De Gids. Jaargang 36
(1872)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MR. Johan Valckenaer en de uitgeweken patriotten in Artois, 1787-1795Ga naar voetnoot1.De omwenteling in 't najaar van 1787 had een algemeenen uittocht van patriotten ten gevolge. Alle naburige staten kregen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarvan hun contingent. Over de zuidergrenzen echter der Republiek liep de groote stroom der emigratie. In Duitschland toch kon zich de vluchteling alleen daar veilig achten, waar de invloed van Pruisen niet overwegend was, in plaatsen als Hamburg en Bremen en in sommige der ‘duodez-’ vorstendommetjes wier bezitters hunne onafhankelijkheid tegenover Pruisen nog trachtten te handhaven, zooals bij voorbeeld Bentheim-Steinfurt, waar de Deventer Hoogleeraar van der Marck een toevluchtsoord en een karig bezoldigd professoraat gevonden had. In de Oostenrijksche Nederlanden daarentegen was de uitgewekene althans veilig voor uitlevering om politieke redenen. Bovendien liep over België de naaste weg naar Frankrijk, dat, zelfs na de pas ondervonden teleurstelling, voor de Patriotten nog steeds het Beloofde Land was gebleven. Frankrijk zou eenmaal helpen, - en zoolang het oogenblik der hulp nog niet gekomen was, zou de Fransche koning wel voorzien in den nood van hen, die door te groot vertrouwen op zijn woord, in 't ongeluk geraakt waren. Zoo kwam het dat Antwerpen, Brussel en omstreken tegen 't einde van 't jaar 1787 door duizenden en tienduizenden Noord-Nederlanders als overstroomd werden. De meesten van hen kwamen uit Holland en Utrecht, waar de patriotsche twisten het hevigst gewoed hadden. Doch weldra kwamen ook vele vluchtelingen uit de Noordelijke Gewesten te Brussel aan, - die in 't eerste oogenblik van schrik een toevluchtsoord over de Duitsche grens hadden gezocht. Valckenaer behoorde niet tot hen die ter verdediging der patriotsche zaak de wapenen opgevat hadden. Toch had hij sedert jaren zulk een in 't oog loopende rol onder de Keezen gespeeld, en was zijn rustelooze ijver voor hunne zaak zoo bekend, dat ook hij sterk gecompromitteerd was. Vooral van zijne bemoeiingen te Amsterdam, waar hij verzet ten laatste toe tegen den vijand had aangeraden, had de overwinnende partij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevaarlijke bewijzen in handenGa naar voetnoot1. Hoe kon ook, dit daargelaten, een verder verblijf in de thans weer ‘georanjiseerde’ Republiek, voor den patriotschen Hoogleeraar aangenaam zijn? Zelfs de beoefening der wetenschap zou voortaan nauwlijks meer vrij zijn: die wetenschap aan zijne leerlingen mede te deelen op de wijze die hem goeddacht, dat zou men hem wel weten te beletten. Daarvan was hij zoozeer overtuigd, dat hij de Utrechtsche curatoren hierin besloot vóór te gaan door zijn ontslag te nemen, en de brief, waarmee hij dat deed, kruiste onderweg het bericht dat men hem zijn ontslag gafGa naar voetnoot2. Aan een herstel der Patriotten viel voorloopig niet te denken; beter dan iemand kende Valckenaer hunne verdeeldheid, hunne zwakheid in 't najaar van 1787. Ernstig schijnt hij dan ook gedacht te hebben aan een levenslange ballingschap, en dat wel in Amerika. Althans vond zijn vriend Mr. Johan Luzac, de Leidsche Hoogleeraar en redacteur der Fransch Leidsche Courant, het niet overbodig hem in den aanvang van November een brief te schrijven, waarin hij zulk een plan ten sterkste afried. ‘Wat zou,’ zoo schreef hij, ‘een man als Valckenaer, peritus Jure Romano, wat zou die in de Vere. Staten doen? Zij kennen geen andere rechtsgeleerdheid als hunne Engelsche Common-Law; en een vreemdeling kan aldaar volstrect niet practiseeren. Wat dan! zal UEd. zich begeven in één der twee Hoofdbezigheden aldaar: den Landbouw of den Koophandel? Dit, dunkt mij, is Uwe zaak in 't geheel niet. Intusschen is het levensonderhoud en woning aldaar zo noodig als elders, en de middelen van bestaan schaarser, vooral voor een Man van Uwe opvoeding en kunde’Ga naar voetnoot3. Die argumenten waren onwederlegbaar. Volgens Luzac deed Valckenaer beter, na de eerste woede der vervolging en wraakoefening te hebben laten uitrazen, zich te Amsterdam als advocaat te vestigen. Luzac was echter te zeer optimist; de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vervolgingen tegen de Patriotten duurden nog lang, en toen 't voor Valckenaer niet meer onveilig werd geacht terug te keeren, waren alle omstandigheden zoodanig veranderd, dat Valckenaer aan eene practijk te Amsterdam niet meer denken wilde. Voorloopig ging hij naar Antwerpen, - gelijk de grootste menigte der gecompromitteerden. Op dat oogenblik en gedurende de eerstvolgende jaren was voor de uitgewekenen de hoofdkwestie: hoe komen we aan ons dagelijksch brood? Het Fransche gouvernement zag wel in dat het, ware 't ook maar fatsoenshalve, iets voor de ongelukkigen moest doen, die het zoo geheel onverdedigd gelaten had tegenover een gemeenschappelijken vijand. En de Graaf de St. Priest was naar Antwerpen gezonden om den toestand der uitgewekenen eens op te nemen. Hij het zich daarin bijstaan door enkelen der voornaamste Hollandsche Patriotten; o.a. door Valckenaer, die in 't zelfde logement woonde als hij. Met Valckenaer namen in deze commissie zitting de HH. Pottey Turcq, Gevaerts, Gevers en Heldewier; hunne taak was de schaden en verliezen der vluchtelingen op te nemen, en de door Frankrijk beloofde penningen te verdeelenGa naar voetnoot1. Hoe vereerend ook, was die taak het tegendeel van winstgevend. Vooral in den eersten tijd deed de toevloed van onbemiddelde vluchtelingen een groote behoefte aan contante penningen ontstaan. En daar de hulp van 't Fransche gouvernement voorloopig nog slechts beloofd was, geraakten de leden der commissie al ras in voorschot. Twee van hen, Turcq en Gevaerts, gingen naar Versailles, om de vervulling der belofte te verhaasten. De overigen, waaronder Valckenaer, trokken kort daarop naar Brussel, 't geen thans het hoofdkwartier der emigratie was geworden. Hier kwam weldra het bericht in dat de Fransche regeering voorloopig een zekere som beschikbaar stelde ten bate der hulpbehoevende uitgewekenen. Hoeveel die eerste onderstand bedroeg, vind ik niet vermeld. Veel zal 't niet geweest zijn. In 't jaar van de eerste bijeenkomst der Notabelen, onder 't Ministerie van den Kardinaal de Brienne, - juist op 't oogenblik dat het Parlement en séance | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
royale het door dien minister ingediende plan van leening en van belasting weigerde te bekrachtigen (19 Nov. 1787) - kan 't eer nog verwonderen, dat de bodemlooze put der Fransche finantiën nog iets opleverde voor de patriotsche vluchtelingen. In dien finantieelen nood zag men dan ook naar middelen om, ten einde den last zoo min mogelijk op de schatkist te doen drukken. De verstandigsten onder de uitgewekenen keurden dit goed, en wenschten daartoe naar hun vermogen mede te werken. In overleg met Capellen van de Marsch, den neef en boezemvriend van den te vroeg gestorven Capellen tot de Poll, vinden wij Valckenaer sedert zijne aankomst te Brussel bezig met dergelijke plannen, en daarin werd hij bijgestaan door de voornaamsten der te Brussel vereenigde oud-regenten uit den Patriotten-tijd, bepaaldelijk ook door zijn grooten vriend C.L. van Beyma, oud-secretaris van WestdongeradeelGa naar voetnoot1 en gewezen president van de patriotsche Friesche Staten te Franeker. Om 's konings weldaden te genieten, bepaalde men inmiddels dat de uitgewekenen zich op Fransch grondgebied moesten bevinden en werd hun, door tusschenkomst van den Graaf de St. Priest, voorloopig de stad St. Omer als woonplaats aangewezenGa naar voetnoot2. Tevens werd van wege de regeering verzocht, dat een of meer Hollandsche commissarissen zich zouden belasten met het beheer der onderstandsgelden. Beyma nam die taak, op verzoek van den Heer Pottey Turcq, den holl. commissaris te Brussel, op zich, en Valckenaer bood zich aan om hem behulpzaam te zijn. De Graaf de St. Priest nam met die schikking genoegen, en de twee vrienden, vergezeld van hunne echtgenooten, vertrokken weldra naar St. Omer, waar zij den 28sten Januari 1788 hunne taak aanvaarddenGa naar voetnoot3.
Hier wacht een hoogst moeilijke en ondankbare taak den biograaf van Valckenaer. Wat kan 't ons ten huidigen dage schelen te weten, of Valckenaer secretaris geweest is van Beyma, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan wel diens medecommissaris over de uitgewekenen te St. Omer? Welk belang stellen wij in de vraag: of H.L. van Altena recht had op den titel van eersten secretaris der Staten van Friesland, dan wel slechts op dien van provisioneel secretaris? Wie is er die iets geeft om de wetenschap, of zekere Willem Bos al dan niet terecht afgeranseld is in een koffijhuis te St. Omer? Toch zijn dat de kwestiën welke de uitgewekenen in Frankrijk gedurende meer dan vier jaren bijna uitsluitend bezig hielden. De hevigste hartstochten werden aan den gang gebracht, - de felste achterdocht opgewekt bij vroeger warme vrienden, - en een menigte menschen hadden aan die twisten hun ongeluk te danken. Tal van boeken en boekjes zijn er over geschreven, het een nog droger, nog onleesbaarder dan 't ander, - en toch moet Valckenaer's biograaf die treurige woestenij van onleesbaarheden doorworstelen, - want Valckenaer is een der hoofdpersonen in dien strijd, en er bestaat geen mogelijkheid hem te leeren kennen, als niet de beteekenis van dit geschil nader uitgelegd wordt; als niet de oorzaken er van opgespoord worden, soms achter de openlijk voorgedragen argumenten vrij wel verscholen. Moge 't mij gelukken er niet te veel bij om te halen: de bronnen zijn talrijk, overvloedig, mildvloeiend: en toch is het hier als overal meer te doen om de juiste, dan om de vele argumenten; en om te beslissen aan welke zijde het recht of de billijkheid was, zal de biograaf uiterst kieskeurig moeten zijn. Een enkel woord vooraf ter teekening van den toestand, en ter opsomming van de voornaamste feiten die als palen boven water staan; feiten wier aantal bij de ontzettende partijdigheid van alle bronnen zonder onderscheid, niet talrijk zijn. Beyma en Valckenaer kwamen, zooals wij gezien hebben, op 28 Januari 1788 te St. Omer aan. De instructie van den Hollandschen commissaris over de uitgewekenen (zoo er slechts één commissaris was, 't geen Valckenaer loochende) behelsde in hoofdzaak het volgende: Hij moest te St. Omer de uitgewekenen ontvangen, die met een certificaat van patriotisme voorzien waren, - welk certificaat de commissie te Brussel, bestaande uit de Heeren Pottey Turcq en Gevaerts, bevoegd was af te geven. De uitgewekene, aldus gewaarmerkt, werd te St. Omer gehuisvest in de kazernen, door den koning daartoe afgestaan, en op eene lijst van onderstand gebracht, die in den aanvang tusschen 8 en 40 francs per man en per week bedroeg, en wekelijks werd uitbetaald. Voor de sommen, daartoe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vereischt, teekende de Hollandsche commissaris bons, die bij den commissaire des guerres, Collignon, ingewisseld werden tegen reçus, waarop de trésorier du roi de betaling liet volgen. De verdeeling der aldus ontvangen onderstandsgelden geschiedde door den Hollandschen commissaris, tegen kwitantiën, die bij 't einde der administratie, of zoo dikwijls de Fransche regeering het vorderde, met de oorspronkelijk vastgestelde lijsten moesten worden vergeleken. Volgens deze instructie, - er was zelfs strijd over de vraag of zij schriftelijk gegeven was, - geschiedden de betalingen aan de vluchtelingen door Valckenaer op de twee eerste betaaldagen na diens aankomst te St. Omer. Op 12 Februari echter nam hij zijn ontslag en vestigde zich eenigen tijd daarna op het zoogenaamde Chateau de Watten, een oud Jezuïtenklooster op twee uren afstand van St. Omer, waar ook eenige andere uitgewekenen met hunne familiën hun intrek namen, o.a. Mr. B. Blok van Hoorn, Daendels, Mappa Wybo Fynje enz. Op 14 Maart kwam bevel van de Fransche regeering, dat na 20 Maart (een termijn later verlengd tot ulto. Maart) geen nieuwe vluchtelingen op de lijst van onderstand zouden geplaatst worden. Omstreeks dienzelfden tijd werd de Graaf de St. Priest, die als gezant naar den Haag vertrok, in zijne waardigheid als oppercommissaris over de Hollandsche uitgewekenen, vervangen door den Marquis d'Osmond. In den aanvang van Mei werd het pensioen der te Bethune gehuisveste Hollandsche officieren ingetrokken; voor zoover die officieren vóór 1787 in militaire dienst geweest waren, werden zij, met behoud van hun rang, bij de koninklijke marine en landmacht ingedeeld; zij, die eerst gedurende de onlusten van '87 militaire rangen verkregen hadden, werden gedeeltelijk met reisgeld naar huis gezonden, gedeeltelijk op de algemeene onderstandlijsten te St. Omer overgebracht. Op 29 Juni ontving Beyma een brief van den Franschen commissaris d'Osmond, waarin hem te kennen gegeven werd, dat zijne commissie met 1o. Juli ophield. Op dien datum kwam Collignon, de reeds vroeger vermelde commissaire des guerres te St. Omer, in zijne plaats. In September verzocht Collignon rekening en verantwoording van 't door Beyma gevoerde beheer. De goedkeuring daarop kon niet verkregen worden, daar zich een verschil openbaarde van fs. 3600.- waarvoor Beyma reçu geteekend had, doch die hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in uitgaaf niet kon verantwoorden. Over deze rekening en verantwoording ontstond eene briefwisseling met de Fransche autoriteiten, die in September '91 nog niet afgeloopen was. In Maart 1789 werd door Beyma eene actie ingesteld tegen zekeren Albertus Glazer, tot teruggave van een recommandatiebrief, door Beyma aan Glazer medegegeven voor Antwerpsche vrienden; de verweerder riep Valckenaer in vrijwaring op, op grond dat deze sedert eenige maanden in 't bezit van dien brief was, dien hij op bedriegelijke wijze van Glazer zou hebben weten te verkrijgen. Tegen dezen eisch in vrijwaring kwam Valckenaer op, in een rekest door den procureur Liborel gesteld. Beyma liet dit rekest drukken, gaf het met aanteekeningen uit, en schreef kort daarop eene ‘Apologie’, - in welke beide brochures Valckenaer op de hevigste wijze werd aangevallen; - daarop volgde een ‘Eerste Brief’ van Valckenaer, - een ‘Antwoord’ van Beyma op den ‘Eersten Brief,’ - een ‘Bundel van Bewijsstukken, dienende tot Bestraffing der Logentaal van den Heer C.L. van Beyma’, - een ‘Brief van een Heer uit Rijssel’, - een ‘Verhaal van hetgeen er met de Patriotten is voorgevallen’, - ‘Het Caracter van den Heer J. Valckenaer, uit zijne eigene daaden en woorden opgemaakt’, enz., enz., enz., enz.Ga naar voetnoot1. Ziedaar een drooge opsomming van feiten, die althans dit voor zich hebben, dat niemand ze tegenspreekt. Omzichtig heb ik ze gekozen, lettende alleen op historische bewijsbaarheid, niet op onderlingen samenhang. Dezen te vinden, zij thans mijne taak. Hoe kwam het, dat twee vrienden, die in 't politieke ééne lijn trokken, die elkander sedert jaren kenden, die elkander wederzijds groote diensten bewezen hadden, - hoe kwam het, dat die binnen den tijd van één jaar zoo van elkaar vervreemd raakten, dat ieder van hen geen woorden kon vinden om zijn afschuw en zijne verachting voor den ander uit te drukken? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het antwoord hierop vind ik in een brief van Valckenaer aan den vader van Beyma, te Leeuwarden woonachtig; eene copie er van bevindt zich onder Valckenaer's nagelaten papierenGa naar voetnoot1. Ik geloof niet beter te kunnen doen, dan hem mede te deelen, daar hij een volledig overzicht bevat van den loop der vervreemding tusschen de beide vrienden, tot kort voor het tijdstip toen de strijd in een schriftelijke, openbare overging. Wel is de voorstelling der feiten éénzijdig, doch, vergelijkt men dezen brief met de wijze waarop zich Valckenaer later aangaande zijn ex-vriend uitliet, dan zal men erkennen dat hier nog een streven naar matiging op te merken valt, dat hem meer vertrouwen doet verdienen dan de hevige diatriben van latere dagteekening. Trouwens, waar het noodig is, zal ik de waarheid van het aangevoerde aan hetgeen ik van elders weet, toetsen. De brief is 5 September 1788 gedagteekend, en luidt aldusGa naar voetnoot2: Ik hebbe altijd UWEGeb. Gest. Genegentheid te mijwaardts op te hogen prijs gesteld om langer te kunnen afzijn UWEGest. deze letteren te doen toekomen, en daarbij eenige Elucidatie te voegen van de toedragt van zaken alhier, waaromtrendt ik met gevoelig leedwezen van alle zijden verneme, dat zeer abusive en voor mij zeer lasterlijke berigten in Vriesland gespargeerd worden, en die welligt UWEGestr. ter ooren komende, UWE. Vriendschap voor mij nadeelig zou kunnen zijn; ik zal dit doen met dat menagement 't welk mijne pozitie ten respect van UWEGestr. na mijn inzien schijnt te vorderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
recapituleeren, want ik bedrieg mij heel zeer indien UWEGestr. dien aangaande niet dezelve opinie bestendig heeft gekoesterd; - het zij verre van mij dat ik eene herstelling of een quasiherstelling als onmogelijk in tijd en wijle zou stellen, maar hoeveel mogelijkheden zijn er die nooijt gebeuren of die nooijt tot den graad van waarschijnlijkheid komen? - voeg daar bij dat het grootste gedeelte des Nederlandschen Volks, vergeef mij mijne rondborstigheid, mij door hun lafhartig gedrag in de laatste en critieke momenten van Sep: passato is gebleeken geheel onwaardig te zijn de Ed. pogingen van een klein aantal waardige mannen, die zig voor de Nationale Vrijheid hebben in de bresse gesteld. In dit denkbeeld heb ik gerealyseerd een besluit, 't welk ik nog in Vriesland zijnde reeds gevormd heb, en menigmaalen reeds opentlijk geuit heb; te weten dat bij het kenteren van de kans ik Nederland dagt voor altijd vaarwel te zeggen, en waarlijk het is niet dan met weerzin, dat ik van de Nederlandsche zaken hore spreeken, en ik gruw op het denkbeeld van weder te keeren in een land daar zulke gruwelen bedreven zijn en worden. In die denkbeelden verseerende heb ik uitgezien naar de mogelijkheid van mij een tweede Vaderland te verkiezen, en van daar mij het leven zo aangenaam te maaken als mijn omstandigheden zouden permitteeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
UWEGestr. Zoon nevens mij de principaalste auteurs waren, wierd zoodanig Etablissement in Frankrijk ten sterksten aangepreezen, als eenige middel om de Patriottische partij bijeen te houden, en wierd geconcludeerd, om een commissie te benoemen, om in Frankrijk de zeekanten langs te reijzen ten einde de beste plaatsen te bezigtigen, en een instructie voor die reijscommissie, overgelegd bij dit rapport, behelsde principaal dat de Heeren Gecommitteerden zouden behoren te letten op een plaats geschikt tot Commersie, Navigatie en Rederijen, gelegen aan de zee of aan een groote Rivier, met de zee communiceerende, blijkens het rapport waarvan Copie onder mij berust. Tot die commissie waartoe het Fransche hof een Commissaris, den Ridder de Poncet na Brussel afvaardigde, wierden gedespiceerd de Heeren Eijck, Stapert, C.L. van Beijma, Dr. van Schelle en Speeleveld van Vlaardingen; ik wierd ook aangezogt tot die commissie, waaraan ik veel zin had, dog de presentie van mijne huisvrouw die ik niet wel kon agterlaten te Brussel verhinderde mij daar in te treden; deze commissie hield op mijne kamer vele preparatoire besoignes en het resultaat was dat 3 Heeren tot de reijs zig aangordden. In al dien tijd was er geen questie van iets anders als van een établissement in Frankrijk; in 't rapport was nog gezegd dat inmiddels de Emigranten zig na Frankrijk in de nabijheid van een der uit te kiezene plaatsen zou begeven en men had daartoe St. Omer voorgeslaagen en dit wierd gegouteerd, en ingevolge van dien gingen de gevlugte Nederlanders naar St. Omer met brieven van de Heeren Turk en Gevaerts. De reijscommissie bleef 5 weeken uit, deedt in Febr. rapport, en Grevelingen was een der plaatsen door hun bezogt en met bijzondere attentie tevens met Honfleur en Duinkerken vereerd. Dit alles tot maturiteijt gebragt, moest er in een zogenaamde Nationaale vergadering te Brussel geprocedeert worden tot de electie van eenige gecomm. om te Versailles met het ministerie te confereeren, en de permissie voor zodanig Etablissement indispensabel te aplaneeren; dit mishaagde aan eenige weijnige welke in plaats van daar in te bewilligen, liever nog een poginge, zo zij spraken, wilden doen om het goevernement af te vragen, of zij ons door de wapenen niet wilden herstellen, en een zekere Advocaat en Med. Docter uit 's Hage van Hoeij, voorgevende geheime informatien van de oogmerken van 't Fransche hof, gaf in 't segreet opening van 2 a 3 brieven, waaronder een van den Marquis de la Fayette ontfangen, waar uit veel hoop geschept wierd. Men besloot dus in plaats van volgens de convocatie over het rapport te doen delibereeren, eene deputatie na Parijs te zenden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om die poginge te doen, en dus de deliberatie over het rapport der Colonie zo lang op te schorten. Deze poginge tot hier toe met gestadige ijdele harsenschimmen onderhouden duurt nog en de gezegde van Hoeij is nog te Parijs als Ambassadeur, dikwerf veele fraaie tijdingen na Brussel overschrijvende en na St. Omer. De Franschen, ziende, dat er geen de minste voortgang gemaakt wierd van onze zijde, zijn voortgegaan, en de Marquis d'Osmont, op hoge order herwaards gezonden, heeft duidelijk gemanifesteerd de intentie van 't Goevernement, om te Greveling de gevlugte Nederlanders te Etablisseeren, zijnde in onderhandeling over een groot terreijn aldaar, zeer schoon landt ten behoeve van dat Etablissement, naar welk stadje reeds successivelijk zedert Feb. jl. tot nu toe 5 of 600 met er woon zijn vertrokken. Ik hebbe de laatste demarches van zommige Brusselsche Heeren en het zogenaamd categorisch afvragen van de oogmerken van 't Fransche Ministerie altijd als vrij overtollig beschouwd, en in den beginne scheen UWEd: Heer Zoon van dezelve opinie te zijn, ten minste, een aanzoek door die Heeren van Brussel, waarvan bijkans alle Regenten van Brussel en vele notabele Cooplieden van Rotterdam aldaar zijnde zig steeds hebben afgezondert, aan de Hollanders te St. Omer gedaan om mede eene procuratie op die Ambassadeurs of die Commissie te tekenen, is gedeclineerdGa naar voetnoot1. Intusschen ben ik ingevolge het voorenstaande bestendig en consecutif aan mijn principes geweest een voorstander van zodanig Etablissement, begrijpende, dat dit het eenige middel was om het werk en deze arbeid geheel ontwende handen van 3 vierden der vlugtelingen wederom daaraan te wennen, en alzoo het Fransche Goevernement te doen volharden in de ruime bedeeling van onderstandsgelden, waarvan hetzelve door de gemanifesteerde onwil der meeste vlugtelingen veelligt een weerzin in zoude krijgen, terwijl van d' andere zijde, hetzelve Goevernement om een rampzalig klijn voordeel uit zulk een Colonie te verhopen, in tijd en wijle nooijt zoude nalaten, hunne groote en politique oogmerken, zoo zij kans zagen tot een 2de revolutie, te volvoeren. - In dit werk is egter een groote tegenstand ontstaan en ik behoore niet te ontveijnzen, dat verre de meesten mijner Friesche landgenooten, de hoofden dier oppositie zijn, welke met alle magt tegen zodanig Etablissement hebben geijverd en van eene zeer nabij zijnde en ophanden zijnde 2de revolutie hebben begonnen te spreeken, inzonderheijd de Heer Fortyn, van der Zwaag, Altena, Tuinhout, Huber en ook veelal de Hr. C.L. van Beyma, dermate | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat de Heer Huber mij op een papier met deszelfs cachet gezegeld en ondertekend heeft geschreven zeker te zijn, dat de Turksche oorlog 10 Sept. van dit Jaar zou ten einde zijn, en dat wij in Oct. alle zouden hersteld zijn; aan dit denkbeeld was vereenigdt een afkeer van alle Etablissement, zoodat wij die met eenige vaderlandsche vrienden een Casteel in de nabuurschap van St. Omer in April passato huurden en eenigzints beter bewoonbaar maakten, een huur Contract waarbij de Verhuurders voor 52 jaren verbonden en wij alle jaren los zijn, als verraders van 't Vaderland en afschuwelijke wezens, veel slimmer als Oranje-klanten, wierden gedecrieerd. Een oogenblik wensch ik bij de geschiedenis van het Etablissement te Grevelingen te blijven staan. Oorspronkelijk was de bedoeling geweest dat de nieuw te vormen kolonie nog iets anders zou zijn dan een middel om den minvermogenden uitgewekene den kost te doen verdienen. De rapporteurs over het plan door Cappellen van de Marsch opgemaakt, - gelijk wij gezien hebben waren het de HH. Blok, van Beyma en ValckenaerGa naar voetnoot2, - vertrouwden dat, zoodra het succes van dat plan bekend werd, de in 't vaderland gebleven Patriotten in grooten getale naar Frankrijk zouden emigreeren, ten einde te kunnen deelen in de door den koning aangeboden voorrechten; hetgeen ten gevolge zou hebben de totale ruïne van de Republiek. De kolonie moest dus een politiek middel zijn om de Republiek, of liever de thans aldaar oppermachtige partij te bestrijden en te verzwakken op een ander terrein dan dat des gewelds. Waarschijnlijk hadden de uitgewekenen daarbij eene navolging in omgekeerden zin op 't oog van 't geen men na de herroeping van 't Edict van Nantes had zien gebeuren. Volgens de economische begrippen van dien tijd zou elke concurrentie dadelijk doodend werken op den bloei der nijverheid in de Republiek. Kon men een middel vinden, die concurrentie op Fransch grondgebied te doen ontstaan, dan sloeg men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den besten weg in, om de Republiek te verarmen en dus ten val te brengen. Dit vaderlandlievende oogmerk nu juichten bijkans alle vluchtelingen toe. En zoo Beyma zich in 't vervolg met alle macht tegen het vestigen eener kolonie verzette. zoo ontstond dat verzet alleen uit de later verkregen overtuiging, dat de val der Republiek er niet door verhaast zou wordenGa naar voetnoot1. Wel is waar beging hij hierin op zijn standpunt eene inconsequentie: als mederapporteur over het plan had hij voor de kolonie op een bestaan van minstens vijf en twintig jaar gerekend, en nu ging het niet aan nog vóór de eigenlijke vestiging der kolonie een besluit omtrent de doelmatigheid daarvan te nemen. Hij werd echter verblind door die soort van fata morgana, welke den uitgewekene om politieke redenen zoo dikwijls een spoedig herstel voorgoochelt, en zag toen in elken stap tot vestiging dier etablissementen van nijverheid eene belemmering, een oponthoud van de vurig gewenschte tweede revolutie; in elken voorstander daarvan een verrader der patriotsche zaak, op zijn minst een flauwhartigen Laodicaeër. Valckenaer dacht geheel anders over de kansen van herstel, gelijk wij nog zien zullen. Zoowel hetgeen hij zelf van den toestand in Frankrijk opmerkte, als zijne correspondentie met hen die 't konden weten, bevestigden hem in de overtuiging dat de Fransche legers voorloopig niet gebruikt zouden worden om de Patriotten te wreken. De Fransche regeering mocht, om althans den uiterlijken schijn van energie te bewaren, een kamp samentrekken nabij de noordelijke grenzen; - zij mocht tijdelijk haar gezant uit den Haag terugroepen, - ernstig gemeend was die houding niet. Men mocht al tevreden zijn, zoo Frankrijk zich niet openlijk met de mogendheid verzoende, die de omwenteling in de Republiek tot stand gebracht had, en zich onderwijl met geduld wapenenGa naar voetnoot2. Aan 't Fransche hof | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was niemand, die aan een oorlog dacht. Men mocht daar nog zooveel moeite doen om te betoogen, dat ‘de dispositie thans voor hen (de ministers) gunstig bleef, dat door den coup te doen, Engeland buiten staat raakte om eenen oorlog te kunnen voeren; dat men nu zonder moeyte de consideratie van dit Rijk, zoo schandelijk verlooren, en den voorigen politiquen invloed konde herstellen, en dat men de zaak eens volbragt zijnde, in de Republiek in overvloed middelen zou vinden, om aan de inwendige pressante besoins te voldoen’Ga naar voetnoot1, de man die aldus sprak, Capellen, mocht geen ander antwoord ontvangen dan het refrein ‘Nous ne pouvons pas’, een Non possumus dat op physieke onmogelijk minstens even onwrikbaar vaststond als het hedendaagsch pauselijke op moreele onmogelijkheid. ‘Was hier een hoofd,’ voegt de schrijver er bij, ‘daar veerkracht bij was, aan het bewind, ik geloove men zou iets zien gebeuren.’ Doch dat hoofd ontbrak, en 't is daardoor onmogelijk te zeggen of Cappellen in zijn voorwaardelijke heros-vereering gelijk had. Zoolang nu op een krachtige houding van Frankrijk niet viel te rekenen, moesten volgens Valckenaer de uitgewekenen maar bij elkaar en aan het werk gehouden worden: zoowel zij, als het Fransche gouvernement, zouden daarbij de meeste baat vinden. Dit streedt echter lijnrecht tegen het gevoelen der ongeduldige Patriotten, die de teekenen des tijds niet kenden, en het hooge aanzien waarin men wist dat Valckenaer bij de Fransche autoriteiten stond, maakte hem dien ten gevolge tot het mikpunt voor allerlei beleedigingen van de zijde der anti-kolonisten, gelijk zij genoemd werden. Dit vuurtje, hetgeen op den gemeenen man als na gewoonte, een zeer diepen indruk maakte, en dagelijks door veele helsche uitstrooijsels wierd vergroot, zodat ik meer als 50 maalen met de dood bedreigd ben, wierd meesterlijk gestookt door eenige individuus, die zig geheel en al door diverse kunstenarijen, inzonderheyd door het voeden van groote hoop, van het vertrouwen van UWEd. Heer Zoon hadden meester gemaakt, en welken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer wel bekendt was dat ik meer als eens, zoo bij monde als geschrift, den Heer C.L. van Beyma voor hun menées, waar van ZEd. eenmaal de dupe zijn zou, had gewaarschuwd, ook wel in presentie van den Heer Huber; deze wisten, onzeker door welke Calumnien, den Heer C.L. van Beyma, die mij nooit vergeeven heeft, dat ik in 't laatst van Aug. 1787, ZEd. en de goede partij de Franeker staatsvergadering hebbe afgeraaden, tevens met Doms. Joha en de Raadsheer Huber, en die steeds die vergadering hebben afgekeurd, even zoozeer als onb.Ga naar voetnoot1 Convooy zelve, en even zoo zeer als de noodlottige agterlating der staatspapieren in de Secretary der Academie door den Heer Altena, meer en meer tegen mij op te zetten, zodat ZEd. niet meer als 2 maal, en zulks geduurende een ogenblik bij mij te St. Omer is geweest, gedurende mijn verblijf aldaar, van meer als 4 maanden, en niet tegenstaande ik nog al dikwerf aan ZEd. een bezoek inzonderheid 3 maal gedurende deszelfs indispositie gegeven heb. De Heer H.L. van Altena kwam maar eenmaal in al dien tijd bij mij: de Heer Huber zeer zeldzaam, en nooijt als genodigt om over affaire te spreeken; de Heer Tuinhout, alle 4 bij UWEd. Heer Zoon inwonende niet eens op mijn kamer. - Ons goed was in Januarij te zamen op één wagen van Brussel gekomen, waaraan veele Frieschen participeerden: tevens met die van den Heer van der Zwaag om afrekening te bekomen, wij deden gezamentlijk de reijze van Brussel naar St. Omer in 2 koetsen, beijde hadden wij uitgaven gedaan, ik hebbe nooijt het genoegen mogen hebben, deswegens af te rekenen, - wij hebben met ons 7 drie weeken in een Hotel te zamen gelogeerd te St. Omer, te zamen gegeten; in februarij passato versogt ik de rekening ten eijnde dit poinct af te doen. Ik hebbe nog een kleijn billetje van UWEd. Heer Zoon van 2 maart, waarbij ZEd. mij de rekening in originali weigerde, ofschoon ik voor ⅓ daar in hevideerde (?) en mij meld eene copie daarvan aan mij te zullen zenden. Ik durve zeggen, zonder vreeze van gedesavoueerd te worden, dat ik er wel 50 maal zedert, zo aan ZEd. als aan den Hr. Huber om hebbe gevraagd, en tot op dit ogenblik moet ik ze nog bekomen. Dit alles waren kleine chicanes die uit het edelmoedig hart van UWEd. Zoon niet konden voortkomen, die mij chagrineerden, edog ik hebbe zulks laten lopen; in de behandeling der zaken, weet ik maar één different met zijn Ed. gehad te hebben rakende de form der comptabiliteit, waar omtrent ik wilde gevolgd hebben de form, door den Franschen Commissaris | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Heer Collignon aan ons aangepreezen; en op de minste hapering dienaangaande heb ik liever verkozen, zulks liever geheel aan ZEd. over te laten: en UEd. Heer Zoon zal steeds mij het regt moeten doen van te erkennen dat ik op eene wijze zeer flatteus voor ZEd. die Commissie heb gequitteerd; in welke UWE. Heer Zoon met mij en met de Heer Turck te Brussel, en op 't eerste ogenblik onzer aankomst te St. Omer was geconveniëerd, dat onze authoriteit egaal zou zijn, als zodanig ook bij den Grave de St. Priest erkent, en met den Heer de Collignon fungerende. Ik hebbe toen en kort daarop te Duinkerken zijnde bij missive aan UWEd. Heer Zoon en aan den Heer Huber voorspeld, dat de form van Comptabiliteit door hun Ed. geprefereerd geen ander gevolg konde hebben als occasie tot abuisen te geeven, en de uitkomst heeft dit getoond, want in Maart en April was de Cassa reeds eenige duizenden ten agteren, en dit is zoo voortgeloopen, dat ik wel meene te weeten dat er tans een zeer notabel deficit in de Cassa zig bevind, 't welk zo ik mij niet bedrieg door de Heer C.L. van Beyma zelve begroot is op 29 duizend livres; en 't welk ik aan de form van comptabiliteit, en aan het al te groot vertrouwen van UEd. Heer Zoon toeschrijve! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pabst langen tijd in de provoost heeft gezeten, en alomme zeer bekent is uit diverse respecten: welk persoon in presentie van alle de Hollanders van de Generaliteit, Delft en andere, bij het aanprijzen van een request aan den Koning ter tekening, 't welk egter gelukkig gesust is, - zig niet ontzien heeft om te zeggen, dat zij Hollanders na drie diverse Koningrijken konden gaan, naar Pruissen, Engeland en Denemarken, en dat zij daar zoo veele Carolinen of guinees zouden krijgen als zij hier livres ontfingen, een beleedigende taal, welk door het Consonant getuigenis van 3 a 4 getuigen aan den Heer C.L. aan Beyma is bekendt geweest reeds den 30 a 31 Maart (leze: Mei) passato. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wegen zullen buiten de vlakten waar zij thans campeeren, en den 26 dezer maand reeds alle naar hunne quartieren zullen retourneeren. Ter beoordeeling van de mate van vertrouwen die deze eenzijdige verklaring verdient heb ik mij de moeite moeten getroosten de daarin vermelde feiten, voor zoover 't mij mogelijk was, aan andere documenten te toetsen, met dit gevolg, dat die feiten vrij wel overeenstemmen met de voorstelling die Valckenaer er van geeft. Zoo bevestigen o.a. in de coll. Luzac drie brieven van de hand van Beyma met de concept-antwoorden van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Valckenaer al wat hierboven meegedeeld wordt aangaande het verschil over de reisrekening tusschen Brussel en St. Omer. De brief aan den ouden Heer Beyma had zelfs ten gevolge, dat de regeling van dit punt er door bespoedigd werd; de vader zond den brief, dien hij ongeveer den 12den September zal ontvangen hebben, aan zijn zoon te St. Omer, en op 29 September hervatte de zoon de correspondentie weer over de reisrekeningGa naar voetnoot1. Evenwel had die regeling nog veel voeten in de aard, - en de brief zelf van Valckenaer schijnt voor Beyma Jr. bizonder onaangenaam geweest te zijn. Toen later de strijd à coups de pamphlets begon, beschuldigde hij Valckenaer, zijne reputatie bij zijn vader te hebben willen bederven. Dat is ook het breedvoerig uitgewerkte thema van een anoniem Verhaal van het voorgevallene met de uitgewekenen, dat in 1790 verscheen en hevig tegen Valckenaer uitvaart. Doch neemt men den toon in aanmerking en let men op de dagteekening van Valckenaer's brief, - die in een tijd viel toen de twisten te St. Omer al genoeg bekend waren, ook in Friesland, dan zal men toegeven, dat Valckenaer hier slechts op zelfverdediging bedacht was; - en 't is natuurlijk dat hij er prijs op stelde zich te rechtvaardigen in 't oog van een man dien hij groote achting toedroeg en met wien hij in geregelde briefwisseling stond. Trouwens gelden Valckenaer's beschuldigingen eer Beyma's vrienden en raadslieden dan Beyma zelf. Onder die raadslieden schijnt Frederik Rant, oud regent van Heusden, Valckenaer's toorn bizonder te hebben opgewekt, en wel, volgens bovenstaanden brief, omdat Rant zich zoude schuldig gemaakt hebben aan opruiing der emigranten tegen hun weldoener, den Koning van Frankrijk. Er zat echter meer achter. Uit verklaringen, later door Valckenaer ten behoeve van zijne polemiek bijeengebracht, maak ik op dat Rant zich in 't openbaar op zeer kwetsende wijze over Valckenaer had uitgelaten. Hij had hem natuurlijk voor een Aristocraat uitgescholden: dat was ieder die te St. Omer met een ander van gevoelen verschilde; - hij had hem ook de oorzaak genoemd van 't ongeluk der uitgewekenen. Op 2 Juni 1788 reeds beklaagde zich Valckenaer rechtstreeks bij Beyma over de gunst waarin | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rant bij dezen stondGa naar voetnoot1, - en 't schijnt wel, dat eerst toen dit beklag niet naar Valckenaer's zin werd beantwoord de breuk tusschen de oude vrienden onherstelbaar bleek. Wat nu de verdere punten betreft in den brief van 5 Sept. 1788 aan den ouden Heer Beyma aangeroerd, - een der meest gewichtige is het te kort dat volgens Valckenaer de administratie van Beyma zou opleveren. Valckenaer spreekt er zeer voorzichtig over; en op dat oogenblik kon hij ook niet meer weten dan 't geen losse geruchten en bizondere berichten er van meldden, daar de nieuwe commissaris over de Hollandsche vluchtelingen eerst in den loop van September met het opnemen der rekening en verantwoording werd belast. Intusschen had hij zulk een particulier bericht door tusschenkomst van zijn vriend Dumont Pigalle ontvangen, - en wel in een brief aan dezen uit Parijs op 4 Aug. 1788 geschreven. De schrijver meldde daarin dat hij een bezoek ontvangen had van van Hoeij en van Beyma, die zich destijds te Parijs bevonden; en dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij Beyma over diens slechte administratie had aangesproken. ‘J'en suis venu au déficit,’ zoo gaat de brief voort, ‘il m'a avoué qu'il était de 29.000 ls. (vingt-neuf mille livres) mais que ce n'étoit pas à lui qu'il falloit s'en prendre; qu'il avoit des listes de l'argent pris par lui et employé par lui.....’ De schuld er van zou bij Collignon liggen, 't geen de briefschrijverGa naar voetnoot1 ontkende. Valckenaer had dus gegronde reden om het bestaan van een deficit in de kas der administratie aan te nemen. Overigens dient opgemerkt te worden, dat Valckenaer noch in dezen brief van 5 Sept. 1788, noch in de stukken die hij later uitgaf, ooit beweerde of insinueerde dat Beyma in dezen oneerlijk gehandeld had. Het eenige wat hij hem steeds verweet was de gebrekkige vorm der comptabiliteit in Beyma's bureaux, die noodzakelijk tot abuizen aanleiding moest geven. Dat er abuizen plaats gehad hebben valt niet te betwijfelen, als men de correspondentie tusschen Beyma, Collignon, d'Osmond en Necker doorgelezen heeft; evenmin dat die vergissingen zeker voor een deel aan slordigheid in de administratie te wijten warenGa naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een geliefkoosd sustenu van Beyma en diens aanhangers was dat Valckenaer de afzetting van den Hollandschen Commissaris had bewerkt, en dat hij daarbij gedreven werd door kwaadaardigheid over de weigering van Beyma om hem op eene lijst van personen te plaatsen, die bizondere aanspraak op pensioen hadden. In den hierboven meegedeelden brief zinspeelt Valckenaer daarop. Aangaande de afzetting van Beyma en het deel dat hij daarin zou gehad hebben, is mij niets gebleken. Alleen dit weet ik, - dat Beyma, wiens brieven gedurig vol klachten zijn over Valckenaer en over diens verachtelijke en eerroovende beschuldigingen, verschillende keeren van de Heeren d'Osmond en Collignon de verzekering ontving, dat Valcke- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naer zich nooit over hem uitliet dan in vriendschappelijken zin. O.a. ontving Beyma nog in Juni '89, toen hij op het punt stond zijn eerste pamphlet tegen Valckenaer in 't licht te zenden, van d'Osmond de volgende terechtwijzing: Quelque répugnance que j'aie à me mêler des tracasseries particulières, je dois vous dire que vous êtes souverainement injuste envers Monsieur Valckenaer; il m'a quelquefois parlé des inconvénients de votre susceptibilité, mais plus souvent et plus fortement il m'a parlé de l'estime qu'il conserve pour votre caractère et lorsque je me suis plaint de cette exagération Patriotique nuisible au véritable intérèt de la cause qui vous est commune, il l'a attribuée á un zèle louable dirigé par de mauvais conseils; ce ne sont pas là Monsieur, les effets d'une haine implacable. Je n'ai aucune idée du but détestable auquel M. Valkenaer pourroit parvenir en faisant travailler ses créatures et je suis persuadé que vous seriez bientot d'accord, si vous n'étiez point aigri par des intermédiairesGa naar voetnoot1. Nu geloof ik wel niet, dat deze verzekering van den goeden Markies de strekking kon hebben Beyma tot bedaren te brengen, want indien ik 't wel heb, was Beyma juist iemand die nooit zou erkennen dat hij zich door anderen liet leiden; - toch is het niet zonder gewicht ter beoordeeling van de goede trouw van Valckenaer, dat hij als oorzaak van de verwijdering tusschen hem en Beyma hetzelfde opgeeft, zoowel aan diens vader, als aan iemand, die men niet kan aannemen, dat voor Beyma eenige sympathie gevoeldeGa naar voetnoot2; - en wat de kwestie betreft, of Beyma's afzetting aan Valckenaer te danken is, de getuigenis van een belangeloozen derde in dezen is van veel gewicht. Men zou, om die getuigenis te wraken, moeten aannemen, òf dat d'Osmond en Collignon tegenover Beyma, zonder de minste oorzaak, onwaarheid spraken, - òf dat Valckenaer de afzetting van Beyma bewerkt had door op diens goede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoedanigheden te wijzen. De eenige oorzaak trouwens van het ontslag aan Beyma toegezonden, ligt voor de hand, en daar behoefde Valckenaer niet eens op te wijzen: en d'Osmond noemt haar in den bovenaangehaalden brief van 12 Juni: 't was de voortdurende tegenstand van Beyma en diens vrienden tegen de oprichting der ondernemingen van nijverheid, die de Fransche regeering in 't leven wilde roepen. En wat de min edele beweegreden betreft, waaraan Beyma later de tegenwerking van Valckenaer toeschreef, ook die schijnt mij toe niet te hebben bestaan: Valckenaer heeft Beyma niet kunnen verzoeken om eene plaats op de lijst van pensionabelen. Volgens Beyma's eigen zeggen (in 1790), zou hem die lijst in 't midden van of preciselijk den 13den Februarij 1788 zijn gevraagdGa naar voetnoot1; doch daarin vergist hij zich; althans zoo schrijft van der Capellen op 9 Maart aan Valckenaer: Ik heb den Heer Beima onder anderen ook medegedeeld, dat UHGel. op de lijst der geenen die de geringe intrest van het Capitaal dat Lodewijk XVI aan ons schuldig is, zullen genieten, met 1s. 3000 geplaatst is; - ik hoop laatstgemelden Heer morgen te schrijven, voorloopig gelieve UHGel. zijn WEdgeb. te zeggen, dat het mij zeer dienstig voorkomt, dat een lijst der notabelste persoonen zich te St. Omer bevindende, in termen om pensioen te genieten...... hoe eerder hoe beter aan den graaf de St. Priest, of aan den marquis d'Osmond gezonden worde. Men zal mij dan zeker consulteeren wanneer de traitements zullen gereguleerd wordenGa naar voetnoot2. Hieruit blijkt, dat v.d. Capellen het bovenbedoelde verzoek om een lijst van pensionabelen eerst op 10 Maart aan Beyma dacht over te brengen, en dat Valckenaer op dat tijdstip al verzekerd was een pensioen te zullen ontvangen, zoodat hij niet kan verzocht hebben op de door Capellen bedoelde lijst geplaatst te worden. Dat Beyma vroeger nog van een anderen kant zou aangezocht zijn, zulk eene lijst op te maken, dunkt mij onwaarschijnlijk, daar Capellen in dien tijd de eenige was, die te Parijs de financieele belangen der Patriotten bij 't Ministerie waarnam; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bovendien had Beyma dan later den naam wel genoemd van dengeen, die er hem om gevraagd had. Alles wel gewikt en gewogen, komt het mij dus voor, dat de brief van Valckenaer aan Beyma's vader een vrij juist denkbeeld kon geven van de oorzaken, die het geschil tusschen de beide oude vrienden deden ontstaan, - en dat, toen hij geschreven werd, er vrij wat meer schuld bij Beyma was dan bij Valckenaer. Er kwam echter een oogenblik, waarop een stap van Valckenaer dezen evenzeer in 't ongelijk stelde als zijn tegenstander. Hoe hij er toe gebracht werd, staat mij thans te onderzoeken. In de maand September 1788 was de verhouding tusschen de beide gewezen vrienden al vrij gespannen, gelijk wij gezien hebben. In 't publiek wist men echter nog niets dan dat zij verschillende denkbeelden hadden omtrent de voornemens der Fransche regeering. Ook tegenover elkaar namen zij destijds nog de vormen der burgerlijke beleefdheid in acht, en in vergelijking met de liefelijkheden, die zij elkaar later naar 't hoofd slingerden, klinken de verzekeringen van hoogachting en vriendschap, waarmede zij hunne brieven aan elkaar eindigen, al behoeft men er geen geloof aan te slaan, nog bepaald warm. Ondertusschen waren in den zomer van 1788 weer tal van vluchtelingen te St. Omer aangekomen; en ofschoon het Fransche gouvernement reeds veel vroeger de admissie op de onderstandslijsten had doen ophouden, scheen het ondoenlijk al die ongelukkigen zonder hulp te laten. Men had echter langzamerhand het gevaar leeren inzien van de toelating van allerlei Patriotten zonder onderscheid, en besloot voortaan alleen hen op de lijsten te plaatsen, die in de Republiek een zoogenaamd ‘fatsoenlijk’ bestaan of een aanzienlijke betrekking hadden gehad. Dengenen die hadden, werd dus ook hier gegeven. De overigen werden teruggezonden naar Brussel met een reisgeld, gelijkstaande met vier weken onderstand. Tot zoover goed. - Doch er was nog eene categorie van personen, volgens veler getuigenis niet de minst lastige of talrijke. Vroeger gegeven orders bepaalden dat zij, die eenmaal op de onderstandslijsten geplaatst waren, zich mochten verwijderen wanneer zij wilden; niets was natuurlijk aangenamer voor den franschen fiscus, en deze trachtte dat vertrek aan te moedigen, met de belofte van een vrij aanzienlijk reisgeld; maar den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertrekkende werd tevens de verzekering gegeven, dat het nu voor goed uit was, en dat - als hij terugkwam - de beurs des konings voor hem gesloten bleef. Niettegenstaande deze verzekering kwamen velen dier vroeger ondersteunden terug. Wat moest men met die personen doen, welke natuurlijk tot de meest hulpbehoevenden behoorden? Wel, zeiden de vrienden van Beyma, als de Koning te karig is, - of liever als die schelm van een Valckenaer, aan wien men alles toeschreef, zoo gemeen is, hun allen onderstand, ja zelfs reisgeld te weigeren, dan zullen wij 't wel doen; - en zoo gebeurde het, dat Albertus Glazer, een der hier bedoelde zwervende zielen, acht francs reisgeld ontving, - plus een brief door de HH. Beyma, Altena en van der Reyden onderteekend en geadresseerd aan den Heer Baron van Pallandt tot Zuithem, Drossaart van IJsselmuiden, te Brussel woonachtig. Glazer was met zijn acht livres wel voor een oogenblik geholpen, maar niet voor lang: bovendien sprak hij op denzelfden dag (14 Nov. '88) hetzij na afspraak, hetzij toevallig, den Prof. Valckenaer, die hem kende als een Zwollenaar van vrij goede familie, en hem geheel andere berichten gaf dan de Heeren Beyma c.s. Naar Brussel wilde hij gaan? en daar zou men hem helpen? - Geloove dat wie wil, Valckenaer niet. Hij wist te goed dat daar de nood nog veel grooter was onder de emigrantenGa naar voetnoot1. Neen! Glazer deed veel beter maar stilletjes te St. Omer te blijven; voorloopig zou hij - Valckenaer - hem wel wat geven, en ondertusschen zijn best doen om hem bij wijze van exceptie op de lijst te krijgen. Den aanbevelingsbrief voor den Heer van Pallandt, die voor hem niets meer waard was, moest hij dan maar aan Valckenaer laten. Glazer, dien 't volkomen onverschillig was, waar hij zijne luiheid en zijne liefde voor den sterken drank bot vierde, nam hiermeê genoegen, en bleef voorloopig te St. Omer, waar hij eerst zes francs per week van Valckenaer ontving, en later op de onderstandslijst geplaatst werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoodra nu Beyma en zijne vrienden dit vernamen werden zij woedend; weer had Valckenaer hun in den weg gezeten en zijn zin gekregen. Doch, o geluk, - hij had zich bloot gegeven. Een gesloten brief aan een ander geadresseerd af te troggelen van hem, die met de bezorging belast is, dien brief te openen en te lezen, is dat geen misbruik van vertrouwen? - Niet, naar 't schijnt, voor de Wet die in Artois gold. Althans verleende op eene aanklacht, tegen Valckenaer op dezen grond ingesteld, de rechtbank te St. Omer geen rechtsingang. Maar er schoot een ander middel over, dat spoedig tot verrassende resultaten leidde. Glazer werd door Beyma c.s. gedagvaard tot uitlevering van den brief, dien hij voor Pallandt had meêgekregen. Vooraf echter had men hem doen weten, dat hij hier slechts tusschenpersoon was, en dat hij zich van allen last kon bevrijden, als hij Valckenaer maar in vrijwaring opriep. - Dit deed Glazer dan ook, tevens verklarende, dat Valckenaer hem den brief voor ééne kroon afgekocht en daarop gezegd had: ‘Als iemand er naar vraagt, zeg dan maar, dat ik hem verbrand heb’Ga naar voetnoot1. Zoo werd Valckenaer gedwongen zich te verantwoorden. De zaak zelf liep voor hem goed af, zeker dank zij de eigenaardige faciliteit van Glazer in het afleggen van tegenstrijdige verklaringen, waarvan hij drie merkwaardige proeven gafGa naar voetnoot2, voordat hij finaal van 't tooneel verdween, - om een geruimen tijd wegens wangedrag en dronkenschap in de gevangenis door te brengen. De rechtbank te St. Omer zal te midden van al die tegenstrijdigheden de kluts kwijt geraakt zijn, en maakte zich den 11den Februari 1791 (dus na bijna twee jaren procedeeren!) van de zaak af door Partijen te stellen buiten alle proces en te renvoyeeren buiten het Hof van JustitieGa naar voetnoot3. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Intusschen zie ik geen kans Valckenaer in dezen vrij te pleiten van onvoorzichtigheid of zelfs van onhandigheid, iets dat men van hem wel het minst zou verwacht hebben. Zoo als de zaken nu eenmaal stonden, had hij den brief van de drie Heeren nooit onder zich moeten behouden of hem althans op de eerste aanvrage moeten teruggeven. Hij schijnt echter niet gedacht te hebben aan de uitlegging, die men aan zijne handeling zou kunnen - en die zijne tegenstanders daaraan zeer zeker zouden trachten te geven. Liet hij het eenmaal tot een proces komen, dan kon zijn antwoord op de oproeping in vrijwaring op het eigenlijke punt van geschil slechts ontwijkend luiden: wat hij ook zeggen mocht, het feit stond vast, dat hij zich in 't bezit gesteld had van een gesloten brief, niet voor hem bestemd, en dien gelezen had. - Om nu de eer aan zich te houden, zocht hij in het rekest van verwering de aandacht zooveel mogelijk van de daad af te leiden op de beweegredenen, die hem aldus hadden doen handelen. Hierdoor werd hij genoodzaakt zaken aan te roeren, waarmeê ‘Messieurs les Mayeur et Echevins de la Ville et Cité de Saint-Omer’ niets hoegenaamd te doen hadden, en aldus publiciteit te geven aan feiten, geschillen, beschouwingen, die Beyma en hem alleen aangingen. Wel was die publiciteit een zeer beperkte; - maar Valckenaers tegenstanders hadden volkomen recht te beweren, dat Valckenaer het eerst den strijd op het openbaar gebied had overgebracht. Bovendien werd Valckenaer door de valsche positie, waarin hij stond, verleid, door de scherpte en hevigheid zijner uitvallen tegen Beyma en diens vrienden, de zwakheid zijner verdediging in zake den brief te vergoeden. Ook warme aanhangers van Valckenaer vonden die verdediging zwak. Dumont-PigalleGa naar voetnoot1, die te St. Omer in een der Subventie-bureaux was aangesteld, hield Valckenaer gedurende diens afwezigheid geregeld op de hoogte was 't geen onder de emigranten gebeurde. Toen Beyma het rekest van Valckenaer voorzien met aanteekeningen, had uitgegeven, gaf Dumont-Pigalle er kennis van en voegde er 't volgende bijGa naar voetnoot2: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vous savez qu'au commencement de cette affaire je vous ai écrit que si j'avais à défendre la cause du général (waarmee Beyma bedoeld is) en ceci, je pourrois cent fois mieux la défendre que la votre. Vous savez encore, ou je me trompe, que lorsque vous m'avez envoyé la déclaration faite à Paris par Glazer, je trouvais certaines choses à redire à cette déclaration. - Tout ce qu'on peut dire là-dessus est que Glazer étant un coquin qui a fait tant de déclarations différentes et contradictoires, son témoignage n'est recevable ni en votre faveur, ni en celle de votre antagoniste. Le point principalGa naar voetnoot1 est de prouver que vous avez ouvert le billet; et comme les dépositions de BodeGa naar voetnoot2 et de sa femme n'affirment rien de positif la-dessus, il ne reste au Général que deux moyens de prouver cela; et ce sont 1o votre assertion de la conformité littérale des Lettres de Glazer et de Wijler; 2o la Lettre même de Glazer qu'on vous forcerait à représenter. Dire que vous ne l'avez plus, ce serait vous priver de la preuve à votre avantage, d'autres assertions de votre Requête.......... Hoe 't zij, het kwaad was nu eenmaal geschied, - en Valckenaer's tegenstanders hadden niets haastigers te doen dan aan het door hem ingeleverde verweerschrift grooter bekendheid te geven, door het te doen drukken, voorzien van aanteekeningen van de hand van Beyma, - die natuurlijk zijn best deed, de hevigheid van Valckenaer's uitvallen te evenaren, of zoo mogelijk te overtreffen. En zoo begon eene polemiek, die zich over eenige jaren uitstrekte en waarvan nog de minst schadelijke uitwerking was, dat de uitgeweken Patriotten belachelijk werden, zoowel in het vaderland als in het door hen gekozen toevluchtsoord. Het lust mij niet, - en ik acht het volkomen overbodig hier een overzicht te geven van die polemiek. Alles werd er bij omgehaald, tot de kleinste nietigheden toe, en men staat verbaasd over de moeite die beide partijen zich hebben moeten geven om de noodige verklaringen van getuigen te verkrijgen over feiten die 't ons toeschijnt dat al zeer weinig belang hebben. Om daarvan althans één voorbeeld te geven wijs ik op een incidenteele kwestie die in den strijd een groote plaats | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
innam. Was het waar, dat de onder-intendanten over de vluchtelingen en daaronder voornamelijk Frederik Rant, de bête noire van Valckenaer, op 23 Mei 1788 de emigranten tot eene vergadering hadden bijeengeroepen om hen een adres aan den Koning te doen teekenen, waarin deze verzocht werd zich over zijne toekomstige voornemens omtrent de Patriotten uit te laten, - daar er een besluit genomen moest worden omtrent voordeelige aanbiedingen van andere mogendheden? Was het waar, dat Rant tot aanprijzing van dit adres gezegd had, dat Engeland, Pruisen en Denemarken gereed waren de Patriotten met open armen te ontvangen, - en dat men o.a. in Engeland meer guinjes zou krijgen dan hier livres? In de Collectie nagelaten papieren van Valckenaer vind ik een menigte verklaringen van getuigen die dit bevestigen, - alle of bijna alle door Valckenaer eigenhandig opgesteld en door de getuigen geteekend; - voorts correspondentiën van Valckenaer met afwezige Patriotten over 't zelfde punt; - verhooren op vraagpunten, enz. enz. En toch, wat baatte het? Zoodra Valckenaer met zijne verklaringen voor den dag kwam, kon men zeker zijn dat Beyma een aantal contra-verklaringen, dikwijls van dezelfde personen, deed drukken, die het feit pertinent ontkendenGa naar voetnoot1. De onstandvastigheid van Glazer scheen onder de uitgewekenen endemisch te zijn, en 't geen wij Dumont-Pigalle hierboven van de verklaringen van Glazer hebben hooren zeggen is van toepassing op bijkans alle bewijsschriften die van weerszijde werden aangevoerd. Intusschen, de oneenigheid bepaalde zich volstrekt niet tot hen die aan deze polemiek deel namen. De kwestie: werken of niet werken, had al lang de uitgewekenen in twee uiterst vijandige kampen verdeeld. Een rustig leven was voor een emigrant te St. Omer eene onmogelijkheid geworden. Waar hij ook kwam woedde de strijd tusschen Beymanisten en Valckenisten, gelijk ze met verkrachting van alle regels van woordvorming genoemd werden. In de koffijhuizen, die natuurlijk druk bezocht werden, kwam het dikwijls tot vechtpartijen. Zij die werken wilden, overeenkomstig den wensch der Fransche regeering - werden voor verraders, voor kolonisten, voor aristokraten uitgescholdenGa naar voetnoot2. En | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het spreekt van zelf dat onder de uitgewekenen velen het een ware uitkomst vonden, dat zij hun afkeer van werk tot de waardigheid van een politiek principe konden verheffen. De aanhangers van Valckenaer hadden het dikwijls zwaar te verantwoorden. Zoo verhaalt Dumont-Pigalle aan Valckenaer, dat hij op een avond terugkeerende van 't Kasteel te Watten en langs de vaart loopende, door drie dronken Hollanders, Beymanisten natuurlijk, in 't water zou zijn gesmeten, indien hij hun niet met een lang mes en een stok, dien hij bij zich had, eerbied had weten in te boezemen. Les chemins publics voegt hij er bij, ‘non plus que les caffés et les auberges que cette race fréquente, ne sont plus libres pour les honnêtes gens. J'espère que Dieu me procurera l'occasion légitime d'en tuer un ou deux. Il en arrivera ce qui pourraGa naar voetnoot1.’ Meer dergelijke voorbeelden zijn niet schaarsch, ook onder de uitgewekenen van hoogeren stand. Bij gelegenheid dat zeker adres aan de ministers opgezonden werd dat den Beymanisten mishaagdeGa naar voetnoot2, werden de onderteekenaars er van overal lastig gevallen; Dumont-Pigalle schrijft er o.a. dit van aan Valckenaer: Plusieurs, ou plutôt un grand nombre des principaux de notre parti n'ont point voulu signer, et cela sous divers prétextes; mais essentiellement par crainte d'être injuriés ou maltraités par les furieux de la cabale, ainsi qu'il est arrivé à Vrijdag, que le Ministre (NB.!) Marcel, Verbuis, Zwanenburg et Snoek de Leyde voulurent éeraser à la table de Gerritse où ils mangeaient tous..... A S. Omer, Mr. Versteeg, qui a signé, a été cruellement injurié chez Ansoms, où il mange avec Altena, le ministre Cramer et autres partisans de la clique. Ce ministre y a dit hautement qu'il falloit avoir l'âme bien basse pour s'intéresser à la conservation d'un drôle (van een Fransche Karel) tel qu'étoit Mr. Collignon. Le Docteur Stevening de Middelbourg qui y mange aussi, a blamé très hautement ces expressions: mais il ne put arrêter la furie du Ministre. Ce dernier et Altena | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ont enfin quitté la table en disant qu'ils se croiroient déshonorés s'ils mangeoient d'avantage avec un infâme signant tel que Versteeg: et ils ont en effet changé d'ordinaireGa naar voetnoot1. De uitgeweken dominés waren dus in geen enkel opzicht verstandiger dan de overigen; - en zelfs in de meest beschaafde kringen der Hollanders kwamen soortgelijke ergerlijke tooneelen voor, - waarvan dezelfde autoriteit ons weêr een staaltje kan geven: Je crois, zoo schrijft hij, vous avoir mandé aussi par la même occasion l'attaque que Daendels essuya le 10 à Dunkerque de la part du Baron van Aylva le Cadet, à la table de Madame Biesta, ou Mr. Croff avoit invité notre ami de BerguesGa naar voetnoot2. La querelle en vint au point que Croff fit un défi à l'insolent Baron. Mde Daendels qui était présente, tomba évanouie et en est restée malade. Lorsque cette dame fut revenue à elle même, Daendels tira de sa poche deux pistolets et en donna un à choisir au Baron, qui à cette vue, saigna du né comme un lâche j.f. - Toutes ces querelles d'aujourd'hui roulent sur la signature des deux lettres aux ministres; lettres qu'ils (d.i. de Beymanisten) regardent comme un tissu d'infamies qui déshonorent au du ministère tous les braves et vrais patriotesGa naar voetnoot3. In één woord, de Hollandsche Patriotten in Frankrijk ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
droegen zich al bizonder slecht, - en de geschiedenis vertoont gelukkig weinige voorbeelden van zulk een lui, kwaadsprekend en kleingeestig bijeenraapsel van menschen als het troepje, waarover ik in dit hoofdstuk eenige bizonderheden heb meegedeeld. Wie daarvan meer weten wil, sla het werkje van Mr. Dirks en het vervolg op Wagenaar's Vaderlandsche historie op. Daar zal de lezer bewijzen te over vinden, dat diezelfde twistzucht zich ook op kerkelijk gebied openbaarde, - en dat de uitgewekenen, zoo zij al volgens Valckenaer's woorden ontaard waren van de ‘nationale deugden van naarstigheid, zindelijkheid en bedaardheid’, de niet minder nationale vatbaarheid voor kerkelijke polemiek ten minste ongeschonden bewaard hadden. De eigenlijke directie over de nijverheidsondernemingen werd door personen uitgeoefend, die reeds in 't vaderland zich met soortgelijke zaken bezig gehouden hadden. Wel had Valckenaer in den aanvang er aan gedacht aan het hoofd der nieuwe kolonie te Grevelingen te gaan staan, doch weldra zag hij daarvan af, en wel, volgens eigen opgave, om deze reden: op zijn verzoek hadden de Fransche autoriteiten bepaald, dat een zeker aantal uitgewekenen van St. Omer naar Grevelingen zou worden verplaatst, ten einde aldaar een nieuw departement te vormen. Dit was ook geschied. Doch Beyma, die destijds nog commissaris te St. Omer was, zond tegen de gedane afspraak slechts lieden van de geringste klasse en van slecht gedrag, in één woord hen, waarvan hij zich wilde ontdoen, naar Grevelingen. Valckenaer voorzag hieruit, zegt hij, ‘eene bron van onaangenaamheden, wanneer ik, eenmaal aldaar gevestigd, mij daartegens zou willen verzetten. Ik besloot dus, om het bij het leergeld, eens te St. Omer door mij betaald, te laten berusten; weshalve ik, bij missive van den 22 Febr. '88, den Ridder (leze: Graaf) de St. Priest verzogt, om mij van alle verdere directie geheel en al te ontslaan’Ga naar voetnoot1. Het ligt niet in mijn bestek, de geschiedenis dezer etablissementen nader te onderzoeken. In de polemiek tusschen de aanhangers van Beyma en die van Valckenaer worden over en weer zoovele feiten aangevoerd en weder tegengesproken, dat men daaruit weinig te weten komen kanGa naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ontslag van Valckenaer belette echter niet dat hij zoowel door de belanghebbenden bij de ondernemingen als door de Fransche autoriteiten dikwijls geraadpleegd werd. Ook over de nieuwe regeling der onderstandsgelden, die de Minister Necker in 1789 wilde invoeren, en over de plaatsing op de lijsten van vele nieuw aangekomen vluchtelingen werd zijn raad gevraagd, en gaven zijne adviezen, dit dient hierbij gezegd te worden, menigvuldige aanleiding tot woeste kreten van verontwaardiging. Ook werd hij beschuldigd, de uitzetting uit het koningrijk bewerkt te hebben van een aantal uitgewekenen, die volgens het zeggen der Beymanisten, ware toonbeelden van deugd en patriottisme waren. Ik zie geen kans nu, ongeveer tachtig jaar na dato, uit de vreeselijke tegenstrijdigheid der daaromtrent afgelegde verklaringen van belanghebbenden de waarheid op te sporen: en ik geloof dat die ons vrij onverschillig zou laten. Dit echter is zeker, dat Valckenaer, al stond hij nog zoo hoog in aanzien bij de Fransche autoriteiten, omtrent vele van die zoogenaamde ‘wraakoefeningen tegen onschuldige Patriotten’ niet geraadpleegd isGa naar voetnoot1, - en dat Beyma | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevallen aanhaalt van onderstandsweigering, waarvan 't kan bewezen worden, dat de schuld niet bij Valckenaer ligt. - Het spreekt intusschen van zelf, dat Valckenaer zich bij zijne adviezen omtrent den te verleenen onderstand liet leiden door de vraag of de rekwestrant al of niet werken wilde. En bij de hoog loopende geschillen onder de Nederlanders was het, dunkt mij, niet meer dan menschelijk, zoo hij hierin de billijkheid en de onpartijdigheid soms uit het oog verloor. Maar wie was billijk, wie was onpartijdig te St. Omer en te Grevelingen? De slotsom waartoe Mr. Dirks bij 't vermelden van deze twisten komt, is in hoofdzaak juist. De pot verweet den ketel dat hij zwart was, zegt die schrijver. Ik kan daarmee instemmen, mits toegegeven worde, dat Valckenaer aan het ontstaan der geschillen wat minder schuld had dan zijne tegenpartijGa naar voetnoot1. Wat nu den afloop van die geschillen betreft, die liet nog zeer lang op zich wachten. Van de hoofdpersonen trok zich één spoedig daaruit terug. In den ‘Bundel van Bewijsstukken’, reeds meermalen door mij aangehaald, en die in Augustus 1791 werd uitgegeven, gaf Valckenaer nog zijn voornemen te kennen een tweeden en een derden brief tegen Beyma's ‘Andwoord’ op den eersten brief in 't licht te geven. Nu is mij nergens gebleken dat hij dat werkelijk gedaan heeft. Was hij dan ad terminos non loqui gebracht? - Een nauwlettende inzage van de papieren der collectie Luzac geeft mij de overtuiging dat hij tegenover het ‘ewige Einerlei’ van Beyma's beschuldigingen nog wel boeken vol verklaringen, bewijsstukken, contra-beschuldigingen had kunnen uitgeven. Daar hij dat niet deed, behield Beyma in 't openbaar het laatste woord, 't geen hij in Aug. 1792 in 't licht gafGa naar voetnoot2. Deze brochure behelst slechts ééne nieuwe beschuldiging tegen Valckenaar: hij was de vertrouwde raadsman geweest (misschien was hij 't nog!) van een Emigrant (de Marquis d'Osmond) en een gunsteling van een despotiek ministerie. Het tijdstip waarop dit geschreven werd, verklaart bij Beyma | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze nieuwe beschouwingen van personen, omtrent wier gunst hij indertijd lang niet onverschillig geweest was, toen hij o.a. Necker het volgende kompliment toezwaaide: ‘Soyez persuadé, Monseigneur.... que particulièrement mon premier devoir sera toujours d'être toute ma vie l'admirateur de votre Grandeur que toute l'Europe revère’Ga naar voetnoot1. Het stilzwijgen van Valckenaer na de uitgave der ‘Bewijsstukken’, schrijf ik aan andere redenen toe dan gebrek aan argumenten. Vooreerst werd zijn tijd na 1791 al meer en meer ingenomen door bemoeiingen ten gunste eener tegenomwenteling in de Republiek, - waarop de kansen door den loop der Fransche revolutie beter begonnen te staan. En dan zal hij ook langzamerhand wel tot de overtuiging gekomen zijn dat noch de zaak der Patriotten, noch zijn eigene eer, bij de voortzetting der kleingeestige polemiek tegen Beyma baat kon vinden. Hem kon het niet verborgen blijven, dat het onophoudelijk gekijf onder de uitgewekenen op de Fransche regeering en de wetgevende vergaderingen een hoogst ongunstigen indruk moest maken. Hij zal daarom besloten hebben het voorbeeld te geven, - of zooals het onder kijvende kinderen heet, hij zal de wijste hebben willen zijn, en zich uit den strijd teruggetrokken hebben. In deze opvatting van Valckenaer's handelwijze word ik bevestigd door een incident, waarvan sommige stukken in de collectie Luzac mij de kennis verschaft hebben, en dat als eindtooneel van den strijd hier gevoegelijk eene plaats kan vinden. Die stukken zijn tevens interessant voor de kennis der revolutionnaire toestanden in de provincie. Aanvankelijk was de revolutiekoorts, gelijk BaudotGa naar voetnoot2 ze noemde, in 't Noorden van Frankrijk veel minder hevig dan elders. In October '89, dus na de bestorming der Bastille, en na den tocht der Parijsche vrouwen naar Versailles, om den koning te halen, - vond Dumont-Pigalle de bewoners van Artois naar zijn zin nog veel te koel voor de groote, de heilige revolutie. Il n'est point question ici schrijft hij aan Valckenaer, de sacrifice volontaire pour la patrie, parcequ'on n'est que froidement patriotte. On y désire le rétablissement des choses, et l'on | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
n'a point le courage d'y contribuer à ses dépens...... En un mot la plupart de nos Artésiens sont des huîtres sans coeur, sans courage, sans énergie, et froids comme l'animal auquel je les compareGa naar voetnoot1. Doch langzamerhand was de phlegmatische bevolking der Noordelijke departementen in de algemeene gisting meegesleept. Kon het anders, te midden der geweldige hartstochtelijkheid, die zich van Frankrijk meester maakte, te midden van die vrees, die hoop, dien argwaan, door Carlyle bovennatuurlijk genoemd, en door Carlyle met onnavolgbaren gloed geschilderd? Ook bij de zoogenaamde oesters in Artois had de drang zich doen gevoelen om bijeen te komen en mede te werken om de constitutie, die maar niet aan den gang scheen te willen gaan, tot stand te helpen brengen, om de toekomst te helpen verhaasten, en het Beloofde land van gelijkheid, vrijheid en broederschap te bereiken. Te Watten, waar Valckenaer woonde, had zich in October 1791 eene ‘Société des Amis de la Constitution’ gevormd, waarvan Valckenaer de eerste president werd. Toch was de toestand in Artois op dat tijdstip nog lang zoo scherp niet geteekend als te Parijs, waar de Jacobijnen reeds vrij openlijk de afzetting des konings eischten. Ik vind in de collectie Luzac een brief van 't bestuur dier constitutie-vrienden, waarin Valckenaer, die zich juist omstreeks dezen tijd te Parijs ging vestigen, geraadpleegd wordt over de kwestie of de vereeniging zich bij de Feuillants dan wel bij de Jacobijnen moet aansluiten! Valckenaer's antwoord ken ik niet; doch zonder tijfel zal hij zich voor aansluiting bij de Jacobijnen verklaard hebben, daar hij kort daarop als lid van dien club voorkomt. Later had de Société-mère zelf hare handlangers aan 't werk gezet; en ook te St. Omer ontstond een club, Société des Montagnards genaamd, die de beginselen der Jacobijnen onvervalscht zou handhaven. Tot die beginselen behoorde o.a. ook, niemand naast zich te dulden, dan die hetzelfde op dezelfde wijze beoogde. Daarom moesten voor Robespierre en de zijnen niet alleen de Feuillantins, de Girondins, in één woord, de Modérés wijken, maar ook de volgelingen van een Hébert, een Chaumette, en mannen als Camille Desmoulins en Danton, wier geringste ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brek toch zeker revolutionaire wankelmoedigheid geweest is. Daarom ook moest de Société des Montagnards te St. Omer hare suprematie in dat district handhaven, en toen sommige Hollandsche uitgewekenen eene ‘Société des Sans-culottes Bataves’ oprichtte, die in hevigheid van revolutionnaire overtuiging zeker niet voor de Jacobijnen onderdeed, moesten ook zij ondervinden dat er slechts één weg ten revolutionnairen hemel leidde. Men schreef toen 1793/94, of liever an II de la République une et indivisible. De haat tusschen Beyma's en Valckenaer's aanhangers was echter noch door het lange tijdsverloop noch door Valckenaer's stilzwijgen bekoeld, - en de Société des Sans-Culottes Bataves, wier leden allen aanhangers van Beyma waren, schijnt haar ontstaan vooral daaraan te danken gehad te hebben, dat de anti-Beymanisten zich voor het grootste deel bij de Montagnards hadden aangesloten. De vergaderzaal der Hollandsche Sans-culotten weêrgalmde dan ook van redevoeringen tegen Valckenaer en diens aanhang, - en daarbij kon 't licht gebeuren, dat de Société des Montagnards, die speciaal onder de hoede der Société Mère stond, beleedigd werd. Het was onder zulke omstandigheden te voorzien dat de twee clubs met elkaar in botsing zouden komen; en in dat geval stonden de kansen voor de Bataafsche Sans-culotten al zeer slecht. Op 6 October 1793 hadden sommige leden van dien Club den Franschen Commissaris over de uitgewekenen, Collignon, - wiens stoelvastheid, om zoo te spreken, in die revolutionnaire tijden minstens genomen opmerkelijk mag heeten, - bij den Club der Montagnards aangeklaagd wegens misbruik van macht, in 1789 bij drie verschillende gelegenheden gepleegd. Collignon, ter verantwoording geroepen, zuiverde zich triomphantelijk door de bewijzen over te leggen, dat hij telkens gehandeld had volgens speciale lastgeving van den toenmaligen Minister. De commissie tot het onderzoek dier beschuldigingen benoemd en bestaande uit drie Franschen, Nicolle, Morpin en Chatagne en één Hollander, Lidth de Jeude, rapporteerde dan ook geheel ten gunste van CollignonGa naar voetnoot1. Doch hiermeê was voor de aanklagers de zaak niet uit. De Société populaire Montagnarde greep de gelegenheid aan, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om aan de oppositie der Hollandsche Sans-culotten voor goed een einde te maken. Weldra werd men 't eens over een adresGa naar voetnoot1, aan de Société-mère op te zenden, waarin geklaagd werd over de houding en de bedoelingen van den Sans-culottenclub. Vroeger, zoo luidde het adres, kon er reden zijn voor het afzonderlijk bestaan van eene Société Batave, - toen men door de overwinningen van 1792 en '93 nog 't uitzicht had op een spoedig herstel der uitgewekenen in hun Vaderland. Thans, - na 't schandelijk verraad van Dumouriez, - was dat uitzicht verdwenen, en de uitgewekenen waren krachtens besluit van de representanten des volks bij het Noorderleger tot Fransche burgers herschapenGa naar voetnoot2: - wat behoefde er nog een afzonderlijke Bataafsche club te bestaan? Gaarne wilde men erkennen, dat de leden van den Bataafschen Sans-culottenclub den uiterlijken schijn hadden van goede Patriotten: maar nous avons eu la hardiesse de soulever cette écorce saine et brillante, et nous n'avons trouvé au dessous que le vuide affreux de la pourriture. Nous n'avons trouvé dans la société des Sans-culottes Bataves, qu'un ancien parti reproduit sous un autre nom, nous avons vu un Beyma et ses plus chauds partisans poursuivans Valkenar et les siens, nous avons vu ces hommes obligés d'ajourner leur vengeance, tenir en main le livre des proscriptions, nous avons vu des ingrats plus occupés du Peuple qui les rejette que du Peuple qui les reçoit en amis et en frères, nous avons vu des ambitieux, jettant les bases du gouvernement d'un pays où ils ne peuvent entrer sans nous, nous les avons vus enz. enz. Genoeg om de vrijheidminnende Montagnards te doen besluiten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Terwijl de adressanten niettemin volgaarne erkenden, dat onder de leden van den Bataafschen Club tal van eerlijke doch misleide Patriotten aanwezig waren. Het onmiddellijk gevolg van dit adres, waarvan een gedrukt exemplaar door toedoen van Dumont-Pigalle in handen van Valckenaer kwam, was dat Beyma en de vier aanklagers van Collignon, Arnold, de Haas, Bisschop en Brederode door het Comité de Surveillance te St. Omer, par mesure de sûrete générale, in arrest genomen werden. Bovenstaand adres was geteekend door Bancel, den President der Société Montagnarde, en door twee Secretarissen, Flament en Lidth de Jeude. Dat de Hollandsche leden der Vergadering op de aanneming er van sterk hebben aangedrongen, is niet meer dan waarschijnlijk. Men kan 't hun ook niet kwalijk nemen. Men leefde toen onder het schrikbewind, dat dagelijks strenger, despotieker, achterdochtiger werd, - en als in de Sansculotten-bijeenkomst een voorstel met acclamatie aangenomen werd, - waarbij Valckenaer, Lidth de Jeude, Collignon en tutti quanti van de tegenpartij aan het Comité de Salut public als suspects werden gedenuncieerd, - dan wist ieder dat de guillotine er mede gemoeid was. 't Was niet meer dan zelfverdediging, zoo Valckenaer's vrienden al hun invloed deden gelden om Beyma en den zijnen het stilzwijgen op te leggenGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe het zij, - en of de vrienden van Valckenaer er al dan niet mee te doen gehad hebben - het staat vast, dat Valckenaer zelf op dat tijdstip verzoeningsgezind was, en dat hij zelfs zijn best deed om Beyma, zijn aartsvijand, een grooten dienst te bewijzen. Hij haastte zich, zoodra hij van diens gevangenzetting hoorde, een brief te schrijven aan Lidth de Jeude, om dezen te bewegen, Beyma bij de revolutionnaire autoriteiten te St. Omer te verontschuldigen en zoodoende diens vrijlating te bewerken; hij wees daarbij op de diensten door Beyma aan de patriotsche zaak bewezen, - op de noodzakelijkheid van eendracht onder alle vrienden der revolutie, - op de smet dien Beyma's arrestatie op alle Bataven wierp, - en ging daarbij van de veronderstelling uit, dat Beyma gestraft werd voor pogingen, om onrust onder de Hollandsche uitgewekenen te stoken. Van Lidth de Jeude antwoordde op dien brief met eene fin de non recevoir; hij had niet eens voor Beyma mogen of kunnen solliciteeren: deze was, volgens v. Lidth, gevangen gezet omdat hij ‘den Club des Montagnards, een Tribunal en ook één representant des Volks opentlijk beleedigd had’ en Beyma bleef gedurende een geruimen tijd in arrestGa naar voetnoot1. Dat hij dien tegenspoed aan Valckenaer weet, spreekt van zelf daar hij van diens brief geen kennis droeg: Valckenaer was nu eenmaal sedert jaren de man die alles moest bewerkt hebben, wat Beyma tegenliep. Beyma verliet dan ook St. Omer in 1795 onder het uiten der felste bedreigingen tegen Valckenaer, en diende zijn beklag voorloopig in bij Blauw, destijds minister der Bataafsche Republiek te Parijs. 't Is waarschijnlijk deze omstandigheid, die mij in staat stelt het incident hier aan te voeren. De gelegaliseerde copij van den brief van Valckenaer aan van Lidth, die ik in de Collectie Luzac vindt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werd genomen om Blauw te overtuigen van de onwaarheid der beschuldiging tegen Valckenaer ingebracht. Het schijnt dat ook deze kwestie publiek gemaakt is, - ofschoon ik er geen spoor van gevonden heb in de gedrukte stukken uit dien tijd.
En hiermee stap ik af, naar ik hoop voor goed, van een der meest bedroevende episoden uit de geschiedenis onzer Nederlandsche beroeringen. Bedroevend om de kleingeestige vitzucht, - om de egoïstische drijfveeren die de voorstanders eener goede zaak deden handelen, - bedroevend ook om het treurige voorteeken dat daarin voor de toekomst dier goede zaak gelegen was. Om Valckenaer's karakter en de beweegredenen van zijne daden in een juist daglicht te stellen, heb ik gemeend daaromtrent eenigszins uitvoerig te moeten zijn. Hem moet voorzeker een deel der schuld worden toegekend. Had hij meer zelfbeheersching, minder eigenliefde gehad, dan zou de twist nooit zulk een hoogte bereikt, - of dan zou hij er zich ten minste eerder uit teruggetrokken hebben; dan zouden ook niet de door hem geschreven pamphletten een monument geworden zijn van prikkelbaarheid van humeur. Intusschen verlieze men niet uit het oog, dat zijne tegenstanders in dat opzicht geenszins boven hem uitsteken: en dat de toon eener openbare polemiek in dien tijd veel vinniger was dan wij thans zouden dulden. In de kunst van te insinueeren hebben wij 't veel verder gebracht dan onze overgrootouders, - daarentegen konden zij elkaar beter uitschelden. Ziedaar het eenige onderscheid. Eindelijk vergete men niet, dat de ballingschap met haar nasleep van rampen op de uitgewekenen te St. Omer meer dan gewoonlijk drukte. Zij dwong hen tot werkeloosheid, - althans zij ontrukte hen aan den gewonen werkkring, - zij bracht menschen bij elkaar, die niets dan den naam van Patriot met elkaar gemeen hadden, - zij maakte den onderstand des Franschen Konings tot een buit, waaruit zich ieder door vleierij, intrige of misleiding zoo veel mogelijk wilde toeëigenen. Dit laatste vooral moest de uitgewekenen lui, wangunstig, twistziek maken. Dat in dien dampkring ook de karakterfouten van Valckenaer meer voor den dag kwamen, is natuurlijk. Hij was een man van gelijke beweging als wij. Geen engel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en ook geen duivel, maar ‘a man and a brother,’ zou Thac keray zeggen, - en 't strekt nog tot zijn lof dat toen de Fransche revolutie het gansche wereldtooneel in rep en roer begon te brengen, - toen zij allen een doel, een bezigheid, ook een hartstocht schonk, - hij de eerste was die zich uit die giftige atmosfeer wist te verheffen, die de nietige twisten verzaakte en geleden onrecht wist te vergeten ten einde de groote zaak te bevorderen waarvoor vriend en vijand geleden had.
Dec. 1871. J.A. Sillem. |
|