De Gids. Jaargang 36
(1872)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 541]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliographisch album.L. Mühlbach. Brieven uit Egypte, vertaald door A.A. Deenik M.Lz. Haarlem, de Erven Loosjes.Luischen Mühlbach sitzt und strickt
Am weltgeschichtlichen Strumpfe, enz.
Dit liedje van Heine dreunt mij altijd in de ooren waar ik van Louise Mühlbach hoor spreken. Zou de kous thans afgebreid zijn? - In alle geval heeft de onvermoeide breister haar voor eenigen tijd ter zijde gelegd toen zij op uitnoodiging van Egypte's onderkoning een paar jaren achtereen den winter in Cairo heeft doorgebragt. In het voorjaar van dit jaar is zij evenwel voor goed teruggekomen - volgens het zeggen van sommigen met de kous op den kop. Maar laat ons van L. Mühlbach leeren om niet te veel aan praatjes te gelooven. ***De onderkoning is gastvrij en niet ongevoelig voor den lof van het beschaafde Europa. Kan hij nu en dan eens een Westersch vernuft in zijn koninkrijk als gast ontvangen, dan blijft hij niet in gebreke dit te doen. Alles waar een Oostersch alleenheerscher over te beschikken heeft wordt dan den gelukkigen westerling toegeworpen: pacha's en bey's draven voor hem, koninklijke stoombooten brengen hem naar Thebe en Assouan, de keurigste voortbrengselen der fransche kookkunst en de geurigste wijnen van Europa staan dagelijks op zijn tafel; alles natuurlijk zonder onkosten voor den reiziger. Slechts ééne stilzwijgende voorwaarde verbindt de vorstelijke gastheer aan zijn gunstbewijzen. Er wordt bij de terugkomst een kleine douceur verlangd in den vorm van een boekje dat de wonderen opsomt van het land der Farao's, waar de weelde en overvloed van het Oosten thands hand in hand gaan met de beschaving en verlichting van het Westen en dat den lof zingt van Ismail den Khedive, den vader en weldoener van het volk der Egyptenaren. - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat het vervullen dezer bilaterale overeenkomst met eigenaardige moeijelijkheden gepaard gaat, heeft Edmond About in de opdragt van zijn roman Ahmet le fellah aan den schilder Leon Gerome niet onaardig laten doorschemeren. - Louise Mühlbach heeft de zaak niet zoo zwaar opgenomen; zij is ligtgeloovig; wat men haar verhaalt gelooft zij en wil zij ook hare lezers doen gelooven. Zij gelooft aan de statistieke berekening - die iemand haar schijnt te hebben medegedeeld - dat de grond van Egypte aan verborgen schatten in zilveren en gouden muntstukken alleen twintig millioen pd. sterling bevat, en zoo zij het verhaal van Joseph en de vrouw van Potifar niet meer gelooft - anders een niet te versmaden onderwerp voor een nieuwen historischen roman - is het alleen omdat zij zich van zulk een kuischheid, die walgelijk en onnatuurlijk zoude zijn geweest, geen voorstelling kan maken. Dat zij zich dus in Egypte wel het een en ander op de mouw zou laten spelden was door ieder die eenigzins met het Oosten en de Oosterlingen bekend is reeds voor haar vertrek naar Alexandrië gemakkelijk te voorspellen. Doch wij willen er haar in het algemeen geen verwijt van maken; evenmin als wij hare historische romans aan onze jeugd zullen geven om er de geschiedenis uit te leeren, zullen wij hare beschrijving van Egypte aan hen aanraden, die zich een juist en waar begrip van den tegenwoordigen toestand van dat land willen vormen. Mijn pligt van verslaggever noodzaakt mij evenwel te bekennen dat ik een leelijk trekje ontdekt heb in het hart van de gevierde romanschrijfster. Dat men eene onwaarheid gelooft is begrijpelijk, dat men die laat drukken verschoonbaar, maar de zaak verandert zoo die onwaarheid aan bepaalde personen een smet aanwrijft. In dat geval is voorzigtigheid noodzakelijk en een onbevooroordeeld onderzoek pligtmatig. Louise Mühlbach die altijd met de dooden verkeert had moeten begrijpen dat men tegenover levenden behoedzaam moet zijn. Zoo zij Kaunitz wat zwarter schildert dan hij werkelijk was, of aan een Duisch vorstje wiens overblijfselen sinds jaren in den voorvaderlijken grafkelder tot stof zijn wedergekeerd een minnarijtje toedicht waaraan hij zich nooit heeft schuldig gemaakt, dan willen wij dat gaarne vergeven en vergeten; maar zoo zij een harer tijd- en voormalige stadgenoten van een misdaad beschuldigt die Art. 211 van het Noord Duitsche strafwetboek met den dood bedreigt, dan kan zij zich niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verontschuldigen met te zeggen dat men haar dat verhaal heeft verteld. Zulk een handeling noemen wij eenvoudigweg een schandelijke belastering en de persoon die er zich aan schuldig maakt..... maar wij willen ons bij het feit bepalen. - De lezers der Brieven uit Egypte zullen begrijpen dat wij het oog hebben op het verhaal dat op pag. 46 voorkomt. Wie de persoon is, die daar als de jeugdige schoone Kreoolsche wordt aangeduid, zal ieder begrijpen die eenigzins met de Alexandrynsche wereld bekend is. Zij is niet meer of minder dan de gemalin van den laatsten gezant van Napoleon III bij den koning van Pruissen, den al te bekenden Benedetti. Waarlijk dit echtpaar behoeft de hoofdstad der intelligentie niet meer te bezoeken. Bismarck beschuldigde er den gemaal van poging tot diefstal en Louise Mühlbach de gemalin van volbragten moord door vergiftiging. Over de waarheid der eerste beschuldiging zullen nog wel ettelijke vellen papier volgeschreven worden eer de zaak tot klaarheid is gebragt, maar wat de tweede aangaat meen ik voor de waarheid der hier volgende feiten te mogen instaan. - Een kleine veertig jaar geleden gaf een fransch officier twee jonge Grieksche kinderen aan een rijken koopman in Alexandrië ten geschenke. Die meisjes waren door een toeval aan het bloedbad door de Turken in 1826 in Missolonghi aangerigt, ontkomen, en de fransche officier had zich de arme schapen van wier afkomst of familie niemand iets wist mede te deelen uit medelijden aangetrokken. De heer d'Anastasi - zoo heette de Alexandrynsche koopman - die ongehuwd was, nam de beide meisjes als dochters aan en liet hun zijn aanzienlijk vermogen bij zijnen dood na. Beiden traden in het huwelijk, de eene met een Griekschen bankier die zich later te Weenen vestigde waar hij en zijn vrouw nog leven, de andere werd de echtgenoot van den Heer Benedetti, toen fransch Vice-Consul in Alexandrië. Om het fortuin van hunnen pleegvader te verkrijgen behoefden de meisjes geen moord te bedrijven, want niemand stond hun in den weg. De slavin met welke d'Anastasi geleefd had was reeds overleden toen de twee kinderen op tien of twaalfjarigen leeftijd in zijn huis liefderijk opgenomen werden. Nu twijfel ik er niet aan of het door Louise Mühlbach medegedeelde feit is haar door den een of ander verhaald. De Alexandrynen zijn bekend als kwaadsprekend en de ligtzinnigheid waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mede men in het Oosten de ongeloofelijkste verhalen verzint en rondvent, laat alles wat op dat gebied in Europa verrigt wordt nog ver achter zich; maar zulke verhalen voor een zoo uitgebreiden kring van lezers te brengen zonder naar de waarheid onderzoek te doen is inderdaad onverantwoordelijk. Ik weet niet of Louise Mühlbach wel eens een oog heeft geslagen in de werken van een der edelste vrouwen van dat Frankrijk, dat - zoo zij meent - zijn hooge beteekenis in de politiek, in de litteratuur en in de kunst reeds sinds lang verloren heeft, en die ook als schrijfster in begaafdheid en talenten voor hare Duitsche collega's zeker niet behoeft onder te doen. Zoo zij de beschrijving der reis die Mevr. de Gasparin in 1848 in Egypte deed, gelezen had, zou zij gezien hebben hoe deze het zich volstrekt niet tot oneer rekende met Mevrouw Benedetti om te gaan en haar met achting vermeldt. Indien de afschuwelijke verdenking waarheid bevatte dan zou toch in 1848, toen alles nog verscher in het geheugen was, wel een of andere gedienstige geest de vrome en eerbiedwaardige schrijfster der Horizons célestes voor den omgang met eene giftmengster gewaarschuwd hebben. Over het verhaal van den bankier die ook door een reeks van misdaden tot het bezit van een groot vermogen zou zijn gekomen wil ik zwijgen. Wie de bedoelde persoon is, is wel te gissen; hij leeft - heb ik het wel - op dit oogenblik in Parijs. Maar ook dit verhaal vindt zonder nadere inlichtingen voorshands weinig geloof bij mij. Waar aldus met de grootste ligtvaardigheid de meest lasterlijke geruchten over levende personen als waarheid worden uitgekraamd, kan men nagaan hoe betrouwbaar de berigten over zaken van meer onschuldigen aard zijn. Het is verdrietig om dit boekje te lezen zoo vol valsche beschouwingen wanneer men weet dat de naam van de schrijfster het in ieders handen zal brengen, vooral in die van hen die zelden een degelijk boek lezen, en dat al die verkeerde voorstellingen de geheele wereld door weer zullen worden nagebauwd. De onderkoning is een der grootste mannen onzer eeuw, hij is bestemd tot het volbrengen van groote dingen, zijn ongeluk is alleen dat hij slechts fransch spreekt. Frankrijk is zijn kwade geest, fransche invloed belet dat hij zich vrij maakt van Constantinopel. Met de meest angstige naauwgezetheid getroost hij zich de grootste opofferingen om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op goeden voet met den Sultan te blijven. Alles op raad van die verwaande en onbeschaamde Franschen. Maar er zal een einde aan komen: de Khedive zal Duitsch gaan leeren - misschien heeft Louise Mühlbach hem reeds een eerste les gegeven - en dan.... een nieuwe Siciliaansche vesper wacht de Franschen in Egypte. Nu wil ik den onderkoning volstrekt niet veroordeelen; doch ik houd hem niet voor een groot man, maar voor iemand die misschien bestemd, maar zeker ongeschikt is om groote dingen te volbrengen. Hij is geheel oostersch vorst gebleven, niettegenstaande het westersche blanketsel waarmede hij zich opsmukt. Hij heeft als de meeste Oosterlingen niet het minste gevoel van zedelijkheid en leeft voornamelijk voor het overdadigst zinnelijk genot. Hij is voorstander der westersche beschaving in zoo ver dat hij schouwburgen en cirques gebouwd en fransche en italiaansche zangeressen en tooneelspeelsters naar Cairo gelokt heeft, dat hij een franschen kok heeft, zich kleedt in Parijs en fransche wijnen drinkt trots het verbod van den Koran, - alles voor het geld bijeengebragt door een bevolking die van al die weldaden der westersche beschaving verstoken blijft, die geen onderwijs ontvangen kan, geen wapens mag dragen en zoo veel mogelijk belasting moet opbrengen. Ik wil hier den onderkoning geen verwijt van maken; het zou een dwaasheid zijn een oostersch vorst in het Oosten opgegroeid te midden van een onontwikkeld volk, met den maatstaf te meten dien wij voor westersche regenten plegen te gebruiken. Maar de krachtige geest van den wreeden maar genialen Mohamed Ali leeft niet in Ismail Pacha, en evenmin behoort hij tot het geslacht dier hervormers, die door krachtig voorgaan en doorzettenden ijver een volk van het laagste peil van ontwikkeling tot een hooger en edeler standpunt weten te verheffen. Ik maak er hem geen verwijt van - zeide ik - want waarlijk meer dan op de binnenlandsche toestanden moet zijn oog bestendig op het buitenland gerigt zijn. Van alle zijden wordt hij bestookt. Gedurende al den tijd der doorgraving van Suez landengte heeft hij gedobberd tusschen Engeland en Frankrijk. Steeds moest hij op zijn hoede zijn voor de strikken die in Parijs en in Londen voor hem gespannen werden, terwijl de groote heer in Constantinopel bedaard het geschikte oogenblik afwachtte om den afgevallen vasal onder zijne magt terug te brengen. De rol die Frankrijk in Egypte gespeeld heeft zal in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mij geen onbepaalden verdediger vinden. Louis Philippe en Napoleon III handelden bijna uitsluitend uit eigenbelang, maar Engeland evenzeer, en heeft het vaderland van Louise Mühlbach altijd een politiek gevolgd vrij van baatzuchtigheid en wars van eigen voordeel? - Dat de Franschen eene zekere suprematie in Egypte voeren, dat de fransche consuls in Alexandrië en Cairo niet soms, maar dikwijls vrij aanmatigend zijn geweest, zal niemand ontkennen; maar hebben ook niet Egypte's onderkoningen veel aan Frankrijk te danken, hebben niet fransche troepen geheel Egypte van de Middellandsche Zee tot het land der zwarte Nubiërs met den roem hunner krijgsbedrijven vervuld, en is niet de grootste gebeurtenis die Egypte in de laatste vijftig jaren beleefd heeft, tot stand gekomen door fransch geld en franschen ondernemingsgeest? En wat nu den band aangaat die Egypte aan Turkije verbindt, zoo de Khedive dien roekeloos verbreekt, zal hij zich zelf het meeste schade toebrengen; hij zal de souvereiniteit der Verheven Porte afschudden om onder de souvereiniteit der Europeesche groote mogendheden of van een hunner te vervallen, nadat zijn staten naar alle waarschijnlijkheid eerst den druk van een geweldigen oorlog te lijden zullen hebben gehad. Zoo Frankrijk en de andere Europeesche mogendheden den onderkoning dwingen den Sultan als leenheer in naam te blijven erkennen, dan is het omdat zij vóór alles den vrede in het Oosten wenschen te bewaren. - Om Egypte in werkelijkheid te verjongen en tot een krachtigen staat te herscheppen zou allereerst verbetering van den maatschappelijken toestand dringend noodzakelijk zijn. Een hervorming van het Mohamedanisme zou moeten voorafgaan, de vrouw zou aan de zamenleving moeten worden teruggegeven en aan de kinderen gelegenheid tot onderwijs worden verschaft. De fellah zou verder voor zich zelf mogen arbeiden, zekerheid zou hem moeten gegeven worden dat de gouverneur zijner provincie zijn zuur verdiende penningen niet meer zou opeischen voor den vorst en voor zich zelf. Maar van de oostersche vorsten die, al geven zij niets om de voorschriften van den profeet, voor den invloed zijner priesters op het volk beducht zijn, die honderden vrouwen willen onderhouden, en in al hunne steden paleizen en tuinen begeeren, die als bedorven kinderen ter naauwernood tevreden zijn met het duurste en fijnste wat Parijs en Londen opleveren, en een weelde ten toon spreiden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar het meest verkwistende Europeesche hof bij verbleekt, is zulk een hervorming niet te verwachten. Het aanleggen van spoorwegen, het bouwen van fabrieken en invoeren van stoommachines, het stichten van musea en schouwburgen; ziedaar handelingen die allen lof verdienen, maar voor de zedelijke en staatkundige wedergeboorte van een volk is nog iets meer noodig. - Maar over de toekomst van het Egyptische volk schijnt de schrijfster zich niet veel te bekommeren; zij was immers ook gast van den vorst niet van het volk. - Louise Mühlbach heeft volgens hare eigen bekentenis één kwade gewoonte in Egypte afgeleerd, namelijk om 's morgens lang te slapen. Wij wenschen er haar geluk mede, maar wij vreezen dat zij andere dingen aangeleerd heeft die minder gelukkig zijn. Zij heeft veel cigarettes gerookt in Egypte - zoo verhaalt zij - iets waarvoor ik hoop dat zij zich in Berlijn zal wachten. Wat zullen anders die vorstinnen zeggen met welke zij zoo vriendschappelijk omgaat, dat zij eerst in Egypte moest ondervinden, hoe men bij gekroonde hoofden wel eens in de antichambre moet wachten. Maar er is nog iets ergers. Reeds op hare reis van Triëst naar Alexandrië riep de waarschuwende stem van een harer medereizigers haar toe: ‘Gij zult alles in Egypte vinden behalve zedelijkheid.’ En nu vrees ik inderdaad dat alle onzedelijkheid die zij gezien heeft aan haar zedelijkheidsgevoel een verbazenden knak heeft gegeven. Hoe anders is het te verklaren dat zij het ballet ‘la Charmeuse’ in den Italiaanschen schouwburg te Cairo ‘het bekoorlijkste aller balletten die zij immer gezien heeft’ noemt. Ik zou op dat ballet van die danseressen in ‘hunne bekoorlijke costumes en niet-costumes’ eer den superlativus van een ander bijvoegelijk naamwoord, dat ik liefst niet schrijven wil, toepassen. Dames, die jaren in Cairo gewoond hadden, heb ik hooren verklaren dat zij in Egypte veel gezien hadden en veel hadden leeren door de vingers zien; maar la Charmeuse ‘en effet c'était trop fort.’ - Eén weldaad ondertusschen heeft Louise Mühlbach met dit boek ongetwijfeld bewezen. De Berlijners die in hunne domme zelfvergoding thans alles wat in Frankrijk geschreven wordt voor nietsbeduidend en oppervlakkig uitkrijten, en slechts de letterkundige voortbrengselen van hun eigen land als belangrijk en ‘gediegen’ prijzen, kunnen misschien door de brieven uit Egypte van hunnen jammerlijken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 548]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waan genezen worden en leeren inzien dat zelfs in de hoofdstad der intelligentie niet alles goud is wat blinkt. En niet alleen zij die Egypte kennen of bezocht hebben zullen zich die ervaring eigen kunnen maken, maar zelfs de Berlijnsche gymnasiast zal, zoo hij zijn Virgilius met vrucht bewerkt heeft, moeten lagchen om de Atheniensers die Louise Mühlbach zoo bang laat zijn voor de Danaers als die geschenken brengen, en zoo hij dan het Egyptisch museum eens doordrentelt dan bedenke hij dat al de daar verzamelde schatten afkomstig zijn van de graven der koningen te Thebe en andere gedenkteekenen der oudheid in Opper Egypte die daartoe opzettelijk geplunderd en misvormd werden, niet door een franschen consul of veldoverste of door ‘barbaarsche engelsche touristen’, maar door een duitsch professor. Dat dit oppervlakkige en onnauwkeurige boekje eigenlijk geen hollandsche vertaling waardig was, moet ik gulweg erkennen; ook de vertaler schijnt van die meening te zijn geweest en zich daarom zoo vlugtig mogelijk van zijn taak gekweten te hebben. Er zijn dan ook nog al eenige taalfouten - ik meen natuurlijk drukfouten in de vertaling aan te wijzen. Dat de vertaler geen Arabisch verstaat zal niemand bevreemden, maar dat het Duitsch ook hier en daar voor hem Arabisch schijnt te zijn is een bedenkelijker verschijnsel. Zoo schijnt hij het woord ‘altan’ voor een arabisch woord te hebben aangezien en heeft het als de andere in het boekje voorkomende arabische woorden niet alleen niet vertaald, maar ook met grootere letters laten drukken. Zoo ook, ‘atlas’ (satyn) en ‘dolmetscher’; zelfs van een Arabisch werkwoord ‘dolmetschen’ schijnt hij het bestaan vermoed te hebben, p. 244. Ernstiger verwijt evenwel maken wij er hem van dat hij den argeloozen lezer in den waan wil brengen dat de kuische Louise Mühlbach in haar slaapsalet bezoek van krijgslieden ontvangt en dat nog wel van mousquetaires, p. 257. Waarschijnlijk hebben wij hier echter aan kortswijl te denken. Wij willen van dit werkje geen afscheid nemen zonder er iets goeds van te hebben gezegd. Druk en uiterlijke vorm doen den uitgevers eer aan. -
Amsterdam, Dec. 1871. d.B. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 549]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landbouw-onderwijs in Nederland, door Dr. Otto Pitsch. (Leeraar aan de Landbouwschool te Warffum). Groningen, Wollers. 1871. 48 blz.Juist van pas heeft Dr. Pitsch ons hier zijne beschouwingen, over het onderwijs in den landbouw voor Nederland medegedeeld. Uit den mond van den buitenlander, die de behoeften van den landbouw van verschillende kanten, als beheerder van landgoed en als leeraar (zelfs als verpleger bij het Roode Kruis), heeft leeren kennen en uit een algemeen oogpunt overzien, mag men eene onbevooroordeelde beschouwing der vragen van den dag verwachten. Wij zullen hier de grondbeginselen van landbouw-onderwijs op den voorgrond gesteld vinden, die ongelukkig ten onzent, in den warmen strijd over bijzaken en personen, veelal over het hoofd worden gezien, hoewel wij ze zelve, wanneer wij ze wilden opmerken, klaar en duidelijk uiteengezet kunnen zien in de wet op het middelbaar onderwijs, en vooral ook in de discussiën over de wet, tijdens die bij de Staten-Generaal in behandeling was. Het is zeker thans juist een geschikt oogenblik om die grondbeginselen nog eens goed in het geheugen te prenten. Het redeneeren over de deugdelijkheid van landbouw-scholen, en over de wijze, hoe die ingericht behooren te worden, is geëindigd met den doodstrijd en het afsterven van de landbouw-school te Groningen. Requiescat in pace! Tegelijkertijd is er een school van den tweeden rang, eene zoogenoemde provinciale school, te Warffum geopend, en thans heeft men, bij het behandelen der begrooting in de Tweede Kamer vernomen, dat bij het Ministerie het oprichten van de Rijks-landbouwschool in ernstige overweging wordt genomen, maar dat er nog geen voornemen bestaat om in 1872 reeds iets, ten dien aanzien, in uitvoering te brengen. Mocht men 't thans eens worden omtrent de wijze hoe men de grondbeginselen in toepassing dient te brengen, dan zouden er geene redenen tot uitstel zijn en de zoo hoogst noodige regeling zou spoedig tot stand gebracht kunnen worden. Ik wil hier geen uittreksel of overzicht geven van dit werkje. Een overzicht van het algemeen overzicht, ons hier door Dr. Pitsch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 550]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorgelegd, zou te mager en te schraal uitvallen om genietbaar te zijn. Beter is het om een ieder, die belangstelt in den vooruitgang van onzen landbouw, de lezing van het werkje zelve aan te raden. Zeer velen zal zulks uitmuntend in hun oordeel te pas komen. Nalaten wil ik evenwel niet, om bij deze gelegenheid in weinig woorden te gedenken, wat er aan het verschijnen van dit werkje vooraf is gegaan. De herinnering daaraan zal ons des te meer doen waardeeren, dat Dr. Pitsch zich op een geheel onzijdig standpunt geplaatst en dus ook geen namen genoemd heeft; gelijk ook ik mij wel hoeden zal om hier eenen enkelen te noemen. Bij de kibbelarij over ons landbouw-onderwijs, is er reeds vrij wat meer persoonlijkheid van de kibbelenden in het spel geweest, dan wenschelijk ware. In ons oordeel over hetgene er gedurende de laatste vier jaren over en weder gezegd is, moeten wij niet over het hoofd zien, dat men de aanleiding tot al die redeneeringen zoeken moet in een artikel van het Tijdschrift voor Nijverheid. Met voorbijgaan van alles, wat de ondervinding van lateren tijd ons als de echte, stevige grondslagen had leeren kennen van alle landbouwonderwijs, met voorbijzien van alles wat ten dien aanzien reeds bij de wet vastgesteld was, werd hier de verouderde inrichting, die toen nog haar kwijnend leven voortsleepte, als het non plus ultra voorgesteld, dat men diende te bestendigen. In de verste verte werd er niet aan gedacht, dat het juist deze inrichting was, die, ten gevolge eener ongelukkige, bij amendement in de wet op het middelbaar onderwijs geraakte zinsnede, de regeling van ons landbouwonderwijs tegenhield. Dit artikel uit het Tijdschrift voor de Nijverheid heeft het zoogenoemde Gidsartikel in 't leven geroepen, en andersdenkenden uitgelokt om waarheid en gezonde begrippen van landbouwonderwijs weder op den voorgrond te stellen. Hier werd getracht om den verkondiger van de valsche leer van het voetstuk te rukken, waarop hij zich gesteld had, ten einde des te beter eene bende van min of meer blinde volgelingen en bewonderaars weder van den goeden weg af te brengen, die men al meer en meer begon in te slaan en als den rechten te erkennen. Dat die volgelingen ‘steenig hem!’ riepen, was niet vreemd, en bewees maar al te duidelijk, dat het Gidsartikel juist de zeere plek ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 551]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
troffen had. Een tijd lang was dit rumoer alles overheerschend. Men meende de steeniging reeds volbracht te hebben, en wenschte in onderlinge bewondering, zich daarmede geluk; toen een krachtige stem eene sourdine op al dat gedruisch kwam zetten, en tevens de feiten aantoonden, dat het gezonde verstand der natie bij lange na niet eenparig daarmede instemde. De geheel hervormde, in eene landbouw-school vervormde landhuishoudkundige school, bleek namelijk niet in den smaak van den landbouw te vallen; leerlingen kwamen er niet opdagen, en, wat 't ergste was, de versche strijders, die men in het vuur trachtte te brengen, bleken oordeel genoeg te bezitten om in te zien, dat de verouderde inrichting, hoezeer dan oogenschijnlijk hervormd en vernieuwd, geene levensvatbaarheid had; althans ze lieten zich niet aanwerven of maakten rechtsomkeer bij het openen van het vuur. Er zat niet anders op dan om den strijd op te geven, en eenen algemeenen boeldag van den inventaris te houden. Dat de voorstanders van de oude inrichting het strijken van de vlag aan geheel andere oorzaken toeschreven dan de ware, was licht te voorzien. Wat verkeerde inrichting, slecht onderwijs en alom erkende slechte resultaten gedaan hadden, werd aan den in 't geheim ondermijnenden invloed toegeschreven van nijd en vijandschap; alsof die in staat geweest zoude zijn om eene waarlijk deugdelijke inrichting te gronde te richten, laat staan haar ernstig nadeel te berokkenen. Gelijk ik zoo even zeide, is het alzoo thans het juiste oogenblik om ons de ware grondslagen, waarop ons landbouwonderwijs opgebouwd moet worden, weêr duidelijk en klaar voor den geest te brengen, ten einde eensgezind dien bouw, voor zooveel in elks vermogen ligt, te bevorderen. Het werkje van Dr. Pitsch is ons daartoe een uitmuntende leidsman. Zij, die de nieuwelings opgerichte provinciale school, als de vervangster, al is het dan ook maar ten deele, beschouwen van de Rijks-landbouwschool, die bij de wet op het middelbaar onderwijs vastgesteld is, kunnen dit bij Dr. Pitsch als een geheel valsch begrip voorgesteld vinden. De school te Warffum, met hopen wij nog een zestal dergelijke scholen in de andere gewesten, moeten jonge lieden leveren tot het bezoeken van de Rijks-landbouwschool, maar tevens ook degelijk landbouw-onderwijs verstrekken aan de jonge land- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 552]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bouwers, welke geene hoogere opleiding verlangen dan degene, die voor het algemeen beoogd wordt met het onderwijs der hoogere burgerscholen van driejarigen cursus. Van geen jong mensch zal dus meer, zooals vroeger, gevergd worden om in drie of vier jaar, zonder eenigen grond te hebben gelegd, tot de hoogste wijsheid in den landbouw, het eindexamen van de Rijks-landbouwschool namelijk, te geraken. Zij, die de Rijks-landbouwschool voor overtollige weelde houden, kunnen Dr. Pitsch zien aantoonen, dat die weelde meer dan ooit dringend noodig is, nu ook de school, die beweerde in de bestaande behoefte te voorzien, verdwenen is. In de opleiding van hoevelen, die bij den wetenschappelijk gedreven landbouw onmisbaar zijn, moet er hier te lande niet worden voorzien? Van den beschaafden eigenaar van landgoed, om daarvan de opbrengsten in zeer vele gevallen te leeren verdubbelen; van den beheerder van landgoed, ten einde de tuinbazen en tot werkbaas gepromoveerde arbeiders te vervangen; van leeraren in den landbouw, die ons thans geheel ontbreken; van mannen, die, tot voorlichting van den landbouwer, de landbouw-wetenschap op zich zelf moeten beoefenen en vooruit brengen; van degenen, die in onze Koloniën de wetenschap op den landbouw moeten toepassen, opdat daar niet langer empirie, en wel empirie van de ergste, meest onwetenschappelijke soort, overheerschende blijft, en zelfs de meest noodzakelijke, geheel voor de hand liggende verbeteringen, onuitvoerbaar maakt; en van wie al meer? Zij, die alle heil van den landbouw alleen in het lager onderwijs zoeken, vinden hier aangetoond, dat zulks in het minste niet verwaarloosd behoort te worden, zooals 't ten onzent geheel en al verwaarloosd is; maar dat zelfs het beste lagere landbouw-onderwijs niet tegemoet komt in hetgene men met de zoogenoemde provinciale scholen moet bereiken. Het lager onderwijs kan niet anders zijn, dan, vooreerst, het mededeelen der allereerste beginselen van de natuurkundige grondslagen, waarop de landbouw berust, aan de schooljeugd ten platten lande, en, ten anderen, het houden van voordrachten, zoo populair, dat zij ook voor de geheel onontwikkelden begrijpelijk zijn. Zeer veel nut verspreiden zulke voordrachten ongetwijfeld. Kan men in elke provincie een paar de Beuckers aan het werk zetten, op dezelfde wijze als sedert een jaar of drie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 553]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door den omgaanden leeraar van Limburg geschiedt, en waren die voordrachten zoodanig, dat er steeds een tal van toehoorders bleef toestroomen, de moeite zou zonder twijfel zevenvoudig beloond worden; maar waar zulke de Beuckers te vinden? De voordrachten, die in der tijd wegens den Koning gehouden zijn, hebben ons geleerd waar ze op neêrkomen, wanneer ze niet door lieden als de Beucker gehouden worden, en buitendien zelfs deze treft niet altijd volle gehoorzalen aan. Ook moeten wij ons geene illusiën maken en gelooven dat er, bij wijze van voordrachten, degelijk onderwijs gegeven kan worden. Meer dan eene krachtige opwekking tot onderzoek en vermeerdering van kennis, vergezeld natuurlijk van eene goede dozis praktische leeringen, mag men niet van voordrachten verwachten. Het zijn voorbereiders en krachtige aanspoorders tot onderwijs; maar het onderwijs zelf kan niet anders dan op de school gegeven worden, waar de leeraar, tegenover eene klasse van een twintigtal leerlingen, zich aanhoudend moet vergewissen of het voorgedragene begrepen en in 't geheugen bewaard wordt. Alzoo: èn onderwijs in de natuurkundige beginselen van den landbouw op de lagere school, èn populaire voordrachten voor volwassenen, èn vooral, zelfs allereerst, zoowel provinciale scholen als een Rijksschool. Zij, die nog altijd praktisch onderwijs op de landbouw-scholen voorstaan, zullen uit het werkje van Dr. Pitsch zien, dat de ondervinding dit thans geheel en al heeft doen afschaffen. Reeds sedert geruimen tijd was men van het nuttelooze en verkeerde daarvan overtuigd, en wat nog hier en daar bestaan bleef, werd uit toegevendheid aan het vooroordeel van het algemeen, aangehouden; maar het praktische onderwijs aan de leerlingen der middelbare en hoogere landbouwscholen zelve, is verdwenen. Onze aanstaande Rijksschool heeft daarmede niets te maken, en bij de provinciale scholen moet het gevestigd zijn in landgemeenten, en voldoende gelegenheid geven om door aanschouwing van de praktijk, op de boerderijen in den omtrek, zooveel daarvan te leeren, als noodig is om de jongelieden niet tot zuivere kamergeleerden te maken, wien de handen verkeerd staan wanneer ze tot het werkelijke leven overgaan. Merkwaardig is het, dat terwijl de Duitschers reeds sedert bijna een vierde eeuw het ondoeltreffende van dat zoogenoemde praktisch onderwijs hebben ingezien, men eerst voor een paar jaren in Frankrijk en Engeland heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 554]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen besluiten om de groote boerderijen, die aan de landbouwscholen van Grignon en Cirencester verbonden waren, te verpachten. Deze dienen thans den leerlingen niet meer dan ter aanschouwing van den praktischen landbouw, waartoe ze trouwens in werkelijkheid reeds sedert langen tijd alleen maar dienstbaar waren. Het ging er mede als met de groote boerderij te Weende, die aan de landbouw-akademie van Göttingen verbonden is, en als met de boerderij van Eldena. Wie men daar ook ziet, landbouwstudenten zijn 't niet. Velen hunner, zoo niet de meesten, hebben nimmer een voet op de boerderij gezet. Mochten er eindelijk nog gevonden worden, zoozeer aan de oude sleur gehecht, dat zij van eenig onderwijs hoegenaamd in den landbouw niets weten willen, zoo zij, hoe onwaarschijnlijk ook, nog voor overtuiging vatbaar zijn, dan kan het boekje van Dr. Pitsch daartoe veel bijdragen. De kundige man wijst hier de onmisbaarheid van onderwijs in den tegenwoordigen tijd in het algemeen aan. Wanneer hij grondig met den toestand van onzen landbouw bekend zal zijn, en dat zulks al spoedig 't geval zal wezen, waarborgt ons de kennis van den Groningschen landbouw, reeds nu door hem opgedaan, dan zal hij ons zeker wijzen op al 't gebrekkige en verkeerde bij onzen landbouw, dat door grondige kennis bestreden en overwonnen moet worden. Ik behoef slechts te wijzen juist op den tegenwoordigen toestand van ons landbouwonderwijs en de onmaat van parlages, die de voorgenomen regeling daarvan opgewekt heeft; - het nog altijd voortbestaan van de tienden, waardoor wij ons chineesachtig van geheel Europa onderscheiden; - het in vele streken zoo versnipperd dooreenliggen der landerijen, dat daar aan geene landbouw-verbetering te denken valt, terwijl nog niemand er aan schijnt te gelooven, dat hier verbetering noodig en uitvoerbaar is; - de verbazende traagheid, waarmede tot verbetering der waterloozingen en van polderontlasting door stoomgemalen wordt overgegaan; want, op de zandgronden, verdrinken ten ontijde de meeste zoogenoemd laag liggende gronden nog evenzoo als voor eeuwen, al liggen ze meters hoog verheven boven het peil, waarop ze moeten afwateren; terwijl met de oprichting van stoomgemalen 't thans eerst vooruit begint te gaan, dertig jaar nadat men de gezegende uitwerking van den stoom daadwerkelijk bewezen kon vinden. Laat ik verder herinneren aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 555]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de verbazende langzaamheid, waarmede het gebruik van werktuigen veld wint, en de scheeve beoordeelingen waaraan degene die men tracht in te voeren, blootgesteld staan. Terwijl de Engelschen stoomdorschwerktuigen bij duizenden en stoomploegen bij honderden tellen, werken wij met een dozijntje van de eerstgenoemden, en sedert tien jaar met éenen enkelen stoomploeg. Bij de ontginning onzer drooggemaakte meren, zijn er, uit onbedrevenheid, vele honderdduizenden door winstderving en rechtstreeks mislukte oogsten verloren gegaan. Door overdreven uitbreiding der teelt van sommige handelsgewassen, hebben wij, de vaste wetten der vruchtopvolging in den wind slaande, verliezen geleden, en zullen er wellicht spoedig nieuwe verliezen ondervonden worden, die een goed deel der gemaakte winsten weder zullen doen verdwijnen. Langzamerhand is er eenige verbetering gekomen bij onzen veestapel, maar onbedrevenheid in de kunst van veefokken doet ons nog verre ten achteren blijven bij de Engelschen, terwijl er geene redenen zijn waarom wij niet juist zulk vee als deze aan de Londensche markt zouden brengen, en waarom wij gedreigd worden om ons van de markt te zien dringen door Normandijsche ossen, die, nog voor weinige jaren, juist zoo grofbeenig waren als onze ouderwetsche Zeeuwsche. Met onze paarden gaat 't eveneens. Wanneer wij ons met kennis van de vaste regelen der paardefokkerij hierop toegelegd en algemeen het goede voorbeeld van enkelen gevolgd hadden, zoo zouden wij juist zulke paarden als Hannover fokt in den handel brengen, dat is voor elk een paar honderd gulden meer maken dan thans. Eindelijk, wanneer Dr. Pitsch eens met onze houtteelt bekend is geraakt, zal hij ons op het droevige verschijnsel wijzen, dat, terwijl die in eenige streken van Nederland zoo goed mogelijk gedreven wordt, men in verreweg het grootste gedeelte van het land daarin volslagen onbedreven blijft, en alle onaangenaamheden, winstderving en schade ondervindt van kale vlakten, kale stuifduinen en slecht groeiend, mishandeld geboomte. Dr. Pitsch heeft zich door zijn werkje zeer verdienstelijk gemaakt ten aanzien van ons landbouw-onderwijs; en wij moeten hem hartelijk dank zeggen voor den betoonden moed om dit, vijf maanden nadat hij begonnen is om zich op het Nederlandsch toe te leggen, in die taal op te stellen. Hij geeft ons daarin een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewijs hoe zeer hij zich bevlijtigt, om zijne kennis dienstbaar te maken voor het onderwijs zijner leerlingen, en om zich geheel en al te wijden aan de taak die hem toevertrouwd is. Dr. Pitsch zegt ons evenwel, dat een vriend ‘zijn slecht Nederlandsch in goed Nederlandsch vertaald’ heeft, en die vertaling is waarlijk niet slecht uitgevallen, hoewel de vertaler blijkbaar de groote moeielijkheid ondervonden heeft om zich van germanismen te onthouden, terwijl hij verplicht was om zich te midden van germanismen te bewegen; want hier en daar zou er nog al 't een en ander te polijsten vallen, zoo men geheel en al zuiver Nederlandsch begeerde te lezen. Laat het echter den vertaler ten troost verstrekken, dat hij hierin op verre na niet alleen staat, maar dat de meesten uit den vloed van vertalingen, waarmede onze landbouw-letterkunde overstroomd is, aan dit euvel mank gaan. Germanismen, Gallicismen en Anglicismen zijn zelfs zoozeer in ons schrijven en spreken in gebruik geraakt, dat velen meenen Nederlandsch te spreken, wanneer zij ons vertellen: hoe zij hun bedrijf drijven, in den regel een goed gespan voor mestvervoeringen, ploegingen, eggingen, en paardenhakkingen bezigen, en nieuwe machines, als ploegen met verbeterd mes en ronddraaiend strijkbord, uitmuntende extirpators, cultivators, scarrificators, drilmachines en walsen, zelfs rails voor mest- en oogst-transport gebruiken; terwijl zij hun heil zoeken in de beetwortelteelt, en de kweeking tot veevoeder niet verzuimen van turneps, zweedsche knollen, topinambours of jerusalem-artichokken met de zonderling voordeelige eeuwige klaver; dat zij drillende en dibbelende het legeren der granen tegen zoeken te gaan en breedwerpig zaaien hebben afgeschaft; dat zij zich ijverig op draineeren met gebakken buizen en irrigeeren of besproeien toeleggen, en plichtmatig, doelmatig en kunstmatig de draagbaarheid van de akkerkruin of bouwbare aarde, merkbaar en zelfs opvallend verbeterd hebben, vooral door het benuttigen van boksen bij de veehouding, terwijl zij zich van af het begin tot toe het einde op mestmaking toeleggen en dit geenszins als nevenzaak behartigen.
B., Septb. 1870. S. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 557]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lodewijk Mulder. Proeve eener Statistiek van het Schoolverzuim in de Provincie Utrecht.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 558]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den of men gelijk heeft al of niet - hierover wil ik thans niet handelen - maar integendeel wil ik naar aanleiding der boven aangehaalde werkjes een woord van aansporing rigten tot mijn landgenooten, dat men ernstig de vraag onderzoeke in hoeverre er leerverzuim bestaat; en van zelf zal men zich opgewekt gevoelen de kwestie der middelen te behandelen. De overzigten van de Heeren Von Baumhauer en Sillem in de Algemeene Statistiek van Nederland opgenomen bewijzen ons wel dat het onderwijs in omvang heeft toegenomen doch in onvoldoende mate. Het aantal scholen was in 1849 (van 't jaar 1848 spreken wij niet, wijl de statistische gegevens van dat tijdperk niet naauwkeurig zijn)
Minstens 82 van deze laatste schijnen destijds zonder hoofdonderwijzer of hoofdonderwijzeres te zijn geweest, terwijl in 1849 het aantal hoofdonderwijzers en hoofdonderwijzeressen dat der scholen met 7 overtrof, wat zal zijn toe te schrijven aan de omstandigheid dat soms meer dan één hunner aan 't hoofd eener school stond. Men ziet dus, het aantal hoofdonderwijzers groeide niet in dezelfde mate aan als de scholen.
De voorstanders van de emancipatie van 't vrouwelijk geslacht hebben dus alle reden van tevredenheid voor dezen natuurlijken loop van zaken. Gunstiger verschijnsel is de toeneming van 't hulppersoneel; jammer maar dat de grootste helft in toeneming van kweekelingen bestaat.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 559]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar het aantal leerlingen? De opgaven der jaren 1849 met 379,684 en 1850 met 374,840 leerlingen, schijnen minder waarborgen van juistheid te leveren; de volgende jaren groepeeren zich aldus:
Derhalve nam wel het aantal scholieren toe, doch was het in verhouding tot de bevolking eerst sedert 1862 voortdurend hooger dan in 1851. Toch slechts 106 op 1,316 of ± 7½ pCt. meer. Hoeveel kinderen verzuimen nu de school? De Heeren Baumhauer en Sillem deelen daaromtrent 2 berekeningen mede, wier resultaten nog al uiteenloopen, zoo bijv: waren gemiddeld tusschen 1862 en 1868
Eene gemiddelde becijfering brengt nu het aantal der schoolverzuimen in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 560]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Is die becijfering juist? Een officiëele leugen, zoo als gezegd is. Maar in welken zin te gunstig of te ongunstig? Ziedaar wat het Schoolverbond als eerste taak van onderzoek op zich nam. De nieuwsbladen en het verslag van den Secretaris deelde ons mede, dat op verschillende plaatsen reeds met grooten ijver die taak was volbragt; doch dat men op de eene en de andere plaats zulk een verschillend systeem had gevolgd, dat een vergelijking hoogst moeijelijk zoo niet onmogelijk was. In 's Hage onderzocht men het tijdperk van 6-12 jaren, in Tiel, Groningen, Rotterdam van 6-13, elders van 6-14 en in Moordrecht van 5jarigen leeftijd af, zonder dat men in de meeste plaatsen voor de 6-12jarigen eene afzonderlijke becijfering uittrok. Van harte zouden wij wenschen, dat die Verslagen werden medegedeeld; wel is waar, zoude men slechts een gedeeltelijk overzigt over den bestaanden toestand verkrijgen, en slechts met eenige volledigheid de staat van zaken in de grootste gemeenten onderling kunnen vergelijken, maar in allen gevalle was er iets gewonnen. Voor zooverre mij bekend is bedraagt het aantal niet schoolgaande kinderen: in Amsterdam en Leiden 15 pCt., 's Hage 14½ en Groningen 8½ pCt. In de laatst genoemde plaats meent men dat de toestand te Rotterdam veel gunstiger is, terwijl in den Haag in eene stadswijk 12½ pCt. der kinderen van 6-12 jaren werkelijk geen onderwijs ontving. De algemeene indruk dien de hooggeachte Secretaris van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 561]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de door hem ontvangen Rapporten ontving was dus dat het absoluut schoolverzuim bij nader onderzoek geringer werd, doch het betrekkelijke schoolverzuim in dezelfde evenredigheid klom. M.a.w. het aantal kinderen dat van alle onderwijs verstoken is, is oneindig geringer dan men meent, en zelfs door vermeerdering van schoolruimte, beter plaatsing van scholen op 't platte land nog aanzienlijk te verminderen, maar het ongeregeld ter schole komen, het te vroeg verlaten daarvan, overtreffen alle ongunstige vermoedens. Het Schoolverbond heeft in de laatste Algemeene Vergadering ter bevordering van meerdere gelijkheid bij 't verzamelen der statistische gegevens aan het Hoofdbestuur de vervaardiging eener tabel opgedragen van de Vragen die door iedere afdeeling moesten worden beantwoord. Voor zoover zij betrekking hebben op het absolute schoolverzuim (wat hier op 't voorbeeld van den Heer L. Mulder door het niet voorkomen op de schoollijsten wordt verklaard), is het systeem dit, dat men door telling in de bevolkingsregisters het aantal kinderen van 6-14 jaren tracht te verkrijgen, evenzeer door telling van de schoollijsten het aantal schoolgaanden, en vervolgens door berekening het aantal van hen, die elders onderwezen worden, huisonderwijs genieten, om ziekte of achterlijkheid worden teruggehouden, niet geplaatst konden worden of om andere reden niet school gingen - waarbij de Bewaarscholen wel uitdrukkelijk hadden mogen worden genoemd. Het komt mij voor, dat één naauwkeurig individueel onderzoek wenschelijker ware geweest, en men dan in volgende jaren liever het toenemen of afnemen der schoolbevolking vaststelde, dan berekeningen te vragen, die zoo ligt eene bron van onjuistheden worden. Het eerste Rapport zal welligt vrij juist zijn, doch later? En waarom heeft men in October 1871 naar den toestand van Mei 1871 gevraagd, in plaats van een later oogenblik aan te wijzen, wijl het verleden niet altijd gemakkelijk is weer te geven, wanneer de onderwijzers (zooals wel meerendeels het geval zal zijn) op eene andere wijze hunne scholieren boekten? Eindelijk nog eene opmerking: waarom wordt dat onderzoek evenals alle officieele aanvragen niet gebaseerd op de kalenderjaren? Immers bij de vraag of een kind van 6-12 jaren oud is kunnen de onderwijzers verschillenden maatstaf kiezen òf naar het kalenderjaar, òf naar den geboortedag zich rigten, en 't is een feit, dat velen slechts éénmaal in 't jaar naauwkeurig alles uitrekenen en de ove- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 562]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rige drie keer slechts door berekening verkregen cijfers opgeven. De voorslag dien ik maak, zoude aanleiding kunnen geven tot eene gewoonte (zoo niet verpligting) dat de onderwijzers hunne leerlingen hetzij in afzonderlijke Registers, hetzij op afzonderlijke bladen van een Register naar de kalenderjaren zouden of moesten boeken. Wat men echter noch in 1872 noch in 1873 van 't Schoolverbond zullen verkrijgen, het overzigt eener geheele Provincie, een vergelijking van stedelijke en plattelandsgemeente, dat vinden wij terug in het werk van den Heer Lodewijk Mulder. Hem komt de dank toe van elken weldenkende, want naar het mij voorkomt heeft Schr. zelf niet eens geheel en al het nut van zijn werk doorzien. Als er toch ééne Provincie was, waaromtrent dergelijke arbeid noodig was, dan is het Utrecht. Want deze is juist de eenige waar de verhouding der onderwezene tot de geheele bevolking van 6-12 jaren in 1868 ongunstiger was dan in 1848Ga naar voetnoot1. Nog een tweede voordeel levert juist de bewerking eener geheele Provincie, omdat hierin de maatstaf ligt om te onderzoeken of de berekening onzer Statistici omtrent het aantal niet-schoolgaanden uitkomt. Ik geloof dat onze Statistici tevreden kunnen zijn: immers terwijl zij een manco raamden van 4332, vindt men bij den Heer L.M. 3602 schoolverzuimers. Het schijnbaar groot verschil verdwijnt bij eenig nadenken, zoo niet geheel dan grootendeels, wanneer men in aanmerking neemt dat 4332 den gemiddelden toestand van 1862-1868 voorstelt en dus + in 1865 zal aanwezig geweest zijn, terwijl de Heer L.M. den toestand van 1870 schetst. In die tijdruimte van 5 jaren mag men toch een grootere vooruitgang wel onderstellen. Zoo zouden wij tevens tot het resultaat moeten komen, dat volgens dezelfde verhouding de niet schoolgaande bevolking voor 1870 in ons land op ± 81,700 zou moeten worden geschat. De Heer L.M. heeft voor zijn arbeid insgelijks het systeem van berekening gevolgd, geteld uit de volkstelling in iedere gemeente het aantal kinderen van 6-12 jaren en van de onderwijzers het cijfer hunner leerlingen van dien leeftijd gevraagd. De oorzaken van 't verzuim worden niet in cijfers aangegeven, maar zijn toch van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dien aard, dat door vermeerderde kennis van de bestaande gebreken, verscheidene verbeteringen zijn aan te brengen; hoe dikwijls wordt toch niet het ontbreken eener Gemeenteschool of Bewaarschool (deze laatste bijv. te Zeist!) of iets dergelijks in margine aangeteekend, een wetenschap, waarmede de Schrijver, Inspecteur van 't Lager Onderwijs gemakkelijk zijn voordeel zal kunnen doen. Het systeem van berekening in plaats van individueel onderzoek, vooral met het oog op de redenen van niet-schoolbezoek, boven door mij minder goedgekeurd, is echter niet zóó te verwerpen, dat het in den arbeid onbepaald schadelijk isGa naar voetnoot1. Toch mis ik tweëerlei wat ik gaarne aangevuld had gezien: 1o. het aantal kinderen van 6-12 jaren, die de in 21 Gemeenten opgerigte Bewaarscholen bezochtenGa naar voetnoot2, en 2o. de resultaten van het onderzoek der afdeelingen Utrecht en Amersfoort omtrent het aldaar heerschende schoolverzuim. Van Utrecht wordt wel eene berekening opgegeven, volgens welke het schoolverzuim van 8 pCt. tot een leerverzuim van 3 pCt. daalt; doch de Amersfoortsche gegevens missen geheel. 22½ pCt. is het officiëele cijfer, maar 636 kinneren bezochten aldaar Bewaarscholen. Gebrek aan schoolruimte schijnt ons uit de vergelijking dier cijfers noodzakelijk voort te vloeijen. Letten wij nu op de 49 Gemeenten (op de 70), waarin zich geene Bewaarscholen bevinden, zonderen wij daarvan af waar de opgaven blijkbaar foutief waren (in eenigen zouden meer kinderen ter school gaan dan er waren) en die waar het manco minder dan 20 pCt. was, zoodat ieder kind, dat toevallig huisonderwijs of dergelijk ontving, de percentage aanmerkelijk doet dalen, zoo blijven er 19 over, waar de verhouding ongunstiger is dan het gemiddelde cijfer 17,7, te weten 4 tusschen 17,7 en 20 pCt., 9 tusschen 21 en 30 pCt., 3 tusschen 31 en 40 (Houten 31,3 pCt., d.i. 61 op de 194, Vreeswijk 32 pCt., t.w. 11 jongens en 42 meisjes op 72 jongens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en 94 meisjes; Hoogland 33 pCt., t.w. 31 jongens en 76 meisjes op 150 j. en 162 m.); één Leusden met 52 pCt. (74 op 142 kinderen), een Oudenrijn met 62 pCt. (33 op 43 kinderen) en één Snelrewaard met 77,8 pCt., of 28 op 36 kinderen. Ook onder de Gemeenten met Bewaarscholen zijn er eenigen ongunstig, bij voorbeeld Amerongen, met 19,3 pCt., Driebergen met 25,5 pCt., maar vooral Montfoort met 33 pCt., Veenendaal met 40 pCt., waar 223 kinderen geen Lagere School bezoeken en de Bewaarschool slechts 102 bevat. Zoo telden wij reeds 23 ongunstige Gemeenten, waarbij wij nog wel eenige, als Haarzuilen, Hoenkoop enz., konden voegen, zoodat meer dan ⅓ der Utrechtsche Gemeenten, ten opzigte van 't schoolverzuim zeer ongunstig staat. Het ergste daarbij is, dat schoolverzuim in de bedoelde gemeenten en met uitzondering van de beide steden wel in nagenoeg allen met leerverzuim gelijk staat. Nu is het wel niet onmogelijk, dat ook de meeste dier kinderen wel eens op school geweest zijn of later wel eens op school zullen komen, doch deze schrale troost wordt nog onvoldoender, wanneer men bedenkt dat dit in deze Provincie zooveel meer het geval is dan elders, en dat indien men het cijfer van huisonderwijs, bewaarschoolonderwijs enz. kende, wel het gemiddeld cijfer van leerverzuim beneden de 17,7 zoude dalen, doch de vrij ongunstige toestand van de meeste plattelandsgemeenten des te sterker zoude uitkomen. Is het platteland elders ook zoo ongunstig? Wij weten het niet, maar wenschelijk, ja noodzakelijk is het, dat spoedig die kwaal eene volledige genezing onderga - het hoe laten wij in 't midden.
S.J. Hingst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deutscher Novellenschatz. Herausgegeben von Paul Heyse und Hermann Kurz. 3 vol.Wanneer de verzameling van duitsche novellen, waarmeê deze drie deeltjes een begin maken, naar het plan der uitgevers voltooid wordt, dan zal zij over ettelijke jaren minstens uit even zoovele tientallen van deeltjes bestaan. In den prospectus worden voorloopig een dertigtal auteurs genoemd, die met een of meer hunner werken in de volgende deeltjes een plaats zullen vinden. Nu zal misschien de vermoedelijke omvang van het werk bij sommigen vrees wekken, of men wel doorgaans op strenge keus en zuiver gehalte zal kunnen rekenen. Wanneer wij echter op de lijst de namen vinden van de eerste meesters der novellistiek, zooals van: Auerbach, Immermann, Kopisch, Mörike, Riehl, dan begint die vrees al eenigzins te verminderen. Geen minderen waarborg geven de namen der beide uitgevers, waarvan de eerste onder de meest talentvolle novellisten van den tegenwoordigen tijd wordt gerekend, terwijl de andere als grondig kenner der duitsche literatuur te boek staat. Wanneer deze mannen het voornemen aankondigen om een ‘Novellen-Schatz’ bijeen te brengen, een verzameling die alleen de voortreffelijkste werken van het genre zal bevatten, dan mag men het vertrouwen koesteren, dat zij hun programma ten uitvoer zullen brengen; een vertrouwen dat door de eerste deeltjes in geenen deele te leur wordt gesteld. In de inleiding geven de verzamelaars rekenschap van de wijze, waarop zij hun arbeid denken te volbrengen. ‘Het denkbeeld om het beste, dat in het genre der novellistiek werd geleverd, te verzamelen en in geregelde volgorde in 't licht te geven, zal wel geen rechtvaardiging behoeven. Wie dit rijk bebouwde veld onzer literatuur van de verste grenzen af aan doorwandelt, zal onder de wandeling zonderlinge opmerkingen maken. Novellisten, die nog voor weinige tientallen van jaren in het hoogste aanzien stonden, doen zich heden ten dage voor als verouderd en onbruikbaar; zoodat men hun gaarne den doodslaap der vergetelheid zou gunnen, ware het niet, dat er hier en daar, onder de massa van hun producten, een juweel schitterde, dat bewaart behoort te worden. Daarentegen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn er anderen die, door de een of andere gril van de godin, die de lotgevallen der boeken regelt, verstoken bleven van den bijval hunner tijdgenooten, maar verdienen dat hun die veronachtzaming door een later geslacht vergoed worde. Meermalen komt het voor, dat een lyrisch of dramatisch dichter een uitstap op het gebied der novelle gemaakt en iets eigenaardigs en voortreffelijks geleverd heeft, dat echter bij den glans van zijn grootere werken onopgemerkt bleef. En wat zal men zeggen van die groote menigte van dilettanten, die bij voorkeur het gebied der novelle tot oefenplaats kiezen van hun evolutiën? Kritiek en literatuur-geschiedenis slaan op hen geen acht, en hunne namen verdwijnen spoorloos in de kolommen der periodieke bladen, die een kortstondig bestaan aan hun producten hebben verleend. Desniettemin vertoont zich zelfs in deze kringen nu en dan een talent, dat ter goeder ure met gelukkigen greep zich meester maakte van een dankbare stof, die zelfs door middelmatige krachten in behoorlijken vorm kon worden gebracht. Voor al deze gevallen scheen het wenschelijk een verzamelplaats in te richten ter bewaring van hetgeen verdient bewaard te worden. Wij zijn onze verzameling begonnen aan te leggen in een zekere chronologische volgorde, maar zullen in de volgende deelen wel eens genoodzaakt worden om daarvan af te wijken. Bij de onoverzienbare massa van stof, zou het nog tientallen van jaren kunnen duren, alvorens wij met een gerust geweten durfden beginnen, indien wij ons een strenge groepeering naar historische en aesthetische gezichtspunten tot wet wilden stellen. Van den beginne afaan was het ons voornemen niet, om onzen arbeid naar den strengsten wetenschappelijken maatstaf af te meten. In een behoorlijk gerangschikte verzameling van voorbeelden voor de literatuur-geschiedenis, zou tot karakteristiek van een tijdperk en den destijds heerschenden smaak, veel moeten opgenomen worden, wat van onzen “Novellen-Schatz” buitengesloten moest blijven. Maar, alhoewel het onze wensch is om enkel werken van blijvende waarde te geven, werken, waarmeê men zich heden en altijd zal kunnen verkwikken, wij mogen ons-zelve niet vleijen met de gedachte, dat wij het allen naar den zin zullen maken, noch ook, dat het ons mogelijk zal wezen om louter volmaakte werken aan te bieden. Reeds deze eerste deeltjes behelzen het een en ander, dat slechts met aanmerkelijke restricties aanbevolen kon worden, alhoewel het een wijd en zijd beroemden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naam aan het voorhoofd draagt. Wij hebben onze keus gedaan naar den grondregel, dien men ook bij de stichting van een publiek museum van schilderijen pleegt te volgen. Wij zijn niet uitgegaan van de stelling dat de vlag de lading dekt, maar meenden evenwel, dat roemvolle namen vertegenwoordigd behoorden te worden; we hebben daarom naar ons beste weten het meest eigenaardige werk uitgekozen, om het ter behoorlijker plaatse in de rij op te nemen.’ De inleiding biedt voorts gelegenheid aan om een weinig over de novellen-literatuur te theoretiseeren. Die gelegenheid laten onze auteurs dan ook niet ontsnappen. In breede trekken wordt de geschiedenis van het genre, voornamelijk in Duitschland, geschetst. Door Goethe, wien Cervantes tot model strekte, in de duitsche literatuur ingevoerd, werd de novelle door Tieck en eenige andere meesters der romantische school, ijverig gekweekt. Onder hunne handen bracht dit veld van literatuur eenige bekoorlijke bloemen voort; maar weldra werd de gezonde wasdom gestoord door de menigte van woekerplanten, die de romantiek al te welig liet opschieten. Sedert nam de novelle deel aan den omkeer, die in het tweede kwart dezer eeuw in de literatuur die nieuwe richting te voorschijn bracht, die men de realistische pleegt te noemen. Maar, wat is eigenlijk een novelle? Waardoor onderscheidt zij zich van den roman? Geef ons een definitie; wijs ons het kenmerkend onderscheid aan, dat het wezen van het genre uitmaakt. Deze vraag konden Heyse en Kurz van hun wijsgeerige landgenooten verwachten, en zij beijveren zich dan ook om een nauwkeurig antwoord te geven. Aanstonds valt in 't oog, dat een roman gewoonlijk uit een of meer octavo-deelen bestaat, terwijl een novelle gemakkelijk plaats vindt in een klein duodecimootje. Maar dit verschil in kwantiteit is betrekkelijk, en een definitie, daarop gebouwd, zou niemand kunnen bevredigen dan dien boekverkooper van Paul-Louis, die het onderscheid tusschen pamflet, brochure en boekdeel zoo netjes naar het aantal vellen druks wist vast te stellen. Misschien geeft vergelijking met andere genres eenig licht. Wat de ballade is tegenover het epos, dat is de novelle tegenover den roman. Onze auteurs doen zelfs een klein uitstapje op het gebied der natuurwetenschap, en vinden in de ‘isoleering van de proef’ een zekere analogie met de novelle. Daar echter niet ieder novellen-lezer zoo maar aanstonds een heldere voorstelling bezit van die ‘isoleering van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
proef’, en daar ook het onderscheid tusschen ballade en epos nog niet met volkomen naauwkeurigheid theoretisch is vastgesteld, wordt er nog een meer bepaalde verklaring vereischt. Zij wordt ons gegeven in de volgende woorden: ‘Wenn der Roman ein Kulturund Gesellschaftsbild im groszen, ein Weltbild im kleinen entfallet, bei dem es auf ein gruppenweises Ineinandergreifen oder ein concentrisches Sichumschlingen verschiedener Lebenskreise recht eigentlich abgesehen ist, so hat die Novelle in einem einzigen Kreise einen einzelnen Conflict, eine sittliche oder Schicksals-idee oder ein entschieden abgegrenztes Charakterbild darzustellen, und die Beziehungen der darin handelnden Menschen zu dem groszem Ganzen des Weltlebens nur in andeutender Abbreviatur durchschimmern zu lassen.’ De lezers van den ‘Novellen-Schatz’ kunnen dus zichzelven geluk wenschen, dat zij de lectuur niet behoeven te beginnen zonder behoorlijk voorzien te zijn van een theorie en een definitie. Mogt echter het werk ook hier te lande ingang vinden, dan staat het te bezien of de hollandsche lezer den auteurs wel genoeg dank zal weten voor de moeite die zij zich met hun uiteenzetting gegeven hebben. Wanneer hij eenigen tijd heeft nagedacht over dat ‘gruppenweises Ineinandergreifen’ en dat ‘concentrisches Sichumschlingen,’ zal hij zich misschien de oogen wrijven en vragen of het wel zoo noodig is, dat hem een beknopte handleiding over de verschillende genres in de schilderkunst worde aangeboden, voor dat hij de zaal binnentreedt waar eenige kostbare kabinetstukjes ten toon zijn gesteld. Door smaakvolle en oordeelkundige keus en rangschikking geven ons de auteurs gelegenheid om ons te verlustigen in eenige meesterstukken der duitsche novellen-literatuur. Wie zou het hun ten kwade hebben geduid, indien zij het aan den lezer zelven hadden overgelaten om zich na de lectuur, zoo hij 't verkoos, een theorie van de novelle te vormen? Men vergeet echter gemakkelijk dat de auteurs hier ter plaatse een weinig te veel aan de neiging tot theoretiseeren hebben toegegeven, wanneer men bij de inleidingen tot de afzonderlijke novellen opmerkt, hoe goed zij daar de juiste maat en den juisten toon hebben weten te treffen. De kritiek en karakteristiek die daar gegeven wordt, verraadt de meesterhand, zoodat deze ‘notices’ voor den lezer dezelfde waarde hebben, die voor den bezoeker van een schilderijen-kabinet de intel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 569]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ligente leiding hebben zou van een ervaren meester en kenner, die zich de moeite wou geven om het doek in het rechte licht en op den juisten afstand en hoogte te plaatsen, en daarbij met een enkel woord te wijzen op de eigenaardige trekken en toetsen, waarin zich het talent van den schilder bij voorkeur openbaart. De verzameling wordt geopend met Goethe's neue Melusine. Het overige twaalftal novellen bestaat grootendeels uit werken van de romantische school: Tiecks ‘Die Gemälde’ en ‘des Lebens Ueberflusz’, von Kleist's ‘die Verlobung in St. Domingo’, Hoffmann's ‘das Fraülein von Scudéry’, Rumohr's ‘der letzte Savello’, Brentano's ‘Geschichte vom braven Kasperl und dem schönen Annerl’, von Arnim's ‘der tolle Invalide auf dem Fort Ratonneau’ en von Eichendorff's ‘die Glücksritter.’ Alles is gezegd over de deugden en gebreken der romantische school, vooral nadat de voormalige redacteur van de ‘Preuszische Jahrbücher’ over dit onderwerp een van die grondige en geleerde werken geschreven heeft, die hun stof uitputten, en waarvan het alleen jammer is, dat zij menigmaal minder gemakkelijk gelezen dan geschreven worden. In de hier bijeengebrachte novellen leert men de duitsche romantiek op een meer aangename wijs, uit de eerste hand en van een harer beste zijden kennen. De romantiek beweegt zich bij voorkeur in schemerschijn en halfdonker, in streken die minder tot klaarheid der voorstelling dan tot half bewusteloos mijmeren uitlokken, en waar verbeelding en werkelijkheid, zinnelijk en bovenzinnelijk, onmerkbaar samenvloeijen. Vandaar hare zwakheid op dat gebied der literatuur, dat door het volle daglicht moet beschenen worden. Voor het drama en de aan het drama verwante genres ontbrak het haar aan rijkdom van vinding, stoutheid en scherpte van karakterteekening, helderheid van koloriet. Daarentegen is zij gelukkiger geweest op het veld der lyriek, en de krachten die voor drama en roman te kort schoten, waren toereikend om nu en dan in het novellistische genre een werk van beteekenis voort te brengen. De novellen van de romantische school zijn echter veelal van lyrische elementen doortrokken, zoodat men het eigenaardig karakter van die lyriek in het oog dient te houden, en zijn fantasie en gevoel eenigermate naar haar dient te stemmen bij de lectuur der novellen. De lezer verplaatse zich dan nog eens uit het heldere zonlicht van het heden naar de ‘mondbeglänzte Zaubernacht’ van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 570]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verleden; hij fluistere bij zich zelven eenige van die regels of strofen, waarin de meesters der romantiek de gewaarwordingen hebben uitgedrukt van den eenzamen zwerver, die mijmerend in de stilte en het halfdonker van het woud, zijne zinnen gevangen laat nemen door het gezang der nachtegalen, of door het ruischen van den bergstroom, terwijl de schemerstilte rondom verlevendigd wordt door de vluchtige droombeelden der fantasie. Hij wandele nog eens met Uhland door den verlaten kruisgang van de kloosterruïne, of luistere in eenzamen nacht met von Eichendorff naar het ruischen van het woud: Es rauschen die Wipfel und schauern,
Als machten zu dieser Stund',
Um die halb versunkenen Mauern,
Die alten Götter die Rund'.
Hier hinter den Myrtenbaümen,
In heimlich dämmernder Pracht,
Was sprichst du wirr, wie in Traümen,
Zu mir, phantastische Nacht!
Om zijne ziel geheel en al in romantische stemming te brengen, wordt hem daarenboven vriendelijke hulp geboden door de duitsche toonkunst, die, inzonderheid bij het drietal: Weber, Schubert, Schumann, een zeer naauwe verwantschap met de lyriek der romantische school verraadt. Strofen, als de daareven aangehaalde, zijn door en door muzikaal en lokken den toonkunstenaar, die bij zijn kennis van generaalbas en compositieleer tevens een dichterlijk gemoed bezit, onweerstaanbaar tot componeeren. In de melodiën der genoemde componisten treedt de kracht van zulke eenvoudige woorden eerst recht te voorschijn, daar de vluchtige zin van het gedicht binnen een bepaalden omtrek van tonen als het ware gebannen en vastgehouden wordt. Een lied van von Eichendorff met een melodie van Schumann, vormt een zoo harmonisch geheel, alsof lied en melodie van een en denzelfden meester afkomstig waren. Zulk een werk bevat binnen het kleinste bestek de quintessens der romantiek. Maar, alhoewel zulk een werk van romantische kunst, voortgebracht door de vereenigde werking van poëzij en muziek, een geheel eigenaardige schoonheid bezit, die niet licht op eenig ander | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 571]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebied haar weergâ vindt, men mag naauwelijks verwachten dat het bijzonder in den smaak zal vallen bij lieden van een helder brein, die te veel prijs stellen op hun gezonde en nuchtere zinnen, om ze te laten benevelen en bedwelmen door ‘Zwielicht’ en ‘Waldduft.’ Veel minder nog mag men hopen, dat von Eichendorff's novelle ‘die Glücksritter’ bij den hollandschen lezer veel bijval zal vinden. Bovenstaande kleine uitweiding over de romantische lyriek moge dan ten minste dienen als wenk om von Eichendorff niet naar deze novelle te beoordeelen, maar veeleer de novelle op te vatten van het standpunt waar zijn voornaamste kracht ligt. Men beschouwe de novelle als een half lyrische, half novellistische fantasie, dan zal men misschien het gemis aan karakteristiek in de personen en aan samenhang in het verhaal, zich laten welgevallen ter wille van de levendige frischheid waarmeê de afzonderlijke tafereeltjes zijn ontworpen en uitgewerkt. Ook de overige hier medegedeelde novellen uit de romantische school zijn niet vrij van de gebreken die de romantiek aankleven, wanneer zij zich op het gebied van verhaal en handeling begeeft. Maar het is onnoodig hier langer bij stil te staan, daar de verzamelaars, zoo als gezegd is, in hunne ‘notices’ met eenige juiste en scherpe trekken, het karakter en de kunstwaarde van het opgenomen werk in het licht stellen. De moderne school wordt in deze deeltjes vertegenwoordigd door Adalbert Stiffter's ‘Brigitta’, August Wolff's ‘der Stern der Schönheit’, Adolf Widmann's ‘die katholische Mühle’ en Gottfried Keller's ‘Romeo und Julia auf dem Dorfe.’ Van dit viertal novellen zal waarschijnlijk Stiffter's ‘Brigitta’ reeds lang bekend zijn aan degenen, wien de ‘Novellen-Schatz’ in handen komt. Even waarschijnlijk echter zullen zij de gelegenheid niet verzuimen om deze novelle, het juweel der verzameling, nog eens te herlezen. Zij kan als model van het genre gelden. Hier is treffende en juiste karakterteekening, strenge eenheid en geregelde voortgang in de handeling, belangwekkende verwikkeling en verrassende ontknooping. Voeg daarbij de schoonste harmonie tusschen de schildering van de schouwplaats en het verhaal van de handeling, een harmonie die zooveel te meer verrast, daar zij niet altoos in gelijke mate door den auteur in acht werd genomen. Eindelijk zullen ook degenen, die bij een werk van kunst in de eerste plaats naar de ‘zedelijke strekking’ vragen, zich aan het slot van deze novelle bevredigd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 572]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vinden, ofschoon de auteur, meester in de kunst als hij is, er niet aan denkt om zedelessen te geven. Van de drie overige novellen behoeft hier niets meer gezegd te worden; behalve dat ik nog in 't bijzonder zou willen wijzen op de inleidingen die bij deze drie novellen door Paul Heyse geschreven zijn. Auteurs en kunstenaars liggen onder verdenking, dat zij soms in hun medewerker bij voorkeur den mededinger zien. In Heyse's inleidingen zal men met genoegen de warme ingenomenheid opmerken, waarmeê hij de werken zijner kunstbroeders bestudeert en al hun verdiensten in het volle daglicht zoekt te plaatsen. De lezer van dit tijdschrift is thans genoegzaam ingelicht omtrent den aard en de strekking van het werk dat hem door Heyse en Kurz wordt aangeboden. De verzameling maakt er aanspraak op iets meer te zijn dan enkel lectuur ter verstrooijing in verloren oogenblikken. De auteurs gaan een museum oprichten, waar enkel werken van echte kunst, indien ook niet allen van den eersten rang, hun plaats zullen vinden. De zalen zijn ruim en luchtig; een helder en vriendelijk licht valt op de wanden, waarlangs de stukken met smaak en oordeel zijn gerangschikt. Er bestaat alle reden om te verwachten, dat hun museum druk zal worden bezocht.
W.F. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Murk's Twaalfde. Naar het Engelsch door J. de Vries. Amsterdam, Gebroeders Kraay. 1872.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 573]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Britsche stelsel van armverzorging, met al zijn omhaal en mislukkingen, tentoongesteld en gehekeld. Ik twijfel dan ook niet dat degenen hier te lande, die de Engelsche toestanden niet alleen door lezen maar ook door aanschouwen kennen, dit boekje met groote ingenomenheid zullen lezen. Maar evenzeer twijfel ik er aan of zij, die vreemdelingen zijn in Engeland, de ironie zullen vatten en het doel van den schrijver begrijpen. Mij althans is 't gebleken dat velen die het boekske roemden, toch eigenlijk volstrekt geen begrip hadden van 't geen Mr. Jenkins zoo streng veroordeelt. In Engeland bijv. spreekt men over de leer van Malthus als bekend aan een ieder die maar lezen en schrijven kan, en ik waag 't twijfel te voeden of men er hier te lande even zoo over denkt. Vertaler en uitgever zijn 't eigenlijk geheel met mij eens, blijkbaar immers uit hun aanvankelijk plan om de Engelsche toestanden in Hollandsche over te brengen, 't geen echter, volgens hen, bijna gelijk zou hebben gestaan met het schrijven van een nieuw boek. Mijn bezwaar zal hen dus niet vreemd voorkomen. Mogen zij er toch nog toe komen dat plan tot uitvoering te brengen, het publiek zal er hen stellig dankbaar voor zijn, want het denkbeeld van den schrijver is inderdaad aardig. Wie Engeland kent leze het boek, en hij zal ongetwijfeld deelen in mijne ingenomenheid. ‘Zonder Getuigen’ is daarentegen ook voor ons land geschikt. De duidelijke voorstelling van het leven in den eigen kring werkt 't krachtigst op het volk. Ter verspreiding als volkslectuur kan het zeer goed dienen. Maar in alle landen en in alle kringen zal ‘Verkeerd begrepen’ ongetwijfeld dezelfde warme toejuiching vinden, die het boekje in Engeland genoten heeft. Zelden of nooit heb ik iets gelezen wat zoo eenvoudig, zoo natuurlijk, zoo treffend, ja zoo aandoenlijk geschreven is. Weinige ouders maar zullen het met drooge oogen knnnen doorlezen. 't Is een nuchter verhaaltje. Een weduwnaar heeft twee jongetjes, de oudste, vroeger moeders lieveling, een woeste knaap, de jongste, een zwak ventje, vaders oogappel. Telkens en telkens brengt die oudste zijn broertje in ongerief, hoe ernstig en voortdurend de vader hem ook waarschuwe en verbiede, en het einde is dan ook wat de man al zoo vaak duchtte. Ge ziet 't, sober en nuchter, maar zoo meesterlijk geteekend, dat 't mij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 574]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inderdaad leed doet toch op eene, en wel zeer groote fout er van, te moeten wijzen. Die fout is, dat de titel ‘verkeerd’ is ‘gekozen.’ Onwillens en onwetens, gaarne neem ik 't aan, is de schrijfster tot het groote euvel vervallen waaraan tegenwoordig hare schrijvende landgenooten zich gedurig schuldig maken, dat zij het gezag veroordeelen en den misdadiger in bescherming nemen. De vader wordt hier beschuldigd zijn jongste kind voor te trekken boven het oudste, dat daarom dan ook gedurig aan zijn gestorven moeder denkt. Maar daargelaten nog het natuurfeit, 't welk wij elken dag kunnen opmerken, dat de moeders 't meest ophebben met de oudste zoons, wanneer die forsch en echt mannelijk zijn, en de vaders daarentegen het jongste kind koesteren, vooral als 't zwak is, zonder dat beide daarom nog onbillijk zijn jegens de anderen, - zoo heeft juist deze schrijfster haar verhaal zoo ingericht, dat hier de vader gedurig beschermend voor dat jongste kind tegen het oudste in de bres moet springen. Uit de eigenmachtig door haar zelve ontworpen toestanden wordt 't dien vader telkens weer tot plicht gemaakt, om dien oudsten te bestraffen. En dan zal zij zelve die berisping veroordeelen! Waarom dan niet gebrek aan liefde bij den vader geteekend, die nu echter gelukkig overal ontbreekt? Neen, tucht verbanne men uit de opvoeding, nooit echter waarschuwing. Hoezeer echter de waarheid hier weer, als altijd, ongemerkt haar rechten heeft laten gelden, blijkt daaruit, dat de fout eigenlijk alleen in den titel steekt en in het boek nergens gemotiveerd te vinden is. Integendeel, met kunst en moeite is de titel op maar hoogst enkele plaatsen in het verhaal vertegenwoordigd, en door een half dozijn bladzijden te veranderen, valt die geheele strekking weg. 't Is een bewijs voor het kunstwerk, dat de onwaarheid er als onwillekeurig uit geweerd werd. Ook het sterfbed is een vlek in het boek. Het overdreven godsdienstige moge er ter wille van enkelen in gebragt zijn, maar 't is te lang en wordt een marteling, terwijl de charge den indruk wegneemt. Jammer, want juist de eenvoud van het boekje is zoo treffend. Het slot is immers vooral daarom zoo aandoenlijk, omdat het alles aangeeft in een enkel paar woorden. Zoo is 't ook meesterlijk dat elke draad van het verhaal vereenigd wordt aan het einde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 575]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Misunderstood,’ zoo luidt de Engelsche titel, leze een ieder die oog en hart heeft voor de nog zoo onschuldige kinderwereld. En wie heeft dat niet! Ik weet dat zij die 't boekje niet kennen en 't lezen, mij voor deze vingerwijzing dankbaar zullen zijn. M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fulko Barham, de waarachtige Edelman. Een roman uit het kerkelijk leven van Engeland, door de schrijfster van Rachel's geheim. Met een woord vooraf door J. ten Brink. 's Gravenhage, Thierry en Mensing. 1871. 2 deelen.In een deftig donker grijs omhulsel, komt dit werk met den vrij omslachtigen titel tot u en zou misschien op zijn uiterlijk af geen lezers lokken, indien Dr. Jan ten Brink niet met een woord vooraf, op den meer dan alledaagschen inhoud opmerkzaam maakte. Deze voorrede echter reikt het boek als 't ware met een soort van uitdaging aan den recensent over. Als Dr. ten Brink u zegt, dat het een werk van blijvende letterkundige waarde is, als hij u daarenboven vertelt dat het meest kritische van alle Engelsche tijdschriften, ‘the Athenaeum’, er met grooten lof van gewaagde, en als hij ten slotte der verdienstelijke vertaalster zijne hulde aanbiedt, dan zou er wel een zekere voorraad moed noodig wezen, om zijne opinie tegenover die beide uitspraken te stellen. Ik acht mij ten minste gelukkig ze binnen zekere grenzen te kunnen onderteekenen, overtuigd als ik ben dat de kennismaking met Fulko Barham niemand zal berouwen en deze schildering van echt Engelsche toestanden in dit leven der kathedraalstad bijna ieder zal boeien zooals het mij geboeid heeft. Reeds in het vreemde der toestanden is eene zekere aantrekkelijkheid gelegen. Klinkt bijv. de vermelding van de vrouw en dochters van den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 576]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bisschop voor Hollandsche ooren al eenigszins vreemd, Hollandsche oogen kijken verbaasd, wanneer ze de hooge geestelijkheid op een bal ontmoeten en de jonge geestelijken aan den dans zien deel nemen Maar ook de roman op zich zelf genomen is boeiend en interessant. Natuurlijke, mogelijke toestanden, ten minste niet minder mogelijk en natuurlijk dan men ze in de meeste romans en soms in het werkelijke leven aantreft. - Hiervan zonder ik echter uit eene navolging en herhaling van de bekende mystieke Rochester - Jane Eyre-scène, als Jocelyne Mayburn's noodkreet op onmogelijken afstand tot Fulko's gehoor doordringt. Ook de handelende personen zijn voor het meerendeel goed volgehouden typen; de intrigue boeiend zonder overspanning, met eene geleidelijke ontknooping langs den rechten middenweg tusschen langdradigheid en overhaasting - het geheel beschreven met eene levendigheid van voorstelling, die de pen bijna tot teekenstift maakt. Als ge het boek ter zijde legt, blijft er een indruk bij u achter alsof ge dien ouden grijzen dom door het maanlicht beschenen hebt gezien, alsof ge in persoon meer dan eens door die kathedraalwijk hebt gewandeld, alsof ge die klokken van den dom hebt hooren luiden, vroolijk en jubelend over het kerstfeest en de huwelijksplechtigheid, statig en somber ter ure van den dood, in harmonisch duet met het kleine klokje uit het gesticht der grijze zusters. Ook de natuurschilderingen, die zonder eentonigheid zoo aanhoudend terugkomen, zijn aanschouwelijk en vol poëzie - de door het verhaal schitterende zilverdraad waar Dr. ten Brink ons opmerkzaam op maakt en die ook werkelijk eene eigenaardige bekoorlijkheid aan het boek verleent. Maar verwend als wij worden door dat poëtische waas dat over het geheel ligt uitgebreid, gevoelen wij het als eene stuitende tegenstelling, wanneer de begaafde schrijfster zich hier en daar in ongelooflijk platte vergelijkingen vergeet. Zoo lezen wij dat Mrs. Slydersly een gezicht trok, alsof hij veroordeeld was geweest tot een onverwacht vis-à-vis met iemand die pas ‘uien gegeten had!’ Van diezelfde dame hooren wij dat zij zoo vloeiend verhaalde ‘dat het was alsof men blanc-manger of slade, of aarbeziënroom | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 577]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of eene dier zoetigheden gebruikte die als het ware in den mond smelten.’ Ook worden wij ergens onthaald op ‘geconfijte perzikken die in een zee van stroop zwemmen.’.................. Maar ik moet rechtvaardig wezen en erkennen dat deze kleine vlekjes aan den indruk van het schoone geheel geen afbreuk doen, wanneer wij het boek hebben doorgelezen. En met een soort van schuwen eerbied, kijken wij nog eens om naar Fulko Barham, dien chevalier sans peur et sans reproche, op wien wij alleen de aanmerking kunnen maken, dat er geen aanmerking op hem te maken is. Eerlijk gezegd, 't zou ons soms goed gedaan hebben, een klein foutje, of al was 't maar eene geringe zwakheid, in vriend Fulko te ontdekken. Aan diezelfde overvolmaaktheid is ook Jocelyne Mayburn lijdende. Als wij nu echter eenmaal de onvolmaaktheid der menschelijke natuur als een feit aannemen, dan zou in de schets van zulke edele karakters als die van Fulko en Jocelyne, een weinig aangebrachte schaduw slechts gediend hebben om het licht zooveel te sterker te doen uitkomen - niet om dat licht te verduisteren. Ik stel mij dan ook voor dat een soort van verbijsterde bewondering voor zooveel volmaaktheid, er de vertaalster toe gebracht heeft Fulko Barham tot een ‘waarachtig edelman’ te promoveeren, hoewel mijns inziens de schrijfster met haar ‘Nature's nobleman’ op een zielenadel zinspeelde, die deze (voor 't overige ook zeer weinig welluidende) vertaling tot een misgreep maakt. Over 't geheel (Dr. Jan ten Brink houde het mij ten goede) komt de vertaling mij, hoewel verdienstelijk, niet geheel onberispelijk voor, niet altijd juist, niet altijd vloeiend. - Zoo vinden wij ergens in 12 regels driemaal het woord stevig, en wel als bijvoegelijk naamwoord, voor drie zeer verschillende voorwerpen, namelijk: een handdruk, zilverwerk en een keukenmeid! Ik weet niet of de schrijfster van Rachels geheim in Engeland of in ons land tot dus verre bekend is geweest, maar wel dat zij door haar Fulko Barham het verdient te zijn en er ook zonder twijfel door bekend en gezocht zal worden. C.M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 578]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
M. Boon. 12 Liederen voor gemengd koor. Ten dienste van Zangvereenigingen en als bijdrage ter bevordering van het meerstemmig gezang in den gezelligen kring. Alkmaar, P. Kluitman. (Zonder jaartal.) Prijs ƒ 0.50 (;) per 12 stuks ƒ 5.-. 38 bl. 8o.De titel is wel uitvoerig, maar daarom nog niet bizonder duidelijk. Wil de heer Boon zeggen, dat de zangvereenigingen en gezellige kringen tweeërlei zijn? Of zoekt hij zangvereenigingen alleen buiten, gezelligheid alleen binnen'shuis? Ik kan het niet beslissen, en zou mij daarover ook in 't geheel niet bekommeren, ware het niet, dat ik nu eenmaal het ongelukkig zwak had zelfs in den kunstenaar gezond logisch denken voor iets onmisbaars te houden. Maar wie weet? Misschien is dit ‘ten dienste van en als bijdrage’ op den titel wel alleen te wijten aan de bizondere bezorgdheid des uitgevers, die vreesde, dat de bruikbaarheid van zijn boekske niet aanstonds door alle belanghebbenden, dus èn door zangvereenigingen èn door liefhebbers van gezelligheid, zou worden opgemerkt. Doch verdiepen wij ons niet langer in deze en dergelijke mysteriën. Laat ons liever vragen: hebben rechtgeaarde Zangvereenigingen Componist en Uitgever te danken voor dezen bundel als voor een haar bewezen dienst; zal deze verzameling een bijdrage, en wel een gewenschte, een welkome bijdrage zijn tot bevordering van het meerstemmig gezang in den gezelligen kring? Eerst een woord over de gedichten. Van de 12 versjes zijn er vier van Dr. Heije, vier van den ons onbekenden P.J. en evenveel zonder eenige aanduiding van den dichter. Van Heije werden opgenomen: Meidrank, Hoop, Roep tot den Heer en Meilied. Dat zij uitnemend geschikt zijn om gezongen te worden, weet ieder, die den zangerigen, zoetvloeienden dichter in zijn eigenaardigheid kent. Dat de versjens van P.J. in dezen bundel opgenomen, minder voor het doel geschikt zijn, blijkt al dadelijk uit 's mans ‘Ochtendmijmering’, die, welke ook overigens hare voortreffelijkheden mogen zijn, allerminst voor een lied deugt. Ik zal niet beslissen of men, na ze eens gehoord of gelezen te hebben, niet overgenoeg heeft van deze mijmering; maar zeker komt mij voor dat zij niet verlangt gezongen te worden. Men oordeele. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 579]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als 't purperrood
Rijst uit den schoot
Der donkre(n) wolkenlagen,
Ons tegenlacht
Met kleurenpracht
In maagdlijk welbehagen; (!)
Een zee van licht
Met bliksemschicht (?)
Zich uitgiet op de velden
Waar 't al in blinkt
De staat verzinkt
Der fiere starrenhelden,
Dan klinkt de toon
Zoo wonderschoon,
Dien 't schepslendom doet hooren;
Door 't ruim gebied
Schalt dan het lied:
De morgen is geboren.
Erger nog is het met het tweede couplet gesteld. En in 't geklang (?)
Dier (!) morgenzang,
Komt d'Echo zich herhalen:
(Een aardige echo, die zich zelf herhaalt! Of hebben we hier misschien een Germanisme voor erholen, en is de bedoeling: de echo komt zich op dezen frisschen morgen ook eens wat vermaken? Maar neen! dat kan ook niet; want uit het volgende blijkt, dat 's Echo's herhaling een bepaalden inhoud heeft en dat we hier te doen hebben met een voor een echo nog al zelfstandige apostrofe aan de Zon, waarbij nu alweder duister blijft, hoe er vooraf kon gaan het werkwoord: zich herhalen. Men ziet: de dichter is op dezen ochtend niet gelukkig geïnspireerd geweest; bij zijne mijmering was hij, schijnt het, nog niet recht wakker.) Zon,
(zoo komt dan de echo zich herhalen) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 580]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zon, doe uw licht
Door 't nevlenwicht
Op aarde nederdalen.
O lieflijk beeld
Dat ge in ons teelt,
(de echo schijnt hier uit naam van zijne committenten te spreken) Van 't eeuwig morgenpralen,
Als 't duister zwicht
Voor 't heerlijk licht
Der reine hemelzalen.
Daal in mij neer,
(hier is de echo wel is waar weer tot een bescheiden enkelvoud teruggekeerd, doch de bede, dat de zon in de echo moge nederdalen, is toch waarlijk al te zonderling in een nuchtere ochtendmijmering), Doe keer op keer
Mij aan dien morgen denken;
(gij weet wel, lezer, dien morgen, die daar schuilt in 't straks vermelde eeuwige morgenpralen, als 't duister zwicht voor 't heerlijk licht der reine hemelzalen, m.a.w. den morgen des jenseits;) Dan zal uw groet
Verhoogd van moed
Een rijke winst mij schenken.
De dichter wil waarschijnlijk, dat wij deze frase aldus zullen analyseren: ‘dan zal, o zon, uw groet mij, in wien door dien groet de moed verhoogd is, mij een rijke winst schenken.’ Maar, als hij dat wil, dan eischt hij wel wat veel van zijn lezers. Zooveel is wel zeker, dat, indien wij ons ook al veel moeite geven om dit gedicht te verstaan, ons daarom nog geen rijke winst wordt geschonken. Misschien heeft de heer Boon gedacht: ce qu'on ne dit pas, on le chante. Ik zal de beide andere verzen van den heer P.J. niet even uitvoerig behandelen. Slechts een paar woorden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 581]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan het bekende frissche en krachtige lied van Heije: ‘Sta pal, mijn dierbaar vaderland’
heeft de heer P.J. den moed gehad nog een derde en vierde couplet toe te voegen, waarin hij fantaseert op dit thema: welk een bizonder voorrecht is mij toch ten deel gevallen, dat het land, 't welk Dr. Heije ‘mijn vaderland’ noemt, ook mijn vaderland is. Vol van dit even stoute als aandoenlijke denkbeeld, roept hij in geestdrift uit: Goddank, dat zulk een Vaderland,
Van alle landen 't lustwarand (!)
Mijn wieg en bakermat omvat.
Wees volk van Nederland met mij prat
(ook al zingt men deze woorden niet, treffen ze door hunne euphonie!) Op zulk een kleinood ons bereid,
Ons land is 't land der heerlijkheid!
Meer zal wel niet noodig zijn om de talenten van den heer P.J. te doen uitkomen. Mijne lezers zullen wel geen verdere bewijzen van noode hebbenGa naar voetnoot1. De vier versjes zonder eenige aanduiding van den dichter, door den Heer Boon in zijn bundel opgenomen, zijn zonder twijfel van beter gehalte. Jammer maar, dat aan de uitgave van deze lieve dichtjes een zoo leelijke geschiedenis verbonden is. Ik weet inderdaad geen anderen naam te geven aan de handelwijze van den heer Boon, die met kleine wijzigingen en toevoegingen - juist geen verbeteringen! - het werk van anderen eenvoudig van elders wegnam, zonder verlof te vragen en daarom ook zeker de namen der dichters verzweeg. De bedoelde gedichten zijn: No. 1, van Hofdijk, oorspronkelijk getiteld: ‘In 't Duin’, thans met het opschrift: ‘Hooger op’, 't geen zeker aan ‘Excelsior’ moet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 582]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doen denkenGa naar voetnoot1; No. 7, Smeeklied van Dr. A. Pierson. Van de twee anderen No. 2, Levenstroost en No. 5 Minnegroet, worden de auteurs evenmin genoemd. In den Nederl. Spectator van 31 Dec. 1870 is echter ook van dezen de oorsprong aangewezen. Zij zijn nl. ontleend aan Mr. van Hall's kleine gedichten ter muzikale compositie. Aan de bevoegde machten wil ook ik gaarne overlaten te beslissen of Boontje in deze vernieuwde aanwijzing zijn loontje heeft ontvangen. Nu blijft nog de vraag te beantwoorden, of de heer Boon zich op zoodanige wijze heeft gekweten van zijn taak als componist, dat zijn arbeid werkelijk zal kunnen dienen, om de verzamelde gedichten populair te maken. Het is niet te ontkennen, dat de heer Boon eenige routine van componeeren verraadt; doch hetgeen hij hier levert, doet hem nog geenszins kennen als den voor de taak, die hij op zich nam, berekenden kunstenaar. Boven het middelmatige weet hij zich nooit te verheffen; soms blijft hij een weinig daar beneden. Doorgaande is wel de 4stemmige zetting onberispelijk; hier en daar echter worden doorslaande bewijzen gegeven van onbedrevenheid in de harmonie. Over het algemeen moge melodie, accent, declamatie en phrasenbouw natuurlijk en goed zijn, ook op dit gebied ontbreekt het niet aan zwakke plaatsen. Hetgeen echter het boekje schier onbruikbaar, altans niet aanbevelingswaardig, maakt, is de slechte, onduidelijke en incorrecte muziekdruk. De lijst van errata, die een menigte fouten aanwijst, is nog niet eens volledig. De gebruikte type is klein, niet fraai en zeer ongelijk. Wilde de heer Boon eene tweede uitgave van zijn werkje bezorgen, ik zou hem in bedenking geven, voor een betere typografische uitvoering te zorgen, de aangeduide min gelukkige versjes of te doen vervallen of door betere te vervangen - en overigens het muzikale gedeelte van zijn arbeid aan een strenge kritiek te onderwerpen. Ik veroorloof mij daartoe eenige punten meer bizonder in zijne aandacht aan te bevelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 583]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bl. 1. Laatste maat. Moest melodisch en harmonisch eene consequentie zijn van de frase die 2 maten vroeger begint. Ik zou dus willen schrijven: Bl. 2. Is dat niet uw stemme. Slechte declamatie bij de herhaling van die woorden. Men oordeele: Ook de harmonische bouw van deze plaats laat veel te wenschen over. Bl. 3. Waarom gaan van de 5de tot de 6de maat de Sopraan en Alt unisoni van a op bes? waarom doen 2 maten verder Sopraan en Tenor in substantie hetzelfde? Is dat achteloosheid of onredzaamheid? Op dezelfde blz. komt mij de volle sluiting in den onderdominant (F) zoo kort vóór het slot, niet gelukkig, en eenige maten later de val, ik zou haast zeggen: de bezwijming in kleine terts, en dat nog wel bij de woorden: altoos naar den hoogsten top, allerongelukkigst voor. Bl. 4. No. 2. 5de maat. Octaven in Sopraan en Alt. Bl. 5. 3de en volg. maten. Slechte declamatie: Ib. 3 laatste maten. Onzingbare tenor; f̄ | g as. Bl. 7. 1ste en 2de maat. Slechte basgang: Tenor: Ib. Maat 12 en volg. Slechte declamatie: Het volgt m'in Het volgt m'in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 584]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het volgt m'in mijn droomen te nacht, te nacht, te nacht. Ik wil niet op deze wijze voorgaan. Het aangestipte moge volstaan om aan te toonen, dat hier bij lange niet alles in den haak is. Wilde ik alles noteerenGa naar voetnoot1, dan vergde ik meer ruimte voor dit opstel, dan waarop het aangekondigde bundeltje aanspraak maakt. L. |
|