De Gids. Jaargang 36
(1872)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 275]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Japan in 1871.Het zij ons vergund, ten gevolge van hetgeen we over den loop der gebeurtenissen in Japan gedurende de jaren 1869 en 70 te boek steldenGa naar voetnoot1, thans eene historische schets van het afgeloopen jaar te geven. Wij wenschen achtereenvolgens te behandelen: 1o. den toestand der politieke zaken in Japan; 2o. de openbare werken en onderwijszaken; 3o. den handel; 4o. de verhouding der Westersche Mogendheden in Japan en verdere bijzonderheden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de provinciën een einde gemaakt, noch de ingewortelde gewoonte van familieregeering weggenomen had. Het geslacht des voormaligen landsheers van Satsuma, dat, zoo als men weet, mede den eersten stoot had gegeven tot het herstel van de macht des Mikado's, was misnoegd omdat er slechts weinige Satsuma-edelen in hooge staatsbetrekkingen geplaatst waren. Satsuma was altijd een der eerste en voornaamste provinciën van het rijk geweest en hare bestuurders, gewend aan de uitoefening van eene vrij groote macht, konden het niet langer verdragen dat hun invloed in het bestuur van het rijk verminderd was. De meeste aanzienlijke mannen van dit geslacht hadden zich in hunne provincie (in het zuiden van Kioe-Sioe gelegen) teruggetrokken en schijnen werkelijk in 't geheim een plan gemaakt te hebben om zich met andere misnoegden in het rijk te vereenigen en door een coup d'état te trachten zich weder den vorigen invloed op de staatszaken te verschaffen. Bovendien was er in de laatste maanden van 1870 al meer en meer naijver ontstaan tusschen de ‘clans,’ geslachten, van Satsuma en Fizen. Van het Fizen-geslacht hadden twee edelen destijds zitting in den Raad van State, terwijl Satsuma slechts een der leden tot zijn geslacht rekende. Ook schijnt de afstand van alle weerbare stoomvaartuigen, waaronder ook de gladdeks-corvette ‘Nintsin,’ aan het keizerlijk gouvernement, tot de verheffing van Fizen het zijne bijgebracht te hebben. Van alle zijden hoorde men klagen over den ongelukkigen toestand, waarin het land zich bevond, en over het gemis aan éénheid en kracht bij de keizerlijke regeering. De ontevredenheid, ofschoon zij in sommige gevallen geheel andere oorzaken dan staatkundige had, werd weldra bevestigd door oproerigheden op verscheidene plaatsen des rijks. Te Hita in de provincie BungoGa naar voetnoot1 waren de boeren tegen het gouvernement in verzet gekomen, omdat zij eene zekere belasting op de landbouwproducten te hoog vonden. Een groot aantal ontslagen beambten van het Tjioosjoe-geslachtGa naar voetnoot2 en andere misnoegden en Loninen wisten hiervan partij te trekken, om met de boeren gemeene zaak te maken en onder het bevel van den beruchten muiter Dairakoe Gentaro den standaard des opstands omhoog te heffen. Den 14den Januari werd eene militaire macht van ca. 250 soldaten van Nagasaki afgezonden om de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
militaire bezetting in Bungo ter hulp te komen, waardoor de oproermakers zeer kort daarna tot onderwerping werden gebracht. Eenige onder hen namen de vlucht naar Himesima, een eilandje in de binnenzee, terwijl men zegt dat Dairakoe naar Coraï gevlucht is. Eenigen tijd later werd de Chiji (gouverneur) van Nagaski Nomura, een man zoowel door ons als door zijne landgenooten zeer gezien wegens zijne humaniteit en bekwaamheden, door de Jedo-regeering naar Hita overgeplaatst, ten einde te trachten de rust geheel te herstellen. In Februari kwam er bericht van een opstand in de provincie SinshioeGa naar voetnoot1. De oorzaak hiervan bestond in een verkeerden maatregel van de aldaar regeerende Matsoeshiro-clan. Men had namelijk, wegens groote uitgaven in het jaar 1868, veel papiergeld (kiensatsoe, zooals de Japanner zegt) uitgegeven. Dit geld werd bij de betaling van landhuur weder in betaling teruggenomen, doch thans wilde men 25 percent disconto daarop stellen en de boeren noodzaken 100 munteenheden te betalen, om 75 af te doen. De boeren waren in hun recht, wanneer zij een zoodanige willekeurige bepaling niet zonder eenigen tegenstand aannamen. Zij verbrandden een deel van de stad Matsoeshiro, alsmede de woning van den DaisanjiGa naar voetnoot2. De Chiji verscheen eindelijk te midden der oproerigheden en beloofde aan de aanwezigen bevrediging van hunne wenschen, indien zij zich rustig gedragen zouden. Dit schijnt eene goede uitwerking gehad te hebben, want de herstelling der rust was weldra het gevolg. Ofschoon we de oproerigheden in Sinshioe hier ter plaatse hebben vermeld, zoo stonden die toch niet in verband met vijandelijkheden tegen de regeering des Mikado's of tegen de partij van den vooruitgang. Zij waren volgens onze meening geheel van plaatselijken aard en alleen gericht tegen de willekeurige handeling van de plaatselijke overheid. In den Nanano-Ken (prov. Sinano) had in dezelfde maand ook een opstand plaats van boeren, die door eene bende ontevredenen uit de provincie Aidzoe waren opgestookt. Een der plaatselijke regeeringsbeambten werd vermoord en de gouvernementsgebouwen werden in brand gestoken. De overige ambtenaren konden ter nauwernood door de vlucht hun leven redden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit Jedo werd een hooggeplaatst officier Sawa, Nobutané, den 13den Febr. aan het hoofd van eene bezending militaire troepen derwaarts gezonden. Hij vond de omgeving van Nanano eene volmaakte wildernis; de soldaten moesten op de sneeuw kampeeren, omdat nagenoeg alle geschikte woningen in brand gestoken of vernield waren. Bij de aankomst der troepen boden echter de boeren geen tegenstand meer; de raddraaiers van den opstand waren bij tijds ontvlucht. In 't midden van Maart keerde Sawa Nobutané weder met zijne troepen naar Jedo terug. In de Meimaand had er in de provincie Mikawa (op Nipon) een opstand plaats, die door de priesters in 't leven geroepen was. De regeering herstelde evenwel ook hier spoedig de rust. Intusschen waren de berichten uit Jedo verre van geruststellend en werden deze ook weldra door treurige feiten gevolgd. In den morgen van 27 Februari werd Firozawa Hioské, lid van den Raad van State en van geboorte een Karo (edelman) uit de provincie Tjoosjoe, door een aantal moordenaars op zijn bed overvallen en op de gruwelijkste wijze gedood. Nadat de booswichten hun doel bereikt hadden, zijn zij gevlucht en tot heden hebben zij aan elke vervolging weten te ontsnappen. Het gouvernement gaf zich door tallooze publicatiën alle moeite om de daders in handen te krijgen, doch tot nu toe is de dood van Firozawa ongewroken gebleven. Ieder zal gemakkelijk kunnen begrijpen, dat de verraderlijke aanval op een zoo hooggeplaatsten en in actieven dienst zijnden magistraat groote sensatie teweegbracht bij de Japanners, zoowel als bij de vreemdelingen in Japan. Het was toch maar al te zeer gebleken, dat de aan de regeering vijandige partij zich niet ontzag om de laagste hulpmiddelen ter bereiking van haar doel te bezigen. De regeering des Mikado's begreep dat er gevaar bestond voor de rust van het rijk en nam onmiddellijk krasse maatregelen om het land tegen deze misdadigers te beveiligen. Overal in Jedo werden militaire wachthuizen en schildwachten geposteerd; geen Japannees mocht deze voorbijgaan, zonder een pas te laten zien. Ook in de kwartieren der vreemdelingen in de respectieve open havens werden aan alle toegangen wachthuizen opgericht en alle maatregelen genomen om de Europeanen zoo noodig te beschermen. Middelerwijl was de keizerlijke regeering door de toezending van aanzienlijke contingenten militaire troepen uit de provinciën Satsuma, Fizen, Higo, Tjoosjoe, enz., versterkt geworden en had het gouvernement ten gevolge van zeer verstandige maatregelen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene veel grootere hechtheid verkregen. Welke deze maatregelen waren, zal den lezer uit het volgende blijken. De heer Iwakoera DainagonGa naar voetnoot1, destijds lid van den Raad van State en Zr. Ms. rechterhand sedert de herstelling der souvereiteit in 1861, werd belast om eene keizerlijke missive aan den voormaligen vorst van Satsuma, Shimadzoe SaboeroGa naar voetnoot2, ook wel Shimadzoe Jiusammi of Shimadzoe Osoemi no KamiGa naar voetnoot3 genaamd, over te brengen. Uiterlijk bestond het doel dezer zending in de aanbieding van een zwaard aan den tempel, waarin de stoffelijke overblijfselen van Satsuma no Kami, den voorganger van het tegenwoordig hoofd der Shimadzoe-familie, bewaard worden. Het eigenlijke oogmerk was evenwel om het Satsumageslacht gunstiger voor de keizerlijke regeering te stemmen en hierdoor aan den wankelenden stand van zaken een einde te maken. Iwakoera kwam in het laatst van Januari te Kagosima (de hoofdstad van Satsuma) aan en slaagde volkomen in zijne zending, gelijk uit de officieële brieven, die wij mededeelen, blijkt.
Brief van de regeering aan Iwakoera:
Aan Iwakoera Dainagon.
‘Zijne Majesteit verlangt een zwaard te schenken aan den tempel van Shokokoe Daimiojin te Kagosima in Satsuma en eene gelofte aan God te doen, om het lot van den Staat te verheffen. Gij zult daarom derwaarts gaan en in getrouwheid aan dit verlangen van Zijne Majesteit vereerend voldoen.
(Get.) Sanjo Sanejoshi. Tokoedaiji Sanenori. Okimachi Sanjo Sanenaroe. Leden van den Raad van State (Daijokwan). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brief van Z.M. aan Shimadzoe:
Aan Shimadzoe Osoemi no Kami.
‘Wij vervolgen dankbaar den rechten weg en nemen dag en nacht nauwgezet onze plichten waar. Doch tot ons leedwezen zijn de groote wetten nog niet ten uitvoer gebrachtGa naar voetnoot1 en evenmin de tienduizend familiënGa naar voetnoot2 gelukkig gemaakt. Het werk dat voor ons ligt, is inderdaad niet gemakkelijk. Wij hebben het diep overwogen. Word gij, Shimadzoe, onze rechterhand en goede steun; kom onze tekortkomingen te hulp en vereenig u met moed en kracht met onze vermelde dienaren. Maak ons bekwaam om de herstelling van het oude stelselGa naar voetnoot3 ten uitvoer te brengen. Wij hebben den Dainagon Tomojoshi (Iwakoera) bevolen u van deze onze gevoelens kennis te geven. Hoor met eerbewijsGa naar voetnoot4.
Antwoord van Shimadzoe Osoemi no Kami aan Z.M. den Mikado:
‘Uw dienaar Shimadzoe zegt (spreekt) met eerbied. Het heeft Uwe Majesteit, die zich verwaardigde een gering en ellendig schepsel, als uw dienaar is, niet te verlaten, behaagd Uwe heerlijke bevelen te zenden door bemiddeling van Uwer Majesteits gezant Iwakoera Dainagon Kiô. Uw dienaar kan zijne vreugdetranen niet terughouden bij zulk een uitstekend gunstbewijs. Hij luistert ootmoedig naar den Keizerlijken wil, en gevoelt dat zijne geringe bekwaamheid niet geëvenredigd is aan deze groote en belangrijke opdracht. Zijne ingewandenGa naar voetnoot5 heeft hij veil voor de poging. Hij denkt dat de plicht van een grootGa naar voetnoot6 onderdaan jegens zijn Vorst slechts ééne en wel een eenvoudige is, namelijk getrouwheid alleen. Zich zelven te vergeten voor het welzijn van zijn land is het hoogste, waartoe men kan geraken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het bevel tot eene andere inrichting van het Keizerlijke hof, van een regeeringscentrum, gegeven zijnde, wie zal het tegenspreken? Uw dienaar is alleen bevreesd, dat enkel de naam zal bestaan en niet de werkelijkheid. In den beginne bestonden naam en daad beide in de meeste volkomenheid, doch nu schijnt het, dat alleen de ledige naam is bewaard geblevenGa naar voetnoot1. Dit is inderdaad een bron van diepe zuchten. “Als hij vrees veroorzaakt, wanneer hij de wenkbrauwen fronst, en als de rust bewaard is, wanneer hij weder bedaard is, dan is het land gered en de waardigheid van den troon gehandhaafd.”’Ga naar voetnoot2 ‘Hoe kan uw dienaar verwachten invloed genoeg te zullen hebben, om het Rijk te beschermen? Doch zijne ingewanden vloeien over van vaderlandsliefde om dit te doen. Hij zal daarom doen wat zijne zwakke krachten hem toelaten te verrichten. Doch tenzij hij vertrouwt op Uwer Majesteits wijze en schrandere bovennatuurlijke kracht, hoe kan hij het werk evenaren? Hij bidt daarom, dat de hemelsche zin helder en doorschijnend moge zijn. Uw dienaar HisamitsoeGa naar voetnoot3 aanbidt Uwe Majesteit van verre met oprecht ontzag, met buigingen van het hoofd en met verachting van den dood.’
Zoo waren de zwarigheden met Satsuma uit den weg geruimd; het landschap Satsuma wendde van nu af aan alle loffelijke pogingen aan om het keizerlijke gouvernement te ondersteunen. Te gelijker tijd met Iwakoera's vertrek naar Kagosima begaf Kido Junichiro, Lid van den Raad van State en edelman uit Tjoosjoe, zich als afgevaardigde van den Keizer naar Jamagoetsi (de hoofdstad van Tjoosjoe), ten einde zich van den steun van het hier regeerend geslacht te verzekeren. Na in Jamagoetsi ook het doel bereikt te hebben, reisde Kido Junichiro, vergezeld van Okubo, naar Kochi, de hoofd- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stad van de provincie Toza, op het eiland Sikok'f, ten einde zich te verstaan met de twee hoofdleiders van de Tosa-clan, de heeren Itagaki Taiske en Foekuoka Toji. Ook hier slaagde de keizerlijke regeering. De verschillende provinciën gingen hierop voort met toezending van militairen naar Jeddo, alwaar in korten tijd eene zeer groote militaire macht geconcentreerd was. Ten gevolge van deze verstandige handelingen van de keizerlijke regeeringspersonen verbeterde de staat van zaken aanmerkelijk. Iwakoera Dainagon bezocht op zijne terugreize van Kagosima, ook de hoofden der clans van de provinciën Owari en Hikone, ten einde ook de medewerking van deze machtige provinciën voor de keizerlijke regeering te verkrijgen. In Maart kwamen de verschillende keizerlijke afgevaardigden te Jedo terug In de Meimaand kwamen er ongunstige berichten van de provincie Tjoosjoe (of Nagato). De regeering had bij tijds eene samenzwering ontdekt van ontslagen beambten en militairen van Tjoosjoe, in vereeniging met een aantal misnoegden van andere provinciën. Het bleek, dat de meesten onder hen dezelfde personen waren, die vroeger (in 69-70) door hun verzet tegen het landsbestuur en hunne vijandelijkheden tegen allen vooruitgang, den dood aan Jokoi-Heishiro en Omura Masujiro hadden veroorzaakt. Het plan dezer samenzwering was: een opstand in Kioe-Sioe aan te vangen, de stad Koemomotto (hoofdplaats van de provincie Higo) in te nemen, vervolgens met stoombooten van Higo naar Osakka te gaan en vandaar Jedo te belegeren. De oproerigheden waren, na de ontdekking der samenzwering, spoedig geëindigd. In verband met deze en andere moeilijkheden, welke de keizerlijke regeering had moeten te boven komen, werden den 12den Mei vele hooggeplaatste ambtenaren in het binnenland zoowel als te Kioto en Jedo ontslagen en sommigen gearresteerd, als verdacht van tot de oproerigheden te hebben medegewerkt. Bij nader onderzoek bleek het, dat er weder eene andere samenzwering gevormd was met twee Koegé's (edelen) aan het hoofd. Deze edelen des lands waren Otagi Jiushii en Tojama Jiushii. Het plan was alle raadgevers van den troon te vermoorden, den Mikado naar Kioto terug te brengen en ten slotte de ‘barbaren’ weg te jagenGa naar voetnoot1. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook bleek het, dat men hier met vele van die lieden te doen had, die in 1869 tot het komplot behoord hadden, dat Omura Masujiro heeft overvallen. Verscheidene oproermakers, die in het begin van 1871 in Bungo waren opgestaan, hadden aan deze samenzwering deelgenomen. De keizerlijke regeering bleek meer en meer sterk te worden; zij had tot dusverre de groote rampen, die het land dreigden, met goed gevolg afgewend; gesteund door eene verbazende militaire macht te Jedo, gevoelde zij zich sterker dan ooit, en weldra begrepen de weêrspannigen, dat het geen tijd meer was voor oproerigheden; het gouvernement maakte korte wetten, zooals uit het ontslag en de gevangenneming van vele hooggeplaatste personen bleek. Door openbaarheid aan al hare handelingen te geven en de uitgevaardigde bevelen en verdere staatsstukken in een voor iedereen verkrijgbare regeerings-courant te laten drukken, verkreeg de regeering des Keizers meer en meer sympathie bij het denkende deel des volks; daarbij besteedde zij veel aan verbetering van straten en bruggen in de groote steden, waardoor zij de nijvere en handelende bevolking in de steden ook op hare zijde kreeg. Van de Europeanen hebben in het afgeloopen jaar ook een drietal de scherpte van het Japansche zwaard moeten ondervinden. De drie aangevallenen waren allen Engelschen. Wij twijfelen echter zeer of deze aanvallen eenigen staatkundigen grond hadden; eerder waren personaliteiten daarvan de oorzaak. Ook de Japanners zijn van meening, dat hier van politieke bedoelingen geen sprake is. Wij willen het verhaal dezer aanvallen hier laten volgen. Te Niegata (open haven op de westkust van Japan) had den 12den Juni een aanslag plaats op het leven van den heer King, Engelschman van geboorte, vroeger geëmployeerde bij den vuurtorendienst, destijds in dienst van het Japansche gouvernement als leermeester in de Engelsche taal te Niegata. De heer King werd tegen 3 uur namiddags in zijne woning overvallen door iemand met twee sabels, die hem niet minder dan zes wonden met zijn groote sabel toebracht en vervolgens wegliep. Persoonlijke onaangenaamheden waren hiervan de oorzaakGa naar voetnoot1. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De keizerlijke regeering liet na dit voorval de volgende proclamatie door het geheele land bekend maken: ‘De Niegata-ken heeft gerapporteerd, dat op den 12den Juni een aanval gepleegd is op den Engelschman King, en dat de persoon, die dezen aanval gepleegd heeft, weggeloopen is, nadat hij verscheidene wonden aan den heer King had toegebracht. Het is verschrikkelijk dat nog steeds zulke daden gepleegd worden, in weerwil van de vele waarschuwingen, die zoo dikwerf openbaar gemaakt werden. Zijne Majesteit heeft bevolen, dat elke beambte, in alle deelen van het Rijk, een nauwgezet onderzoek zal instellen, met het doel den schuldige onverwijld in handen te krijgen. Beambten en bedienden van beambten, Prinsen van den bloede, ja alle personen, van de hoogste tot de laagste toe in de Foe, Han en Ken, zullen éen voor éen getuigenis moeten afleggenGa naar voetnoot1. Indien het later blijkt, dat met opzet eenig feit verzwegen is geworden, zal de verantwoordelijkheid op den bestuurder der plaats vallen. (get.) Raad van State. Juni 1871. In aansluiting tot bovengenoemde publicatie zal elk politie-district een zorgvuldig onderzoek in het werk stellen. Indien er iets ontdekt zal zijn, moet daarvan onmiddellijk kennis gegeven worden aan deze Foe of aan politie-officieren van deze Foe.’ (get.) Tokei FoeGa naar voetnoot2. De dader is gevlucht; men heeft hem tot heden niet in handen kunnen krijgen. Een andere aanval werd tegen 8½ uur in den avond van den 13den Januari gedaan op twee Engelschen, Dallas en Ring, die te zamen door de stad Jedo wandelden. Deze heeren waren als onderwijzers in de Engelsche taal werkzaam aan de Kaseijo of taalschool te Jedo. Zij werden, gelijk alle in Japansche dienst zijnde Europeesche beambten in Jedo, altijd vergezeld van twee jacoeninen (sabeldragende beambten), indien zij wenschten uit te gaan. Op dezen avond hadden zij echter de gewone wacht niet bij zich gehouden; kort nadat zij de Niponbassi (groote brug) waren overgestapt, werden zij van achteren door twee lieden aangevallen, die hun talrijke sabelwonden, voornamelijk op den rug en aan de schouders toebrachten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarna ontvluchtten de aanvallers; de heeren Dallas en Ring werden in een nabijzijnden boekwinkel met voorkomendheid opgenomen en verbonden. De wonden bleken niet gevaarlijk te zijn en waren weldra genezen. Ook hier waren personaliteiten in het spel en geene politieke drijfveêren. Indien deze heeren vroeger geene aanleiding gegeven hadden tot onaangenaamheden, zouden zij nimmer op zulk eene wijze aangevallen zijn. Wij vinden dat Europanen (en voornamelijk Engelschen, die zich het meest hieraan schuldig maken) zich dikwerf tegenover de Japanners zeer kwalijk gedragen, als zij met eene groote mate van zelfverheffing alle gewoonten en eigenaardigheden van eene Oostersche natie belachelijk maken, hunne gebruiken met voeten treden en uit de hoogte neêrzien op al het ‘coloured people.’ Vele gewoonten en gebruiken bij Europeesche natiën zijn, als men ze met een wijsgeerigen blik beschouwt, niet minder belachelijk dan de manieren der Japansche natie. Alleen kleingeestige, bekrompene lieden, die dom genoeg zijn om buiten het land, dat zij van jongs af kennen, niets goeds te zien, beschouwen dat land als de volmaaktheid. De Japansche regeering slaagde er in de schuldigen aan den aanval op Dallas en Ring te ontdekken. Zij heetten Higo Sohichi (van Satsuma), Kato Rioekichi (van de Kitsoeki-clan), Kurokawa Tomojiro (van de Sekijado-clan). De twee eerstgenoemden werden ter dood veroordeeld, de laatstgenoemde tot tot tien jaren dwangarbeid. De straf zal aan velen onzer lezers met ons zeer zwaar voorkomen. De Japansche rechter heeft aangenomen, dat het de bepaalde bedoeling der beschuldigden was, om de twee personen te vermoorden, en daar in Japan hiervoor de doodstraf onverbiddelijk moet toegepast worden, zoo hebben twee der aanvallers deze straf den 17den Mei ook moeten ondergaanGa naar voetnoot1. De derde beschuldigde was alleen getuige geweest, doch had geen sabel getrokken. De regeering vaardigde na de terechtstelling eene proclamatie uit aan de bevolking van het geheele land, welke van den volgenden inhoud was: ‘In den avond van den 13den Januari hebben zekere personen eenige Engelschen gewond. Een gestreng onderzoek heeft hunne gevangenneming ten gevolge gehad. Zij zijn gestraft geworden op eene wijze, die in bijgaande documenten vermeld wordt. Gemeenschap met vreemde natiën is eene zaak van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het grootste belang; Zijne Majesteit heeft daarom de proclamatie over dit onderwerp herhaald. Niet alleen brengen zulke daden de regeering in onaangename verwikkelingen, maar zij strekken ook tot schande voor ons land. Elke maatregel moet in de verschillende Foe, Han en Ken genomen worden, om zulke misdaden te voorkomen.’ Mei 1871. (Get.) Raad van State. Het Japansche gouvernement vereerde aan Dallas en Ring elk eene som van 1,500 Mex. dollars (circa ƒ 3800), als een vergoeding (!) voor de beleedigingen die zij ontvangen hadden.
Wij willen den lezer thans in kennis stellen van de hoofdgebeurtenis in het afgeloopen jaar, te weten de overbrenging der Han in Ken. Het groote werk, de centraliseering van het landsbestuur, is daardoor weder meer tot zijne voltooiing genaderd en de souvereiniteit des Mikado's beter en hechter dan ooit verzekerd. Men is op den goeden weg en zal ongetwijfeld het doel bereiken, indien maar geen te groote overhaasting plaats heeft. Nadat in de maanden Mei en Juni reeds zeer vele Chihanji's (voormalige landsheeren) in Jedo gekomen waren, hield men in de maand Juli verscheidene bijeenkomsten, om over de aanstaande regeling van het staatsbestuur te beraadslagen. Algemeen werd in deze vergaderingen op de centralisatie van het Rijksbestuur aangedrongen en de totale afschaffing van het landsheerlijkheidsstelsel voorgesteld. Alvorens men de keizerlijke boodschap van de overbrenging der Han in Ken uitvaardigde, werd op den 11den Augustus een nieuw ministerie benoemd; het bestaat uit de volgende heeren:
De heeren Kido en Saigo KichinosoekéGa naar voetnoot1 werden te gelijkertijd benoemd als leden van den Raad van State (Daijokwan). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onmiddellijk na zijn optreden begon het nieuwe kabinet met nuttige hervormingen. Zoo werden de Gioboesho (departement van Strafoefeningen) en de Danjo-dai (het Censoraat) te zamen tot een departement van Justitie of Shiho-Sho vereenigd. Het innen der lands-inkomsten, dat vroeger tot de afdeeling Binnenlandsche Zaken behoorde, werd tot het departement van Financiën of Okoera-Sho gebracht. De Universiteit te Jedo, of Daigakoe rio, werd opgeheven en een nieuw ministerie van Onderwijs of Momboesho gevormd. Verder werd een afzonderlijk departement van openbare werken of Kobusho gevestigd. Het opperbestuur van het Rijk werd verdeeld in drie afdeelingen:
Den 29sten Augustus werd het zoo hoogst belangrijke stuk: ‘de Keizerlijke boodschap aan de Chihanji’ openbaar gemaakt. Het is van den volgenden inhoud:
‘keizerlijke boodschap aan de chihanji.
Wij zijn van meening dat het noodig is, om, in een tijd van zulk een radicale hervorming als de tegenwoordige, bevel te geven, dat het bestuur des Rijks tot een centraal geheel gevormd wordt. Door dit middel alleen kunnen wij bescherming en rust aan het volk in ons land geven en in het buitenland de gelijkheid van onze natie met vreemde mogendheden handhaven. Eenigen tijd geleden bekrachtigden wij het besluit, waarbij alle regeerende geslachten in de provinciën ons hunne registers zouden teruggeven; wij stelden voor de eerste keer Chiji'sGa naar voetnoot1 aan, elk waarvan het bestuur van zijn district op zich zoude nemen. Doch er zijn gevallen voorgekomen, dat de wet, ofschoon uitgevaardigd, in werkelijkheid niet uitgevoerd is. Dit is een natuurlijk gevolg van het feit, dat het oude stelselGa naar voetnoot2 gedurende honderden van jaren geheerscht heeft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe is het voor ons mogelijk, onder zulke omstandigheden, bescherming en rust aan het volk te geven en de gelijkheid van onze natie met andere mogendheden te handhaven? Dezen toestand van zaken diep betreurende, schaffen wij thans de Han (geslachts-regeering) geheel af en veranderen die in Ken (keizerlijke regeerings-provinciën of districten). Wij doen dit met het doel om naarstiglijk alle onnoodige uitgaven te vermijden, om beter te kunnen regeeren, om ontslagen te worden van het gebrekkige, dat in onbeteekenende namen bestaat, en om de kwaal weg te nemen, die in een veelvormig bestuur gelegen is. Neemt gij allen, onze verzamelde dienaren, deze onze beschikking ter harte.’ 29 Augustus 1871. Wij achten dit stuk het belangrijkste document, dat sedert den val van het Sjoogoenaat in Japan werd openbaar gemaakt. Het vermeldt de hoofdgebeurtenis, die aldaar in 1871 heeft plaats gehad, en leert het kenmerkende van den staatkundigen toestand, waarin het Rijk zich op 't oogenblik bevindt, kennen. Klaar als de dag spreekt uit dit stuk, dat de regeering des lands wil voortgaan met in het Rijk een op Europeeschen leest geschoeid stelsel van bestuur in te voeren; even duidelijk blijkt er de wensch uit der Japansche regeering om met de vreemde mogendheden in voortdurende aanraking te blijven, en ten slotte geeft het ons een bewijs, dat het tegenwoordig gouvernement meer macht heeft dan het vroegere. Tot goed begrip en tot eene juiste waardeering van dit zoo belangrijk feit, namelijk de overbrenging der Han in Ken, is het echter noodig, dat wij den staatkundigen toestand, waarin Japan zich in vroegere tijden bevond, kortelijk overzien. Japan had, eeuwen geleden (tot op het jaar 1186 na Ch.), een zuiveren monarchalen regeeringsvorm. Het gansche Rijk stond onder het bestuur van den Mikado, als monarch, met eene onbepaalde macht bekleed. Japan was staatkundig verdeeld in: 1o. Gun of algemeene regeeringsdistricten, en 2o. Foe of de volkrijke steden: Jedo, Kioto, Osakka, die eene eigene wijze van bestuur hadden. De Gun waren weder onderverdeeld in Ken of onderdistricten (arrondissementen). Dit stelsel van bestuur werd het Gun-Ken-systeem genoemd. De Japansche geschiedschrijvers zijn het allen daarover eens, dat het Rijk onder dit Gun-Ken-stelsel voorspoed en vrede genoot. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Weldra echter maakte de Sjoogoen, die tot op het jaar 1186 uitsluitend opperbevelhebber van het leger wasGa naar voetnoot1, meer en meer misbruik van de macht, hem door den Mikado gegevenGa naar voetnoot2. Minamoto Joritomo was de eerste Sjoogoen, die in 1186 zich openlijk van het uitvoerend gezag des Mikado's meester maakte. Begrijpende, dat de steun van de hoogere regeerings-beambten in de provinciën voor hen van het grootste belang was, begonnen de Sjoogoens trapsgewijze het bestuur der provinciën aan hunne aanhangers op te dragen, natuurlijk daarbij rekenende op wederkeerige ondersteuning. Zoo werd langzamerhand de grond gelegd tot het feodale stelsel, dat nagenoeg zeven eeuwen in Japan heerschte. De regeeringsbeambten, door den Sjoogoen - altijd onder nadere bekrachtiging van den Mikado - in de provinciën benoemd, lieten op hunne beurt niet na, zooveel macht als zij maar konden in handen te krijgen, hetgeen sommigen zoo goed gelukte, dat zij weldra als landsheeren of Daïmio's zelfstandig handelend optraden Zelfs durfden eenige Daïmio's nu en dan zich tegen de regeering der Sjoogoens verzetten. De Sjoogoens, inziende, dat zij gevaarlijk spel gespeeld hadden, maakten daarop de bepaling, dat de helft der Daïmio's of landsheeren afwisselend een half jaar te Jedo verblijf moesten houden. Dit was een niet zoo kwalijk bedacht middel om de landsheeren in toom te houden. Wel protesteerden vele Daïmios aanvankelijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegen dezen maatregel, doch de Sjoogoen bleef meester en de landsheeren gehoorzaamden het bevel. Intusschen bleek de maatregel toch niet voldoende te zijn, om het door de Sjoogoens beoogde doel te bereiken. Vele landsheeren, vooral de zuidelijke, die het verst van de regeering des Sjoogoens verwijderd leefden, namen meer en meer in macht en aanzien toe en werden door de bevolking hunner provinciën als vorsten beschouwd. De grootere landsheeren, zooals bijv. Satsuma, Fizen, Kaga, Tjoosjoe, Higo, Toza, enz., regeerden werkelijk nagenoeg als onafhankelijke vorsten in hunne landschappenGa naar voetnoot1; zij hadden elk een eigen leger en kwamen van tijd tot tijd onderling in strijd. Doch aan den anderen kant was juist deze verbrokkeling van de krachten des lands gunstig voor de Sjoogoens-dynastie. Deze verbrokkeling is naar onze meening het geheim waardoor Sjoogoen zich zoo langen tijd tegenover den Mikado heeft kunnen staande houden, ofschoon hij maar een betrekkelijk geringe strijdmacht ter zijner beschikking had. Zoo duurde deze staat van zaken voort tot op den tijd, waarop de vreemde mogendheden tractaten met Japan sloten. Met de komst der Europeanen in Japan (als wij voor een oogenblik de Portugeezen in de 16de en 17de eeuw en de Hollanders op Decima mogen uitzonderen), breekt ook een geheel nieuw tijdperk aan in de geschiedenis van het Japansche rijk. Wel moest deze komst diep ingrijpen in een land, dat eeuwen lang in zich zelf was opgesloten. De treurige tijden van 1860-67 willen we hier niet in bijzonderheden ontleden. Iedereen weet welk een ommekeer de komst der Europeanen in dit tijdsverloop in Japan heeft teweeg gebracht. Meer en meer begon men echter in Japan het onmogelijke van eene verdrijving der Westerlingen in te zien en er werden middelen beraamd om zich te hoeden voor eene inbezitneming van Japan door deze of gene Westersche Mogendheid. Geen wonder dat dezelfde lieden, die vroeger wel eens min of meer vijandig tegenover elkander gestaan hadden, nu de handen ineensloegen om een algemeen gevaar af te wenden. En ziedaar dan den grond van de omwenwenteling der drie laatste jaren. De drie groote prinsen van het zuidwesten van Japan zijn de eersten geweest, die op eene onderlinge vereeniging en centraliseering van macht, met den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mikado als wettige souverein, hebben aangedrongen, ten einde zoodoende de vrijheid en onafhankelijkheid van gansch Japan te verzekeren. De Sjoogoensdynastie was niet geneigd om dadelijk afstand te doen van hare macht. Evenmin waren vele landsheeren, voornamelijk in het noorden des rijks, van meening, om het door de groote zuidwestelijke landsheeren geopperde plan goed te keuren en het beginsel van centraliseering te huldigen. Zoo ontstonden de twee groote partijen in Japan, die de burgeroorlogen van de jaren 1861-67 ten gevolge hadden, totdat zij in 1868 met de nederlaag van Enomoto Kamajiro, den laatsten moedigen bevelhebber der voormalige Sjoogoensregeering, een einde namen en de souvereine macht des Mikado's weder volkomen hersteld was. Zoo hebben wij Westerlingen aanleiding gegeven tot de verandering in den staatkundigen toestand van het Japansche rijk. Wij beweren niet dat de val des Sjoogoens zonder de komst der Westerlingen geen plaats zou gehad hebben. Integendeel gelooven wij dat er toch een tijd zou zijn aangebroken, waarop de Mikado in zijne rechten zou hersteld zijn; immers de meeste Japansche geschiedschrijvers van den lateren tijd spreken er van, dat er aan het Hof der Sjoogoens van de latere jaren een bedorven geest heerschte. Doch wij gelooven dat de komst der Westerlingen den ommekeer verhaast heeft. Na den val der Sjoogoensdynastie in 1867 kwam de uitvoerende macht weder in handen van den Mikado. De leenheeren, die hunne stelling aan den Sjoogoen te danken hadden, moesten na den val van het Sjoogoenaat noodzakelijk in macht verminderen, tenzij de Mikado hen op denzelfden voet wilde blijven erkennen. De regeering des Mikado's, aangemoedigd door eenige der machtigste prinsen, wilde echter eene zoo gunstige gelegenheid voor het herstel van de monarchie niet laten voorbijgaan. Doch nu kwam de groote vraag van den ‘modus quo.’ De regeering was zich ten volle bewust van de groote moeilijkheden, die overwonnen moesten worden, om de macht van zoovele landsheeren tot een geheel te vormen. Zij besloot eene vergadering der landsheeren of hunne gevolmachtigden bijeen te roepen en daarin het gewichtige en netelige vraagstuk te beraadslagen. Zoo ontstond het beginsel van een Parlement, waarvan wij vroeger in ons ‘Japan in 1869’ melding maakten. Een groot gedeelte der aanwezigen verklaarde zich voor den te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rugkeer naar het oude Gun-Ken stelsel. Een ander gedeelte der vergadering wilde liever niet tot verouderde gebruiken terugkeeren en wenschte elk stelsel te vermijden, dat maar eenigermate een terugkeer tot het feodale stelsel zou kunnen medebrengen. Men kwam ten slotte overeen de landsheerlijke macht der Daimio's, benevens deze titels af te schaffen en de landsheeren als keizerlijke gouverneurs (Chihanji's) in hunne provinciën aan te stellen. Zoo werd in het jaar 1870 het besluit uitgevaardigd, waarbij de titel van Daïmio voor goed werd afgeschaft, waarbij Japan verdeeld werd in Foe, Han en Ken en waarbij de landsheeren tot keizerlijke gouverneurs of Chihanji's werden benoemdGa naar voetnoot1. Dit was de eerste groote stap na het herstel van den vrede. Het bleek zeer spoedig dat deze eerste verandering in het Staatsbestuur toch niet voldoende was om de uitvoerende macht tot een geheel te vormen. Er bleef nog te veel invloed bij de voormalige Daïmio's bestaan. Zij waren wel is waar tot keizerlijke gouverneurs benoemd en moesten de bevelen der Mikadoregeering volgens de gemaakte bepalingen gehoorzamen, doch de bevolking - die zich in Japan weinig met politiek bemoeit - bleef ouder gewoonte steeds in hunne Chihanji's de landsheeren van vroeger erkennen, en daar er verder verscheidene landsheeren waren, die noode afstand deden van hunne vroegere grootheid en ieder gewoon mensch gaarne een ‘groot heer’ (daïmio) zijn wil, zoo is het alleszins verklaarbaar, dat de maatregel van 1870 onvoldoende bleek te zijn. De keizerlijke regeering erkende rondborstig in het belangrijk document, dat wij te voren hebben meegedeeld, ‘dat er vele gevallen waren voorgekomen, waarin het besluit van 1870 wel uitgevaardigd, doch niet uitgevoerd was, een natuurlijk gevolg van het feit, dat het oude (feodale) stelsel gedurende honderden van jaren geheerscht had.’ Toch heeft de keizerlijke regeering zeer wijs gehandeld met niet op eens tot den stap over te gaan, dien zij dit jaar heeft gedaan. Door eerst in het voorgaande jaar (1870) de oude landsheerlijke provinciën in Han te vervormen, heeft zij de gemoederen langzamerhand voorbereid voor eene nieuwe en betere orde van zaken. Zij ontnam daardoor niet op eens alle macht aan de minder willige prinsen en kon door vertoogen en be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sprekingen de wenschelijkheid van een centralen regeeringsvorm meer en meer door de oude landsheeren doen inzien. De uitkomst heeft op het oogenblik dat wij deze regelen schrijven, reeds bevestigd, dat het gouvernement op eene uitmuntende wijze heeft gehandeld. Geen burgerkrijg, geen bloedvergieten, maar een betrekkelijk rustige overgang heeft sedert 1868 plaats gevonden. Trapsgewijze werd de keizerlijke regeering sterker en trad in verhouding daarmede ook meer en meer als eene krachtige figuur handelend op. Wij bekennen inderdaad eerbied te hebben voor het land, dat staatsmannen oplevert, die met zulk een vasten wil en op zoo voorzichtige en welberadene wijze eene hervorming in zoo weinig tijds met de beste uitkomst hebben kunnen volvoeren, eene hervorming welke vroeger in de meeste Europesche staten stroomen bloeds heeft gekost. En nevens deze staatsmannen verdienen de voormalige machtige prinsen van Satsuma, Fizen, Tjoosjoe en Toza met eere in de wereldgeschiedenis vermeld te worden als verlichte mannen, die geheel vrijwillig hunne persoonlijke belangen en eigen grootheid hebben opgeofferd aan het welzijn en de onafhankelijkheid van het geheele Japansche rijk. Zij waren de eerste mannen, die het sein gaven om den ouden grondslag, waarop het rijk sedert meer dan 25 eeuwen gevestigd was, weder hecht en sterk te maken; zij verdienen bij het nageslacht in Japan in eere gehouden te worden. Waren wij welsprekender, we zouden met meer kracht deze historische waarheden wereldkundig willen maken, omdat wij wenschen op te komen tegen die oneerlijke en valsche voorstellingen, waaraan een door zendelingen ingeblazen pers zich jegens Japan schuldig maakt. Doch al mogen wij ook alleen staan in het eenvoudig verhaal van de geschiedenis van het Japansche rijk in de latere jaren zoo als die is, en al moge onze stem overschreeuwd worden door de talrijke ‘Christian-religion-trumpeters,’ toch zullen we voldoening daarin vinden, dat Holland, 't welk eenmaal in oude tijden Japan heeft helpen verlossen van de listen der Jezuieten, thans iets bijdraagt om de geschiedenis van de latere gebeurtenissen in Japan in het ware daglicht te plaatsen.
Slaan wij thans een vluchtigen blik op de gevolgen die deze verandering in den staatkundigen toestand voor Japan zal hebben. Het valt niet te ontkennen dat Japan - in weerwil van zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
natuurlijken rijkdom - sedert lang arm is tengevolge van de wanverhouding tusschen arbeid en verbruik. Drie vierden van de natie hebben altijd moeten arbeiden om het andere, geheel onproductieve, vierde deel, bestaande uit de prinsen met hunne verbazend talrijke nietsdoende beambten en soldaten, te onderhouden. De Samoerai- en Jaconien-klassen hebben het land altijd arm gehouden. Aan dezen toestand is thans een einde gemaakt. De voormalige landsheeren zijn metterwoon naar Jedo vertrokken en zullen volgens de bepalingen van het keizerlijk gouvernement aldaar (voorloopig?) als edelen van het rijk een zeker vast rijksinkomen genieten, altijd onder de verplichting van niet weder naar hun landschap terug te gaan. Eenige der voormalige landsheeren zijn tot deze en gene openbare betrekking in het land benoemd. Het talrijke heir landsheerlijke bedienden en ambtenaren is verplicht geweest in den arbeid of landbouw een middel van bestaan te zoeken. Aan velen onder hen, die het land wilden bearbeiden of zich bij den werkenden stand wilden voegen, heeft men land ter bebouwing verstrekt en hulpmiddelen voor den arbeid verleend. Wij waren er in de omstreken van Nagasaki (in het landschap Fizen) zelve getuigen van, dat er op vele plaatsen, waar wij tot voor korten tijd nog een aantal tweesabeldragende nietsdoeners gezien hadden, nauwelijks éen jacoenien meer te zien was. Wij hebben oude bekenden op de akkers veldarbeid zien verrichten, die wij eenige maanden te voren nog met hunne sabels en in jaconiencostuum hadden zien ronddwalen. Stellig drie vierde deel van deze lieden heeft door handen- of veldarbeid of koophandel een middel van bestaan moeten zoeken. Het zal velen met ons een wonder toeschijnen, dat dit alles zonder grootere verstoring van de orde heeft kunnen gebeuren. Wel is waar hebben er eenige oproerigheden plaats gehad, gelijk wij hierna zullen vermelden, doch deze hebben weinig te beteekenen tegenover een zoo groot aantal lieden, dat zich thans gedwongen ziet te arbeiden in plaats van niets te doen. Wij schatten het aantal op minstens 4 millioen zielen. Bij gevolg zijn de arbeidskrachten van het land met zooveel toegenomen. Vergeten wij niet nog mede te deelen, dat hooggeplaatste, voormalige prinselijke ambtenaren ons persoonlijk hebben gezegd, ‘dat zij er nu slecht aan toe waren met hunne familiën, die thans niet meer door de landsheerlijke inkomsten onderhouden konden worden, doch dat zij zeer goed begrepen, dat deze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maatregelen van het gouvernement noodig waren voor de welvaart van het geheele rijk.’ Men staat inderdaad verwonderd over de philosophische kalmte bij de meeste dezer lieden. Sommige wel is waar beklagen zich zeer en hebben niet veel goeds van de regeering te vertellen, doch hun aantal is verreweg de minderheid. Het behoeft verder ook geen betoog, dat deze lieden zich veel meer aaneengesloten en tot oproerigheden aanleiding gegeven zouden hebben, indien zij niet de overtuiging hadden, dat de verandering voor het algemeen welzijn noodig was. De overbrenging der Han in Ken zal, zoo wij ons niet bedriegen, tot gevolg moeten hebben:
De arbeidende stand ziet nu reeds duidelijk in, dat de keizerlijke regeering voortgaat met den werkman en landbouwer meer te erkennen en te waardeeren. Vroeger werden deze als lagere standen in de maatschappij nauwelijks geteld; thans kent de regeering geen anderen afstand meer dan die, welke het gevolg is van meer kennis of ontwikkeling. Dit kan niet anders dan eene gunstige terugwerking hebben, en den arbeidersstand aanmoedigen tot grooter productie. Wij willen nog een voorbeeld bijbrengen, waarvan we persoonlijk getuigen waren. De schoenmakers, of liever gezegd de sloffen- en klompenmakers (Jeta's) werden vroeger niet eens in de volkstelling opgenomen, als behoorende tot de paria's der maatschappij, die het gouvernement niet wilde erkennen. Zij mochten geen enkel fatsoenlijk huis binnentreden en moesten in een afzonderlijke, buiten de stad gelegene wijk wonen. Thans worden deze menschen naar eisch erkend. De regeering heeft | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hen volkomen gelijkgesteld met alle andere inwoners van het rijk. Zij kunnen nu gaan en wonen waar zij verkiezen, en bieden thans hunne waar in de voornaamste straten te koop aan. De hooghartigheid en uiterlijke trots, die op de gezichten van vele vroegere tweesabeldragende lieden te lezen stond, wanneer zij een gewoon Japansch burger of een Westerling ontmoetten, zijn verdwenen. De wachthuizen in de dorpen, met de onvermijdelijke jaconienen, zijn verlaten of omgetimmerd in eene vreedzame boerenwoning. Sabels, oude wapenrustingen en costumes worden bij de uitdragers voor een appel en een ei verkocht. De staartjes van het hoofdhaar verdwijnen al meer en meer; in éen woord, sedert het openbaar worden van de keizerlijke boodschap aan de Chihanji, is er zeer veel in Japan veranderd. Het is te hopen, dat de keizerlijke regeering nu maar niet met te veel overhaasting haar doel najaagt en vooral niet te veel in kleinigheden en ondergeschikte uitwendige zaken Europa zal navolgen. Wij vreezen tot ons leedwezen voor eene te groote overhaasting en oppervlakkigheid en, wat meer is, verlies van datgene wat Japan tot Japan maakt. Wij houden niet van de vermoeiende eenvormigheid der uiterlijke beschaving en achten die ook geenszins noodig om eene natie tot eene ontwikkeld en beschaafd volk te vormen. Japan wordt, nevens de goede maatregelen tot hervorming, naar onzen zin thans te veel ‘ontnationaliseerd’ als wij 't zoo noemen mogen, door een aantal verkeerde regeeringsbesluiten. De eeuwenoude kleederdracht, gewoonten en manieren en leefwijze, die in menig opzicht goed, soms beter zijn dan de WesterscheGa naar voetnoot1 en die in allen gevalle iets pittigs, oorspronkelijks, iets echt Japansch hebben, worden nu op eenmaal te veel verstooten en versmaad en moeten plaats maken voor Europeesche kleederdracht, leefwijzen en westersche manieren, Wij hebben met leedwezen in den laatsten tijd deze veranderingen aangezien en zouden de Japansche regeering wel willen toeroepen: ‘het is verkeerd, dat gij eeuwenoude, nationale gewoonten gaat afschaffen, omdat dit volstrekt niet noodzakelijk is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor den waarachtigen vooruitgang in Japan!’ Op ons maken deze veranderingen in zuiver uitwendige en geestelooze zaken den indruk van - laten wij het maar bij het ware woord noemen - naäperij. De natie heeft waarlijk degelijker, nuttiger zaken noodig en staat (met het oog op deze zaken) nog te veel op het standpunt van den Chineeschen kleêrmaker, die een nieuwen pantalon maakte met een scheur er in, omdat in het bijgegeven afgedragen model ook een scheur voorkwam. Wij hopen dat Japan zich zal ontwikkelen, zal vooruitgaan in kennis, in voorspoed en rijkdom, doch wenschen tevens dat het vóor alles Japan moge blijven. Juist daarom komen ons verscheidene maatregelen van den laatsten tijd verkeerd en zelfs gevaarlijkGa naar voetnoot1 voor. De ware beschaving ligt niet in de kleederdracht, uitwendige vormen en naäperij, maar in verlichte denkbeelden, kennis, wijsheid en deugd. Hieruit volgt, dat, nevens eenige andere gewenschte verbeteringen, opvoeding en onderwijs voor Japan de eerst noodige zaken zijn. De regeering zou zich op het oogenblik met kracht moeten bezighouden met de volgende hoofdzaken:
We zouden hieraan nog willen toevoegen: de samenstelling van eene vergadering van volksafgevaardigden of van een parlement, indien er eenige kans zou bestaan, dat werkelijk bekwame man- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen door het volk zouden afgevaardigd worden. Zoolang evenwel de toestand der volksschool zoo gebrekkig is, laat het zich niet verwachten, dat het volk met eenig oordeel des onderscheids zou handelen. Om die reden is eene absolute monarchie voorloopig voor Japan de beste regeeringsvorm. Een constitutioneelen regeeringsvorm kan men eerst verwachten bij een volk, waar althans de middelklassen genoegzaam onderwijs hebben gehad, om zich eenigermate met den staatkundigen toestand van hun land te kunnen bekend maken. Sedert wij verleden jaar vooral op de verbetering van het onderwijs in Japan aandrongen, is onze meening zoo mogelijk nog versterkt. De weg, dien wij zouden wenschen dat de Japansche regeering betrade, voert niet in een oogwenk, maar wel met zekerheid tot het door haar beoogde doel. Alle andere wegen zullen zonder eenigen twijfel falen. Aan het nu opkomende geslacht, aan de jeugd, moest de regeering meer zorg besteden, dan zij tot nu toe deed. Wij hebben eenige gegronde hoop dat zij binnen korten tijd een aanvang daarmede zal maken, sedert een paar hooggeplaatste Japansche ambtenaren ons de overtuiging schonken, dat zij er ook zoo over denken, en al wat in hun vermogen is zullen doen om dezen weg gevolgd te zien. Na de uitvaardiging van het keizerlijk besluit van 29 Augustus werden wij nu en dan in kennis gesteld met officieële verzoekschriften van voormalige landsheeren, die op deze zaak betrekking hebben. Daar de kennisneming van eenige dier requesten er ten eerste toe bijdraagt om een beter inzicht in den stand van zaken te verkrijgen, en ten tweede ons den eigenaardigen toon doet kennen, waarin deze staatsstukken in Japan gemeentelijk geschreven zijn, zoo willen wij er eenige van mededeelen. Deze stukken zijn door de regeering in een drietal Japansche couranten openbaar gemaakt. Het volgende stuk is de vertaling van het verzoek van alle Sanji (Edelen) van Jamaga, Ajabe, Kashiwabara, Foekoechijama Sonobé, Kameoka en Sasajama, zijnde de zeven Ken van de provincie TambaGa naar voetnoot1, om tot ééne Ken vereenigd te worden. ‘Wij hebben met eerbied vernomen, dat het voornemen bestaat om de Han af te schaffen en Ken in de plaats te stellen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en daar eene splitsing in zeven onbeteekenende Ken veel moeite geeft aan de hooge regeering. zoo verzoeken wij nu ootmoediglijk, na eene beraadslaging tusschen de zeven Ken van Tamba te hebben gehouden, om tot eene enkele Ken vereenigd te worden. Daar het altijd onze bezigheid geweest is informatiën te verkrijgen betreffende de oude schulden van de Han, zoo willen wij binnen kort eene rekening van de verschillende posten met de noodige verklaringen inzenden. Wij smeeken u nederig onze onbeteekenende wenschen toe te staan.’ In het voorjaar van 71 stierf de voormalige oudere landsheer van Tjootsjoe (Nagato), een man, die in 't bijzonder heeft bijgedragen tot den nieuwen staat van zaken in Japan. Een der Japansche nieuwsbladen deelde de volgende sterfbedrede van Mori Jiu-Jchü, oudste prins van Tjoosjoe, mede. Deze rede was tot den Mikado gericht. ‘Uw dienaar NarichikaGa naar voetnoot1 is jaren geleden de ontvanger geweest van oneindige goedheid waarop hij geen recht had en die hij nimmer heeft kunnen vergelden. Deze gedachte vervult hem nacht en dag met vrees. Eenigen tijd geleden kwam de keizerlijke gezant Iwakoera Dainagon tot hem met een brief van Zijne Majesteit; hij ontving eene allergenadigste vermaningGa naar voetnoot2 van Zijne Majesteit. Onder de lasten van groote verantwoordelijkheid gebukt gaande, waaraan zijne bekwaamheden niet geëvenredigd zijn, was hij doordrongen van de diepste vereering en verootmoediging. Hij moest dadelijk zijn voortgegaan met te buigen aan den voet van den troon, doch daar hij plotselijk door ziekte werd overvallen, was hij genoodzaakt te verzoeken of de Chiji MotonoriGa naar voetnoot3 in plaats van Narichika tot den troon mocht opgaan. Hij hoopte, zoo spoedig als zijne ziekte verminderde, naar de hoofdstad te kunnen gaan en daar in weerwil van zijne krankheid dezen herfst te komen, ten einde hij zijne onbeteenende gevoelens omtrent verschillende zaken voor Uwe Majesteit zou kunnen neêrleggen, en zijne zwakke krachten aan den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dienst van Uwe Majesteit toewijden. Sedert is evenwel de hevigheid zijner ziekte meer en meer toegenomen; hij weet zelf dat zijne kwaal ongeneeslijk is en dat het twijfelachtig is of het hem vergund zal zijn den troon nog eenmaal te naderen. Hij is verplicht zich te vergenoegen met het paleis van zijn souverein van uit de verte te begroeten en is overstelpt van droefheid. Uw dienaar eerbiediglijk den staatkundigen toestand op het tegenwoordig oogenblik beschouwende en de vooruitzichten der toekomst wel overwegende, kan niet nalaten van meening te zijn, dat de toestand hachelijk isGa naar voetnoot1. Hij waagt het te zeggen, dat de beloften in het keizerlijk besluit gegeven nog niet geheel vervuld zijnGa naar voetnoot2 en dat men nog niet verlost is van de overblijfselen van het vroegere (feodale) stelsel. De waardigheid van het hof gaat meer en meer over in de handen van den onderdaan, en het is te vreezen dat de staart ten laatste zoo lang zal worden, dat het hoofd machteloos wordt. Daar het thans een tijd is, waarin het staatkundig raderwerk eene radikale verandering ondergaat, na zeven honderd jaren bestaan te hebben, een tijd, waarin alles op een nieuwen voet wordt ingericht, zoo zijn de meeningen van de meerderheid verward of ingewikkeld; het volk is verlegen, aan wien het getrouw moet zijn; de beambten worden in de war gebracht door uiteenloopende meeningen, en de grondslag van het Keizerrijk is niet stevig bevestigd. Deze zijn de redenen van den tegenwoordigen stand van zaken. Hij smeekt ootmoedig dat Zijne Majesteit zijn hand zal willen leggen aan den wortel der zaak en een groot besef van zijn besluit tot doel zal willen stellen. Hij verzoekt ook dat de bevelen aan de natie zullen uitgaan van éen enkel middelpunt. In dit geval zal de waardigheid van het hof terugkeeren, zal het vertrouwen op het rijk gevestigd worden, zal ons huishoudelijk bestuur en zal de gemeenschap met de vreemde mogendheden voorspoedig zijn en zal de grondslag gelegd worden voor de nationale vrijheid en onafhankelijkheid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het gezicht van den dood heeft hij niets meer voor Uwe Majesteit neder te leggen.’ Mori Jiu-Jchii, (oudste prins van Tjoosjoe.) Na onze mededeelingen omtrent den stand van zaken in het begin van 1871, behoeven wij geene verdere verklaringen van dit stuk te geven. Weinige maanden later is de schrijver van dit stuk, de oudste prins van Tjoosjoe, overleden. Zijn broeder Mori Motonori, Chiji van de Jamagoetsi-Han (Tjoosjoe), zond in het voorjaar, alzoo vóor het besluit van 29 Aug., ook een verzoekschrift aan den Mikado. Het is van den volgenden inhoud: ‘Uw dienaar Motonori overweegt eerbiedig dat het algemeene rijksbestuur hervormd is geworden, en dat door het uitoefenen van groote wijsheid en hoog gezag de oude kwaal van het leenstelsel weggenomen, het stelsel van centralisatie op groote schaal hersteld, en een plan aangenomen is ten opzichte van de financiëele en militaire organisatie. Dit is echter alleen in naam het geval; het werkelijke plan is in sommige gevallen niet uitgevoerd. Uw dienaar kreeg onlangs het bevel zijne opwachting te maken aan den voet van den troon; hij wenscht zijne onbeteekenende oprechtheid omtrent verschillende onderwerpen in woorden te verklaren. De beweegredenen, die in de verzoekschriften van Nagoja Tokusima en anderen vervat zijn, toonen eene diepe waardeering van den loop der gebeurtenissen en eene kennis van binnenlandsche en buitenlandsche toestanden; zij zijn in volkomen overeenstemming met feiten en rede. Ik verzoek dat hunne voorstellen mogen aangenomen en in de werkelijkheid uitgevoerd worden. Het is zeker dat bekwame mannen onmogelijk kunnen vooruitkomen, indien wij rustig in het erfelijk bezit van de macht der geslachten blijven en alleen aan ons zelven en onze familiën denken. Ik denk dat de naam en de werkelijkheid van den Gun-Ken (het centralisatiestelsel) te zamen zouden bestaan en de grondslag van een centraal gouvernement zou gevestigd worden, in dien de titels van Sanji (Edelen), Samoerai en Sotsoe geheel afgeschaft en al deze klassen tot het gewone volk gerekend worden; indien verder al hunne inkomsten in de rijks-schatkist komen en een billijk rijksinkomen (na onpartijdige be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
raadslaging) aan elk verstrekt worde en indien ten slotte eene Foe (hoofdstad) gevestigd worde in elke provincie, en de bekwame mannen van het rijk als in een net gevangen worden, om vervolgens als ambtenaren van de Foe werkzaam te zijn. De natuurlijke aanleg van uwen dienaar is zwak en middelmatig en hij is een groot vertrouwen onwaardig; hij heeft daarom het voornemen om voor zijne ambtsbediening te bedanken. Doch de slechte gedachten van de bevolking, die hij onder zijn bestuur heeft, zijn niet weggenomen; daarom wendt hij zijne zwakke krachten dag en nacht aan, om zooveel als in zijn vermogen is, het bestuur van zijne Han te hervormen. Sedert hij dit gedaan heeft, is allengs de buiging van de gemoederen der bevolking mogelijk geworden. In den winter van 1869 heeft hij, in overeenstemming handelende met de wenschen van het hof, zich bezig gehouden met de vorming en instructie van eene afdeeling staande troepen voor den staatsdienst. Tot zijne verwondering en groot verdriet maakten eenige slechte personen onder deze troepen gebruik van eene tijdelijke verwarring om een aantal anderen tot oproerigheden aan te hitsen, terwijl zij, de wetten van het hof trotseerende, eindigden met gewelddadigheden te plegen. De oorzaak hiervan was de zwakheid van uws dienaars krachten en de ondiepte van zijne kennis, welke hem belette aan het wijze bevel van Zijne Majesteit uitvoering te geven. De gehechtheid aan het denkbeeld van geslachtsregeering (onder de troepen?) was mede een oorzaak. Hij is onbekwaam het uiterste van zijn berouw en zijne vrees te verdragen. Hij kan zich daarom geen enkelen dag op zijn gemak gevoelen, zoolang hij zijne tegenwoordige betrekking moet vervullen. Hij verzoekt Uwe Majesteit hem geheel van zijne verplichtingen te ontheffen. Hij wil zich dan onttrekken, tot de klasse van het gewone volk terugkeeren en zonder ophouden dag en nacht arbeiden om zijne kennis en zijn verstand te polijsten, opdat hij eenmaal een tienduizendste deel van de onmeetbare gunstbewijzen, welke hij ontving, zal kunnen vergelden en opdat hij zoodoende het voornemen, dat in het verzoekschrift van Jiu-JchiiGa naar voetnoot1 vermeld was, ten uitvoer moge brengen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij verwacht de genadige waardeering van zijn onbeteekenende gevoelens en de toestemming van zijn verzoek af.’
De verandering in Han en Ken bracht op verschillende plaatsen van het rijk eenige oproerigheden teweeg, die echter tot nog toe met goed gevolg onderdrukt werden. In de Hirosima-Ken (prov. Geisjoe of Aki, in 't zuiden van het eiland Nipon) was de bevolking sedert het laatst van September onrustig. Op den 17den October zou de Ex-Chiji Asano Jiushu zijne voormalige hoofdstad (Hirosima) gaan verlaten, om zich ingevolge het keizerlijk bevel metterwoon naar Jedo te begeven. De boeren hadden zich in de straten der stad verzameld en verklaarden dat zij, uit dankbaarheid voor de vroegere weldaden (!), het niet zouden toelaten, dat de Chiji naar Jedo ging. Als hij toch wilde gaan, zouden zij als één man met hem medegaan en steeds trachten hem terug te voeren. Elke poging werd aangewend om hen tot bedaren te brengen, doch zij weigerden hieraan gehoor te geven. De Chiji was verplicht om naar zijne woning terug te keeren, omdat hij onmogelijk door de menigte, die hem wilde tegenhouden kon komen. Op de volgende dagen verzamelden zich al meer en meer menschen, zij riepen: dat zij geene dankbaarheid aan den Raad van State schuldig waren en alles zouden doen, om den Chiji terug te houden. Men ging daarop meer en meer tot balddadigheden over, zoodat de prins eindelijk verplicht was, de militaire macht tusschenbeide te laten komen. Er werd bericht gegeven aan de naburige Kens, met verzoek de oproerigheden te helpen onderdrukken en de vluchtelingen te arresteeren. Naar de belangrijkste punten van de Ken werden ambtenaren gezonden, om aldaar de bevolking in het oog te houden. Er bleef, nadat de oproerigheden geëindigd waren, toch steeds een onrustige toestand. Den 1sten November had er in de Toekoejama-Ken (in de prov. Bingo op Nipon) een dergelijk voorval plaats, doch met ernstiger gevolgen. De aanleiding was ook het aanstaand vertrek van den ex-Chiji naar Jedo. De boeren wilden den prins niet laten gaan, staken balddadig eenige huizen in brand, wierpen eenige telegraafpalen, die juist kort te voren opgericht waren, omver en brachten alles in rep en roer. Nadat het bericht dezer onlusten te Jedo was aangekomen, werd de voormalige Daisanji (vice-gouverneur) van deze Ken, die reeds naar Jedo vertrokken was, van daar teruggezonden om de orde te herstellen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Takamoetsoe-Ken (in de prov. Sanoeki in 't noorden van Sikok'f) gebeurde met den voormaligen Chiji Matsudaira Joriakira eene gelijksoortige zaak. Nadat het bekend geworden was, dat de Chiji bevel had gekregen om naar Jedo te komen, hadden de boeren zich vereenigd om zijn vertrek te voorkomen. Zij zonden eerst een verzoekschrift, met al hunne handteekeningen voorzien, aan den prins. De beambten begonnen hen daarop de zaak uit te leggen en te verklaren. Hiermede dacht men dat de zaak zou zijn afgeloopen. Op den dag echter dat de prins zou scheep gaan (21 Oct.) verzamelde zich eene talrijke menigte voor zijn paleis. De beambten deden hun best de menigte gerust te stellen, doch zij wilden niet luisteren; een gedeelte begaf zich met een aantal booten in zee, met het doel den prins zoo noodig op zee tegen te houden. De Daisanji verklaarde op den vriendelijksten toon het bevel van het hof aan de menigte, doch de harten waren niet te vermurwen. Eindelijk namen eenige slecht gezinde lieden de gelegenheid waar om de overigen tot balddadigheid op te hitsen. Met wapenen voorzien staken zij eenige woningen in brand. Daarop werden de militairen bijeengeroepen en de menigte nogmaals gewaarschuwd zich rustig te gedragen. Zoodra de militaire macht echter op de been was, verliet de menigte de stad en keerden de meesten naar hunne woningen terug. Een zeker aantal evenwel verborg zich achter eenige heuvels in de nabijheid. De militairen achtervolgden hen en namen ongeveer dertig à veertig dezer lieden gevangen. Hiermede was deze zaak afgeloopen en de rust hersteld. In de Himejiken (in de prov. Arima op Nipon, bij Hiogo) werden den 26sten Nov. 71 ook eenige oproerigheden gepleegd, die echter een anderen grond hadden dan de bovenvermelde. Wij kunnen niet beter doen dan het officiëele bericht van het plaatselijk bestuur, aan den Raad van State gericht, hier te vermelden. ‘Aan de Edel achtbare Secretarissen van den Raad van State. ‘Het volk van deze Ken gevoelt zich beleedigd over de plaats gehad hebbende afschaffing van de JetaklasseGa naar voetnoot1. De ambtenaren deden hun best om het billijke van deze zaak uiteen te zetten, doch de bevolking bleef bij haar vooroordeel vol- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
harden. Het kwam ons voor, dat er eenige ontevredene raddraaiers bij deze onlusten waren. Wij maakten daarom nevensgaande bekendmaking openbaar. De belhamels begonnen daarop het volk nog meer op te ruien. Zij riepen dat zij alle dorpen, die hunne meening niet toegedaan waren, in brand zouden steken. Meer en meer vermeerderde het aantal; gisteren wilden zij, met geweren en gepunte bamboestokken gewapend, gewelddadigheden plegen. Het werd noodig zes compagniën infanterie onder de wapens te roepen. De verdere bijzonderheden hebben wij heden in een anderen brief aan het bureau voor oorlog te Osakka meêgedeeld. Wij zullen spoedig nader over den loop der zaken bericht geven. (get.) Himeji-Ken. Met het oog op deze herhaalde kleine oproerigheden bij het vertrek van vele voormalige prinsen uit hunne provinciën naar Jedo, heeft de keizerlijke regeering den 17den Nov. 71, de volgende proclamatie uitgevaardigd aan de bevolking, waarin zij deze tot rust aanmaant.
publicatie.
‘Na de afschaffing der Han hebben vele slecht gezinde lieden zich tot oproerige benden vereenigd en onder voorwendsel het vertrek van hunnen voormalige prins te betreuren, op balddadige wijze huizen verwoest of in brand gestoken, eigendommen geplunderd of vernield en andere onwettige en gewelddadige handelingen gepleegd. Dit is eene verachting van de wenschen der regeering, eene schending van Landswetten en hoogst misdadig. Elke plaatselijke overheid zal daarom krachtdadige maatregelen nemen tot het behoud van de rust in zijn district, handelen met vaardigheid en beslissing, en alle overtreders voor de gevolgen van hunne daden waarschuwen. Ingeval de oproermakers te machtig zijn, zal de overheid van de plaats aan het naast bijzijnd militair station rapporteeren, en zoodanige maatregelen nemen als de toestand der zaak medebrengt.’ (get.) Raad van State.
In het laatst der maand Juni werd de prins van Uwajima (ook wel Daté genoemd) als gezant naar het Chineesche hof gezonden tot het sluiten van een handelstractaat, terwijl in Juli eene kennisgeving van wege de regeering werd openbaar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemaakt betreffende de verdeeling van het leger. Het stuk is van den volgenden inhoud: ‘Militaire macht, die altijd tot handelen gereed is, is de spil waarom de handhaving van het bestuur draait en vormt den grondslag van de nationale rust. Het is onze eerste bezigheid op dit oogenblik. Om deze reden verlangt Z.M. blijvende garnizoenen te plaatsen: ten eerste in de nabijheid van den troon en ten tweede in militaire districten, welke ieder een garnizoen zullen hebben en het geheele rijk zullen beschermen. Voor het oogenblik zullen mililaire districten bestaan op de belangrijkste punten in het Oosten en Westen van het Rijk, zooals in nevensgaanden staat wordt aangegeven.
Tozandô (noordelijke provinciën) Hoofdkwartier te Ishi no maki. Onderdivisiën te Toekoesima en te Morioka.
‘Saikaidô (Eiland Kioe Sioe)
Hoofdkwartier te Kokura. Onderdivisiën te Hakata en te Hita.
(get.) Raad van State.
De regeering maakte in den loop van het jaar ook eene bepaling op het patentrecht, waarbij het uitsluitend verkooprecht van eene nieuwe uitvinding of verbeterde oude uitvinding voor een zeker aantal jaren aan den uitvinder gewaarborgd wordt. Het aantal jaren zal zeven, tien, tien of vijftien bedragen, naar gelang de uitvinding belangrijk is. Teekeningen en verklaringen der uitvinding moeten aan het bureau voor binnnenlandsche zaken bij de plaatselijke autoriteiten ingediend worden. Indien teekeningen niet voldoende zijn, worden modellen verlangd. Eene som van 5 riô (ca. ƒ 13) per jaar moet aan het Rijk betaald worden, indien het patent van duur is. Zes maanden proeftijd worden kosteloos toegestaan. Geen patent zal gegeven worden voor uitvindingen, die reeds in algemeen gebruik gekomen zijn. De patenten mogen gekocht en verkocht worden, evenals elke andere soort van eigendom; ook kunnen zij bij testament op erfgenamen overgaan. De uitgifte van elk patent wordt in het openbaar afgekondigd door de Mimboesjo (Dept. van binnenlandsche zaken). Alle personen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die den naam van den uitvinder namaken of het woord ‘patent’ zonder toestemming gebruiken, zullen beboet worden. Den 16den Augustus deelde de officiëele courant de benoeming mede van eene commissie ter bestudeering van constitutioneele staatkunde en constitutioneele wetgeving. Tot leden dezer commissie waren benoemd:
Terzelfder tijd meldde dit blad, dat de Chiji's van Foekui (prov. Etsisen) en Kôchi (prov. Toza) een adres aan de keizerlijke regeering hadden ingediend, waarbij zij verzochten, dat het aan de hoogere openbare beambten toegestaan zou worden de sabels af te leggen. De keizerlijke regeering heeft hierop geäntwoord, dat zij aan iedereen vrijheid geeft om in dagelijkschen dienst al of niet sabels te dragen, doch dat het sabeldragen in galacostuum verplichtend zal blijven. Hetzelfde was voortaan van toepassing op alle regeeringsbeambten, zoowel van hoogeren als lageren rang. Ook verdient vermelding een door een Japansch ambtenaar geschreven en in genoemde courant ingezonden stuk, waarin aangedrongen wordt op de wenschelijkheid om voortaan de traktementen der ambtenaren in klinkende munt en niet langer in rijst te betalen, eene alleszins billijke wensch, die verdiende spoedig bevredigd te worden. Het stuk moge als een staaltje van de Japansche journalistiek hier een plaatsje vinden: ‘In het begin van de omwenteling werden de traktementen van alle gouvernementsbeambten in geld betaald, doch later is dat veranderd en heeft men de bezoldigingen in rijst uitgekeerd. Volgens mijne dwaze meening was de betaling in geld verreweg de billijkste. Ik ben tegen eene betaling in rijst, omdat de inkomsten van den ambtenaar minder zijn als de rijst goedkoop en meer als de rijst duur is. Bij gevolg is een goede oogst, die vreugde brengt aan gansch het volk, een reden van droefheid voor de ambtenaren. Een slechte oogst is een ramp voor geheel het volk, doch een reden van blijdschap voor de beambten. Zoo staan de belangen van het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volk juist tegenover die der beambten, Hoe kunnen wij dan eensgezindheid verwachten tusschen de bevolking en de ambtenaren? Misschien zal iemand zeggen: als de beambten in geld betaald worden, zullen zij in een slecht jaar meer moeilijkheden ondervinden, dan nu het geval is. Dit kan zijn, doch een slechte oogst is eene ramp voor het geheele rijk, en het is billijk dat een algemeen ongeluk ook door allen naar evenredigheid gedragen worde. Waarom zouden de beambten alleen uitgesloten zijn van schade bij een slechten oogst? Herhalen wij deze zaak in weinige woorden: indien de traktementen in geld betaald worden, zullen alle ambtenaren vreugde en droefheid deelen met de bevolking; indien zij in rijst betaald worden, heeft ieder deugdzaam mensch verschil van gevoelen met anderen te vreezen. Het voor- en nadeel van deze twee zaken is duidelijk. In een tijd van dagelijkschen vooruitgang in alles, schijnt dit een achteruitgang te zijn. Wij betreuren dit, ter wille van dezen roemrijken tijd.’ De zaak, waarover de schrijver handelt, is volkomen naar waarheid voorgesteld. Wij hebben in onze betrekking ook een voorbeeld van deze ongerijmdheid. De natuur- en geneeskundige school te Nagasaki namelijk heeft een vast inkomen van het rijk, bestaande in een zeker aantal kokoeGa naar voetnoot1, rijst. Ten gevolge hiervan kunnen wij in de dure rijstjaren meer dan tweemaal zooveel voor de hulpmiddelen van onderwijs besteden als bij een voordeeligen oogst. Het voor de bevolking ongelukkige jaar 1869 was een rijk jaar voor onze inrichting; in de jaren 70-71, met hun uitmuntenden oogst, werden wij zeer stiefmoederlijk bedeeld. Het bleek in de maanden September tot aan het einde des jaars, dat de verandering van ministerie en de overbrenging van de Han in Ken goede gevolgen had. De meeste voormalige landsheeren, voornamelijk de kleinere prinsen van het noorden des rijks, hebben reeds geheel afstand gedaan van hunne vroegere betrekkingen en hunne oude provinciën vaarwel gezegd, om voortaan in Jedo hun verblijf te vestigen. Op den 23sten deelde de voormalige Chigi van Idzoeshi-KanGa naar voetnoot2, de heer Sengokoe Jingoi, aan zijne vroegere landsheerlijke ambtenaren mede, dat de betrekkingen tusschen hen en zijne voor- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vaderen sedert honderde jaren van den meest teederen aard waren geweest en dat zij steeds met getrouwheid en nauwgezetheid hunne plichten volbracht hadden. De inkomsten van het leengoed waren in den laatsten tijd zeer schraal geweest; in weerwil van dezen rampspoed hadden zij ijverig hun plicht betracht, waarvoor hij hun dankbaar was. Thans nu hij zijn ontslag had bekomen als Chiji en zich met terwoon te Tokei ging vestigen, wenschte hij hun, alvorens voor altijd afscheid te nemen, de bijgaande geschenken aan te bieden, als een klein bewijs van zijne waardeering van hun gedrag. Hij zoude hen gaarne met verschillende zaken begiftigd hebben, doch verkoos liever hun eene kleine bijdrage in geld te geven, ten einde zij hunne familiën te beter zouden kunnen onderhouden. Aan iederen Samoerai van de 1ste klasse werd zeventig riôGa naar voetnoot1, aan elken Samoerai 2de klasse vijftig riô, aan elken Samoerai 3de klasse dertig riô en aan elk der Sotsoe vijftien riô gegeven. Ieder ontving alzoo iets, en daar de gezamenlijke beambten ongeveer duizend in aantal waren, zoo heeft de geheele som nagenoeg dertig duizend riô moeten bedragen. Daar het regeerend geslacht altijd arm geweest is, zoo heeft de Chiji al zijne curiositeiten, die hij door erfenis verkregen had, en vele andere zaken van waarde naar Osakka gezonden, waar zij verkocht zijn. Hij heeft alleen zijne boeken voor zich gehouden. Het geld, door de verkooping opgebracht, werd voor bovengenoemde uitdeeling gebezigd. In verband hiermede kunnen wij mededeelen, dat vele voormalige Chiji's (vooral van het noorden) op dezelfde loyale en eerlijke wijze met hunne voormalige landschappen gehandeld hebben. Eenige Europeesche kooplieden te Osakka en Jokahama hebben ons gezegd, dat er thans eene buitengemeen gunstige gelegenheid bestaat voor het inkoopen van schoone, oude lakwerken en curiositeiten uit den ouden tijd. Vele handelaren en liefhebbers, bij wie het op eenige honderden dollars niet aankomt, hebben reeds hunne verzamelingen aanzienlijk vermeerderd. Zoo gaat zelfs hetgeen Japan historisch bezat, onder den alles overweldigenden invloed van handel en verkeer voor dit rijk verloren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het begin van October ondernam de keizerlijke regeering eene nieuwe taak, namelijk de verbetering van het onderwijs. Wij hebben reeds herhaaldelijk op deze gewichtige zaak aangedrongen en haar als een levensquaestie voor Japan beschouwd. Ofschoon de goede wil van het gouvernement zichtbaar wordt, zoo is de wijze waarop men thans de regeling van het onderwijs bepaald heeft, ons zeer vreemd en onbegrijpelijk voorgekomen. Nadat den 6den November een nieuwe minister van onderwijs benoemd wasGa naar voetnoot1, werd korten tijd daarna een besluit openbaar, waarbij het onderwijs in twee hoofdafdeelingen wordt verdeeld, namelijk:
Van het lager onderwijs wordt geen woord gerept en evenmin is er iets merkbaar van eene verdeeling der scholen in lagere, middelbare en hoogere. Wij begrijpen volstrekt niet wie de raadgevers voor eene zoodanige verdeeling geweest zijn. Wij hebben onder onze Japansche leerlingen verscheidene, die de zaken veel beter inzien en zelve erkennen, dat de nieuwe maatregel van het gouvernement eigenlijk weinig te beteekenen heeft. In dezelfde maand werd het regeeringsbesluit openbaar tot het zenden van een gezantschap naar de hoven van de verschillende tractaatmogendheden. Dit gezantschap is samengesteld uit bekwame en hooggeplaatste Japansche staatslieden, te weten: Iwakoera, Minister van Buitenlandsche Zaken. Kido, Lid van den Raad van State. Okoebo, Minister van Financiën. Jamagoetsi, Tweede Assistent-Minister van Buitenl. Zaken. Ito, Vice-Minister van Openbare werken. alsmede een groot aantal ambtenaren en tolken in het gevolg. Het doel waarmede het gezantschap vertrekt, is veelvoudig. Vooreerst het bespreken van de herziening der tractaten, hetgeen volgens de bepalingen in het tegenwoordig tractaat in Juli 1872 moet plaats hebben; vervolgens de Simoneseki-indemniteit, waarvan nog ca. 2 millioen dollars aan de vier mogendheden Holland, Frankrijk, Amerika en Engeland te betalen zijn, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en ten slotte de bestudeering van vele zaken op staatkundig, technisch en opvoedkundig gebied. De Heer Iwakoera is aan het hoofd van het gezantschap geplaatst. Kort voor zijn vertrek uit Japan werd hij benoemd tot Udaijin, zijnde de tweede rang na den Mikado. Den eersten rang na den Mikado bekleedt Sanjo Udaijin, de tegenwoordige eerste minister, onder den hoogen titel van Daijo-Daijin. Tot de betrekking van Minister van Buitenlandsche Zaken, door het vertrek van den heer Iwakoera opengevallen, werd de heer Sojejima, lid van den Raad van State (geboortig uit het geslacht des voormaligen prinsen van Fizen) benoemd. Den 15den December 1871 gaf Z.M. de TennoGa naar voetnoot1, ten 1 uur namiddags, een afscheids-audientie aan de ambassade, in tegenwoordigheid van de Ministers en leden van den Raad van State en andere departementen van bestuur. Z. Ex. Sanjo Daijo Daijin was ter linkerzijde van Z.M. den Tenno gezeten. De gezanten werden vervolgens door Z. Ex. Sanjo aan Zijne Majesteit voorgesteld, waarop Z.M. de volgende rede hield: ‘Ik zend u thans als gezanten naar verschillende vreemde landen. Te oordeelen naar uwe bekwaamheid en getrouwheid, twijfel ik niet of gij zult uwen plicht met vlijt volbrengen en u met goed gevolg van de zending kwijten, die aan u wordt opgedragen. Hierbij overhandig ik uwe geloofsbrieven. Steeds mijne vriendschappelijke gevoelens jegens de vreemde Mogendheden in uwen geest levendig houdende, zult gij al uw best doen om het doel dat ik beöog te bereiken. Van dezen dag af zal ik niet ophouden uwen gelukkigen terugkeer in Japan te wenschen. Neemt zoodanige voorzorgen voor uwe gezondheid, als vereischt worden bij uw reis door zoo ver verwijderde streken.’ Na deze rede gehouden te hebben, gaf Z.M. de Tenno zijn eigenhandig geschreven brief aan den oudsten gezant over. Daarna vertrokken de gezanten. Achtereenvolgens werden de commissarissen en het verder gevolg van het gezantschap tot Z.M toegelaten om den Tenno hunne hulde te brengen. Nadat deze plechtigheid afgeloopen was, gaf Z.M. eene bijzondere audientie aan de gezanten en hun gevolg in het lusthuis van den keizerlijken tuin te Jamasaki. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De heer de Long, gezant van de Vereenigde Staten in Japan, vergezelde het gezantschap tot aan Washington, terwijl eenige jeugdige Japansche dames van hooge geboorte in het gezelschap van mevrouw de Long zijn medegegaan, ten einde in Amerika eene fijn beschaafde opvoeding te genieten. Met de Pacificmailboot van den 25sten Deceember 1871 is het gezantschap van Jokohama naar San Francisco vertrokken. Wij verwachten van deze zending ongetwijfeld eenige goede uitkomsten, ofschoon we niet kunnen ontveinzen, dat er bij de ontvangst aan de hoven van Amerika, Frankrijk en Engeland groote moeilijkheden voor het gezantschap zullen uit den weg te ruimen zijn. Wat de overige tractaatmogendheden betreft, gelooven wij niet dat er ernstige bezwaren zullen ontstaan. De Simoneseki-indemniteit moge misschien, behalve bij de drie genoemde natiën, ook in Nederland eenige kleine moeilijkheden medebrengen, doch wij zijn overtuigd, dat deze zeer gemakkelijk zullen worden te boven gekomen. De groote moeilijkheden, die wij vooruitzien, bestaan in het thema: de missionaires en de zich Christelijk noemende godsdienst. Amerika zal misschien minder sterk aandringen op de toelating van zendelingen door het geheele Rijk, doch wij zijn er bijna zeker van, dat de Fransche en Engelsche hoven deze bepaling niet gemakkelijk zullen laten glippen. Doch deze hoven zullen in den heer Iwakoera geen gemakkelijken bestrijder vinden, want Iwakoera zal, onzes inziens zeer terecht, vooreerst in dit punt niet toegeven. Zoo natuurlijk als de zaak is, schijnt geen enkele der drie genoemde natiën te kunnen of willen begrijpen, dat de regeering huiverig is om de zendelingen der verschillende Christelijke godsdienstsecten vrijen toegang in Japan te verleenen, nadat dit land eenmaal, ruim tweehonderd vijftig jaar geleden, zulk een duchtige les gehad heeft, en bij ervaring weet, welke nadeelen de paters Jezuieten aan het Rijk hebben toegebracht. Bovendien weet menig ontwikkeld Japanner zeer goed, dat in alle Europeesche landen groote bewegingen op staatkundig en maatschappelijk gebied bestaan, die haren grond in een onverzoenlijken strijd tusschen de verschillende secten (soorten) van den Christelijken godsdienst hebben. Geheel Duitschland wordt beroerd door een hevigen strijd tusschen Ultramontanen, Oud- en Nieuw-Katholieken, Evangelisten en niet-Evangelisten; in Ierland schijnt het moorden aan de orde van den dag en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft hoofdzakelijk zijn grond in strijd over den godsdienst. En wie is de verschrikkelijke tafereelen vergeten, die vroeger door de Roomsche Inquisitie, ook enkel en alleen ter wille van den Christelijken godsdienst, ten tooneele zijn gevoerd? Dit alles is geenszins onbekend gebleven aan den Japanner. Het Japansche gouvernement ziet zeer goed in, dat de verschillende soorten van predikers, die allen met luider stem voor hetgeen zij Christelijken godsdienst noemen, zullen ijveren, onder de Japansche bevolking diezelfde godsdiensthaat en vijandschap zullen teweegbrengen, die helaas maar al te zeer bestaat bij de bewoners van hetzelfde land in de meeste Europeesche Staten. De Engelsche bladen, die in Japan verschijnen, hebben in den laatsten tijd niet opgehouden met artikel op artikel te schrijven om de gezanten der mogendheden toch vooral over te halen het toelaten der zendelingen bij de hernieuwing der tractaten te stipuleeren. De aloude gewoonten en gebruiken van Japan worden beschimpt en op echt Christelijke (?) wijze als ‘the most inconsistent heathen ceremonies of a Pagan world etc.’ gecritiseerd. Wij weten dat eenige missionaires, die in de open havens van Japan verblijf houden, zooals het heet voor de waarneming van den kerkelijken dienst bij de Europeanen en Amerikanen, memories aan hunne gezanten hebben ingediend, om te dienen bij het advies dat de vertegenwoordigers aan hunne gouvernementen gegeven hebben ten opzichte van de herziening der tractaten. Daar het velen dezer heeren zendelingen op den duur begint te vervelen zich tevreden te moeten stellen met in het geheim, tegen de bestaande tractaten in, bekeerlingen onder de Japanners te maken, zoo worden de respectieve regeeringen zonder ophouden door hen wakker gehouden en de pers voortdurend door hen opgestookt. Wij kunnen geen vrede hebben met de overhaasting, waarmede de Fransche en Engelsche missiën te werk gaan, en de indringende taktiek die zij in Japan volgen. Zij plaatsen zich op een standpunt, dat hun in een vreemd land niet past. Eenzijdig als zij zijn, zien zij alle andere belangrijke zaken over 't hoofd of achten die niet, en verwachten zij alleen heil van hunne prediking. Wij zijn juist van het tegenovergestelde gevoelen en achten de toelating der zendelingen in dezen tijd nog zeer gevaarlijk voor Japan. Ook heeft het volk voorshands geen behoefte aan deze heeren; zij zouden thans veel meer gediend | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn met onderwijzers voor de lagere school, doch daartoe willen de hh. zendelingen - behoudens enkele loffelijke uitzonderingen - niet afdalen. De bevolking is in Japan met hare Sintoleer (die weder meer en meer de overhand heeft, sedert de regeering het Buddhisme tegengaat) tevreden, en terwijl thans in godsdienstzaken rust, tevredenheid en verdraagzaamheid heerscht, laat het zich op grond van de ervaring in de Europeesche landen verwachten, dat dit niet meer het geval zal wezen, als Japan voor de christelijke godsdienst-belijdenissen zou opengesteld worden en een aantal Engelsche staatskerk-missionaires, Franciscanen, Lazaristen, Jezuïten, Dominikanen en Presbyterianen, Congregational-Company, Moravische en Evangelische zendelingen het land op eenmaal zouden komen binnenstormen, even als dit in China geschied is. Wij hopen daarom dat de drie gouvernementen van Amerika, Engeland en Frankrijk niet te zeer zullen vertrouwen op de zoogenaamde openbare (?) meening der pers in Japan, noch op de herhaalde voorstellen der zendeling-genootschappen, en dat zij de zwarigheden zullen erkennen, die voorshands aan de toelating der missionaires in Japan verbonden zijn en aan het Japansche gezantschap geene voorwaarden zullen stellen, die het onmogelijk, als strijdig tegen de belangen van hnn land, kan aannemen. Wat de Simoneseki-indemniteit aangaat, gelooven wij dat het Japansch gouvernement de stille hoop koestert, dat de hierbij betrokken mogendheden, - nu zij van den goeden wil der Japansche regeering overtuigd zijn, om de betrekkingen van vriendschap en handel op een vasten en goeden grondslag te brengen, - het nog verschuldigde bedrag zullen schenken. In hoeverre die wensch vervuld zal worden weten wij niet; evenwel komt hij ons niet onredelijk voor. Als men bedenkt, dat het gebeurde bij Simoneseki grootendeels aan de schuld van den landsheer van Tjoosjoe lag, dat het gouvernement reeds een gedeelte van de bepaalde schadevergoeding heeft afbetaald, en op 't oogenblik in eene overgangsperiode verkeert, die den inhoud van 's rijks schatkist tot een minimum gebracht heeft, dan kan men de traagheid in 't betalen van het nog verschuldigde bedrag niet zeer euvel duiden aan de regeering. Zeker hebben aan den anderen kant de genoemde mogendheden recht om de uitvoering van de gesloten overeenkomst te vorderen. Doch het is wel eenigszins hard om van eene natie, die thans van het verkeerde harer vroegere handeling ten volle overtuigd is, en door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
menig voorbeeld reeds getoond heeft zich in het vervolg daaraan niet meer te zullen schuldig maken, de rest der opgelegde boete te blijven vorderen. Ware Japan even hardnekkig tegen de vreemdelingen gestemd gebleven als in vroegere jaren, we zouden het zelfs wenschelijk vinden, dat met kracht op de afbetaling wierd aangedrongen, doch nu de Japansche regeering het tegendeel daarvan bewijst, en den omgang met vreemde natiën op een zooveel mogelijken goeden voet tracht te brengen, zouden wij eene minnelijke schikking der zaak het beste achten. In geen geval zal deze zaak moeilijkheden geven, die onoverkomelijk blijken, daar het Japansche gouvernement in het ergste geval door het sluiten van eene leening er van verlost kan worden. De handelsovereenkomsten, alsmede de herziening van het tarief der in- en uitgaande rechten zullen spoedig genoeg geregeld zijn. Later wenschen wij daaromtrent nog het een en ander in het midden te brengen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Japansche regeering wil voortgaan met nog meerdere torens, enz. op te richten en heeft in de maand Juli daartoe de volgende bekendmaking uitgegeven: ‘Het is gebleken dat vuren voor de scheepvaart van het grootste belang zijn. In Japan hebben ten dienste van de zeevaart op verschillende landhoofden van de kust houtvuren gebrand, welke door de bewoners in de nabijheid moesten onderhouden worden. Het onderhoud van deze houtvuren was evenwel zeer kostbaar; bovendien werden deze houtvuren door harden wind of regen gemakkelijk uitgebluscht, hetgeen de scheepvaart aan groote gevaren blootstelt, in plaats van haar te helpen. Alle | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oude houten vuren moeten van nu af aan niet meer gebezigd worden. Elke plaatselijke autoriteit in het rijk, welke een lichttoren in haar district wenschelijk acht, wordt verzocht zich aan te melden aan het bureau van den Raad van State.’
(get.) Daijokwan.
15den dag, 5de maand, 4de jaar Meiji. (2 Juli. 1871.)
Tot de verdere meest belangrijke openbare werken behooren het arsenaal en dok te Jokoska, de rijksmunt te Osakka, de telegraaf Jede-Nagasaki, de spoorweg Jokohama-Jedo-Osakka-Hiogo-Kiota, de oprichting van op Europeesche wijze aangelegde regeeringsgebouwen te Jedo, enz. Den 28sten Maart 71 had de feestelijke opening plaats van het arsenaal te Jokoska, in tegenwoordigheid van de meeste Japansche ministers en de gezanten der tractaatmogendheden, welke laatste hiertoe door de Japansche regeering waren uitgenoodigd. Een eskader van verschillende oorlogschepen vertrok van Jokohama naar Jokoska: ‘de Alma,’ gepantserde corvette van de Fransche marine, met den heer Outrey, Fransch gezant aan boord; ‘de Elk,’ kanonneerboot van de Britsche marine, met den heer Harry Parkes, Britsch gezant; ‘de Alaska’ van de Amerikaansche marine, met den heer De Long, gezant voor de Vereenigde Staten; ‘de Hertha en Medusa’, corvetten der Noord-Duitsche marine, met de heeren von Brandt, gezant voor den Duitschen Bond, van der Hoeven, gezant voor Holland, Don Rodriguez, gezant voor Spanje, en Con Fé d'Astiani, gezant voor Italië, aan boord; ‘de Osakka’ en ‘Iho-Sho-Maro’ corvetten der Japansche marine met de Japansche ministers van oorlog, financiën, binnenlandsche zaken en eeredienst, benevens eenige leden van den Raad van State en verdere hooggeplaatste personen aan boord; ‘de Thabor’ Japansch stoomvaartuig, voor den vuurtorendienst, met verscheidene consuls en eenige andere genoodigden. Bij dit eskader voegden zich nog de sleepbooten der Pacific-mail Company en der Peninsular and Oriental Steam Navigation Company, alsmede eenige koopvaardij-stoombooten met tal van nieuwsgierigen aan boord. Na een paar uren stoomens waren de genoodigden in de haven van Jokoska, een der schoonste, die in de Jedobaai gevonden worden, aangekomen. Natuurlijk waren alle schepen, zoodra zij de haven bereikt en geankerd hadden, van boven tot | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beneden met vlaggen en wimpels versierd. De booten werden neêrgehaald en de aanwezigen aan land gebracht. Het drooge dok, dat 430 voeten lang, 90 voet breed en 24 voet diep is, werd het eerst geopend, en ‘de Kiang-Soe,’ een Japansche stoomboot die voor reparatie in het dok geweest was, te water gelaten. Vervolgens verzamelde men zich in een der gebouwen van het arsenaal, alwaar Zijne Keizerlijke Hoogheid Arisugawa-no-Mija (destijds minister van oorlog) de volgende rede door een tolk in het Fransch liet voorlezen. ‘Reeds eenige jaren geleden ondernam de Japansche regeering, overtuigd van het groote belang van openbare werken, de oprichting van een arsenaal te Jokoska. Het werk werd opgedragen aan de directie van den heer VernyGa naar voetnoot1. Door de bekwaamheden van den heer Verny en van de beambten, die onder hem geplaatst waren, is het droge dok, welks opening zoo even heeft plaats gehad, voltooid. De Japansche regeering verheugt er zich over, dat de openingsplechtigheid in tegenwoordigheid van de ministers der tractaatmogendheden en hun aanzienlijk gezelschap heeft plaats gehad. Wij hopen dat het dok niet alleen aan Japansche, maar ook aan vreemde vaartuigen diensten zal bewijzen en dat het moge bijdragen tot de ontwikkeling van onzen internationalen handel. Ik neem deze gelegenheid te baat om de erkentelijkheid van onze regeering te betuigen jegens het Fransche gouvernement, dat zoo welwillend de diensten van den heer Verny ter onzer beschikking stelde. Ten slotte bedanken wij alle aanwezigen, die door hunne tegenwoordigheid tot de viering van deze plechtigheid hebben bijgedragen.’ Thans voerde de heer Harry Parkes het woord en stelde het welzijn in van Z.M. den Tenno (Mikado) van Japan. Vervolgens sprak de heer Outrey, die den voorspoed van het arsenaal te Jokoska en van andere openbare werken in Japan op het oog had. Daarna kwam de heer Verny aan de beurt, die de ‘entente cordiale’ tusschen Japanners en vreemdelingen tot mikpunt gekozen had. Nadat een der andere ministers ten slotte nog het welzijn van Hare Majesteit de Keizerin van Japan in- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesteld had, was de plechtigheid afgeloopen en namen de aanwezigen een kijkje in de verschillende gebouwen en afdeelingen van het etablissement. De heer Verny publiceerde op last van het Japansche gouvernement kort daarna de volgende memorie in de couranten:
memorie van onkosten aan het arsenaal te jokoska.
‘Het stelsel, in 1865 door de Japansche regeering aangenomen, omvat den aanbouw van smederijen, werkplaatsen en dokken, welke voldoende zijn voor elke soort van marine-werken. De onkosten waren geraamd op 600,000 Mex. dollars per jaar, gedurende een tijdvak van 4 jaren, of eene totale som van 2,400,000 Mex. dollars. Het werk is aangevangen in 1866; op den 19den Februari 1871 bedroegen de gezamenlijke onkosten eene som van 1.769,026 dollars, verdeeld als volgt:
De oppervlakte van het etablissement bedraagt 16 ½ hectaren. De grond voor woonhuizen, bergplaatsen, enz. bedraagt 9 ½ hectaren; te zamen alzoo 36 hectaren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op den 19den Februari 1871 bleef nog eenig werk te doen voor de kantoren, bergplaatsen en kaaien. Er blijft nog ruimte over voor den aanleg van een tweede dok, volgens het plan van 1865. Het aantal werklieden bedraagt te zamen 800. Het etablissement kan desvereischt werk verschaffen aan 1,200 werklieden.’ .....................
Jokoska, Maart 1871. (get.) Verny. In het afgeloopen jaar had ook de opening plaats van de nieuwe rijks-munt te Osakka. De eerste minister Sanjio Udaijin, de prins van Uwajima, de heeren Okuma (destijds directeur van openbare werken) en Kujio met een groot gevolg, benevens de gezanten der tractaatmogendheden en eenige Europeesche ambtenaren, welke door de Japansche regeering uitgenoodigd waren, bevonden zich den 4den Maart op de plaats der feestelijkheid. Ten 12 ure m. werd in een der hoofdgebouwen der munt, met behulp van een Engelschen tolk, de volgende rede gehouden door den eersten minister Sanjio Udaijin: ‘De Japansche regeering ondernam twee jaren geleden de oprichting van eene rijks-munt, met het doel een nieuw en zuiver muntstelsel in te voeren, 't welk overeenkwam met de muntstelsels in andere landen. Zij wenscht hierdoor tegemoet te komen aan de toenemende nationale behoefte, en den handel met de vreemdelingen meer te ontwikkelen. Het werk waarvan wij spreken is thans voltooid, dank zij de ijverige medewerking van de “Oriental Banking Corporation” en van de heeren Kinder en Waters. Het is eene groote voldoening voor de Japansche regeering dat de openingsplechtigheid in tegenwoordigheid van de gezanten der tractaatmogendheden en van andere vreemdelingen heeft plaats gehad. Dit is ons een bewijs, dat zij tot de ontwikkeling van den handel het hunne willen bijdragen. Wij hopen dat de vriendschapsbetrekkingen, welke tusschen onze natie en de vreemde mogendheden bestaan, zullen voortduren, en zoo mogelijk nog zullen toenemen. Ten slotte wenschen wij de vertegenwoordigers der tractaatmogendheden en de overige aanwezigen te bedanken voor hunne welwillende tegenwoordigheid.’ Na deze rede bracht de muntmeester, de heer Kinder, de aanwezigen in de verschillende afdeelingen van het gebouw. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alle werktuigen werden op eenmaal in beweging gezet en de verschillende achtereenvolgende bewerkingen van het metaal, zooals het assayeeren, het smelten, gieten, persen, walzen, snijden der schijven en het stempelen aan de aanwezigen getoond, totdat ten slotte de blinkende en klinkende dollars in een overvloed rolden, dien zelfs een Croesus zou benijd hebben. Wij bezochten de munt van Osakka eenigen tijd geleden en maakten toen de volgende aanteekeningen omtrent de inrichting van dit etablissement: De geheele oppervlakte der munt, met bijbehoorende gebouwen enz., bedraagt nagenoeg 8 vierk. hectometer. Het eigenlijke muntgebouw is in negen afdeelingen verdeeld; het eerste vertrek bevat de smeltovens en verdere werktuigen voor de behandeling van het goud; no. 2 is ingericht voor het gieten van het zilver en heeft 12 windovens, waarin circa 2000 kilogrammen per dag kunnen gesmolten worden; no. 3 bevat de werktuigen voor het rollen en walzen van het metaal; in de 4de afdeeling worden de schijven uit de metalen linten gesneden. De 5de of centrale afdeeling bevat de stoommachine, bestaande uit twee paren horizontale werktuigen, met hooge drukking, elk van deze met 20 paardekracht. Het zesde apartement dient als stempelkamer; acht persen kunnen tegelijk in werking gebracht worden. In de zevende afdeeling worden de munten opgewerkt door ze te verhitten, in verdund zwavelzuur te kooken en ten slotte in koud water af te wasschen. No. 8 vormt de weegkamer, waarin elk muntstuk op eene uitmuntende balans gewogen wordt. De 9de afdeeling eindelijk bevat bergplaatsen en de zoogenaamde examinatiekamer, waarin de werklieden hunne kleederen verwisselen en bij het inkomen of verlaten van het gebouw onderzocht worden. In eenige bijgebouwen vindt men het assayeerlaboratorium, de stoomketels en de muntstempel-graveerkamer. De verschillende gebouwen worden verlicht door eene kleine gasfabriek, die daarnevens is opgericht. Het gebouw, hetwelk als kantoor van ontvangst voor onbewerkt goud en zilver dient, staat naast het hoofdgebouw en is door middel van een overdekten gang met het laatste verbonden. Men vindt hier de verschillende kantoren van den muntmeester, den Japanschen muntdirecteur (den heer Mawatori) en van de verdere administratieve beambten. Ter rechterzijde van het hoofdgebouw staat de woning van den muntmeester. Verder | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vindt men er nog de woningen van de overige Europeesche beambten, de woning van den heer Mawatori, van de Europeesche werklieden, benevens eenige coke-ovens voor het smelten der metalen en een raffineersmelterij voor goud en zilver. Met de oprichting van een zwavelzuurfabriek - eene zaak waameê men al eer had moeten beginnen - zal het plan voltooid zijn. Het gebrek aan sterke zuren in Japan is de groote hindepaal die voor elke chemische industrie in dit land bestaat. Reeds zoo dikwerf hebben wij de Japanners op het noodzakelijke eener zwavelzuurfabriek gewezen; de zwavelzuurfabriekatie vormt den grondslag van elke andere chemische industrie; zonder zwavelzuur is elke scheikundige bewerking onmogelijk, want andere minerale zuren moeten weder met behulp van het zwavelzuur samengesteld worden. Ook de heer Gratama heeft de Japanners reeds langen tijd geleden op het noodzakelijke eener zwavelzuurfabriek gewezen; men was reeds bezig opmeetingen enz. daarvoor te doen, doch de zaak is tot heden toe steeds onuitgevoerd gebleven, In ons verslag van 1870 deelden wij het door de Japansche regeering aangenomen nieuwe muntstelsel mede, en betoogden uitvoerig de noodzakelijkheid voor Japan om eene munt te hebben, die in innerlijke waarde met den zilveren Mexic. dollar overeenkwam, omdat de Mexic. dollar de hoofdmunt van geheel het verre Oosten is, tot aan Singapore toe. Het uitvoeren van klinkende munt door de Europeesche kooplieden wegens koersverschil, waardoor in vroegere jaren verbazende sommen het land verlaten hebben, zou dan van zelf ophouden. Iedereen verwachtte met ongeduld, na de opening der munt, de uitgifte van de nieuwe munten. Doch er kwam maar geen nieuwe dollar voor den dag. Eindelijk (vier maanden nadat de opening had plaats gehad) vernam men in Juli, dat de Japansche regeering - more majorum - van denkwijze veranderd was en in plaats van den terecht aangenomen zilveren standaard, een gouden wilde invoeren. Het Japansche gouvernement zond hierover de volgende nota aan de gezanten der vreemde mogendheden: ‘Eenigen tijd geleden deelde onze regeering de fijnheid, het gewicht en de betrekkelijke waarde mede van de gouden, zilveren en koperen munten, welke zij besloten had in omloop te brengen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sedert hebben een zorgvuldig onderzoek van de verschillende muntstelsels van Europa en Amerika, van de betrekking tusschen standaardmunten en pasmunten, alsmede de meeningen van sommige boeken en ervaren personen ons tot de overtuiging gebracht, dat het meer in overeenstemming zou zijn met algemeene en van zelf sprekende grondbeginselen, wanneer wij den gouden dollar tot standaard maakten en den zilveren dollar daaraan toevoegden. Zou niet het trapsgewijze gelijk maken van de standaarden en de gewichten der munten van alle landen de handelsoperatiën in groote mate vergemakkelijken? Wij hebben gehoord, dat men eenige jaren geleden eene conferentie te Parijs gehouden heeft, met het doel de muntstelsels van alle natiën te hervormen; wij gelooven, zooals uwe Excellentie ongetwijfeld zal weten, dat dit zeer ernstig gewenscht wordt door de onderdanen dier verschillende mogendheden. Wij hebben daarom rijpelijk en haarfijn overwogen wat het voordeeligst en meest voor ons passend muntstelsel zou zijn, en na de muntstelsels der verschillende landen vergeleken te hebben, zijn wij tot het besluit gekomen om het vroeger door ons genomen plan te wijzigen en eene gouden munt te slaan van twintig yen (dollars), welke 30 grammen zuiver goud zal bevatten, bij eene fijnheid van 9/10 en een gewicht van 33⅓ grammen; verder gouden muntstukken van 10 jen, 5 jen, 2 jen en 1 jen, alle in dezelfde verhonding, zooals uit ingesloten tafel van de gewichten der nieuwe aangenomen gouden munten nader is aangewezen. Wij zouden den zilveren standaardmunt van 1 jen, welke vroeger aangenomen was, geheel wenschen af te schaffen, doch de tegenwoordige omstandigheden van den handel in aanmerking nemende, hebben wij ons voorgesteld den zilveren Jen te munten voor elken Japanner of vreemdeling die zilvermetaal aan de munt brengt, met verzoek er zilveren dollars van te slaan. Deze zilveren jen zal alleen in de open havens van het Rijk circuleeren en geen deel uitmaken van het muntstelsel. Hij zal alleen gelijk zijn met den Mex. dollar en als zoodanig doorgaan. De Mex. dollar zal evenwel. ook - evenals vroeger - in omloop kunnen blijven. De enkelvoudige gouden jen zal de eenheid vormen van de vijf bovengenoemde gouden munten. Elk bedrag zal in een van deze munten betaald kunnen worden. De zilveren pas- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
munten van vijftig sen (½ dollar) en daarbeneden zullen dezelfde fijnheid bezitten, die vroeger bepaald was; de gewichten en het stelsel der pasmunten zijn echter een weinig veranderd. Wij hebben besloten de veranderingen zoodanig te maken als op bijgaanden staat vermeld is. Indien later eenige veranderingen in de gezegde munt-reglementen gemaakt moeten worden, zullen wij ons ten doel stellen geene veranderingen te maken, die tegenstrijdig zijn met de belangen van den nationalen en vreemden handelGa naar voetnoot1.’ 27 Juni 1871. Wij hebben de eer enz, (get.) Sawa Nobujoshi (minister van buitenlandsche zaken). Terashima Munenori, (vice minister van buitenl. zaken). Dit stuk komt ons voor als een tamelijk onlogisch samenweefsel van blijkbaar door de schrijvers zelven niet goed begrepen argumenten. De verandering daargelaten, zou immers juist de wenschelijke eenheid van munt in alle landen, waarover de Japansche regeering spreekt, den zilveren jen of dollar (van gelijke innerlijke waarde als de in het oosten en in Amerika algemeen circuleerende zilveren Mexic. dollar) boven den gouden wenschelijk doen zijn. De vraag zoowel als de deftige mededeeling van de conferentie te Parijs (die hier gerust had kunnen weggelaten worden) zijn beide zeer misplaatst, wanneer de regeering ze heeft willen laten dienen als argumenten voor de verandering van den zilveren in den gouden standaard. De heer Adams, sedert het vertrek van Sir Harry Parkes chargé d'affaires van het Britsche rijk in Japan, antwoordde, mede namens de gezanten der overige tractaatmogendheden, op deze mededeeling met den volgenden brief:
Jedo, 15 Juli 1871.
‘De ondergeteekende heeft de eer de ontvangst te erkennen, van Uwer Excs. missive van den 27sten Juni ll., benevens van eene copie der munt-reglementen, welke de regeering des Mikado's in werking denkt te stellen en de tafels die de ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wichten, fijnheid en betrekkelijke waarde van de nieuw aangenomen munten aanwijzen. De vertegenwoordigers der vreemde mogendheden hebben deze stukken met de grootste oplettendheid onderzocht. Zij kunnen voor Uwe Excellentie niet verbergen, dat het thans door de Japansche regeering aangenomen muntstelsel hun voorkomt niet geheel aan de verwachtingen te zullen beantwoorden, welke zij hiervan gekoesterd hadden. Zonder in eene discussie te willen treden over de quaestie van een gouden of zilveren standaard, betreuren de gezanten het zeer, dat het ministerie van financiën het oorspronkelijke plan heeft vaarwel gezegd, omdat dit plan, de onmiddellijke aanraking van Japan met andere landen waar geen gouden munt bestaat in aanmerking genomen, hun voorkwam meer in overeenstemming te zijn met gezonde beginselen van staathuishoudkunde. Uwe Excellentie kondigde wel is waar de uitgave aan van een zilveren jen, welke in de open havens zal circuleeren en gelijke waarde zal hebben als de Mex. dollar, doch het valt moeilijk aan dit besluit eenige waarde te hechten, omdat het niet waarschijnlijk is, dat de vreemde kooplieden zilveren jen aan de rijks-munt zullen laten slaan. De Mex. dollar immers geniet dezelfde voordeelen als de zilveren jen, zonder aan het nadeel van een muntloon van twee percent onderworpen te zijnGa naar voetnoot1. Het is daarom inderdaad te vreezen, dat de nieuwe zilveren jen op deze wijze eene bron van verwarring bij handelsovereenkomsten zal worden, in plaats van verbetering aan te brengen. Verscheidene andere bepalingen in het muntregelement zijn eveneens open voor kritiek, zooals o.a. de bepaling in de laatste paragraaf van Art. IVGa naar voetnoot2, welke de betrekkelijke waarden van den gouden en zilveren jen vaststelt. De vreemde gezanten hebben evenwel bij de laatste bijeenkomsten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woordelijk verklaard, dat deze zaken geheel alleen tot de bevoegdheid van het Japansche gouvernement behooren en dat zij zich niet met de maatregelen, door het ministerie van financiën genomen, wenschen te bemoeien, dan voor zooverre noodig was om de belangen hunner landgenooten te beschermen. Ondergeteekende vergenoegt zich daarom, in overeenstemming met zijne ambtgenooten, zich thans voor te behouden de rechten van Britsche onderdanen zoo noodig te verdedigen en zich nauwgezet aan de tractaten te houden. Indien het dientengevolge later mocht blijken, dat de nieuwe munt-reglementen, nadat zij in werking gesteld zijn, inbreuk maken op de rechten der vreemdelingen of de tractaatbepalingen, zal het de plicht van den ondergeteekende zijn zich tegen de verdere uitvoering daarvan te verzetten, voor zooverre het Britsche onderdanen betreft.’
De ondergeteekende heeft de eer enz., (get.) F.O. Adams, chargé d'affaires van Hare Britsche Majesteit in Japan. Aan H. Excs. Sawa Guaimukio en Terashima Guaimutojoe, enz. enz.
De Japansche regeering bleef bij haar voornemen om haar eerste plan te veranderen en antwoordde de vreemde gezanten met de volgende missive:
Jedo, 18 Augustus 1871. ‘Wij hebben de eer Uwe Exc. te verzoeken, den volgenden staat aan uwe landgenooten te doen mededeelen, als de uitkomst der proefnemingen, die aan de rijks-munt te Osakka genomen zijn met het slaan der nieuwe munten.’
Wij hebben de eer etc. (get.) Sawa Nobujoshi, Terashima Munenori. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De quaestie is beslist, Japan zal een gouden muntstandaard hebben met zilveren en koperen pasmunten, benevens een bijkomenden zilveren dollar, die dienen zal voor het handelsverkeer tusschen Japanners en vreemdelingen. Eerst in September werden eenige nieuwe munten uitgegeven. Het bleek al dadelijk dat de navraag vooral onder de vreemdelingen zeer groot was, vooral ten aanzien van de zilveren pasmunten, hetgeen niet te verwonderen is, daar men, behalve de oude Japansche papieren munt (kinsatsoe), eigenlijk geen kleine munten meer heeft. De onderdeelen van den Mexic. dollar vindt men in het oosten niet of zoo zeldzaam, dat de verschijning daarvan een witte raaf kan heeten. Tot heden (Februari 72) was echter nog geen nieuwe munt te Nagasaki in omloop. De berichten uit Osakka en Hiogo luiden wel is waar, dat er nu en dan vrij aanzienlijke afleveringen van gemunt geld aan de rijksmunt plaats hebben, doch het schijnt dat dit nieuwe geld vooral naar het binnenland of meer naar 't noorden van Japan wordt vervoerd. De europeesche kooplieden verlangen zeer, en met recht, naar de algemeene circulatie van de nieuwe munt. Het schijnt echter dat er in den laatsten tijd eenige moeilijkheden ontstaan zijn tusschen de Japansche administratie der munt en den muntmeester Kinder, voornamelijk hierin bestaande, dat de Japanners het opperbestuur meer en meer zelven in handen willen nemen. De muntmeester heeft zich dit - onzes inzens terecht - niet laten welgevallen, omdat hij bij contract als bestuurder der geheele inrichting was benoemd. Men zou volgens anderere berichten thans ongeveer voor 25,000 jen waarde dagelijks munten. Als dit inderdaad het geval is, zullen de andere open havens spoedig wat van de lang verwachte munten te zien krijgen. Wij zullen deze muntengeschiedenis eindigen met de vermelding van eene circulaire van het Japansche gouvernement aan de gezanten der tractaatmogendheden, waarin de koers van de oude munt tegenover de nieuwe wordt vastgesteld.
Jedo, 4 September 1871.
‘Na met U en Uwe ambtgenooten geraadpleegd te hebben, hadden wij de eer u bij missive van den 27sten Juni 1871 de gewichten van de nieuw aangenomen munten mede te deelen, benevens de hoeveelheid zuiver metaal in elk muntstuk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vervat, de muntreglementen en de betrekkelijke waarden, die zij wettelijk zullen bezitten. Nu onze plannen zoover volvoerd zijn, hebben wij verder bepaald, dat de nieuwe munten tegenover de oude de volgende verhoudingen zullen bezitten, namelijk: een honderd gouden jen zullen gelijk zijn aan twee honderd (oude) niboe-stukken of een honderd riô. Dit is in overeenstemming met een vroeger (22 November 1870) aan U en Uwe ambtgenooten gezonden brief. Het is verder bepaald dat de in- en uitvoerrechten tegen bovengenoemden koers zullen ontvangen worden, terwijl de Mexicaansche dollar, even als tot heden, tegen den koers van een honderd Mex. dollars voor drie honderd en elf zilveren boe's zal aangenomen worden. Wij verzoeken u dit aan uwe landgenooten te willen meedeelen.’ Wij hebben de eer, enz, Den Heer F.O. Adams, enz. (get.) Iwakoera Tomomi. Minister van buitenl. zaken. Terashima Munenori, Vice Minister van buitenl. zaken.
Tot de gebeurtenissen die te belangrijk zijn om te worden voorbijgegaan, behoort zeker ook de organisatie van een geregelden dienst der posterijen. Langen tij toch was de gemeenschap tusschen de verschillende deelen van het Japansche rijk zeer gebrekkig. Wel is met de geregelde vaart van de Pacific mail-company-stoombooten eene belangrijke verbetering aangebracht voor de open havens Hakadodé, Jedo, Jokohama, Hiogo, Nagasaki; doch in het binnenland bleef het verzenden van brieven een lastige en dikwerf zeer kostbare zaak. Hoe ernstig de regeering eindelijk de zaak zich heeft aangtrokken, kan blijken uit de volgende publicaties in Februari 71 aan de bevolking en vreemdelingen gericht: ‘Het is van het grootste belang, zoowel voor openbare als persoonlijke zaken, de post-gemeenschap zooveel mogelijk te verbeteren. Tot nu toe werd de postdienst geheel aan particuliere ondernemingen overgelaten, waarvan eene groote traagheid in het overbrengen van brieven meestal het gevolg was. Somtijds werden meer dan tien dagen vereischt, om een brief | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een honderd mijlen ver te zenden, terwijl in vele andere gevallen vrees bestond of de brieven wel hunne bestemming bereikt hadden, Het tarief voor eene spoedige verzending van brieven was bovendien zeer hoog, waardoor de armere klassen in verwijderde oorden des lands geheel van briefwisseling verstoken waren. Ook is het meermalen gebeurd dat, wegens de moeilijkheid om de marktprijzen van producten in verschillende deelen van het rijk te leeren kennen, ongegroude berichten verspreid en de openbare meening misleid werd. He kennis van deze feiten heeft onze diepe deelneming gaande gemaakt. Wij hebben om deze redenen het voornemen trapsgewijs een stelsel van posterijen langs de hoofdwegen van ons Rijk te vestigen, opdat zoodoende wisseling van gedachten tusschen de meest verwijderde plaatsen kunne plaats hebben, de toestand der zaken over het geheele land met gemak en met spoed overzien kunne worden en alle klassen van menschen met den grootst mogelijken spoed brieven kunnen verzenden. Voorloopig zullen wij, bij wijze van proefneming, dagelijksche postdiensten vestigen tusschen Jedo en Kioto in 72 uren, van Jedo tot Osakka in 78 uren. Men kan niet alleen brieven naar deze plaatsen, maar ook naar alle aan den Tokaïdo gelegene steden en dorpen, alsmede naar alle plaatsen die 10 à 12 mijlen van den Tokaïdo verwijderd liggen, verzenden. Ook de provinciën Ise en Mino zijn in dezen postdienst begrepen. Hieronder deelen wij de bepalingen mede voor het verzenden van brieven met de rijkspost.
Eerste maand 1871. Raad van State.
Wij zullen den lezer de lange lijst van postdienst-bepalingen sparen en willen alleen nog meedeelen, dat een brief (enkel porto) van Osakka naar Jedo 15 tempo (ca. 37½ cent) en van Kioto naar Jedo 14 tempo (of ca. 35 cent) kost. Het stelsel is bovendien in den laatsten tijd aanmerkelijk uitgebreid, zoodat thans ook de voornaamste plaatsen op Kioe-Sioe en Sikok'f in de dagelijksche postgemeenschap zijn opgenomen. De ”proefneming’ van den Raad van State is dus goed geslaagd! Van de posterijen kunnen wij gemakkelijk op de telegrafen overgaan en vermelden daarom hier dat het plan tot het maken eener telefische verbinding van Jokohama, Jedo, Osakka, Hiogo, Kioto en Nagasaki reeds eenigen tijd bij de Japansche regeering bestond; de uitvoering van deze vrij uitgestrekte lijn is bespoe- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
digd tengevolge van de voltooiing der Oost-Aziatische kabels: Singapore naar Hongkong en Hongkong, Shanghai, Nagasaki tot Vladivostock in Russisch Siberië. Wij zijn aan eene Deensche maatschappij; ‘the great Northern China and Japan Extension Company,’ het belangrijke feit verschuldigd, dat Japan thans in onmiddellijke telegrafische verbinding met Europa staat. Den 12den Augustus 1871 werd het eerste telegram uit Nagasaki naar Europa verzonden. Behalve de Singapore-lijn kunnen wij van Nagasaki langs een tweeden veel korteren weg over Vladivostock naar Europa telegrafeeren en voor de matige som van 21.5 dollar (ca. ƒ 55) een telegram van 20 woorden naar alle voornaamste plaatsen in Europa zenden. Deze Deensche maatschapij had het vorige jaar aan de Japansche regeering verlof gevraagd tot het aanleggen van een kabel tusschen Nagasaki en Jedo, doch het gouvernement gaf hierop ten antwoord, dat het reeds besloten had zelve eene landlijn tusschen Jokohama, Jedo, Osakka, Kioto, Hiogo en Nagasaki ten spoedigste aan te leggen en zich te Nagasaki aan de Deensche compagnie aan te sluiten. In September 71 kwamen eenige europeesche telegraaf-beambten in Japan aan en werd onmiddellijk een aanvang gemaakt met het plaatsen der telegraafpalen langs den tokaïdo. De palen zijn op 't oogenblik allen gezet; men wacht op de aankomst van de isolatoren en verder materieel, dat uit Engeland moet komen. Het laat zich aanzien dat wij met den zomer van dit jaar ook naar Jedo kunnen telegrafeeren. De regeering heeft verder bevelen gegeven, om de telegrafische verbinding tot Hakodadé uit te breiden. Zooals wij reeds vroeger gemeld hebben, zijn reeds twee kortere lijnen, namelijk Jokohama - Jedo en Osakka - Hiogo sedert eenigen tijd in werking. De instrumenten te Osakka en Hiogo in gebruik zijn oude wijzertoestellen, door Bréquet in Parijs vervaardigd en opzettelijk met Romeinsche letters en Japansche karakters voorzien. De jeudige Japanners, die hier als telegrafisten dienst doen, kunnen derhalve zoowel in het Japansch als in eenige andere taal berichten overbrengen. Het is evenwel waarschijnlijk en te wenschen, dat men bij de nieuwe lijnen niet meer van de verouderde wijzertoestellen, die geen blijvend bewijs van het telegram achterlaten, zal gebruik maken. Wij gaven hun reeds meermalen den raad om voor deze land-lijnen Morse-toestellen te bezigen. Deze toestellen toch zijn hoogst eenvoudig in de bewerking en onderhoud en vereischen slechts | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een weinig oefening in het seinen. Bovendien geven zij een waarborg en contrôle over de verzondene berichten. De Japanners zullen natuurlijk verplicht zijn een nieuw telegrafisch alphabet, dat het Japansche Irova (karakterschrift) teruggeeft, uit de punten en lijnen van den Morse-toestel samen te stellen, indien zij ook in hun eigen taal willen telegrafeeren. Dit levert evenwel niet het minste bezwaar op. Van de telegrafen komen wij van zelve op de spoorwegen. Aan den geprojecteerden spoorweg van Jedo naar Osakka, waarvan wij verleden jaar reeds gesproken hebben, is langzaam voortgewerkt. Trouwens Japan heeft op 't oogenblik hieraan nog geen behoefte. Het ware beter geweest indien het Japansche gouvernement eerst begonnen was met de gewone wegen door het geheele rijk in een beteren staat te brengen. Wel geven sommige schrijvers over Japan op, dat de wegen in dit land zeer goed zijn, doch dit is voor het grootste deel bezijden de waarheid, De wegen zijn, behoudens weinige uitzonderingen (op Nipon), over 't algemeen slecht en worden slecht onderhouden. Vooral is dit het geval op Kioe-Sioe, een eiland dat tot de welvarendste en rijkste gedeelten van het land behoort. Het handelsverkeer zou oneindig toenemen, indien de gewone wegen van het binnenland beter gemaakt werden. Doch de regeering wil nu eenmaal spoorwegen hebben en voor zulk eene kostbare ‘spelerij’ leeningen sluiten en groote sommen besteden. Met kwistige hand wordt door de Engelsche ingenieurs met landsgelden omgesprongen in den aanleg der lijnen. Alles, tot zelfs steenen potten als leggers onder de rails, wordt uit Engeland ontboden. Het hout dat in het noorden van Japan zoo goed en goedkoop te verkrijgen is, schijnt ongeschikt, ofschoon bijna overal elders houten leggers gebezigd worden. Het ware, onzes inziens, wijzer gehandeld, indien het Japansche gouvernement, na het in kaart brengen en opnemen van de geprojecteerde lijnen, ze openbaar aanbesteed had, doch dit zou tegen den zin van de Engelsche pers geweest zijn, die beweert, dat dit in strijd zou geweest zijn met de ‘national pride and the important part England has played and is playing in this country.’ Tot ons leedwezen moeten wij hier vermelden, dat de heer E. Morel, hoofdingenieur bij den Japanschen spoorweg (5 Nov. 1871), op 30jarigen leeftijd gestorven is. De heer Coergill is met de hoofdleiding van dit werk belast. Naar de berichten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te oordeelen, mag de opening van een gedeelte der lijn, namelijk tusschen Jokohama en Jedo, in den loop van dit jaar verwacht worden, terwijl ook de korte afstand tusschen Osakka en Hiogo waarschijnlijk tegen het einde des jaars per spoor afgelegd zal kunnen worden. Door toenemenden Europeeschen invloed verandert in den laatsten tijd in hooge mate het uiterlijk aanzien in Jedo. De oude jashiki's (paleizen) worden met spoed afgebroken en maken meer en meer plaats voor gebouwen in Europeeschen stijl. Ook is men druk bezig met het oprichten van gebouwen voor verschillende departementen van bestuur en van ministerieele woningen; zelfs heeft het departement van openbare werken (de Kobushô) besloten tot de oprichting van eene polytechnische school te Jedo, en eene afzonderlijke afdeeling van den Waterstaat, ingericht volgens het in Nederland bestaande stelsel. Voor de polytechnische school, die waarschijnlijk in den loop van dit jaar zal opgericht worden, zullen Hollandsche leermeesters aangevraagd worden: ook bestaat, volgens hetgeen de heer Sano, thans directeur der openbare werken in Japan, ons persoonlijk mededeelde, het plan aan Nederland waterbouwkundigen te vragen voor den bruggenbouw, het bevaarbaar maken van de Jodogawa (of Osakka-rivier) enz. Meer en meer komt men in Japan tot de overtuiging, dat op vele Engelsche ‘engineers’ het spreekwoord van toepassing is, dat het alle geen koks zijn, die lange messen dragenGa naar voetnoot1. Nederland bezit, en met recht, in het buitenland een goeden naam voor de bekwaamheid zijner ingenieurs en voornamelijk zijner waterbouwkundigen. Wij kregen op het einde des jaars een verzoek om aan de regeering volledige inlichtingen te willen geven omtrent de inrichting der polytechnische school te Delft, aan welk verzoek wij gevolg gaven, er bijvoegende, dat de regeering, naar onze meening, beter zou doen vooraf met de verbetering van het lager- en middelbaar onderwijs aan te vangen, omdat het onmogelijk is voor den jongen Japanner de polytechnische lessen te volgen, wanneer hij niet te voren goed lager en middelbaar onderwijs genoten heeft. Opmerkelijk is het besluit, dat de Kobushô genomen heeft: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het bureau voor openbare werken te Jedo op Zondagen te sluiten en op de meeste Japansche feestdagen open te houden. De instelling van den Zondag als rustdag wordt algemeen in Japan als eene nuttige zaak beschouwd. Aan het mijnwezen, dat zulk eene rijke bron van inkomsten voor het rijk konde zijn, hebben de Japanners onbegrijpelijkerwijze weinig of niets ten koste gelegd. Behalve eene tamelijk onbeduidende goudkwartswasscherij op het eiland Sado, onder directie van den Engelschman Gower opgericht, en de ontginning van een loodmijn in de nabijheid van Hakodadé, is er, voor zoover wij weten, geene verbetering in dezen tak van nijverheid aangebracht. In sommige gedeelten van Nipon en Kioe-Sioe leggen de Japanners zich een weinig meer toe op het graven van steenkolen, een zeer gewild en belangrijk handelsartikel voor de markt der vreemdelingen, sedert de stoomvaart meer en meer in de Japansche en Chineesche wateren toeneemt. De Japanners bewerken deze kolenmijnen echter steeds op hunne eigene primitive wijze. Men graaft namelijk in eene lichte helling tot men kolen vindt, die vervolgens door vrouwen en kinderen langs dezen, soms zeer langen, hellenden weg, in mandjes naar boven worden gesleept. Loodrechte schachten bezigt de Japanner niet. In den regel verkrijgt men lichte, gasrijke kolen; zelden zagen wij hardere steenkoolsoorten en anthraciet, hetgeen met het oog op de geringe diepte der Japansche steenkolenmijnen niet onverklaarbaar is. De eenige thans op Europeesche wijze beärbeide kolenmijn is in de nabijheid van Nagasaki, op Taka-Sima (een eilandje even buiten de baai) gelegen. De ontginning van deze mijn is een drietal jaren geleden door den Engelschman Glover, die hiertoe eene overeenkomst met den voormaligen Landsheer van Fizen gesloten had, aangevangen. Thans wordt deze mijn, ten gevolge van bijzondere omstandigheden, onder directie van den mijn-ingenieur Potter, door de Nederlandsche Handelmaatschappij verder bearbeid. De kolen uit deze mijn, ofschoon nog zeer gasrijk en tamelijk bitumineus, zijn de beste die tot heden op Kioe-Sioe ge graven werden, en zijn zeer gezocht door de stoomvaartuigen. Nagasaki is daardoor in den laatsten tijd een soort van kolenstation voor vele stoombooten geworden. Ook worden reeds tamelijke hoeveelheden steenkolen uit Nagasaki naar de Chi- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neesche havens verscheept. De prijs der Engelsche kolen is op deze plaatsen zoo hoog, dat de meeste booten eene veel goedkoopere steenkool, al is die dan ook van wat mindere qualiteit, verkiezen. Indien men niet te veel met het zeewater zal te kampen hebben, belooft de Takasimamijn meer en meer betere uitkomsten te zullen leveren, wanneer men in de dieper gelegene beddingen zal gekomen zijn. Het zeewater is hier evenwel een groote vijand. Het eilandje namelijk is zeer klein, en de zee rondom het eiland heeft eene vrij aanmerkelijke diepte. Behalve de Takasimamijn zijn er nog verscheidene kleine Japansche kolenbergwerken in den omtrek van Nagasaki. Deze zijn: 1o. te Karatsoe, aan de westkust van Kioe-Sioe, even voorbij de Spex-straat; de kolen zijn iets minder in qualiteit dan die van Takasima, ofschoon het verschil zeer gering moet heeten; het zijn ook bitumineuze bakkolen, even als de Takasimakool; zij geven echter iets meer asch dan deze laatste: 2o. te Kitagata, waar kolen van mindere hoedanigheid gegraven worden; 3o. te Koebara-Imari, aan de westkust van Kioe-Sioe, tegenover het eiland Firado; 4o. te Kanai, met mindere kolen. Verder worden nog geringe hoeveelheden van slechtere kolen gegraven op Matsoe-Sima, Kojaki en Firado, en kleine hoeveelheden goede kolen op Hatsie-Sima en te Miké. Op het eiland Amakoĕsa (ten zuiden van het schiereiland van Simabara, in de nabijheid van Nagasaki) wordt eenige redelijke anthraciet gegraven. Over het algemeen hebben wij opgemerkt, dat de koolsoorten van al deze bergwerken een merkwaardig karakter dragen; zij schijnen namelijk uitsluitend uit coniferen gevormd te zijn. Uit vele dezer bergwerken verzamelden wij uitnemende exemplaren gemineraliseerd coniferenhout, waarvan de structuur ten volle bewaard was gebleven. Van varen-afdrukken of calamiten valt nergens een spoor te ontdekken. Van de fossilen komen Laxonema, Murchisonia, Pleurotomaria, en Bellerophon op Takasima zeer algemeen in den kolenkalksteen voor. Op verschillende andere plaatsen van Kioe-Sioe zijn kolen gevonden, zooals in de provinciën Satsuma, Higo, de Gotoeilanden enz., doch men is tot nog toe niet met het aanleggen van bergwerken aldaar aangevangen. Sedert ons verblijf te Nagasaki hebben wij inderdaad de bewijzen ontvangen, dat het land een verbazenden rijkdom van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
practisch bruikbare ertsen bezit. Onze eigene ervaring strekt zich alleen tot het eiland Kioe-Sioe en meer bepaald van het zuidelijk gedeelte uit. Van de analysen die wij maakten, hebben wij geleerd, dat dit eiland een uitmuntenden bergbouw zal kunnen geven. De voornaamste, voor ontginning meest belangrijkste ertsen, die in groote hoeveelheden voorkomen, zijn de volgende: Steenkolen, op de bovenvermelde plaatsen (de qualiteit is echter minder dan die van goede Engelsche kolen). Loodglans, in groote hoeveelheden in de provinciën Fizen en Higo. De verschillende soorten zijn meerendeels min of meer zilverhoudend. Uit Higo hebben wij loodglans met 1.9 per duizend met zilvergehalte onderzocht. Graphiet, goede, zachte soorten in Satsuma. In 1871 voor het eerst gegraven en bij de Europeesche kooplieden ter markt gebracht. Antimoon-looderts, verschillende soorten, namel. jamesoniet, zinkeniet en plagioniet, in Satsuma en Amakoesa in groote hoeveelheden. Jamesoniet met 41 lood, 37 antimoon, 20 zwavel en 2 ijzer. Zinkeniet met 43 antimoon, 35 lood, 22 zwavel en sporen koper. Plagioniet met 41 lood, 38 antimoon, 21 zwavel. Koperkies, voornamelijk in Higo, met 34.5 koper, 30.5 ijzer en 35 zwavel. Spiesglanserts of grauw antimoonerts, met 73 antimoon, 27 zwavel, in Fizen en Satsuma. IJzerglans, spaatachtig, stralige, schoone soorten, met 70 ijzer, 30 zuurstof, in Higo. Wit marmer, middelfijne soort, in Higo in zeer groote hoeveelheid. Fahlerts, met 1 à 1½ pCt. zilvergehalte en eenige sporen goud, in Satsuma. (De Japanners bewerken dit erts op goud en zilver.) Zwavel, op Amakoera, in Satsuma, Simabara en op talrijke andere plaatsen in ruime hoeveelheden. Bovendien komen er nog talrijke andere mineralen voor, die echter van geen bijzonder praktisch belang zijn.
Wij wenschen thans over den stand van het onderwijs het een en ander mede te deelen. Zeer vele jonge lieden hebben in het afgeloopen jaar het land verlaten om hunne wijsheid in den vreemde op te doen. Ofschoon hieruit het verlangen blijkt om zich meer kennis te verschaffen, zoo is het toch eene verkeerde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
methode, die met tot de gewenschte uitkomst zal leiden. De jonge lieden worden geheel onvoorbereid, dat wil zeggen zonder behoorlijk goed lager onderwijs genoten te hebben, naar Amerika en Europa gezonden en hier overeenkomstig hunnen wensch op middelbare, technische en hoogescholen geplaatst. De lagere school, die voor hen juist het eerst noodig zou zijn, wordt niet bezocht, om reden de Japansche jongelieden bij hunne aankomst in Europa of Amerika reeds te oud zijn, om tusschen onze kinderen plaats te nemen op de schoolbanken. Het gevolg is dat Japan half geleerde, oppervlakkige jonge menschen uit Europa en Amerika terugkrijgt, die hunne landgenooten door een schijn van groote belezenheid en geleerdheid doen verwonderd staan, doch in de werkelijkheid van geen nut zijn voor het land. Wij zagen verscheidene Japanners, die uit Europa waren teruggekeerd en zoogenaamd hunne studiën volbracht hadden, heeren die over economie politique, over parlementen, en ik weet niet welke wetenschappen spraken, doch die, op den keper bezien, nog niet eens in staat waren eene eenvoudige evenredigheid op te lossen, of de verschillende rijken van Europa op te noemen. Wij zeggen dit niet om de geschiktheid der Japansche jongelieden tot het aanleeren van onze wetenschappen te verkleinen; integendeel zijn wij - op grond van ervaring - van meening, dat een Japanner bij goed en geleidelijk onderwijs het even ver kan brengen als de Europeaan; onze meening is alleen tegen de methode, die tot dusver gevolgd wordt. Het is onmogelijk dat de Japansche jongelieden de gewoonten, instellingen en organisatie der Europeesche maatschappij kunnen begrijpen, zoolang zij niet eerst voorbereid zijn door lager onderwijs volgens het Europeesche stelsel. Het zenden dezer jongelieden kost bovendien schatten van geld, welke zoo hoogst nuttig besteed zouden zijn aan de verbetering van het onderwijs in het land zelf. Wij hopen daarom hartelijk dat de verstandigen uit het volk weldra een einde zullen maken aan deze verkeerde handelwijze en voortaan alleen zoodanige jonge menschen naar Europa of Amerika zullen zenden, die de grondslagen der kennis in het land zelven gelegd hebben. Doet men dat niet, dan vreezen wij dat het den meesten jongelieden zal gaan als de Chineesche gezanten, die verleden jaar in Europa geweest zijn en die in hun land teruggkeerd zijnde, op de vraag, wat hun toch wel het meest had aangetrokken in Europa? antwoordden: ‘de leeuwen in den dierentuin te Londen.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de open havens, alsmede in de hoofdsteden van eenige provinciën, zijn verschillende scholen gevestigd, hoofdzakelijk voor de studie der Engelsche en Fransche talen. Over de inrichting dezer scholen valt evenwel niet te roemen; werktuigelijke taalstudie schijnt daaraan de eenige bezigheid, terwijl de meest onmogelijke personen: gewezen klerken van handelskantoren, winkeliers en allerhande slag van verloopen Europeanen als leermeesters zijn aangesteld op vrij hooge bezoldigingen. Eene oppervlakkige kennis van deze beide talen met een uiterst dun laagje geographie is alles wat op de meeste dezer scholen geleerd wordt. Van eene eigenlijke opvoeding, van methode van onderwijs is natuurlijk in 't geheel geen sprake. Het verstand der leerlingen op te scherpen, ze te leeren denken door goed onderwijs in de beginselen der wiskunstige wetenschap, is eene zaak, waaraan niet gedacht wordt. De meeste leerlingen verlaten deze scholen met een onverstaanbaar Engelsch te spreken. De Fransche uitspraak schijnt hun gemakkelijker te vallen, daar zij deze taal beter spreken dan eenige andere vreemde taal. Wij hebben meermalen deze verkeerde handelwijze aan regeeringspersonen blootgelegd en hun den raad gegeven vooral te zorgen voor werkelijke onderwijzers aan deze scholen, doch gemakshalve pakt de Japansche regeering maar wat voor de hand ligt, dat is Europeanen die in Japan leegloopen. Als het zoo voortgaat, zal het weldra eene onderscheiding zijn in Japan, om niet tot het onderwijzend personeel in dienst der regeering te behooren. De goede wil der regeering is ons uit vele zaken gebleken en onlangs nog weder zichtbaar geworden uit het merkwaardige stuk dat wij hieronder mededeelen. Wij hebben het met genoegen gelezen; het stuk kwam juist nog tijdig genoeg tot onze kennis, om het hierin te vlechten: Keizerlijke boodschap aan de edelen, waarbij het wordt toegestaan hunne vrouwen mede naar het buitenland te nemen. ‘Wij zijn van meening dat de goede naam, dien vele landen van onze aarde bezitten van wege hunne beschaving, rijkdom en kracht, alleen het gevolg is van de vlijt en volharding die deze natiën kenmerken. Deze volkeren vermeerderen hunne kennis, polijsten hun verstand en zijn met vlijt en volharding werkzaam, omdat elk individu zijn best doet als lid der natie. Wij hebben onlangs ons oude stelsel veranderd en verlangen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelijken tred te houden met andere landen. Hoe kunnen wij verwachten daarin te zullen slagen, wanneer niet de geheele bevolking zich eensgezind met vlijt en volharding op ontwikkeling toelegt? De edelen in 't bijzonder, die eene eervolle en belangrijke stelling innemen, moeten een voorbeeld geven aan geheel het volk. Is het mogelijk dat zij eene buitengewone mate van vlijt en volharding kunnen ontberen en toch geschikt zijn om als voorgangers het gansche volk te bezielen? Hunne verantwoordelijkheid is inderdaad groot. Dit is de reden, waarom wij u thans hebben opgeroepen, ten einde wij u in persoon onze wenschen zouden kunnen mededeelen. Om zeker te zijn van de goede uitkomsten, die vlijt en volharding opleveren, is niets anders noodig dan vermeerdering van kennis en beschaving van talenten. Om kennis te vermeerderen en het verstand te beschaven is weder niets anders noodig dan de oogen te vestigen op de wereldbeschaving, lust tot bestudeering van nuttige zaken, naar het buitenland te gaan om te studeeren en werkdadig te leeren. Voor hen, wier gevorderde leeftijd een beletsel is om in ons eigen land te studeeren, kan het voldoende zijn eene reis naar het buitenland te maken, om den cirkel hunner kennis door hooren en zien uit te breiden en hun verstand te beschaven. Als gevolg van het gebrek aan een stelsel van opvoeding der vrouw in ons land, bezitten vele vrouwen eene gebrekkige kennis en ontwikkeling. De opvoeding der kinderen is verder eene zaak, die in het nauwste verband staat met de ontwikkeling der moeders en is inderdaad eene zaak van het hoogste belang. Bijgevolg is er natuurlijkerwijze niet het minste tegen, dat ieder die buitenslands gaat, zijne vrouw, dochters of zusters medeneemt, opdat men zal kunnen zien, dat het onderwijs aan de vrouwen in vreemde landen een goeden grondslag heeft en opdat men bekend worde met het juiste stelsel van opvoeding der kinderen. Indien gij allen uwe ernstige aandacht aan deze zaak wilt schenken, en met ijver en volharding hiertoe medewerken, zal er geene zwarigheid voor ons bestaan om in den kring der beschaving te worden opgenomen, om den grondslag van rijkdom en kracht in ons land te vestigen en om gelijken tred te houden met andere beschaafde landen van de wereld. Neemt gij allen daarom deze onze begeerte wel ter harte; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een ieder uwer doe zijn best en helpe ons het voorwerp van onze wenschen te winnen.’
24 December 1871.
In verband hiermede kunnen wij meedeelen, dat er te Kioto eene school voor Japansche meisjes opgericht is, waar zij niet alleen onderwijs in min of meer wetenschappelijke zaken, maar ook in handwerken, enz. zullen ontvangen. De heer Dury, vroeger Fransch Consul te Nagasaki, is met de oprichting daarvan belast geworden. Met de natuur- en geneskundige inrichting van onderwijs te Osakka en Nagasaki is het langzaam vooruitgegaan. Onder de directie van den Nederlandschen geneesheer Dr. Ermerins, die in 1870 den heer Dr. Bauduin - den stichter van de geneeskundige school te Osakka, aan wien de Japansche regeering zeer veel verplicht is - opvolgde, is aldaar een nieuw schoolgebouw met ruime zalen voor anatomie, physiologie enz. opgericht, terwijl ook een plan voor een groot ziekenhuis door hem ontworpen werd. Aan het nieuw opgerichte militaire hospitaal en de daaraan toegevoegde militaire geneeskundige school te Osakka, waarvan de heer Dr. Bauduin den grondslag gelegd heeft, is in den aanvang van 1871 de heer Dr. T. Wiebenga Beukema, offic. van gez. bij het Nederlandsche leger, als geneesheer opgetreden, die zich dadelijk na zijne aankomst over een aanzienlijk aantal leerlingen kon verheugen. De natuur- en scheikundige school te Osakka, door den Nederlandschen offic. van gez. Dr. Gratama opgericht, mag als eene modelinrichting van dien aard met de laboratoria van Europa vergeleken worden. Dr. Gratama heeft het tot ons leedwezen beter geoordeeld, na het verstrijken van zijn vijfjarigen diensttijd, naar het vaderland terug te keeren en werd in den loop van het jaar 71 door den scheikundige Dr. Ritter vervangen, onder wiens leiding het natuur- en scheikundig onderwijs aldaar rustig voorwaarts gaat. Te Kanazawa, de hoofdstad van de provincie Kaga, heeft de Nederlandsche offic. van gez. Dr. Sluys een hospitaal en daarbij behoorende geneeskundige onderwijs-inrichting gevestigd. In dezelfde provincie is ook een Duitsch mineraloog, de heer von der Decken, werkzaam. Aan de natuur- en geneeskundige school te Nagasaki had in het afgeloopen jaar ook eenige verandering plaats. De heer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Mansvelt, oud-offic. van gez. bij de Nederlandsche marine, nam na een vierjarigen diensttijd aan deze inrichting den 14den Februari afscheid van haar, om zich te gaan wij den aan de oprichting van een hospitaal en geneeskundige school te Koemomotto, de hoofdstad van de prov. Higo (in de nabijheid van Nagasaki). Als zijn opvolger kwam de heer Dr. van Leeuwen van Duivenbode, offic. van gez. bij het Nederlandsche leger, in Febr. 71 in Japan aan. De natuur- en scheikundige afdeeling werd in het afgeloopen jaar door onze bemiddeling voltooid; de instrumenten verzamelingen en het laboratorium zijn thans in orde gebracht en een observatieplaats voor meteorologische waarnemingen gevestigd, waaraan vijf malen daags windrichting, winddrukking, barometerstand, thermoterstanden bepaald en de psychrometer en regenmeter worden waargenomen. Eene verzameling Europeesche planten ten dienste van het botanisch onderwijs werd door ons aangelegd. Te Jedo, alwaar de regeering altijd plannen gehad heeft voor de vestiging van eene natuur- en geneeskundige school op groote schaal, doch dit wegens verschillende redenen nimmer heeft uitgevoerd, is thans tijdelijk eene soort van medische onderwijs-inrichting gevestigd in eene Jashiki. De heeren Dr. Muller en Dr. Hoffmann, militaire artsen bij het Duitsche leger, zijn hieraan tijdelijk als leermeesters werkzaam. Een hospitaal werd tot heden nog niet gebouwd. Ook is aan deze inrichting geen voorbereidend natuur- en scheikundig onderwijs verbonden. Verder verdient vermelding, dat de Japansche regeering den heer Pershine Smith, een Amerikaansch advokaat van Washington, heeft geëngageerd als keizerlijk raadgever in het volkenrecht. Een ander Amerikaan, de heer generaal Horace Capron, commissaris van den landbouw te Washington, werd benoemd om het stelsel van Amerikaanschen landbouw en veeteelt in Japan in te voeren. Een te Washington verschijnend dagblad ‘the Chronicle’ zegt tegen een salaris van 20,000 Mex. dollars (ca. ƒ52,000'sjaars)! Indien dit bericht waarheid behelst, moeten wij bekennen, dat het Japansche gouvernement hier niet zeer zuinig is geweest met de lands-penningen. Doch het hooge tractement geheel daargelaten, kunnen wij voorshands van eene landbouwkundige missie voor Japan niet veel nut verwachten. De landbouw wordt in Japan inderdaad voortreffelijk gedreven, terwijl het onzinnig is in Japan allerlei stoom- en landbouwwerktuigen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te willen invoeren. In Amerika, waar wegens gebrek aan daglooners en menschenhanden de arbeidsloonen fabelachtig hoog zijn, bewijzen deze werktuigen uitnemende diensten, zijn zij zelfs bepaald noodig, doch in Japan, waar de menschenarbeid zoo uiterst goedkoop en overal zoo overvloedig te verkrijgen is, waar het zelfs op vele plaatsen goedkooper is menschen in plaats van dieren (ossen of paarden) voor den veldarbeid te bezigen, zullen de stoomwerktuigen nog lang op een practisch gebruik in den landbouw moeten wachtenGa naar voetnoot1. Evenmin als wij Japan thans rijp achten voor spoorwegen, vinden wij het nu de tijd om de in Amerika gebruikelijke stoomwerktuigen in den landbouw in te voeren. De Japansche boeren denken er niet aan deze te bezigen en zijn bovendien te arm om de groote uitgaven, die deze medebrengen, te doen. Men zegt, dat de ontwikkeling van den landbouw op het eiland Jezo tot den arbeid der Amerikaansche missie van generaal Capron zal behooren. Verleden jaar gaven wij omtrent het klimaat en de geschiktheid van dit weinig bekend eiland voor den landbouw, eenige mededeelingen. Eene ondervinding van drie jaren had den heer Gaertner, te Nanai, tot de overtuiging gebracht, dat het eiland voor den rijstbouw ongeschikt en te koud is, doch dat vlas, hennip, haver, rogge, koolzaad en andere nuttige voeder- en vezelgewassen er goed kunnen tieren. Het hoofdgebrek voor den landbouw bestaat evenwel in het geringe aantal inwoners en het hieruit voortvloeiend gebrek aan arbeiders. De bevolking van het geheele eiland, uit Hino's en Japanners bestaande, kan in 't geheel op niet meer dan hoogstens 150,000 man geschat worden. Deze bevolking woont meerendeels langs de kusten en houdt zich bij voorkeur met de vischvangst en het verzamelen van zeewier bezig; het binnenste van het eiland is nog grootendeels onbewoond en niet eens goed bekend aan de Japansche regeering. Het is niet waarschijnlijk, dat het eiland spoedig door ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
huizing van zuidelijke bewoners van het rijk meer bevolkt zal worden, omdat het noordelijk gedeelte van Nipon, bestaande uit de provinciën Dewa en Moetsoe (ook Sendai of Oshioe genoemd), ook maar zeer spaarzaam bewoond is. Er vertrekken thans ieder jaar in den zomer eenige duizenden visschers van het noorden van Nipon, uit de baai van Awomori, om weder naar Nipon terug te keeren, zoodra de koude invalt. Het Japansche gouvernement heeft meermalen het voornemen gehad militaire stations in het noorden van Jezo op te richten, om zooveel mogelijk tegen den annexatiegeest van Rusland te waken. Verleden jaar werden vrij talrijke bezendingen troepen derwaarts gezonden; het meerendeel daarvan is gedurende den winter door koude en gebrek omgekomen. De heer Gaertner schijnt het ook maar beter gevonden te hebben zijne boerderij op te geven, voornamelijk wegens de moeilijkheid om de landbouwproducten tegen een redelijken prijs te verkoopen en te verschepen. De voordeelen gingen hierdoor nagenoeg geheel verloren. De boerderij te Nanai werd met bijbehoorende zaken enz. voor de hooge som van 70,000 Mex. dollars aan de Japansche regeering verkocht. Zoo is Gaertner als eene landbouwkundige Croesus van Jezo vertrokken. Ofschoon wij voorshands aan het welslagen der missie van generaal Capron, om Jezo tot een productieve provincie te maken, twijfelen, op grond van de ervaring door Gaertner aldaar opgedaan, en omdat het klimaat voor de Japanners ongeschikt blijkt te zijn, zoo is het toch mogelijk, dat Jezo na verloop van tijd van meer belang kan worden door eene grootere ontwikkeling van het mijnwezen en de visscherij. De Japanners beweren, dat er op Jezo vele kolen voorkomen. En dit is een artikel, dat meer en meer in Japan door talrijke stoomschepen gevraagd wordt. Overigens levert Jezo voor den handel en de scheepvaart vele moeilijkheden op. Er zijn maar weinige geschikte havens aan de kusten van dit eiland, terwijl volgens het oordeel der meeste zeelieden, die aldaar gevaren hebben, gedurende zes maanden van het jaar hevige stormen uit het noorden, noordoosten en oosten in de nabijheid der kust heerschen. Bij de onderwijszaken zouden wij ook nog kunnen mededeelen, dat het gouvernement eenige Chineezen heeft gevraagd, om te Kioto de wijze van theebereiding voor de theeën die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar de Europeesche markt gaan, aan de Japanners te onderwijzen. Ook zullen deze Chineezen geschikte fornuizen voor het roosten der theeën oprichten. In Juni namen deze lessen een aanvang en werden door een zeer groot aantal jongens en meisjes bijgewoond. Hoofdzakelijk zullen de zuidelijke districten van de provincie Jamashiro zich hiermede bezighouden. Ten slotte zijn we als getrouwe kroniekschrijvers ook verplicht de aankomst van twee Amerikaansche dames te Jokohama te vermelden, omdat deze zich ten doel gesteld hebben onderwijs te geven aan euro-asiatische kinderen in Japan. Zij wenschen daartoe een instituut in Japan te vestigen, hare zorgen aan de opvoeding en het onderwijs te besteden en tevens zorg te dragen, dat de kinderen van Europeesche of Amerikaansche vaders en Japansche moeders - welke tegenwoordig reeds zeer talrijk in Japan vertegenwoordigd zijn - niet aan de Christelijke kerk zullen ontsnappen.
Nagasaki, 21 November 1871. A.J.C. Geerts. (Vervolg en Slot in het volgend Nommer.) |
|