| |
| |
| |
De gouden fontein.
La Fontana de Oro por Don Benito Perez Galdos. Madrid, 1871.
Frankrijk levert tegenwoordig een schouwspel op, waarvan niemand het einde waagt te voorspellen. Tirannie onder bedriegelijke liberale vormen heeft het levend geslacht aldaar blijkbaar ongeschikt gemaakt om aan het land eene regeering te geven welke voldoet aan de billijke eischen van den ontwikkelden staatsburger onzer dagen, en die tevens de rust handhaaft en de toeneming der algemeene welvaart waarborgt. Onmachtig tot verzet, heeft de woelige Franschman lang zijn troost gezocht in het uiten van klachten overal waar hij zeker was toehoorders te vinden, onverschillig welke hun gehalte en ontwikkeling was. Daar wist hij dan met levendige kleuren een toekomst te schilderen van onvergankelijk geluk, indien maar gehoor wierd gegeven aan zijne wenschen, waarvan echter de meest bezadigde al vaak een onmogelijkheid moest genoemd worden. Maar, terwijl hij daardoor den man van zich vervreemdde wiens kennis en ontwikkeling zoo krachtig het herstel der vrijheid des volks had kunnen bevorderen, won hij daarentegen aanhangers onder hen die door zijne woorden wel betooverd werden, maar die de waarheid zijner beweringen nergens aan konden toetsen. In de eerste revolutie de beste kon hij zeker zijn die mannen aan zijne zijde te vinden en bereid tot alles, maar zij zouden ook onvermijdelijk de slachtoffers worden van zijn dolzinnigheid, omdat dan feiten en niet langer woorden regeeren. Op inderdaad wanhopige wijze is het Fransche volk in den laatsten oorlog ter slachtbank geleid, maar 't vergoot zijn bloed nutteloos, omdat de enkelen ontbraken, zonder wier verstandige leiding de massa reddeloos is verloren. Zijn tegenstander daarentegen kende geen overijling
| |
| |
maar alleen overleg; en zwijgend zegevierde de enkele man van de daad, over de duizenden van het woord.
Niet geheel ongelijk aan den huidigen toestand van Frankrijk, was die van Spanje in vroegere jaren. Ook daar had tirannie, maar met open vizier en waarlijk niet onder verleidelijke liberale vormen zich vertoonende, de waarachtig vaderlandslievende mannen of naar den vreemde verbannen of met den kerker gestraft, zoodra zij 't waagden vrijzinnige instellingen aan te bevelen als het eenige maar ook onfeilbare middel, om rust en welvaart in den lande te doen heerschen. Overgebleven waren zij, die wel door groote woorden het volk wisten op te zweepen tot misnoegdheid met de bestaande orde van zaken, maar wien het talent ontbrak om bij die woorden ook de daad te voegen. Hunne medestanders aan te sporen tot verzet, dat vermochten zij, maar om hen ook met een goeden uitslag aan te voeren tegen dat verkeerde en er het betere voor in de plaats te stellen, daartoe waren zij onmachtig. De onverstandige ijveraars hebben in Spanje zoowel als in Frankrijk het krachtig wortel vatten van echt liberale beginselen onmogelijk gemaakt, want terwijl zij den man van gelijke beginselen dwaselijk van zich vervreemdden, kon toch nooit de zooveel beleid eischende taak van gelukkig aanvoerder de hunne zijn. 't Zij door den adel, met de geestelijkheid vereenigd, of wel door de hulp van het zoogenaamd vrijheidlievende Frankrijk, is in Spanje elke poging der liberale partij tot verbetering van den treurigen politieken toestand des lands verijdeld, niet omdat de beginselen zelve van vrijheid, hoe gehaat ook bij velen, evenzeer bij het verlicht gedeelte der bevolking bestrijders vinden, maar vooral omdat de hervormers doldriftig hunne eigene vrienden in schuilhoeken drongen, en de strijd dus beperkt werd tot de sluwe aanhangers van het despotisme en de onvoorzigtige lui der clubs.
In romantisch kleed, heeft een Spaansch schrijver van onze dagen dat politieke leven van zijn land aanschouwelijk gemaakt. De voor Spanje zoo benarde jaren van 1820 tot 1823 heeft hij voor zijn verhaal gekozen, omdat hij in de woelingen van die tijden eene groote gelijkheid zag met die welke den val van Isabella hebben veroorzaakt. Maar vooral wil hij in dat tijdvak de verdere ontwikkeling zien der groote beginselen van het jaar 1812, op welker eindelijke zegepraal hij blijkbaar nog altijd zijn hoop gevestigd houdt.
In Spanje heeft het boek grooten opgang gemaakt en, wat
| |
| |
aldaar veel zegt, tal van lezers gevonden. Ik heb gemeend dat een korte schets van dien roman velen niet onwelkom zou zijn, omdat ze ons een blik doet werpen op toestanden, waarvan de meesten onzer meer nog door lectuur dan wel door aanschouwing, kennis zullen hebben. En ik zou mij al zeer vergissen wanneer dat overzicht niet ook bij de lezers den indruk achterliet, dat Spanje dringend behoefte heeft aan een overwegende persoonlijkheid, wien de welbekende woorden in 't harte liggen:
‘Vrees niet, ik wreek geen kwaad, maar dwing tot goed.’
Of is die man allicht gevonden in Amedeüs? De vrees die in Italië voor zijn toekomst heerscht, wettigt den twijfel daaraan. Maar dan ook roepe Spanje waarlijk met al de kracht die er nog in leeft, en als een andere Richard III uit:
A man! A man! A kingdom for a man!
Een kort overzicht der gebeurtenissen, die in Spanje aan het jaar 1820 voorafgingen, is misschien niet ondienstig.
Spanje had zich in 1814 eindelijk vrijgevochten van Napoleons dwingelandij. Het lang zoo geduldig volk was toch als een leeuw opgesprongen, toen zijn nationaliteit werd aangerand, en 't bewees tot tweemaal toe in een Saragossa, dat zijn oude kracht nog niet verlamd was. Ongestraft had het Karel IV laten heulen met den verachtelijken Godoy, die boeleerde met de koningin, den prins van Asturië van hoog verraad betichtte en het volk onderdrukte; maar 't had gejuicht toen de nationale haat zich aan dien gunsteling koelde, al moest het daarvoor ook het onteerend schouwspel aanzien dat zijn vorst den troon aan den door hem zoo gehaten kroonprins overdroeg, om dien wulpschen hoveling, welken hij zijn vriend noemde, te redden. Maar toen Karel in 't volgend jaar, in 1808, te Bayonne de kroon van den lafhartigen Ferdinand terugeischte en ook herkreeg, en ze daarop aan den Franschen geweldenaar overdroeg die er zijn broeder mede begiftigde, was de lankmoedigheid van het Spaansche volk ten einde. De Junta, wijselijk door Ferdinand met het bestuur des lands belast eer hij dwaselijk op Napoleons bevel te Bayonne verscheen, doorzag dadelijk de plannen van den vreemdeling. Nauwelijks was de hoofdstad des lands dan ook door Murat bezet, of die Junta had reeds overal
| |
| |
in den lande de namen bekend gemaakt van hen die het gezag zouden opnemen, zoodra zij in haar bestuur belemmerd werd. En toen den 2den Mei het vertrek van den infant Antonio naar Bayonne ruchtbaar werd en het volk te wapen liep en een vreeselijk bloedbad in de straten van Madrid aanrichtte, de eerste daad van openlijk en krachtig verzet der natie tegen de regeering, gaf de Junta van Sevilië weldra door eene ruiterlijke oorlogsverklaring aan Frankrijk, het sein tot de wapening van geheel het land. Hoe manhaftig die strijd gestreden werd, weet een ieder. Immers al mocht ten slotte de hulp van Engeland beslissend medewerken, Spanje handhaafde toch zijn ouden roem van ridderlijke en dappere natie op menig oorlogsveld, bij menig beleg, in menigen bergpas. In 1814 was dan ook de zege bevochten op den vijand en mocht het volk, opgetogen van vreugde over de herwonnen onafhankelijkheid, blijde zijn koning Ferdinand op nieuw begroeten. Maar helaas, weldra moest het ondervinden dat het nauw den eenen onderdrukker had verdreven of de andere, en deze wel in den persoon van zijn wettigen vorst, stond in zijn midden. De centrale Junta had in 1808 haar gezag overgedragen aan een regentschap 't welk weder in handen der Cortès zijn macht had neergelegd, maar van die Cortès was de bekende grondwet van 19 Maart 1812 uitgegaan, waarbij voor goed een einde werd gemaakt aan het absolutisme der Spaansche koningen en het beginsel der volkssouvereiniteit werd gehuldigd. Die grondwet te bezweren weigerde Ferdinand VII echter onmiddellijk na zijn terugkeer in Spanje. Den 14den Maart 1814 zette hij voor 't eerst weer den voet op Spaanschen bodem en reeds den 4den Mei verscheen zijn manifest, waarbij hij niet alleen die constitutie als een schandelijke daad van verraad en majesteitsschennis brandmerkte, maar ook een ieder met bloedige vervolging bedreigde, die 't waagde op de handhaving van dat stuk aan te dringen. Een Bourbon,
hij, de éénige van de vorsten van Europa, die ‘Ik, de Koning’ teekende, zou de verfoeielijke begrippen van vrijheid erkennen, welke Frankrijk zoolang in vlammen hadden gezet? De vorige orde van zaken moest geheel hersteld worden, en zoo ver ging hij in zijn overmoed, dat reeds op den 21sten Juli niet alleen de inquisitie door hem hersteld werd, over wier afschaffing geheel de natie zoo onverdeeld en blij gejuicht had, maar zelfs riep hij de Jesuiten in het land terug, wier verbanning Karel III nog
| |
| |
altijd bij het nageslacht tot eeretitel strekte. Alleen dat gedeelte der nieuwe wet, waarin zijn afstand van den troon te Bayonne nietig verklaard en het koningschap in zijne dynastie bevestigd werd, nam hij aan.
Maar was eene andere houding te verwachten van een kind van den lafhartigen Karel IV en de wulpsche Maria Louize van Parma, wiens bekrompenheid alleen achter zijn aangeboren sluwheid verborgen kon blijven, tegenover een grondwet, welke eene al te getrouwe afspiegeling was van de gevoelens der Fransche vrijheidsmannen? Daarenboven, maar al te velen in Spanje juichten den absoluten Koning toe om zijn krachtig fnuiken van die moderne begrippen en steunden hem in zijn tirannie. Franschgezind, die natuurlijk meest hatelijke aller scheldnamen in het pas ten koste van goed en bloed van den Franschman bevrijde Spanje, heette een ieder, die in vrije instellingen het behoud des lands zag. Zelfs van de leden der Cortès, welk lichaam Ferdinand dadelijk na zijn terugkomst ontbonden had, gingen verscheidenen tot de koningsgezinden over; en zoo leverde het pas herwonnen land, waar de vrede nauwelijks zoo duur gekocht was, weldra een tooneel op van burgertwisten en burgeroorlogen, waardoor de bekwaamsten van het volk naar den vreemde vluchtten of jaren lang in sombere kerkerholen werden begraven. Wel trachtten de voorstanders van de geliefde grondwet van 1812 telkens en telkens weer die in te voeren, maar gedurig leden hunne pogingen schipbreuk op de natie zelve, waarvan het meerendeel te lang en te veel geleden had onder zijne eigene revolutionairen en de Fransche omwentelingsmannen, om niet, in zijne bekrompenheid, vrijheid te verwarren met regeeringloosheid. Natuurlijk leed de welvaart des lands schromelijk onder zulk een toestand, maar tot zelfs de pogingen van bekwame mannen om regelmaat in het geldelijk beheer te brengen, stuitten af op Ferdinands onwil en trouweloosheid. De man die heden zijn volst vertrouwen scheen te bezitten, werd morgen smadelijk weggejaagd; en niemand kon zich beroemen de genegenheid van dien vorst blijvend te winnen.
Maar ook voor hem braken weldra andere dagen aan. Het verzet der Amerikaansche koloniën moest gefnuikt worden, en een leger stond in 1820 te Cadix gereed om derwaarts te worden overgevoerd, toen de soldaten eensklaps de uitvaardiging der grondwet van 1812 eischten en de wapenen tegen
| |
| |
hun eigene regeering keerden. Snel won de opstand veld, en hoewel de revolutionaire strijders herhaaldelijk door het trouw gebleven leger verslagen werden, zoo moest Ferdinand toch reeds op den 7den Maart de door hem in 1814 zoo openlijk, en zeker nu nog inwendig, gevloekte grondwet aannemen en plechtig bezweren. Onder luid gejuich werd de weer opgeroepen Cortès geopend, de ter kwader ure uit den lande verbannenen keerden ijlings naar het vaderland terug, andermaal werd de inquisitie afgeschaft en zelfs aan de drukpers vrijheid verleend.
IJdele begoocheling echter! Hij die meende dat Spanje's vrijheid nu voor goed gewaarborgd was, bedroog zich deerlijk. Vele der hervormingen vonden algemeene toejuiching in den lande, maar zoodra 't de opheffing van oude gewoonten en gebruiken, de verandering van provinciale grenzen of de wijziging van nationale kleederdrachten gold, trad het vroegere verzet tegen elke hervorming, welke ook, dadelijk weer met vorige en onverzwakte kracht te voorschijn. Had de nieuwe partij die gehechtheid aan ingewortelde gewoonten en traditionele vooroordeelen met voorzichtigheid ontzien, en getracht de liefde van het volk te winnen voor de liberale begrippen, langzaam en geleidelijk, de onmogelijkheid inziende om ze wortel te doen schieten in weerbarstige harten: allengs zouden moderne denkbeelden de oude wel hebben vervangen. Maar al waren de teugels van het liberaal bestuur fluweelen banden vergeleken bij het loodzwaar juk dat Ferdinand op de schouders zijner onderdanen drukte, de hooghartige en minachtende wijze waarop de bezwaren der andersdenkenden werden bejegend, de stoute en uitdagende toon der volksmenners en de hevige smaadredenen van de pers, verbitterden ook hen zelfs, die in gemoede hulde deden aan de vrijer beginselen. Persoonlijke veeten traden in de plaats van overtuiging; de eene burger kwam in verzet tegen den anderen burger; de vrede in de gezinnen werd gestoord door de jongeren die toejuichten wat de ouderen als gevaarlijk schuwden, en zoo ontstond allengs een verdeeldheid in Spanje die inderdaad nog ondragelijker was, dan het wanbeheer van den sluwen Ferdinand. Adel en geestelijkheid waren daarenboven vast aaneengesloten tegen de hervormers, en de bekrompen boerenstand, die in zijn bergpassen en eenzame vlakten woonde, steunde hen overal, zoodra bloedige wraak op den schok der meeningen volgde. Die
| |
| |
toestand kon onmogelijk voortduren, en ze kwam dan ook weldra tot een beslissing, maar tot een beslissing door de hulp van Frankrijk's soldaten, welke alle partijen tot schande verstrekte. Den 7den Juli 1822 trok de lijfwacht des konings Madrid binnen, maar ze stuitte op de pas ingestelde burgerwacht, welke, na een bloedig gevecht, de zege behaalde op den indringer. Die zegepraal kostte het land echter de aftreding van den bekwamen Martinez de la Rosa, die door partijgangers vervangen werd. Frankrijk begon toen op het congres van Verona de noodzakelijkheid te betoogen, om aan dien voor geheel Europa dreigenden revolutionairen toestand van Spanje gewapenderhand een einde te maken, en weldra trokken de Fransche troepen in 't begin van 1823 de grenzen over, nadat Ferdinand, zeer tegen zijn wil, reeds met de Cortès naar Sevilië getogen was. Daar werd de koning vervallen verklaard van den troon en gevankelijk naar Cadix overgebracht, maar de Franschen ontzetteden hem. En nauwelijks was hij weder in vrijheid, of onmiddellijk herriep hij al zijne liberale hervormingen van het jaar 1820, dus ook de grondwet van 1812, en de vroegere orde van zaken was weer hersteld. De moord van den edelen Riego, de verbanning en inkerkering van de bekwaamsten in den lande, het herstel der geestelijke orden, ze verbaasden niemand in Europa, hoewel ze een ieder ergerden, en Spanje was weder overgeleverd aan zijn dwingeland, omdat het volk niet tot eenheid kon komen en geen leider erkennen wilde. - Deze roman teekent den toestand van 1820 tot 1823.
Al had het eene raam van het huis, waarvoor die mannen aan 't twisten waren, niet geprijkt met de beeldtenis van een dik ingezeept heer, en het andere met die eener prachtig uitgedoste dame welke aan den voet adergelaten werd, ge zoudt wel aan den eigenaar, die voor de deur stond, dadelijk gezien hebben, dat hier een barbier woonde. En Callega, die als een ware liberaal het aristocratische don, na de revolutie van 1820 dadelijk afgezworen had, zou anders wel spoedig door zijn welbespraaktheid allen twijfel omtrent zijn beroep hebben weggenomen bij hem, die zijn hevigen strijd met don Gil Carrascosa bijwoonde. Maar 't ging toch ook waarlijk te ver om den man, die sedert tal van jaren dagelijks dozijnen van liberalen
| |
| |
onder 't mes had, het recht te ontzeggen een beslissend oordeel te vellen over de redenaars der clubs, waarvan hij immers niet alleen een der oudste maar ook een der hechtste steunpilaren was! En wie was die Carrascosa nog wel? Weggeloopen uit het klooster waarin hij was opgevoed, had hij door hofgunst den titel van abt weten te krijgen, met een goed inkomen, wat hij echter na 1812 verloor. Toen was hij overgeloopen naar de liberalen, die hij weder verliet zoodra Ferdinand terugkwam en hem op nieuw aan den kost hielp. En toen de koning zelf de grondwet van 1812 bezwoer, werd natuurlijk ook zijne overtuiging die der radicalen, en bragt hij al de uren waarin hij zich vrij kon maken van zijne geliefde Leoncina, eene schoone, die door het verhuren van gemeubileerde kamers waarlijk wel overtuigende bewijzen gaf van een lang niet te versmaden gegoedheid, in de clubs door. Tegenover zulk een man verloor Callega dan ook al spoedig dat weinigje bedaardheid waarover hij te beschikken had, en eensklaps flikkerde het vlammend scheermes boven Carrascosa's kaal geschoren kruin dreigende die voor eeuwig te doen bukken, toen gelukkig de krachtige arm der huisvrouw dien droeven moord verhinderde.
Ruwe tijden, roept ge uit, waarin staatkundige twisten zoo spoedig tot moordtooneelen leidden. Maar in de clubs vergaderden toen de jeugdigen van jaren en ondervinding, om den oorlog te prediken tegen de in Spanje vooral inderdaad ook al zeer bekrompen en verouderde ja vermolmde staatkunde, welker voorstanders al de onverzettelijkheid en al den onwil om overtuigd te worden, den ouderdom zoo dikwijls eigen, daartegen te velde bragten. 't Was een worsteling op leven en dood tusschen de vurige jeugd en den stugsten grijsaard. En terwijl die strijd door het opkomend geslacht open en ruiterlijk gevoerd werd, zonder ervaring, tact of beleid, 't is zoo, maar met eene warmte van overtuiging en bereidvaardigheid tot elk offer die een kroon verdiende, schoon ze een galg kreeg, gebruikte het absolutisme geene andere dan de slinksche wapenen van bedrog en list en omkooping. De koning stookte heimelijk de clubs aan tot overdrijving, omdat hij daarin gevaar zag voor de zaak der vrijheid; en het na 1820 liberale ministerie daarentegen trachtte juist die uitspattingen te beteugelen, en haalde zich daardoor den haat der ultra's van de eigene partij op den hals. Ja, zoo ver zelfs ging Ferdinand, dat hij zijn handlangers naar de clubs zond om aldaar de meest
| |
| |
oproerige taal te voeren en tot openlijk verzet op te ruien, ten einde die grondwettige instellingen toch bij den volke te brandmerken als de bron van alle onrust en verdeeldheid, De goedgeloovigen onder de liberalen waren of beweerden onkundig te zijn aan al die geheime lagen en streken; maar de vrijheid geraakte in de netten, die koning en ministers en clubbisten elkander spanden, in gevaar en al spoedig ook in minachting bij hen, die eens alles van haar hadden gehoopt.
De Gouden Fontein, het Groot Oosten, de Lorencini en het Maltezer Kruis, waren de grootste en invloedrijkste clubs. Maar de Gouden Fontein was de meest bezochte en drukste en daardoor ook de bij het volk meest geliefde. Al wat in Madrid jong was en tot barstens toe vol van ongeduld en van de edelste en meest vaderlandslievende gevoelens, vloog daarheen, en zweepte er door zijne ondoordachte maar des te treffender redevoeringen het volk op tot zulk een staat van opgewondenheid, dat het gedurig als dolzinnig de zaal uitstoof en op de straat die zamenscholingen en optochten vormde, waarin de kiem ligt van elke omwenteling die met banieren en kreten begint en in de stilte der gevangenissen gesmoord wordt. En telkens gaven die bijeenkomsten aanleiding tot groepeeringen in de nabijheid, waarin dan het pas gehoorde nog eens besproken werd door de mindere goden, en waarvan maar al te dikwijls het einde zoo bloedig dreigde te worden, als wij zoo even zagen.
't Was een gewoon koffiehuis, dat de woorden ‘Gouden Fontein’ in gulden letteren op het glas der nauwe ingangsdeur droeg, waaraan de machtige club zijn naam verschuldigd was en waarin ze hare zittingen hield. De lage en slecht gevormde maar ruime zaal, was op de gewone smakelooze wijze bont toegetakeld met schelle kleuren en goedkoope versieringen, welke ons nog heden ten dage het bezoek van dergelijke lokalen zoo pijnlijk maakt. In het kolossale buffet, gevuld met tal van flesschen, welker sterk sprekende etiquetten met de namen van alle ter wereld bekende en onbekende likeuren de inwendige leegte bedekten, zat de eigenaar, de eene hand, door gewoonte, altijd werktuigelijk half geopend naar het publiek toestekende, en de andere rustende op den rug van een kolossalen kater, die met onverstoorbare kalmte dag aan dag met zijn gluipende oogen naar de bezielde sprekers pinkte, en tot dank daarvoor van een hunner den hem tot zijn dood toe bijgebleven klassieken naam ontvangen had van Robespierre.
| |
| |
Krachtig weerklonk op zekeren avond de volle mannelijke stem van een jongen Andaluziër in de zaal der Gouden Fontein, en oorverdoovend was gedurig het handgeklap, 't welk onder aanvoering van vriend Callega de meest gewaagde en buitensporige uitingen van den spreker begroette, toen eensklaps een luid rumoer op de straat de aandacht der talrijke toehoorders trok en hen in een oogenblik deed opspringen en de deur uitsnellen. Hun daarop geoefend oor toch had al spoedig dat eigenaardig gedruisch van volksoploopen opgevangen, in 't deelnemen waaraan voor hen een waar genot school. Geen tien minuten duurde 't dan ook, of de nog pas zoo opgepropte zaal was geheel ledig, en het metaal geluid van den redenaar vervangen door het zacht gespin van Robespierre. Toen rees uit het donkerste gedeelte van de kamer langzaam de gestalte op van een man, die blijkbaar onbemerkt in de menigte had weten weg te schuilen. Het buffet naderende, zag men bij het wankel flikkeren der half uitgaande olielamp dat hij krachtig maar gebogen van gestalte was, terwijl de tandelooze mond de diepe groeven in beide wangen verklaarde. Zonderling stak het witte haar af bij de pikzwarte wenkbrauwen welke zijne groote starende oogen overschaduwden, en die waarlijk de hulp van den fijngekromden neus niet behoefden om de onaangename uitdrukking van het gelaat te temperen door een onmiskenbaren trek van groote scherpzinnigheid. Wie hij was, bleek al dadelijk toen hij met de beurs in de hand op den kastelein toetrad en dien vijf goudstukken voortelde, welke deze echter, met eene gewaande verbazing, weigerde. Hoe nu, voor dat beetje geld zou hij zijn eens zoo druk bezocht buffet moeten openstellen voor 's konings handlangers die soms, zoo als pas nog de spreker van dezen avond, zijn geheelen kouden proviand en twee volle flesschen wijn verorberden; en onverschillig zou hij 't moeten aanzien dat zijn oude klanten verdreven waren door die bende levenmakers, waarvan hij daarenboven nog wel 't ergste te
vreezen had, zoodra een hunner ook maar vermoedde dat niemand ooit deze plaats betrad, of zijn naam werd in 's konings register opgeschreven met elk woord er achter, wat hij zich hier misschien ook maar liet ontvallen? Maar don Elias was doof voor al die beweringen en betuigingen, welke hij wel gewoon was dagelijks en op vele plaatsen aan te hooren, en met een schouderophalend verzekeren, dat de koning niet van groote uitgaven hield en eerst dan ruim betalen zou zoodra de
| |
| |
nieuwe toekomst geboren was, verliet hij het huis, onder de nederigste strijkages van den toch inwendig meesmuilenden kastelein.
Daar buiten echter wachtte hem een minder gedwee personeel. Pas had hij den voet op de donkere straat gezet of Callega, met vier kameraden, half dronken van den volksoploop huiswaarts keerende, kwam hem te gemoet. ‘De groote Coletilla, de vriend van alle volksverraders en de spion van alle ware patriotten, uit de Gouden Fontein komende, welk een zeldzaam geluk’, zoo hief het viertal dadelijk aan. En nu moest hij luidkeels een vivat toebrengen aan die edele grondwet van 1812 of wel, - en alras bleek 't door het geflonker van korte maar blanke wapenen dat de bedreiging ernstig gemeend was, - zou zijn verraderlijke mond voor altijd gesloten worden. Halstarrig weigerde Elias dien kreet te uiten en wanhopig worstelde hij met zijne aanvallers, die hem reeds over de straat voortsleurden en juist den doodelijken steek wilden toebrengen, toen eensklaps een jong officier hem ontzette en den dronken troep wist te overtuigen, dat hun slachtoffer een arme gek was, de aandacht van zulke edele helden onwaardig. IJlings richtte hij den ouden man op, die meer dood dan levend was, en begeleidde hem naar de straat Vàlgame Dios, welke hij als zijn woonplaats opgaf. Maar welke poging hij onder weg ook aanwendde om iets uit den geredde te krijgen; hoe hemelhoog hij de vrijheid verhief die Spanje nu genoot, sedert de koning gelukkig eindelijk de niet genoeg te roemen grondwet van 1812 had bezworen; en hoe hij tevens het treurige erkende, dat dolzinnigen een zoo teedere plant, als het constitutionele leven in den beginne mocht genoemd worden bij volken die door jaren lange tirannie onderdrukt en ontzenuwd waren, toch dadelijk als een krachtigen boom wilden behandelen, en daardoor het reeds als kiem door de verstandigen zoozeer gewaardeerde beginsel dreigden te dooden, 't baatte niets. Zwijgend hoorde Elias hem aan, en alleen met een kortaf: ‘hier’ gaf hij te kennen, dat bij dit breede sombere huis, zeker eens een klooster of een paleis, waarin beneden
een smid, daarboven een pandjeshouder en eindelijk onze grijsaard woonde, hun reis en dus ook hun gesprek moest eindigen. Met moeite sleepte de officier den ouden man naar boven, en daar eerst, maar daar ook boven verwachting, zou hij het loon voor zijne edele daad oogsten.
Liefelijker gestalte toch had hij nooit gezien dan het jonge meisje, 't welk den ouden man met de grootste zorg en angst
| |
| |
tevens aan de deur van het eenvoudig maar zindelijk vertrek ontving, en hem dadelijk met allerlei wilde dienen en helpen en verfrisschen, vraag op vraag stapelende wat hem toch overkomen was, waarop zij echter nauwelijks eenig antwoord kreeg. 't Was een der schoonste rozen van de beide Castiliën, en dat zegt veel. Achttien jaar oud misschien, en reeds met al de weelderigheid ontwikkeld welke Spanje's dochteren waarlijk niet noodig hebben om gevaarlijk te worden voor allen, die 't wagen ook maar voor een oogenblik hun blik te laten rusten in die groote gitzwarte oogen, welker lange donkere wimpers de uitdrukking van smachtend vertrouwen nog verhoogen en die te krachtiger uitkomen tegen het marmerblanke der gelaatstint, waarop de kinderen van Alcolà en Segovia en Madrid, zoo terecht, trotsch zijn. Het kleine en fijn besneden neusje onder een niet hoog maar fraai gewelfd voorhoofd, kreeg iets coquets door het ronde en forsche van mond en kin, die volkomen pasten bij den sneeuwwitten en rijk gevulden hals. De jonkman had geen officier en vooral geen Spanjaard moeten zijn, indien hij zonder ontroering deze even liefelijke als verleidelijke verschijning had kunnen aanzien. Maar aan die beide hoedanigheden ontleende hij evenzeer de gaaf om van Clara al spoedig een trouw relaas van hare uitwendige omstandigheden te winnen, terwijl zij met groote zorgvuldigheid bezig was een windsel om zijn rechterhand te doen, die gekwetst was door den ponjaard van een der dronken heethoofden. Dat de man dien hij gered had 's konings welbekende geheime handlanger en spion was, begreep hij al spoedig; en des te dieper griefde 't hem dat zulk een in zijne liberale oogen dubbel verachtelijk wezen, de eenvoudige Clara in zijne ijzeren kluisters gevangen hield. Haar eenige uitgang was des zondags de vroegmis, en niemand betrad ooit den drempel harer woning dan de hoog adellijke freules de Perren̅o, die haar echter nauwelijks met een blik verwaardigden. De trouwe
dienstmaagd Pascuala was haar eenige troost, en toch klaagde zij niet over haar lot, indien maar niet de gebeurtenissen van 1820 zulk een indruk op Elias hadden geoefend, dat deze soms nachten aaneen in halve razernij zijn woning op en nederliep en allerlei verwarde kreten van koning en ministers en volk en clubs en grondwet en rechten en wat niet al uitstiet, en dreigend op de arme vrouwen aanvloog, zoodra deze hem tot kalmte wilden brengen. Hoe gelukkig had zij zich dan ook gevoeld toen een ernstige ziekte haar verblijf in het lande- | |
| |
lijke Ateca noodzakelijk had gemaakt, en ja, daaraan dacht zij dikwijls en gedurig, en sloeg zelfs blozend de oogen neder bij het spreken over die dagen. En de herhaalde en dringende vertoogen van den militair dat zij zulk een leven niet mocht voortslepen en in hem haar redder moest zien, en wat hij verder nog betuigde, 't scheen haar zelfs bij zijn toch eindelijk noodzakelijk vertrek, weinig bezig te houden. Hij daarentegen dacht aan niets anders dan aan 't geen hij daar gezien en gehoord had, maar 't zou hem weinig verder brengen. Laat mij den sluier voor u opheffen.
De nu zestigjarige Elias Orejon y Valdemorillo was lang het éénig en bedorven kind van een eenvoudig vader en een dwaze moeder. Een wonder van geleerdheid had de apotheker van het dorp al bij de geboorte in hem ontdekt; en jaar op jaar versterkte deze de moeder in die overtuiging, wanneer hij dag aan dag het kind, enkel uit belangstelling, kwam gadeslaan en telkenmale de hem dan voorgezette versnaperingen ook wel noodig had, om van zijn steeds klimmende verbazing over zulk een ongekende ontwikkeling te bekomen. Dat zijn voorspelling juist was geweest kwam vooral zegevierend uit, toen het later geboren dochtertje, 't welk toch dezelfde ouders had, niets opmerkelijks vertoonde en dan ook volkomen tevreden was met den boerenkinkel dien het trouwde. Maar Elias was ook inderdaad een opmerkelijk mensch. In een klooster streng opgevoed en vroeg met allerlei wetenschappen volgepropt, had het leven ook na zijn terugkomst in de ouderlijke woning voor hem geen ander genot, dan wat eenzaamheid en studie kunnen verschaffen. Somber en in zelven gekeerd ging hij eenzaam zijn weg, en toen hij naar Madrid vertrok en een betrekking zocht als gouverneur of rentmeester, was het plechtig gezin der hoog adellijke de Porreno̅s hem 't meest welkome. De omwenteling van 1808 sleepte den edelen markies echter van zijn hoogheid in de armoede neder, en Elias gordde het zwaard aan om op leven en dood te strijden tegen die Fransche indringers, op wier banieren dat door hem op 't felst gehate woord van vrijheid te lezen stond. In 1814 keerde hij naar zijn dorp terug, dankbaar vooral dat ook zijn koning de moderne begrippen van gelijkheid en vrijheid verfoeide, tegen welke hij ijverde met een opgewondenheid en overtuiging, die aan waanzin grensde. De vorst, die zijn volk onteerde, vereerde weldra Elias met zijn opmerkzaamheid; en de althans lang nog eerlijke dweper werd toen onder het vloekwaardig
| |
| |
beleid der Camarilla de laaghartige spion en verrader die, juist door zijn scherpzinnigheid, een te gevaarlijker werktuig werd in zulke handen. Algemeen vreesde men dan ook weldra den woedenden en haast krankzinnigen ijveraar tegen alles wat vrijheid heette; en toen de koning het beruchte aanhangsel bij de troonrede voegde, werd Elias algemeen als de vader daarvan aangeduid, 't geen hem den spotnaam deed winnen van Coletilla of staartpruikje, door Callega's geestig brein aan 't eigen bedrijf ontleend.
Toch was hij van nature eens goed geweest. Toen hij als soldaat het kleine dorpje Sahugan binnentrok, welks wakkere bevolking juist van een dier heldentochten terugkeerde waaraan de Spaansche bevrijdingskrijg zoo rijk was, vond hij allen in de diepste verslagenheid. Hier ontbrak het hoofd des gezins en de trouwe echtgenoot, daar de wakkere zoon en kostwinner der arme weduwe, en geheel alléén en verlaten was het zesjarig meisje, welks vader gesneuveld was toen hij de dorpstroepen tegen den vijand had aangevoerd, en waarvan de moeder den man al sedert jaren had verlaten. Wie zou zich het lot van dat kind aantrekken in dagen als deze, nu iedere woning een tooneel van ellende en wanhoop opleverde! Dat belooft Elias te doen, en hij bleef trouw aan die belofte, zij 't ook op eene wijze die ons hart niet met dank voor hem, maar wel met medelijden voor de kleine Clara vervult. Vreeselijk toch was haar lijden bij die geestelijke zusters in de kloosterschool, waar onophoudelijke gebeden en kerkgangen, van den vroegen morgen tot den laten avond, - en wee! de ongelukkige waarvan het hoofdje soms door een diepen slaap schuddebolde, - bijna al den tijd wegnamen, voor 't onderwijs zoo onmisbaar, en welke waarlijk ook aan het korte speeluur zoo weldadig te goede zou gekomen zijn. Dan die somberheid en ernst en wreede straffen en hooge muren en dat weinigje licht en lucht, waarin alleen de gevreesde rotting der zuster, en deze maar al te vrij, rondspookte. Hoe gelukkig gevoelde de kleine elfjarige zich dan ook, toen zij weer bij Elias t'huis mocht komen, al werd zij daar niet door vriendinnetjes blij begroet en al lokte haar vroolijk gezang er geen jubelend gelach van anderen uit. In den eersten tijd ging zij nog soms met Elias een wandeling doen in het vrije veld, ja betrad zij zelfs eens den schouwburg met hem. Maar toen zijne staatkundige ergernissen hem bijna krankzinnig maakten, en nu eens een week voorbijging waarin geen enkel woord over zijne lippen kwam, en
dan weer dagen van
| |
| |
de bitterste verwijtingen volgden over haar opschik, hoewel een meer dan sobere kleeding haar nauw toebedeeld was, werd 't der arme toch ook eindelijk te bar, en was inderdaad het ernstig ziekbed voor haar een paradijs van rust en vrede en kalmte. En o! hoe juichte zij toen het landelijke Ateca haar tot herstelling werd aangewezen, en de eenvoudige Marta de pleegdochter haars broeders welwillend ontving. Zij genoot daar en look er op, want andere harten begrepen de opwellingen en ontboezemingen van haar hart, en onderling deelde men in elkanders lief en leed en verheugde er zich ieder uur over, met het eerste zoo rijk bedeeld te zijn en het andere alleen bij gerucht en van verre te kennen. Daar komt Lazaro eensklaps te huis, en de arme weduwe is radeloos toen zij hoort, dat de deuren der universiteit van Saragossa gesloten zijn voor den zoo innemenden en begaafden en vurigen jonkman, haar eenig kind, omdat 't zijne wegslepende taal is die dag aan dag de studeerende jeugd en de verlichtsten der burgerij boeit en overreedt en gedurig tot allerlei ongeregeldheden vervoert, wanneer hij de schandalen van het absolutisme en de zegeningen van de vrijheid schildert. Wat nu aan te vangen? roept zij uit. Maar Clara, die wel wist wat leed is, troost haar en wekt hem op; en nu eerst wordt 't voor Lazaro duidelijk dat een schitterende toekomst hem wacht, wanneer maar die als van den hemel hem toegezonden bezielende engel aan zijne zijde blijft en hem aanvuurt tot den strijd, steunt om daarin te volharden, en niet hartelijker deelt in zijn zegepraal dan in zijn nederlaag. - Vraag nu nog of ook zij daar gelukkig was, waar zij zoo velen gelukkig maakte!
Terug naar Madrid, luidde het schrikkelijk bevel, en de pas nog zoo vroolijk rondvliegende vogel was weer in de enge kooi gesloten. Dubbel leed zij nu, want het bestaan van die gelukkige wereld daar buiten had zij leeren kennen. Waren de uren dan dagen en de dagen weken geworden sedert zij huiswaarts keerde? vroeg zij zich gedurig af. Te peinzen over 't gedroomde of misschien in de werkelijkheid doorleefde geluk, en die tallooze duizelende luchtreizen welke zij en Lazaro in hunne levendige verbeelding te zamen gemaakt hadden te herdenken, dat was nu haar genot, daarin zocht en vond zij ook haar troost. Was 't dan wonder dat zij in 't eerst hare ooren wantrouwde toen Elias haar, weinige dagen na het gebeurde met den militair, nog voor heden de komst van Lazaro aankondigde, die te Madrid een bestaan kwam zoeken? - De wijsheid en het verstand
| |
| |
van den oom had de jongen altijd hooren roemen, en 't was voor hem dus eene uitgemaakte zaak dat zulk een bekwaam man hoog moest staan in de gelederen der liberalen. Madrid, was dus voor hem het beloofde land.
't Was de avond van den 18den September 1821. Riego, de afgod van het volk en later het slachtoffer van Ferdinands trouweloosheid, was te Saragossa ontzet van zijn ambt als kapitein-generaal, beschuldigd zijnde van opruiing der liberalen in Arragon. Madrid werd onrustig toen die tijding kwam, en de clubs vereenigden zich tot een plechtigen optocht door de stad ter eere van hun held, welke de regeering echter verbood. In massa snelden de partijmannen naar hunne vergaderzalen om onderling te beramen wat hun te doen stond en dengenen moed in te spreken, die de luisterende rol nog niet door de handelende durfden te laten volgen. Toen Elias zijn woning verliet, na aan Clara uitdrukkelijk gelast te hebben voor niemand de deur te openen dan voor Lazaro, die wel laat op den avond maar toch nog voor hem komen zou, kon hij van het luidruchtig gesprek van drie jonge mannen, die voor hem uitliepen, genoeg opvatten, om het plan van den veldtocht der woelige partijhoofden te doorzien. Dat drietal kende de kaart van het liberale kamp blijkbaar uitnemend. Uiterlijk zou men hen eer voor aristocraten dan voor volksmannen gehouden hebben, wanneer niet het wat overdreven modieuse hunner kleeding toch meer opschik dan smaak verraden had. Behalve de kennelijk oudste, die onder den naam van doctrinair overal bekend was, - misschien wel omdat alleen 's moeders naam hem toekwam, en 't zonderling verschijnsel van een gevulde geldbeurs in zijne handen altijd door zijne ellenlange vertoogen over 't heerlijke van ultra republikeinsche beginselen gevolgd werd, - en wiens trekken meer sluw dan aangenaam waren, mocht men die jonge lieden al zeer innemend van voorkomen noemen. Javier vooral zag er goed uit. Hij was van een aanzienlijk maar arm geslacht en voor een hooge kerkelijke waardigheid bestemd, maar de moderne begrippen hadden hem naar Madrid gelokt, alwaar hij met zijn vriend en medegezel, - een flink gebouwd en bevallig man, die altijd de
poëet genoemd werd en wiens ouders hem hun zegen voor eenig kapitaal hadden medegegeven, - student was, en op eene ook voor hen zelven eigenlijk onverklaarbare wijze, den kost verdiende. De meest gewaagde stellingen in de dagbladen te verkondigen en te bezingen, en het publiek
| |
| |
in de clubs te betooveren door hun taal of, bij gebrek aan politieke geschilpunten, den schoonen van Madrid het bewijs te leveren dat de oude galanterie der Spanjaarden bij het levend geslacht nog niet was uitgedoofd, dat was eigenlijk, bij den weinigen tijd dien hunne studiën eischten, hun eenig werk. Thans haastten zij zich naar de diligence, die van Saragossa eenige studenten aanbrengen zou, welke aan de debatten in de Gouden Fontein leven en gloed moesten bijzetten en het volk op de markt over Riego's martelaarschap toespreken. Voor Elias ging dat opgevangene niet verloren.
Het logge gevaarte kwam eindelijk aan, de muildieren schudden met luid geklank hunne bellen, en ‘Lazaro!’ riep Javier, eensklaps verrukt uit, toen de eerste reiziger den wagen uitsteeg. De vrienden die men verwachtte, waren niet medegekomen, maar wat beteekende dat gemis bij deze ongedachte aanwinst! Oogenblikkelijk mede naar de Gouden Fontein moest hij, hoe hij ook tegenspartelde en zich verweerde en eindelijk bad en smeekte, dat men hem toch eerst bij zijn oom zou brengen. Maar 't bleek bij 't noemen van diens woonplaats dat de gang daarheen het bijwonen der vergadering in de Gouden Fontein onmogelijk zou maken. En dat zulk een verzuim op dezen avond met hoog verraad gelijk zou staan, moest zelfs Lazaro toegeven. Hij, de groote redenaar van de meest radicale club van Saragossa, van de universiteit verbannen om zijne opruiende taal, waarlijk, die man was immers als door de goden op het rechte tijdstip hierheen gezonden. ‘Wie weet hoe morgen geheel Madrid van u spreekt en ge voor Clara treedt als een man wiens fortuin gemaakt is,’ zoo fluisterde in zijn binnenste die verblindende hartstocht der ijdelheid hem toe, en weldra stond Lazaro in de eivolle zaal der Gouden Fontein.
Juist verweet een woest spreker het volk van Saragossa, den edelen Riego te hebben verlaten. Op smadelijke wijze en met honend gelach wilde hij 't gevraagd hebben, of dan dit geslacht al reeds de mannen van het Saragossa van 1808 wilde te schande maken. Woedend stoven eenige Arragonesen op om hunne landgenooten te verdedigen en op die krachtige clubs te wijzen, waarin de stoutste taal van geheel Spanje gevoerd werd door de meest begaafde redenaars des lands. En toen de spreker bewijzen eischte voor die beweringen en vroeg, wie die hem en allen zeker wel onbekende provinciale helden dan waren, en honend hen hier, op deze tribune, tot verantwoording riep, had
| |
| |
Javier's heldere stem den naam van Lazaro al genoemd en hem naar het spreekgestoelte voortgestuwd, eer deze zich nog recht duidelijk rekenschap kon geven waar en onder wie en waarom hij zich hier bevond.
Nu moest hij echter spreken, maar was 't misschien de vermoeienis van de lange reis, of de tot stikkens toe benauwde zaal, of de dwalmende olielamp, of de dichte wolk van tabaksrook, of die starende blik van het publiek, of was 't...... Maar spreken moest hij, niet raadselen oplossen, en hij sprak dan ook, eerst met een inleiding, lang en breed, om onder het kunstmatig vermenigvuldigen van eindelooze reeksen van woorden die aardige zetten en treffende pointes terug te vinden, welke hij op zijn eenzame dorpswandelingen, ook zonder ze nog te begeeren, in lastigen overvloed zelfs maar te vatten en te grijpen had, en die nu op zoo onverklaarbare wijze wegbleven. Weer en alweer was de eene zin uit en de andere begonnen, en nog altijd bleef die anders zoo opbruisende wel dor en droog. Telkens en telkens verving de eene algemeenheid de andere en moest wel door eene nog onbeduidender gevolgd worden, want het publiek eischte woorden, en o! toen kwam inwendig de overtuiging bij hem op dat, als hij maar met gesloten oogen voortgaan mogt en met dicht gestopte ooren, dat dan de bezieling wel komen zou. Blind en doof te zijn, welk een onwaardeerbaar hemelsch genot! Want dan behoefde hij die eerst nieuwsgierige en toen starende en nu eindelijk glimlachende blikken niet te zien, en van die aanvankelijke stilte en dat opkomend geschuifel en het nu inderdaad oorverdoovend gekuch en gehoest niets te hooren. - Spreker en hoorder, wier één te zijn wèlslagen en wier verdeeld te zijn mislukking heet, ze dreven al verder en verder van elkander af; en beide zegenden Javier in hunne harten, toen zijn daverend handgeklap Lazaro's aftocht noodzaakte en dekte. - Waar was nu dat groote Madrid, 't welk morgen van zijn roem zou weerklinken, en hoe zou hij nu voor Clara verschijnen?
Morgen de optocht en heden avond nog de serenade aan Morello, den kapitein-generaal van Nieuw Castilië, zoo luidde de stem van het spreekgestoelte, dat dadelijk was ingenomen door een der meest geliefkoosde redenaars van dit gehoor. En onder een oorverdoovend gejuich stoven allen de zaal uit en de straat op. Der wereld en des levens zat, wilde Lazaro nu stillekens naar zijn bloedverwant trekken, maar hij zou nog
| |
| |
meer boeten voor zijn overmoed, om boutweg op te treden voor 't hem geheel onbekende volk der hoofdstad. Aan de deur gekomen, wachtte de twistzieke Callega, met eenigen zijner makkers, hem lachend op; en na eenige schimpscheuten op den verwaten provinciaal, die den Madridschen burger zijn zinledig gewouwel meende te kunnen opdringen, was weldra een strijd van woorden tusschen hen ontstoken die al spoedig tot daden oversloeg, en die voor Lazaro en zijn edel klaverblad eindigde op dat hazenpad, 't welk velen bij ervaring kennen en soms als zoo weldadig zegenen. Maar wat kon Lazaro ook anders doen, dan in dit nachtelijk uur en in de hem geheel vreemde stad, zijne vrienden volgen? Uitgeput van ziel en lichaam zeeg hij eindelijk op een stoel neder, toen hij gelukkig het hoog verheven dakverblijf van den poëet bereikt had.
Hoe rijk was de avond geweest aan stof tot onderhoud. En al verscheen de robuste schoonheid van don Gil Carrascosa, want zij genoot 't voorrecht don Ramon, den poëet, te herbergen, gedurig voor de jongelieden, echter zedig gedoken in een ondoordringbaar hulsel van shawls en doeken, om hun de belangen der slapende bevolking aan te bevelen, 't baatte niets. De enkele flesch wijn en het stuk brood en kaas dat te voorschijn kwam, maakten het festijn niet uit, maar de jeugdige scherts en overmoed. Eindelijk begon de poëet zijn nog niet geheel voltooid treurspel voor te dragen, hij zelf op de tafel en zijne beide vrienden op het ruime bed gezeten, daar de afgetobde Lazaro den eenigen stoel bezette. Maar eer nog in het derde bedrijf de tranen der toehoorders moesten vloeien, verkondigde reeds een luid geronk dat hunne gedachten elders heengevloden waren. Lang weifelend wat te doen, flikkerde toen het verbolgen kaarslicht heen en weder, maar hulde eindelijk, met dien fellen lichtstraal aan het laatste oogenblik eigen, dit tooneel van grove miskenning in diepe duisternis. Hoe gelukkig zijn toch die halve goden, juichte don Ramon, eer ook hij onder de tafel de welverdiende rust zocht.
't Was al laat in den morgen toen Leoncia hen wekte met den angstkreet, dat de stad vol soldaten was, en men elk oogenblik van bloedige botsingen en wagens vol dooden en gekwetsten hoorde. Maar 't was immers ook hun groote dag, en dien zouden zij in vadsige rust vergeten? klonk 't onmiddellijk in deze hooge streken. In een oogwenk was het viertal op de straat en doorgedrongen tot aan de dragers van het beeld van Riègo, met 't welk op de groote markt een plechtigen
| |
| |
omgang zou gehouden worden. Die markt echter was door troepen bezet, en donderend klonk der menigte het ‘terug’ toe. Wat te doen, voortgaan, stilhouden, terugtrekken? De een vroeg 't den ander en niemand had het antwoord gereed, omdat een hoofd ontbrak dat allen leidde en bezielde en regelde. De nieuwsgierigen slopen weg, de bedaarden volgden hen, en allen werden bedreigd met wanorde, indien niet dadelijk iemand het volk toesprak, duidelijk maakte wat het wilde en hoe 't zijn wil zou toonen. Eén woord, eén aanvoerder, en de massa stond pal, maar dan moest dat woord ook dadelijk gesproken en die aanvoerder oogenblikkelijk gevonden worden. En Lazaro gevoelde een stem in zijn binnenste die hem toeriep, dat hij die man zijn moest en nu ook zijn kon, en eensklaps stond hij naast Riègo's beeld en wist inderdaad zoo krachtig en zoo bezielend tot die bijna weifelende menigte te spreken, dat 't werkelijk een oogenblik scheen als zou het volk voor bajonet noch sabel wijken en in zijn doel volharden. Daar stuift echter de cavalarie met luid gejuich op de achterhoede aan, die week en vlood en al spoedig een breeden weg opende tot aan, ja eindelijk tot om den spreker heen,... en geen half uur later had deze in den eenzamen kerker overvloed van tijd om na te denken over de gevolgen van zijn tweede proef van welsprekendheid in de hoofdstad.
Ook voor Clara was dat tweetal dagen beslissend. Ongeduld zoekt verstrooiing, en hoe zou het arme meisje die vinden in de eenzame woning, dan door alles wat maar in haar hoofd woelde en warrelde eerst te bepeinzen en nu op deze en dan op gene wijze te beslissen en eindelijk bij de trouwe Pascuala zoo veel er van uit te storten, als zij onmogelijk langer kon verzwijgen. Maar toen bleek 't, dat ettelijke zilveren penningen die vertrouwde al sedert dagen lang de vingeren brandden, want telkens en telkens weer had de jonge militair haar nieuwe sleutels van dien aard willen opdringen, om voor hem de huisdeur van Elias te openen, liefst na diens uitgang. Hoe schrikte zij van die mededeeling. Weken, ja maanden lang had Elias, bij elken nieuwen aanval van woede, haar gedreigd met het nemen van een besluit te haren opzichte, maar van welken aard dat zijn zou, verzweeg hij. 't Gold natuurlijk een verandering van haar verblijf; en o! dan kwamen die schooldagen haar voor den geest, en zij wenschte dood te zijn eer zij weder aan die tuchtroede werd overgeleverd, omdat die levende begrafenis haar erger toegrijnsde dan het stervensuur. Wanneer die militair
| |
| |
zijne helsche plannen nu eens ten uitvoer bragt en Elias vond hem in zijn huis! Zulk een voorstelling maakte haar wanhopend. En onderwijl kwam Lazaro niet, en de nacht verging en de dag brak aan, en er heerschte een onrust op de straten welke toenam en haar deed sidderen en beven. Daar klinkt de schel, de kamerdeur gaat open, en voor haar staat de militair. De ongelukkige wil hij verlossen uit de martelende gevangenschap waarin zij gehouden wordt door dien man, wiens naam en waanzinnigheid hij nu kent; en op haar smeekend gebed toch oogenblikkelijk het huis te verlaten, opdat Elias hem niet treffe, ontvangt zij enkel betuigingen van liefde tot antwoord, en bezweringen met hem te vluchten. En weer gaat de deur open en nu is 't werkelijk Elias, die weldra den officier weet te verwijderen, maar die in zulk een staat van woede tot haar terugkeert, omdat hij in dien vriend van den minister, behalve den minnaar van Clara, nog daarenboven een spion van zijne vijanden ziet, dat Clara hem met ontzetting aanstaart. Denzelfden avond nog kwam dan ook het zoo lang raadselachtig besluit tot uitvoering, want Clara was huisgenoote geworden van de freules de Porren̅os. Daar zou spion noch minnaar doordringen.
Men moet dat gezin der Porren̅os kennen, om de diepte van Clara's ongeluk te peilen. De oude don Baltasar, bij wien Elias rentmeester geweest was, had zijn fortuin door processen en den val van zijn vriend Karel IV verloren, en zijn broeder don Carlos volgde schandelijk Napoleon en stierf dan ook arm en verlaten, in Praag. Beiden lieten ieder ééne dochter na. Don̅a Salome, nu een veertigjarige, was tot driemaal toe de gelukkige minnares geweest van 't edelste blauwe bloed dat in Spanje vloot, omdat een ieder met bewondering die gebiedende houding en die fijne aristocratische trekken aanstaarde, waaraan alle hartstocht vreemd en waarop de vorst der versteening blijkbaar gezeteld was; maar 't scheen wel dat het noodlot rekende die ijskoude natuur toch niet te kunnen deren, althans haar bruidschap werd nooit een huwelijk. De doodsbleeke en heilige don̅a Paulita daarentegen, ook al de dertig voorbij, had zich nooit anders dan in 't gebed vermeid, en toch lag er vrij wat hartstocht verborgen in dat groote zwarte oog waarmede het eenig kind van den avontuurlijken don Carlos u soms kon binden aan uw plaats, wanneer zij haren doordringenden blik op u liet rusten. En de éénige zuster der
| |
| |
beide markiezen, don̅a Maria de la Paz Jesus, die van een halve eeuw met kennis zou kunnen praten indien zij 't wilde, en wier menigte van jeugdige vrijages in een maar zevendaagsch huwelijk met een kolonel geëindigd waren, zoodat zij al sedert jaren weduwe was, maar een weduwe van meer dan gewonen omvang, voltooide het edel klaverblad. Kommerlijk teerde het op een klein pensioentje en de enkele karige brokskens, die Elias nog had weten te redden van het eens zoo aanzienlijk vermogen. Onder voortdurend gebed en gekijf, sleten zij nu hare dagen in een gedeelte der oude huizing, dat zij opgepropt hadden met alle mogelijke onkostbare familiereliquiën die zij maar konden bijeenschrapen, en een eindelooze reeks van half vergane en half verkleurde de Porren̅os, van elke sekse en leeftijd, maar van één enkelen rang. Elias, die haar zoo trouw gebleven was in 't ongeluk, zou nu de ledige bovenverdieping van dit magazijn van levende en doode antiquiteiten bewonen, en Clara, als vertrouwde helpster, deel uitmaken van den intimeren kring. Arme Clara, maar waarheen zou de verlaten weeze vluchten?
Van tallooze luchtreizen in de verbeelding gemaakt, hadden die beide gedroomd, en nu waren de deuren van den kerker achter hen gesloten. Wel had Elias, die alle gangen van Lazaro had gevolgd, hem dadelijk een bezoek gebracht, maar het eerste gesprek tusschen oom en neef was ook hun eerste en waarlijk niet hun laatste strijd geweest. Dwaas, was het éénige woord waarmede Elias hem betitelde. Heeft de welverdiende schaterlach van die Fonteinisten u dan nog niet genezen van de kinderlijke begoocheling, dat Spanje uw hulp en uw dorpservaring zou noodig hebben? In vrijheid niet te gelooven, noemt gij 't geloof aan alles op te geven; en dwaselijk wilt ge het volk recht laten spreken over de handelingen van den koning, alsof 't niet Gode alleen toekwame dien gezalfde te straffen, indien hij een misstap beging, en den onderdaan altijd 't blind gehoorzamen. Ge raaskalt van heilige eeden, op de grondwet gezworen, en ge vergeet, dat die eeden nooit uit den wil van den koning maar uit den onheiligen dwang van het volk opgekomen zijn, zoodat 't kwade zou gestijfd worden als hij die hield. Maar gijlieden kent geen anderen god dan den demon dien ge geest des tijds noemt, en welks blinde losbandigheid u het schandaal, als norm van uw gedrag aanwijst. Intusschen zal Europa, dankbaar dat Spanje 't eens redde, ons weldra verlossen van u en de uwen, voor zoo verre ge niet reeds 's ko- | |
| |
nings vriendschap ootmoedig hebt afgebedeld, omdat hij weder sterk en machtig is. Dat toch vergeten de meesten uwer nooit lang, lafhartig de domme menigte, die ge eerst verleid hebt, hulpeloos overlatende, om de door u verdiende slagen op te vangen. Maar vaarwel, tot dien dag der boete. Alleen voor den bekeerling staat mijn huis open, onthoudt dat.
En Clara? Majestueus rees het drietal freules van de eeuwenheugende tabouretten op toen zij binnentrad, en werd haar hier een veilige wijkplaats toegezegd voor die doodende begrippen van den tijdgeest. Maar eerst ééne vraag. Wie was zij, inwendig? Pijnigde inderdaad het berouw haar over een gedrag, waarvan het enkele vermoeden reeds den diepsten blos van schaamte op het gelaat der wereldsche vrouw zelfs moest brengen, en vooral, wat begeerde zij van de toekomst, welke waren de eischen die zij aan het leven stelde, wat wilde zij, om kort en duidelijk te zijn, later doen? En toen Clara, verwilderd over al die vragen en niet wetende wat te antwoorden, eindelijk stamelde dat zij eens hoopte te trouwen en een brave huismoeder te worden, toen vervulde het drietal geheel het huis door een rauwen kreet van ontzetting en kwam eerst tot eenige kalmte terug, toen Paulita der andere de Porrenos troostend toeriep: ‘bedenkt, ook Magdalena is gevallen en.... toch gered!’
Gelukkig brak het bezoek van een oud bekende den volgenden dag de eentonige stilte af. Clara was dien morgen hevig ontsteld, toen Paulita gebeden ging doen voor den verdwaalden neef van Elias, en Lazaro's noodlot haar dus ter ooren kwam. De afleiding was haar alzoo dubbel welkom. 't Was Gil Carrascosa die de freules bezocht. In zijne vroegere jaren had hij menigmaal als blinde bode der later zoo wankele minnaars gediend, en hij was er de man niet naar om oude banden met zulke lui, noodeloos te verbreken. Thans echter was een vraag het doel zijner komst. Een godsdienstige processie zou plaats hebben, en aan het twaalftal jeugdige schoonen die den trein zouden openen, ontbraken er nog vijf; en nu riep hij de hulp der freules in tot gedeeltelijke aanvulling. Met warmte overlegden deze eerst onder elkander, of zulke tentoonstellingen van Gods schoonste schepselen wel volkomen strookten met de zedelijkheid, en 't duurde lang eer voor Carrascosa eensklaps een licht opging en hij onvoorzichtig genoeg was uit te roepen niet op de freules zelve, maar op de door haar zoo liefderijk verzorgde Clara het oog te hebben. Toen echter was
| |
| |
ook de beslissing dadelijk gevallen, en de honende vraag of hij, die het geestelijk gewaad droeg, in de peillooze diepte wilde neerploffen wat zij met zooveel moeite daaruit trachtten te redden, moest hem tot antwoord en sein tot vertrek tevens, strekken.
‘De zending is deerlijk mislukt,’ was het antwoord dat hij lachend aan onzen vriend den militair gaf, die oogenblikkelijk op hem toeschoot zoodra hij de weidsche huizing uitkwam. Andere middelen moeten beraamd worden, om Clara uit die handen te wringen. - Alzoo had Carrascosa zijn vroeger ambt van liefdesbode blijkbaar weder opgevat, ten bate zijner allicht niet zeer rijkgevulde beurs. In de keuze van patroon, was hij ditmaal waarlijk niet ongelukkig geweest. Claudio Bozmediano was de zoon van een zeer rijk man, een der wetgevers van Cadix, die sedert de nieuwe orde van zaken ook hoog geplaatst was, maar natuurlijk gehaat bij den Koning en de Camarilla, om zijne liberale gevoelens. De zoon deelde met volle overtuiging in de nieuwe denkbeelden, maar de jeugd en een vroolijk hart maakten den waarlijk hoogst bevalligen jonkman tot een nog grooter bewonderaar der schoonen van Castilië, dan van welke grondwet ook. Hij was een wakker ridder. Hoe grooter de bezwaren werden om Clara te ontmoeten, hoe vaster hij besloten was die te overwinnen, en Carrascosa moest hem de middelen daartoe aanwijzen, indien nog niet alle genegenheid voor die kleine gouden toovenaars, bij hem was uitgebluscht. Lang waren dan ook de overwegingen die zij onderling hielden, totdat ten slotte de geslepen abt een onderzoek beloofde in te stellen of zekere deur, welke in een der belendende perceelen den toegang gaf tot dat der freules, nog bestond. Hij zelf had die voor den jeugdigen hertog de Valdes laten maken, een vroegere don Juan in naam zoowel als in de daad. Maar nauwelijks hoorde Bozmediano, dat een jeugdig vriend van Clara het slachtoffer geworden was van zijn onervarenheid in het politieke leven der hoofdstad en nu in de gevangenis zuchtte, ter zake van het Riegotumult, of zijn plan stond vast dien knaap te redden. Daarmede toch, zoo meende hij, won hij stellig Clara's genegenheid, en eens zoo ver zijnde vertrouwde hij genoeg op zijn tact, om dien landelijken minnaar
in de donkerste schaduw te laten verdwijnen. Plan en uitvoering waren bij hem steeds één, en weldra gelukte 't hem dan ook den armen Lazaro in vrijheid te stellen onder de plechtigste betuigingen, dat de knaap aan Clara alleen zijn verlossing te danken had.
| |
| |
Waarheen echter zou hij zijn schreden wenden, nu hij ten tweedenmale in 't hem onbekende Madrid hulpeloos en alleen stond! Was hij de bekeerling, voor wien en voor wien alleen, de deur van Elias open zou staan? Immers neen. Het drietal op te zoeken op dit late uur van den dag ware vruchteloos, want de Gouden Fontein trok hen elken avond. Daarheen dus moest hij zich begeven. Eindelijk bereikte hij ook die zaal. Ze was weder eivol. Een onstuimig redenaar voerde het woord. Waarom echter wendden zich allen dadelijk naar hem toe, toen hij binnentrad? Niet lang zou hij die vraag doen. Immers een heftige uitval tegen hen, die onder den schijn van liberale gevoelens hier en elders, ja zelfs bij plechtige omgangen het woord voerden, en die toch feitelijk de trawanten waren van het absolutisme, lokte daverende toejuichingen uit van het gehoor. En toen de redenaar daarop met een donderende stem verkondigde, dat de jongste omgang met het beeld van Riego in volkomen orde zou afgeloopen zijn, ten spijt van de tartende houding der troepen, indien niet een omgekochte spreker het zoo rustige volk tot onrust had opgestookt, en dat die verrader niemand anders was geweest dan de neef van den verfoeielijken Coletilla, ging er een luide kreet van woede in de zaal op. In een oogwenk schoten de opgewektsten uit den hoop op Lazaro toe, en eer deze nog tot bezinning komen kon was de ongelukkige reeds buiten de deur geworpen en lag hij daar op de open straat, ten spot van de voorbijgangers.
Wat nu te doen? Vreemd in de stad, het huis van den eenigen bloedverwant alleen dan voor hem geopend wanneer hij zijne beginselen wilde verloochenen, en uitgeworpen door degenen aan wier partij hij juist het offer gebracht had van zijne persoonlijke vrijheid, waar zou de zoo bitter vervolgde een wijkplaats vinden? En de echt menschelijke stem van het zelfbehoud riep hem toe, dat nu het eerste beginsel voor hem moest zijn zich van een dak boven zijn hoofd te verzekeren en aan de toekomst over te laten, welken prijs hij daarvoor te betalen had. Immers de hand van allen was tegen hem, terwijl waarlijk niet, - zooals het Spaansche spreekwoord ten volle luidt, - ook zijne hand was tegen die van allen. Zoo bereikte hij dan ook de straat Valgàme Dios, maar alleen de breedsprakige Pascuala vond hij daar, die hem wel vertelde dat die mooie militair haar voortdurend geld gegeven en Clara eindelijk ook ontmoet had, maar uit wier verwarde mededeelingen hij onmogelijk kon
| |
| |
opmaken of die bezoeken ook welkom waren geweest. Dit echter was hem duidelijk, dat de moeielijkheden om bij Elias een onderkomen te vinden voor hem vermeerderd waren, terwijl martelende twijfel aan Clara's trouw bij hem ontwaakt was.
't Werd aan de heilige Paulita overgelaten of Lazaro's verblijf bij Elias geduld kon worden. En toen dat gitzwart oog lang gerust had in die thans weemoedig schoone oogen van den armen vluchteling, was het antwoord toestemmend niet alleen, maar verwijtende bijna voegde zij den huisgenooten toe, of dan ook niet in hun binnenste die juichtoon ruischte over het voorrecht een zondaar te meer te kunnen liefhebben, naar mate zijne zonden zwaarder waren! Was dan de gelijkenis van den verloren zoon alleen in het bijbelboek, en niet ook in hunne harten afgedrukt? - Hoe weinig kende de ongelukkige haar eigen hart. Stug en tartend, ja honend mogt Elias den jonkman bejegenen, en met majestueuse deftigheid mogten Paz en Salome hem half laveerende voorbij zeilen, terwijl elke poging van Clara om ook maar een enkel woord met hem te wisselen, oogenblikkelijk op de meest angstvallige wijze door het drietal verijdeld werd, door don̅a Paulita werd hij daarentegen gekoesterd en gekweekt en verzorgd op eene wijze, die hem ontrustte naarmate ze toenam in ijver.
De vrienden van Lazaro hadden hem niet vergeten; reeds den tweeden dag na zijn aankomst in den huize de Porren̅os, stonden zij voor hem. Hoe ontstelde hij echter toen de doctrinair en Alfonso voor Elias traden, en Aldama, dien onkundigen maar daarom des te heviger spreker in de clubs, en Cabanillas, den lichtzinnigen fantast, medebragten. 't Was misschien aan die ontsteltenis te wijten, dat hij de geheimzinnige gebaren van Elias niet bemerkte. Bezwaar tegen zijn uitgang met dit viertal had deze volstrekt niet, zoodat hij met luchtiger hart deelde in het weldra levendig gesprek onderling. De schandelijke bejegening welke Lazaro in de Gouden Fontein ondervonden had, was natuurlijk het onderwerp. Maar ook zij waren beleedigd en verraders gescholden. 't Was daarom dat zij een nieuwe club wilden oprichten, maar een club die zich niet beperkte tot een ijdel en doelloos woordenspel, integendeel, handelend, krachtig handelend zelfs zou die optreden. Of achtte men klanken, hoe hoog gestemd en harmonisch ook, bij machte om de wortels uit te roeien van het kwaad dat als een woekerplant geheel Spanje dreigde te overdekken en waarin
| |
| |
alle goeds verstikken moest! Dwaze begoocheling heette Lazaro's verwachting, dat de stem der rede ook de nu nog huiverenden tot hen lokken zou, en belachelijk zijn vrees, dat geweld van liberale zijde juist vurig gewenscht werd door het absolutisme, omdat het dan recht had te vuur en te zwaard tegen de constitutionelen op te treden en daarvoor de dankbare toejuichingen van bijna allen in den lande oogsten zou. Neen, kracht en geweld, dat moesten de wachtwoorden zijn der nieuwe club, en, schoon huiverende, toch zei Lazaro zijn deelgenootschap toe. Nauwelijks waren echter allen, behalve de woeste Aldama, vertrokken, en zat deze alleen met den doctrinair, in wiens ons bekend vertrek dit complot gesmeed werd, of 't bleek aldra dat Lazaro's nuchterheid daarom nog geen onverstand mogt heeten. Onmiddellijk toch luidde toen de vraag van den gast aan den gastheer, met hoeveel goudstukken Elias hun nieuw plan gesteund had. En al bleef die som verre beneden beider verwachting, toch was er voldoende brandstof aanwezig om weldra het vuurtje zoo heerlijk te doen opflikkeren, dat Ferdinand reeds in de verbeelding zijn onheilige handen warmen kon aan dien brandstapel, welken hij voor het door hem zoo schandelijk verraden volk oprichtte. - Alweer zegge men arme, maar tevens dwaze Lazaro!
De geslepen Carrascosa wilde toch niet, dat de deur der hooge de Porrenos voor hem gesloten zou zijn, en al zeer spoedig was hij weder bij de freules om deze uit te noodigen, over het balcon in eene hem bevriende woning te beschikken, waar de processie langs ging. Statig uitgedost, Salome zelfs met een rijk versierde sleuteltasch in de hand, werd de tocht ondernomen, en de arme Lazaro, die zoo zeer gehoopt had Clara nu eindelijk eens ongestoord te kunnen spreken, zou de geleider zijn. En ziet, nauwelijks waren zij vertrokken, of Carrascosa roept Elias ijlings naar een club, alwaar revolutionaire plannen gesmeed werden, zoodat Clara geheel eenzaam achterbleef. Wat is echter dat papiertje, 't welk die bedrijvige abt haar heimelijk in de hand heeft gestopt? Een briefje van Claudio. Wie is Claudio? Hij bezweert haar daarin van zijne liefde, zegt dat hij Lazaro alleen om harentwil uit de gevangenis verlost heeft en dat de afwezigheid van alle huisgenooten het werk is van Carrascosa, opdat...... maar reeds staat Claudio Bozmediano voor haar en vult mondeling het gesprek aan. Hoe verschrikt is de ongelukkige. Moet zij dan ten tweedenmale het
| |
| |
slachtoffer worden van zijn onbescheid! Geene verontschuldigingen, geene betuigingen van liefde, geene overredingen om met hem een huis te ontvluchten alwaar niemand haar genegen is, en nog veel minder dien hooghartigen toon over Lazaro, als ware hij een onbeholpen dwaashoofd en politiek dweper, wil zij langer aanhooren. Eerst gebiedende en toen vragende en eindelijk biddende, ja smeekende ten slotte, tracht zij hem te bewegen het huis te verlaten eer iemand hen overvalt, maar alles te vergeefs. Daar gaat de huisdeur open, een stem roept Clara's naam, en nauwelijks heeft Claudio den tijd om door de geheime deur te ontsnappen, of Lazaro treedt de kamer binnen. De sleuteltasch was aan Salome's handen ontglipt en van het balcon op de straat gevallen, alwaar Lazaro ze had gezocht, welk gelukkig toeval hij niet ongebruikt wilde laten. Maar weinig had hij dit tooneel verwacht. Woedend ijlde hij het huis uit, nadat hij Clara volle vrijheid gegeven had hare minnaars voortaan minder heimelijk dan thans te ontvangen, want drift belette hem een enkele harer betuigingen van onschuld aan te hooren of haar het woord te gunnen om zich te verantwoorden.
Zou Clara billijker jegens hem geweest zijn, wanneer zij in dienzelfden nacht de bedekte maar haast waanzinnige liefdesbetuigingen had aangehoord van don̅a Paulita aan Lazaro, wien onrust van zijne legerstede naar den tuin gedreven had en waarheen de heilige hem stillekens was nageslopen? En toch begreep de nog jeugdige en onervarene dweper niets van die verklaring, en achtte 't in zijne onnoozelheid de uitwerking der ijlende koorts, waaraan dat ongelukkig slachtoffer van bekrompenheid en onverstand den volgenden dag leed. Waarlijk, eenvoud speelde Lazaro en Clara beiden parten.
Bozmediano tot rekenschap te dwingen van zijn gedrag en nog wel heden, dat stond den volgenden dag vast bij Lazaro. Maar de portier van diens weidsche huizing gunde den boersch uitzienden vreemdeling nauwelijks een antwoord, en van toelaten tot den jonker, daarvan was geene sprake zelfs. Geduldig moest hij alzoo op de open straat zijn vijand afwachten, en eerst toen de avond al gevallen was trad deze het huis uit, maar in gezelschap van twee, blijkbaar aanzienlijke mannen. 't Was de vader van Claudio die op zijn arm leunde, en een generaal. Langzaam gingen zij naar de plaats der Afligidos en verdwenen aldaar eensklaps in een dier groote paleizen. Oogen- | |
| |
blikkelijk nam Lazaro het huisnommer op, maar week dadelijk terug, toen nog twee personen, op even geheimzinnige wijze, die breede poort binnenslopen, en nog en alweer nieuwe bezoekers kwamen, zoodat hij weldra een getal van zestien had geteld. Geen twijfel meer dat hier een geheime bijeenkomst of een club gehouden werd, en die twijfel werd tot zekerheid bij hem, toen hij den volgenden avond hier weder de wacht betrok en dezelfde ervaring opdeed. Zulk een geheim aan zijn aartsvijand te ontlokken, verheugde hem tot in zijn binnenste, en opgeruimd zelfs ging hij naar de Gouden Fontein. De nieuw opgerichte club der ultra's toch had weldra zulk een overmacht gewonnen, omdat ze krachtig gesteund werd door de menigte die niet sprak, maar luisterende, alleen voor de meest oproerige taal ooren had, dat al wat in de Gouden Fontein gematigd en bezadigd was daaruit verdreven werd, en de oude club nu geheel aan de nieuwe liberalen toebehoorde. Ook die verandering was het werk van den sluwen Elias. De oplossing daarvan kan kort zijn.
De overmoed der ultra's moest aan Ferdinand aanleiding geven om tot krachtige maatregelen tegen alle vrijheidkraaiers, zonder onderscheid, over te gaan. Dan kon hij de gehate grondwet van 1812 ten vure doemen onder de toejuiching van geheel het volk, dat liever beginselen opgeeft dan goed en bloed. IJverig liet hij dus de ultra's aanstoken tot geweld, en ziet, daar dreigt de bezadigde liberale partij in de Cortès zich met de ministeriëelen te vereenigen, om juist alle overijling van de onstuimigsten hunner geestverwanten te beletten. Heulende met het liberaal bewind, was 't den koning onmogelijk die vereeniging openlijk tegen te werken, maar Elias zou hem daarin behulpzaam zijn. Bij het volk die gematigden verdacht te maken, was hem door middel van geheime handlangers en van de door hem omgekochte sprekers in de clubs, niet moeielijk; en reeds zien wij dat 't hem gelukt is de Gouden Fontein van die gevaarlijke mannen van overleg te zuiveren. Dan moesten eenige heethoofden aangezet en, des noods onder bedreiging van ontmaskering, gedwongen worden, een oproer te verwekken tegen de leiders dier gematigden. En wanneer de gewapende macht dan maar verhinderd werd een ontijdigen ijver te hunner bescherming te toonen was men zeker, dat zij al spoedig in het gewoel onschadelijk zouden gemaakt worden door enkele, deugdelijk beproefde handen. De fortuin was daarenboven blijk- | |
| |
baar goedgezind aan Ferdinand, want alleen door een gelukkig toeval was hij achter het geheim van het bestaan dier vereeniging gekomen. De minister Feliù bij hem in zijn kabinet zijnde en een document uit den zak halende, liet bij ongeluk een klein gevouwen briefje vallen, waarop de koning oogenblikkelijk zijn voet zette, onderwijl het gesprek voortzettende als had hij niets bemerkt. Nadat hij den minister het sein gegeven had om te vertrekken, opende hij het papier en las de woorden: ‘Om tien uur wacht ik u met Arguelles en Calatrava.’ Alzoo die vroegere
vijanden vereenigden zich nu! Dat de woningen van het drietal dien avond en den volgenden en een geheele week lang angstvallig bespied werden en gemaakte boodschappers zich van hun al dan niet te huis zijn verzekerden, is natuurlijk; maar blijkbaar had juist het verlies van dit billet hen onmiddellijk de vroegere plannen doen veranderen. En nu trachtte Elias al sedert lang, maar tot nu toe vruchteloos, te vernemen, waar en door wie die vergaderingen gehouden werden.
Daar treedt Lazaro binnen en is verwonderd Elias te ontmoeten in den kring van den doctrinair en Alfonso en Aldama en anderen. Nieuwsgierigheid, zoo fluisterde deze hem toe, was de reden zijner komst op deze plaats. Het gesprek over de deelhebbers aan het complot der gematigden was echter te levendig, dan dat Lazaro lang over deze verrassing kon nadenken. Met de heftigste taal werd vooral de oude Bozmediano aangevallen die, hoewel een der wakkere mannen van Cadix, nu toch zoo ver ging in zijn gematigdheid, dat hij de pers wilde beteugelen en de clubs sluiten, ja de politieke omgangen zelfs verbieden. En toen de naam van Claudio genoemd werd, ging een algemeene kreet van woede op onder dit jeugdig personeel, daar ieder van hen blijkbaar dien gelukkigen don Juan zegevierend op zijne paden ontmoet had. Hoe Lazaro met dien kreet instemde! Weldra was de doctrinair dan ook in 't bezit van het groote geheim der bijeenkomsten in het paleis van Alava.
Daverende toejuichingen van den kant der tribune lokten hen naar het hooger einde der zaal, en inderdaad, de taal van dien overmoedigen spreker was wegslepend, hoe opruiend ook. Dood en verderf aan die gematigden, dat was vooral de leus die hij aan allen opdrong. Nauwelijks had men Lazaro opgemerkt, of een algemeen handgeklap klonk hem tegen. Immers hij was pas nog het slachtoffer geweest van die gematigden, in de
| |
| |
dagen toen zij nog oppermachtig in de club geboden. Tegenstribbeling van zijne zijde baatte dan ook niet, hij moest hen weder toespreken van diezelfde tribune, waarvan hun schaterlach hem, zoo kort geleden nog, juist verdreven had. Dat 's jonkmans ijdelheid weer den boventoon voerde en over de wijsheid zegevierde, begrijpt men wel. Intusschen eischt de billijkheid toch ook dat men hem allen lof toezwaaie voor zijne inderdaad welsprekende improvisatie. Het gesprek over Claudio, en de uit jaloezij ontsproten haat tegen dien in zijne verbeelding gelukkigen medeminnaar, had zijne woede opgewekt tegen die bevoorrechte standen, voor wier rang en rijkdom en smijdiger vormen hij, de intellectueel hooger en alleen maatschappelijker lager staande, moest wijken. Werkelijk met bezieling en met overtuiging sprak hij waarschuwende over die valsche vrijheid, waarvan eenige weinige uitverkorenen zich tot de hoogepriesters hadden weten op te werpen; over die vrijheid in naam, welke de pas ten koste van zooveel bloed en moed ontrukte heerschappij aan den koning-tiran, onmiddellijk aan den nog veel ergeren en nooit te dulden rijkaard-tiran, overleverde. De oude slaaf bleef het volk, en nog méér heeren zou het moeten dienen, dan vroeger. Neen, niet de keuze tusschen twee tirannen, en wanneer die keuze toch moest gedaan worden, dan nog liever den tiran gekozen die er ruiterlijk voor uitkomt de vrijheid te schuwen, dan den gemaskerden dwingeland onder liberale vormen. Nog hadden zij, de mannen die voor volk en vrijheid opkwamen, pas den eersten stap gedaan. Zouden zij nu halverwege blijven staan? Immers neen. Moedig voorwaarts dus en.... maar genoeg om de bijvalsbetuigingen te verklaren welke hij oogstte. Toch schoot een helsche gedachte hem door de ziel, toen ook Elias hem geluk wenschte met zulk een zeldzame macht over het woord, welke hij hem werkelijk niet toegekend had. Kon de lofspraak waarheid bevatten in dien mond? En zoo neen, dan was hij immers in
handen van een verrader en allicht, schoon onwetend en zeker onwillens, diens werktuig!
Mijmerende betrad hij zijne woning, maar hoe hevig ontstelde hij toen Paz en Salome hem als om strijd de verpletterende tijding deden hooren, dat zij Clara op dezen zelfden avond de straat hadden opgejaagd en de deur achter haar gesloten met de bedreiging geweld te zullen gebruiken, indien zij 't waagde terug te keeren. Buren hadden Claudio's bezoek door
| |
| |
de geheime deur bespied en verklapt. En evenmin als Lazaro de valschelijk betichte had willen aanhooren toen zij hem haar onschuld wilde bewijzen, zoo hadden ook de freules geen woord van verklaring uit haren mond willen aanhooren. De sedert eeuwen smettelooze woning der de Porren̅os was immers schandelijk onteerd door eene lage avonturierster! Naar de straat, alwaar ongetwijfeld hart en zinnen haar heenlokten, hadden zij die schandelijke overtreedster van alle wetten der eerbaarheid en gastvrijheid verwezen. Maar waar was zij heengegaan? was de telkens en telkens weer door Lazaro herhaalde vraag die eindelijk alleen dit antwoord kreeg, dat 't een smaad was der freules aangedaan te onderstellen, dat zij de plaatsen zouden kennen alwaar zulke wezens nestelden. Half vertwijfeld vloog hij toen de straat op, en weldra stond hij dan toch voor dien gevloekten Bozmediano. Want dat de ongelukkige in de strikken van dien verleider was gevallen, daarvan was hij te meer overtuigd, nadat hij pas het zondenregister van dien losbol had aangehoord. Toch zou hij daar juist kalmte vinden. Plechtig verklaarde Claudio hem, geenerlei oneerlijke bedoelingen jegens Clara gehad te hebben, en even onbekend te zijn met haar schuilplaats als -hij. Volkomen deelde hij ook in zijne woede over de lafhartige handeling der de Porren̅os. Ja met een zoo duren eed bezwoer hij zijn onschuld, dat Lazaro eindelijk warm de hand drukte van den man, dien hij nog zoo even zijn bittersten vijand gescholden had. Niet langer echter mogten zij den tijd met woorden verspillen, daden werden hier geëischt. De ongelukkige moest onmiddellijk opgespoord worden. Waar haar echter te zoeken? Allerlei plannen werden beraamd en verworpen en weer nieuwe opgezet die geen ander gevolg hadden, totdat 't Claudio eensklaps inviel hoe Pascuala hem menigmaal verteld had van haar aanstaand huwelijk met een herbergier, en nu zou de hulpelooze bij dat paar waarschijnlijk een schuilplaats hebben
gezocht. Aan de oude woning van Elias was weldra de woonplaats van dien Pascual opgenomen en derwaarts togen nu de medeminnaars.
Zoo was de ongelukkige dan nog niet door een ieder verlaten! Toch scheen 't lang zoo. Als eene vagabonde was zij, de zich van niets kwaads bewuste, smadelijk ter deure uitgestooten en met krampachtige lippen 's Hemels vloek over haar hoofd ingeroepen, en zij stond dan nu ook verwilderd daar buiten op
| |
| |
de straat, niet wetende wat te doen. Vluchten, maar waarheen, tot wien? Elias zou drie dagen afwezig blijven, en Lazaro's schamper afscheidswoord bonsde haar nog te pijnlijk in de ooren, dan dat zij van hem hulp verwachtte. Een dronken troep volk dwingt haar tot handelen. Zij vlucht, maar wordt door enkelen uit den hoop lang achtervolgd, totdat eindelijk steenen, die haar nog maar zijdelings raken, het teeken zijn dat die ellendelingen 't opgeven. Daar stuit zij echter op een aantal mannen met vaandels, zeker een politieken optocht houdende, en alweer ijlt zij weg. Eensklaps schiet haar de trouwe Pascuala in de gedachten, die immers getrouwd is en in de Kapelstraat woont, en een vrouw, die haar gelukkig juist tegenkomt, vraagt zij naar den weg daarheen. Ruw echter luidt het antwoord, dat zij zich niet zoo gemakkelijk laat verschalken door gemaakte vragen van slecht volk, dat 's nachts eerlijke lui bestelen wil. Maar die bedelaarster met dat kind zal haar wel willen helpen, denkt Clara. O ja, wanneer zij meê wil gaan bedelen in de nog open zijnde kroegen en dan zamen den buit deelen en anders...... Welke verwenschingen in den mond eener vrouw! Nog eenige mannen en vrouwen naderen, en een van hen, ziende dat zij een pakje draagt, haar éénige plunje, vat haar bij den arm en vraagt, waar zij dat gestolen goed heen wil brengen. Lachend vormen de vrouwen een kring om haar, allerlei vragen doende waar die mooie burgerjuffer zoo laat nog heenging, totdat eindelijk een voorbijkomend heer haar ontzette. Maar ook uit diens omgeving moest zij weldra vluchten. Allicht helpt gindsche lantaarndrager haar. Maar jawel. ‘Wanneer zij den naam van Kapelstraat op den hoek leest, dan is zij te recht,’ is zijn spottend antwoord. Eindelijk nadert een deftig man in geestelijk gewaad. Met innemende vriendelijkheid zelfs zal hij haar gaarne begeleiden; maar toen hij eensklaps de deur van een somber uitziend huis opensloot en Clara huiverig zag
om binnen te treden, vatte hij haar met een krachtigen arm aan en wilde haar naar binnen sleuren. Zich los te rukken en weer voort te snellen, was het werk van een oogenblik, en in waarheid zegende zij den nachtwaker die haar te gemoet kwam en, hoewel op barschen toon, toch den weg wees naar Pascuala's woning. Een goed half uur had zij echter nog wel af te leggen. Dat was haar onmogelijk. Zij zeeg neer onder een groot balcon, dat haar tevens beschutte voor den regen, die in stroomen van den hemel nederviel. Doornat en
| |
| |
rillende van kou en van angst en van ontroering bad zij toen, dat God haar toch op dit eigen oogenblik tot zich nemen wilde. Maar alweer was het: voort, voort, want een muilezeldrijver voer vloekende tegen haar uit, dat zijne beesten schrikten voor dat helsche spook daar op dien stoep. Moed gevat, en toen een andere nachtwaker haar met den vinger die zoo vurig begeerde Kapelstraat aanwees, stond zij weinige minuten later, haast juichende, in de deur der eerste herberg die zij zag. Niet hier echter woonde Pascual; in de geheele straat ook was niemand van dien naam te vinden, zoo heette 't uit den mond der beide vrouwen welke daar stonden, maar zij zouden wel voor haar zorgen als zij maar medeging. Dat duldde echter die man niet, die aan gindsche tafel zat en haar naar een ander huis, weinige deuren verder verwees, alwaar Pascual wel degelijk herbergier was. In een omzien was zij weder ter deure uit en door den dronken troep heen gedrongen die Pascual's voorhuis zingende en tierende vulde, rukte zich los uit de armen van den half beschonken kastelein, en viel eindelijk bewusteloos neder voor de voeten van de ijlings toegeschoten Pascuala, nauw verstaanbaar nog even de woorden fluisterende: ‘Goddank, gered!’
Zou zulk eene vluchtende bij nacht in onze groote steden thans ongemoeider haar weg kunnen gaan? - Genoeg zij 't, dat zij gered was en opgespoord door de beide mannen. En onnoodig zal 't wel zijn hier de verzekering bij te voegen, dat Lazaro en Clara zelfs nauwer nog aan elkander verbonden werden, dan toen zij in de eerste begoocheling der liefde in het vreedzame Ateca ronddoolden.
Met hoe luchtig een gemoed ging Lazaro dien avond naar de Gouden Fontein. Maar de zaal was leeg. Een enkelen slechts van den gewonen kleinen kring der aanvoerders, vond hij er. Blijkbaar was ook deze daar wachtende. En geen wonder; immers heden avond zou de onverhoedsche aanslag op de leiders der gematigden plaats hebben, zoo deelde deze hem mede. Gelukkig was de plaats hunner geheime zamenkomsten, door welk gezegend toeval wist de verslaggever niet, bekend geworden, zoodat in plaats van een bloedbad aan te richten in zestien verschillende woningen, al die verraders van het volk op ééne enkele plek zouden vallen. Alzoo het doodvonnis was over die allen uitgesproken? waagde Lazaro nog huiverend te vragen. En toestemmend klonk het antwoord, terwijl bij het opsommen
| |
| |
der slachtoffers de naam van Claudio Bozmediano een jubelkreet aan de lippen van den wraakgierigen ontlokte.
Nooit kon zulk een moordtooneel der liberale zaak baten, dat begreep Lazaro onmiddellijk. Niet de mannen van waarachtige overtuiging onder zijne partij konden dit bloedbad beraamd hebben, maar alleen handlangers van het hof, omgekocht ten einde de goed gezinde maar allicht te vurige liberalen evenzeer ten verderve te brengen, zoodra maar eerst de door de camarilla zoo gevreesde leiders der gematigden uit den weg geruimd waren. Die moord zou niet plaats hebben, dat stond vast bij hem, hij zou dien verhinderen. Spoedig was hij dan ook in het paleis der Alavas, na voortdurend op benden van half beschonken Fonteinisten, altijd aangestookt door de hem maar al te wel bekende leiders, gestooten te zijn, en aldra was Bozmediano door hem gewaarschuwd zich onverwijld met de zijnen door de vlucht te redden. Dat nooit, klonk echter uit den mond van allen. Door den koning, niet door het volk, worden wij verraden, en dien koning zullen wij toonen dat zijne ministers en generaals en troepen nog niet hulpeloos aan zijne tirannie zijn overgeleverd. Snel was het besluit genomen om heimelijk, in den tuin, twee compagniën voetvolk te plaatsen en de cavalerie gereed te doen staan, en nauwelijks waren die maatregelen ook ten uitvoer gebracht, of het arme volk, dat weerlooze slachtoffers meende te vinden, stootte op de bajonetten der soldaten, terwijl de ruiterij het in den rug viel. Eerst verbaasd terugwijkende, hervatte het echter onder aanvoering van Callega en Aladama en Alfonso en anderen, al spoedig den aanval. Toen echter het geweervuur der troepen breede bressen schoot in zijne rijen, trachtte het eerst geregeld af te trekken, maar weldra ontaardde die aftocht in zulk eene wilde vlucht, dat een ieder zich redde zoo goed hij kon. Tal van gekwetsten, en zelfs eenige dooden, bleven op de plaats der Afligidos, die nu terecht haren somberen naam droeg, achter, en onder die laatsten behoorde de doctrinair.
Met ongeduld zat Ferdinand den uitslag van het complot in zijn paleis af te wachten. Bijna ondenkbaar achtte hij het voorrecht, met éénen enkelen welberaamden slag bevrijd te zijn van zijne liberale ministers en de leiders dier vloekwaardige nieuwe denkbeelden in de Cortès. Elias was tot hem toegelaten en roemde hoog de verdiensten van Lazaro, aan wiens schrander beleid de ontdekking der vergaderplaats te danken was. Ook
| |
| |
Ferdinand erkende den dienst, en verklaarde zich niet ongenegen dien met een rijkbezoldigd staatsambt te betalen, mits de aanslag volkomen gelukte en niet het een of ander aanzienlijk hoofd ontsnapte. En mislukte de zaak, dan zou hij zijne woede koelen aan den toch altijd lagen verrader van de eigen partij. Werkelijk begon hij ook voor den afloop te vreezen toen de tijd voortging, en de berichtgevers nog altijd op zich lieten wachten. Twijfel, of de bijeenkomst wel heden avond en terzelfder plaatse gehouden werd, beving hem. Maar Elias stelde hem gerust, zeker zijnde van de zaak.
Daar wordt de minister Feliú aangediend. Hoe nu, de man wiens hoofd nu reeds moest gevallen zijn? Bleek van ontsteltenis verdwijnt Elias achter een gordijn en de minister treedt binnen. Een schandelijk complot is ontdekt maar tevens verijdeld, zoo meldt hij den koning. Vijanden van het bestaand bewind hebben verraderlijk eenigen der liberalen weten om te koopen, en door deze de goedgezinden dier partij tot een moordaanslag overgehaald. Gelukkig is die toeleg in tijds ontdekt door Lazaro, een jonkman en waardig vertegenwoordiger der constitutioneele partij, die Z.M. trouwen officier Bozmediano onmiddellijk gewaarschuwd heeft, zoodat deze nog de noodige maatregelen kon nemen om den aanval door de troepen af te slaan en de schuldigen te straffen. Een dier booswichten echter, zekere Elias, bijgenaamd Coletilla, die zich niet ontzag zelfs den geëerbiedigden naam des konings voor zijne plannen te gebruiken, was nog niet opgespoord, maar spoedig hoopte men hem vooral meester te worden. Eer hij vertrok veroorloofde hij zich nog den wakkeren Lazaro eerbiedig in de hooge gunst van zijnen koning aan te bevelen.
Geheel Spanje kent het laaghartig gelaat van Ferdinand VII, waarop blijkbaar geen enkele ondeugd vergeten heeft haar stempel te drukken, maar zoo afschuwelijk als toen hij Elias weder bij zich ontbood, heeft niemand hem toch durven afbeelden. Buiten zich zelf van woede, verweet hij dien lagen gunsteling zijnen koning en meester verkocht en verraden te hebben, en zonder zich te verwaardigen een blik naar dien kruipenden vleier te slaan, wees hij hem ter deure uit.
Maar nu was ook het doodvonnis over Lazaro uitgesproken. Met een duren eed zwoeren de hoofden van het complot, dat de verrader met zijn hoofd zou boeten voor den dood van de zoo velen uit hun midden, wien zonder zijn verachtelijke tus- | |
| |
schenkomst eene glansrijke toekomst wachtte en die nu gekwetst of gedood daar lagen. Onbewust van het kwaad dat hem boven 't hoofd hing, zat hij rustig bij Pascuala, en deelde Clara de vreeselijke voorvallen van den nacht mede, toen de trouwe herbergierster hen met angstige blikken kwam waarschuwen, dat een viertal verdacht uitziende mannen post hadden gevat voor haar woning, als bewaakten zij een van hen allen. En kort daarop kwam Claudio door een achterdeur binnensluipen en beval hem onmiddellijk met Clara de vlucht te nemen, daar zijne vijanden gezworen hadden hem te zullen dooden. Ongemerkt konden zij over de plaats van Pascual's huis een achterstraat bereiken, daar zouden zij een vertrouwden knecht van Claudio vinden die in last had hen naar een gereed staand rijtuig te brengen, hetwelk hen in snellen draf naar Torrejon zou voeren. Maar spoed besliste hier over leven en dood! Een haastig afscheid van Pascuala werd genomen, en sidderende en bevende volgde Clara haren minnaar. Gelukkig bereikten zij de achterstraat, stapten in het rijtuig en waren reeds door het Prado tot aan de Alcalapoort gekomen, toen zij eensklaps den hoefslag van een rennend paard achter zich hoorden. De trouwe bediende greep naar zijne pistolen, maar de hoefslagen naderden, en blijkbaar volgden nog anderen te paard. Eensklaps knalt een schot, een der muilezels stort getroffen neder, het rijtuig staat stil, en eer Lazaro nog uit het half geopend portier kan springen, wordt hij doodelijk gewond door een dolksteek in de borst. In Clara's armen blaast hij den laatsten adem uit, en onmiddellijk sluit de op nieuw verlatene de oogen, zoodra zij het lijkkleurig gelaat van Elias voor zich ziet, die haar triomfantelijk aangrijnst.
Maar enkele dagen daarna, en ook zij sloot de oogen voor altijd.
Zoo was dan de mislukking van het complot gewroken en de leiders der gematigde partij hadden gezegevierd over hun koning. Evenwel, zeer kort maar duurde hun victorie. Ferdinand riep de hulp van Frankrijk in tegen zijne eigene onderdanen, en dezelfde mannen, die pas nog roemden de liberale vlag toch hoog gehouden te hebben ten spijt van 's konings wil en het ongeduld der eigen partij, zij zuchtten weldra in kerker of in ballingschap.
| |
| |
En nog lang zou Spanje het slachtoffer zijn van dwingelandij.
In onze dagen schildert een Spanjaard dit tafereel van vroegere, kommervolle tijden, omdat, en hij erkent 't ruiterlijk, het heden hem weer levendig herinnert aan het verleden. Zijne landgenooten begroeten die teekening met ingenomenheid, ja met erkentelijkheid, want ze is der waarheid getrouw en der aandacht van allen in den lande tegenwoordig overwaard, zoo verklaren zij. En toch mag Spanje thans roemen op een vorst, aan wien de geschiedschrijver te recht den naam van liberaal koning zal toekennen, en de traditiën van wiens huis reeds een voldoenden waarborg zijn voor de vrijzinnigheid zijner denkbeelden. Van waar dan toch die onrust en die onzekerheid indien het volk in waarheid de vrijheid begeert, waarvoor 't zegt telkens den strijd te aanvaarden?
Het antwoord op die vraag is ons hierboven, in romantisch kleed, gegeven. Zoolang bij den Spanjaard éénheid -van beginselen en van wil en vooral de overtuiging ontbreekt, dat vrijheid zonder gehoorzaamheid in bandeloosheid en onverbiddelijk in tirannie van den machtigsten ontaardt, zoolang zal elke revolutie hem nog vaster in de vuist van telkens nieuwe dwingelanden overleveren. Immers juist hij heeft het bij ons kunnen leeren, dat alleen Eendracht Macht maakt! Maar bezielt die eenheid eens allen, groot en klein en rijk en arm en oud en jong in den lande, dan is ook ieder koning en elke partij, hoe krachtig ze ook tijdelijk mogen zijn, op den duur machteloos daartegen. Want immers alleen ter bevordering van het waarachtig goede, is nationale éénheid denkbaar!
Vooral echter vatte eindelijk de overtuiging post in 't hart van iederen Spanjaard, dat de roem van het voorgeslacht alleen dan den trots van de nazaten mag uitmaken, wanneer die kinderen toonen zich door eigen kracht tot dezelfde hoogte te kunnen verheffen en zich daarop ook te kunnen handhaven, waartoe hunne vaderen klommen. En waarlijk, ook andere volken nog dan de Spanjaarden alleen, mogen daaraan herinnerd worden.
P.N. Muller.
|
|