een oogenblik, eene windstilte plaats; het centrum van den storm trok over de stad heen. Kort daarna draaide de wind naar het zuiden en werd heviger dan te voren. De meeste huizen werden min of meer beschadigd. De hooge zee sloeg binnen verschillende woningen. De schepen in de haven zijn er betrekkelijk vrij wel afgekomen. Twee lichters van de Paific-mail-Company werden tegen den wal stuk geslagen. Hetzelfde lot ondergingen drie Japansche jonken en twee kleine loodsschoeners. De Thabor verloor zijn boegspriet. De Tokei-maro raakte los en kwam in collisie met de Peiho, terwijl de Fusi-joma, die stoom gemaakt had om zijn anker te houden, in de lucht sprong. Drie menschen verloren hierbij het leven. De volgende waarnemingen werden gedaan aan boord van het Amerikaansche oorlogschip the Idaho, 't welk te Jokohama ten anker lag: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hiermede hebben wij de reeks onzer mededeelingen over 71 besloten; waarom wij tot een volgenden keer van den lezer afscheid nemen.
Nagasaki, 21 Februari 1872. A.J.C. Geerts. |
|