De Gids. Jaargang 35
(1871)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 57]
| |||||||||||||||||
Geld en vrijheid.Beschouwingen over den lijfsdwang.
| |||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||
schrift für das gesammte Handelsrecht’ vinden uitgedrukt, als zoude hier te lande alleen door mij op afschaffing van het verouderde regtsmiddel worden aangedrongenGa naar voetnoot1. In allen gevalle, hoop ik, zal over eenige jaren de ongegrondheid blijken der voorspelling, die de geleerde schrijver aan zijne opmerking verbindt, waar hij het meer dan twijfelachtig noemt of de abolitionisten op dit gebied in Nederland zullen zegevieren! Elders heeft men intusschen sinds 1866 niet stil gezeten. De lijfsdwang voor burgerlijke en handelszaken werd afgeschaft:
Bij deze opsomming (die bijna geheel Midden-Europa omvat) kan men nog voegen: Zweden, waar, bij eene Koninklijke Ordonnantie van 1 Mei 1868, de gijzeling tot zeer enkele gevallen beperkt is, zoo als door den Stokholmschen Raadsheer d'Olivecrona in onze ‘Revue de Droit International’ is medegedeeldGa naar voetnoot2; de Vereenigde Staten van Noord- Amerika, waar het middel, althans in de meeste staten, is afgeschaft of nooit bestaan heeft; Chili, waar de afschaffing plaats vond bij de wet van 23 Julij 1868; Zwitserland, waar de lijfsdwang thans bijna geheel verdwenen isGa naar voetnoot3. | |||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||
Wat Engeland betreft kan men zeggen dat daar de lijfsdwang in beginsel is afgeschaft bij de wet van 9 Augustus 1869 (An act for the abolition of the emprisonment for debts). In enkele gevallen is de gijzeling nog toegelaten: deze uitzonderingen hangen te zamen met de eigenaardigheden van het Engelsche proces- en faillietregt. Zoo is de lijfsdwang, mits voor niet langer dan één jaar, nog toegelaten: wegens wanbetaling van boeten in strafzaken, teruggave van sommen aan mandatarissen toevertrouwd, (krachtens vonnis van een Court of Equity), tegen een attorney of solicitor wegens kosten en schadevergoeding door hem, ter zake van slechte waarneming van zijn ambt, te betalen, enz. Voorts kunnen de lagere regtbanken lijfsdwang uitspreken tegen hen, die in gebreke blijven te voldoen aan de condemnatie door hoogere regtbanken tegen hen uitgespoken, mits tot geen hooger bedrag dan van £ 50. - Tegen schuldenaren, wier ontvlugting gevreesd wordt, kan voorloopig gijzeling, echter voor niet langer dan zes maanden, worden toegestaan, mits de vordering het bedrag van £ 50 te boven ga en de eischer zoowel de gegrondheid zijner vordering als de vrees voor ontvlugting en het hieruit voor hem te ontstane nadeel beëedige. In Italië wordt van vele kanten op afschaffing van den lijfsdwang aangedrongen, en het is niet twijfelachtig dat bij de op handen zijnde herziening der handelswetgeving ook in dat land de lijfsdwang zal vervallen. De Commissie, in September 1869 benoemd tot herziening van het Italiaansche Wetboek van | |||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||
Koophandel, heeft terstond de noodzakelijkheid der afschaffing ingezien. Graaf Ridolfi, Lid en Secretaris dier Commissie, zet in een merkwaardig geschriftGa naar voetnoot1 het onregtmatige en ondoeltreffende van den lijfsdwang uiteen, ook met een beroep op de resultaten der Italiaansche statistiek. De Heer Pierantoni, Hoogleeraar te Modena, voorspelt, mede in een geschrift aan de herziening der handelswet gewijdGa naar voetnoot2, de spoedige afschaffing van questo inumano mezzo di esecuzione. Bij zijne opsomming der landen, waar de lijfsdwang verdwenen is, noemt de Hoogleeraar ook l'Olanda. Inderdaad eene hulde aan ons vaderland! - Pierantoni kan zich de mogelijkheid niet voorstellen, dat zulk eene verouderde instelling in het verlichte Nederland nog bestaat, terwijl zij rondom ons overal verdwenen is! Toen in den Noord-Duitschen Rijksdag de afschaffing besproken werd, noemde men die hervorming onvermijdelijk ‘nachdem grosse benachbarte Kulturstaate mit der Aufhebung der Schuldhaft voraugegangen sind’Ga naar voetnoot3. Er ligt iets waars in deze woorden. Maar wij zullen zoodanig argument hier te lande niet bezigen, om zoodoende het verwijt te ontgaan als zouden wij een maatregel aanprijzen alleen omdat die elders genomen is. Derhalve, - dat in Europa en Amerika bijna alle beschaafde natiën den lijfsdwang voor burgerlijke en handelsschulden hebben afgeschaft, - dat dit geschied is met medewerking van de meest ervaren staatslieden en regtsgeleerden, en door besluiten der volksvertegenwoordiging, meestal met groote meerderheid of bijna eenstemming genomen, - dat Noordelijke en Zuidelijke, monarchaal en republikeinschgezinde volken elkander in dit opzigt de hand reiken, - en dat noch uit politische noch uit godsdienstige beschouwingen deze hervorming is voortgevloeid, maar dat zij is tot stand gekomen door de overtuiging, dat het aloude executie-middel onregtmatig is en geheel verkeerd werkt, - dit alles wil ik slechts even aanstippen. Dit intusschen meen ik gerust te mogen stellen, dat de beweging die zich in de laatste vijf jaren op dit gebied heeft ge- | |||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||
openbaard, eene voldoende aanleiding is om de vraag ook hier te lande, in de officiëele wereld, meer opzettelijk te onderzoeken. Welligt zal onze tegenwoordige Minister van Justitie met de in dit opzigt zoo behoudende traditiën van zijn departement weten te breken en eene wetsvoordragt doen. Zoo niet, - dan zij het de taak van vertegenwoordigers en publicisten, het vraagstuk aan de orde te doen blijven, totdat er eindelijk eene beslissing valtGa naar voetnoot1. Hierbij mag een gewigtig feit op den voorgrond staan, gewigtig vooral voor eene handeldrijvende natie als de onze. Uit bovenstaande opsomming blijkt dat de lijfsdwang in de meeste landen voor enkele gevallen behouden is. Over den omvang der uitzonderingen werd veelal een levendige strijd gevoerd. Eén ding intusschen stond overal, waar de hervorming tot stand kwam, bij de groote meerderheid terstond vast: de noodzakelijkheid der afschaffing in handelszaken. De oude leer van Montesquieu, dat het middel voor den handel moet in stand blijven, omdat het handelsbelang is het algemeene belang (‘la loi doit faire plus de cas de l'aisance publique que de la liberté d'un citoyen’Ga naar voetnoot2) - deze leer schijnt op ons Ministerie van Justitie veel indruk te hebben gemaaktGa naar voetnoot3. Zulk eene redenering (al zou zij als regtsground kunnen gelden) verraadt eene geringe bekendheid met den hedendaagschen handel, - althans met den eerlijken, solieden handel, waarop de wetgever toch in de eerste plaats te letten heeft. Het is inderdaad eene beleediging, den Nederlandschen handel aangedaan, als men meent dat behoud van den lijfsdwang noodig is tot handhaving van het commerciëel crediet hier te lande. Het verleenen van crediet, alleen met het oog op het regt van gijzeling bij wanbetaling, verdient zeker ook economisch geene goedkeuring. Waar geen zakelijk onderpand gegeven wordt, moet het vertrouwen gegrond zijn op den bekenden of, naar aanleiding van voldoende gegevens, onderstelden vermogenstoestand van den | |||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||
schuldenaar en op zijn goeden naam. Meer in bijzonderheden is dit punt in ons vorig Gids-artikel behandeld. - Ook is toen gewezen op de ongelijkheid, die, bij het steeds toenemend getal naamlooze vennootschappen van koophandel, waarop natuurlijk geen lijfsdwang kan worden toegepast, tusschen de verschillende debiteuren ontstaat. Het zich meer en meer ontwikkelend stelsel der beperkte aansprakelijkheid wijst tevens aan hoe, bij den handel onzer dagen, het kapitaal, als voorwerp van crediet, op den voorgrond treedt en de waardering van den persoon des schuldenaars bij een groot deel der gesloten transactiën doet vervallen. De voortdurende uitbreiding der instellingen voor zakelijk crediet mag tevens niet onopgemerkt blijven. Wanneer zij die, tegen woekerrente of in het vooruitzigt van bovenmatige winst of om andere bijzondere redenen, gehandeld hebben met personen die geen crediet verdienden, daarna geene betaling kunnen erlangen, - dan is dit een natuurlijk gevolg van de gesloten overeenkomst, waarvan de schuldeischer de mogelijkheid heeft kunnen voorzien, - en ook inderdaad meestal heeft voorzien, - want hij heeft daarnaar zijne berekeningen gemaakt. Moet nu de wetgever hem te hulp komen en hem een middel verschaffen dat, zoo het hem ook geene betaling bezorgt, hem althans in de gelegenheid stelt wraak te nemen en eene soort van privaat-strafoefening te houden? De gevallen, waarin hier en daar, bij uitzondering, de lijfsdwang gehandhaafd is, betreffen dan ook geenszins handelsschulden. In Duitschland is de gijzeling behouden als middel om de tegenpartij gedurende het proces of na de veroordeeling tot zekere persoonlijke handelingen te dwingen, of wel, ten aanzien van een in het buitenland gevestigden schuldenaar, den inlandschen regter competent te maken. Dit alles hangt echter te zamen met de in sommige Duitsche staten nog geldende oude instellingen van regtsvordering. Bij de behandeling der Noord-Duitsche wet in den Rijksdag werd hierop herhaaldelijk gewezen en van vele zijden de wensch uitgesproken, dat bij de spoedige invoering van een algemeen Duitsch Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering de bepalingen van dien aard zouden wegvallen. In Nederland geldt als regel, dat niemand tot eene bepaalde handeling kan worden gedwongen, maar dat het niet nakomen | |||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||
eener verbindtenis om iets te doen zich oplost in de verpligting tot schadevergoeding. Deze regel is echter niet toepasselijk, wanneer de openbare orde de nakoming der verbindtenis vordert. Vandaar dat de aangemonsterde scheepsgezel, die weigert aan boord te komen, of zonder verlof des schippers van boord gaat, des noods door den sterken arm kan worden gedwongen, zijne verbindtenissen na te komen. Vandaar ook dat een gedagvaarde getuige, zelfs in een burgerlijk geding, die weigert zijne verklaring af te leggen, op bevel des regters kan worden in de gijzeling gesteld. Van meer gewigt is eene andere uitzondering, in de meeste afschaffingswetten, schoon niet altijd in denzelfden omvang, opgenomen. Zij betreft het verhaal van geldboeten en schadeloosstellingen ter zake van misdrijf, waarvoor de Fransche wet den lijfsdwang handhaaft, terwijl de Belgische wet ook de schadevergoeding wegens ongeoorloofde handelingen (actes illicites), die geen misdrijf opleveren, daarbij voegt. In het verhaal van boeten, door den strafregter opgelegd, is hier te lande behoorlijk voorzien door de wet van 22 April 1864 (Stsbl. No. 29). Behoudens een paar uitzonderingen, geldt hier het beginsel, dat, bij wanbetaling van boeten, subsidiaire gevangenis in de plaats treedt, zoodat te dien aanzien geene gijzeling te pas komt. Den lijfsdwang te handhaven tot verhaal van schadeloosstellingen wegens misdrijf (als in Frankrijk), of wegens elke onregtmatige handeling (als in België), schijnt mij nog steeds onverdedigbaar. Het zal niet noodig zijn de vroeger aangevoerde gronden hier in het breede te herhalenGa naar voetnoot1. Het misdadige of ongeoorloofde der handeling, die tot de veroordeeling leidde, regtvaardigt de gijzeling niet, want deze vloeit slechts voort uit wanbetaling, ook bij onvermogen van den debiteur. En dit onvermogen verdient toch zeker geene bestraffing en staat ook niet in verband met de gepleegde onregtmatige daad. Is die daad strafbaar te achten, dan moet de strafwet daarin voorzien en het Openbaar Ministerie tusschen beide treden. Oordeelt de wetgever dat de openbare orde niet geschonden is, dan staat de gepleegde krenking van privaat-belangen volkomen gelijk met elke andere handeling, nalatigheid of verbindtenis, waaraan iemand eene regtsvordering ontleent. Ook | |||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||
de middelen van verhaal behooren dus dezelfde te zijn. Bovendien, - en dit kan niet genoeg herhaald worden, - het denkbeeld om strafoefening, door ontneming der vrijheid, aan de willekeur van bijzondere personen over te laten, is afschuwelijk. Hier te lande, waar de vermelde wet van 1864 in het verhaal van boeten voorziet, zal ook ten aanzien der schadeloosstelling wegens onregtmatige handelingen wel niet op behoud van den lijfsdwang worden aangedrongen. De strijd, gedurende eenige jaren in België over dit punt gevoerd, had geheel een politiek karakter. De Minister Bara had absolute afschaffing van den lijfsdwang voorgesteld, met uitzondering alleen van het regt van gijzeling van weêrspannige getuigen. Men herinnert zich het amendement van den afgevaardigde Watteeu, tot behoud van den lijfsdwang bij veroordeeling tot schadevergoeding wegens onregtmatige handelingen; de verwerping van dit amendement en aanneming van het regeringsontwerp in de zitting van 6 Maart 1869; - vervolgens de amendering van het ontwerp in den Senaat (den 29sten April 1869), overeenkomstig het voorstel Watteeu, naar aanleiding van een rapport, uitgebragt door den Senator Barbanson (wien dit rapport zijnen zetel gekost heeft); - de verwerping, door de Kamer van Vertegenwoordigers van het aldus door den Senaat geamendeerde ontwerp, den 4den Junij 1869; - de handhaving, door den Senaat, van zijn vorig amendement, 14 Junij 1869; - het voorstel van den afgevaardigde Guillery, om, hangende het geschil tusschen de beide takken der vertegenwoordiging, de toepassing van den lijfsdwang te schorsen, aangenomen door de Kamer, verworpen door den Senaat (alles in Junij 1869); - daarop (in dezelfde maand) het voorstel der Senatoren Barbanson en de Rasse, strekkende tot opheffing van den lijfsdwang alleen in handelszaken en ten aanzien van vreemdelingen, welk voorstel, aangenomen door den Senaat, in November 1869 naar de Kamer verzonden werd, maar door deze nog niet behandeld was, toen in den zomer van 1870 de optreding van het clericale ministerie en de Kamerontbinding plaats had. Onlangs is daarop door de tegenwoordige Regering een nieuw ontwerp ingediend, bijna gelijkluidende met het vroeger door den Senaat aangenomene, en dus den lijfsdwang behoudende (maar slechts facultatief, ter beslissing des regters) als middel van executie van geldelijke veroordeelingen door den strafreg- | |||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||
ter, en in het algemeen ‘pour les restitutions, dommagesintérêts et frais, lorsqu'ils sont le résultat d'un fait prévu par la loi pénale ou d'un acte illicite, commis méchamment et de mauvais foi’, in geen van beide gevallen echter ten aanzien van sommen beneden fr. 300Ga naar voetnoot1. Dit ontwerp heeft in beide Kamers de meerderheid erlangd. Ook voorstanders van het ontwerp Bara (b.v. de clericale oud-Minister Nothomb, de Hoogleeraar Thonissen, enz.) stemden thans voor, om althans de gedeeltelijke afschaffing eindelijk tot stand gebragt te zien, en misschien ook om politieke redenen. Opmerkelijk is het hoe in België de partijstrijd, die in alles voedsel vindt, aan dit juridisch-maatschappelijk vraagstuk een staatkundig karakter heeft gegeven. Wij willen, ter eere onzer Zuidelijke naburen, aannemen dat oppositiezucht tegen den Minister Bara slechts voor een gering deel op de wederwaardigheden van het eerste ontwerp invloed uitgeoefend heeft. Zeker echter is de strijd aangewakkerd door het verschil tusschen de zienswijze der leaders van beide staatkundige partijen omtrent de drukpersvrijheid. Duidelijk werd het uitgesproken, dat de lijfsdwang bij veroordeeling ter zake van misdrijf of faits illicites moest strekken ter beteugeling van de losbandigheid der drukpers, daar waar de vermogens-toestand van den tot schadevergoeding veroordeelden geen verhaal op zijne goederen toeliet, of waar de strafwet in het geheel niet toepasselijk bleek. Dit nu was het juist wat door de liberale partij zoo scherp werd afgekeurd. Men wees niet slechts op het wanbegrip om den lijfsdwang in straf te doen ontaarden, maar noemde de strekking van het ontwerp ook inconstitutioneel. De Belgische Grondwet namelijk bepaalt dat de drukpersdelicten door de Jury beregt moeten worden. Niet regtstreeks, niet openlijk, - maar insidieusement, zoo als de Heer Bara het uitdrukte, - wordt deze grondwetsbepaling geschonden door eene wet, die den lijfsdwang voor bijzondere gevallen handhaaft, om door tusschenkomst van den burgerlijken regter, ter zake van uitspattingen der drukpers, vrijheidstraffen te doen ondergaan. En dan nog de zoo onbestemde uitdrukking: actes illicites! - | |||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||
Reeds bij het debat in de Kamer begonnen de regtsgeleerden over de beteekenis dier woorden een strijd te voeren, die welligt, ook na de uitlegging daaraan door den Minister van Justitie gegeven, bij de toepassing der wet zal worden voortgezet. De afgevaardigde Drubbel zag in het woord actes illicites de aanwijzing van onregtmatige daden, zonder dat de overeenkomsten ooit onder het bereik dier woorden konden vallen, ook wanneer bij de uitvoering daarvan onregtmatig gehandeld was of wel op onregtmatige wijze de nakoming geheel of ten deele was verzuimd. De Heer Lelièvre bestreed deze opvatting: volgens hem zouden onder de bedoelde uitdrukking te verstaan zijn, ‘tous actes de dol qui seraient commis même par l'une des parties dans l'exécution d'un contrat.’ De Rapporteur (Nothomb) en de Minister van Justitie vereenigden zich met deze ruimere uitlegging, waardoor het nu nog moeijelijker is geworden de juiste grenzen van het begrip actes illicites aan te wijzen. Wij hebben ons in dien strijd tusschen de Belgische regtsgeleerden niet te mengen, maar moeten toch opkomen tegen eene bewering van den Minister Cornesse, omtrent hetgeen de Nederlandsche wet zoude bepalen. De Heer Bara had, bij zijne hevige uitvallen tegen het ontwerp, gezegd, dat België door die wet ‘la risée de l'Europe entière’ zoude worden. - Welnu, antwoordde de Minister, als dit zoo is, dan deelen wij die onaangename positie althans ‘avec la législation d'une nation libre qui nous avoisine - d'une nation prudente dont les institutions s'approchent beaucoup des nôtres,’ - de Nederlandsche wetgevingGa naar voetnoot1. Volgens den Minister zou hier te lande de lijfsdwang mede toepasselijk zijn op de veroordeeling wegens actes illicites, in den door hem bedoelden zin. Deze bewering is echter geheel onjuist. Art. 585, 8o Wetb. van Burg. Regtsv. verklaart uitvoerbaar bij lijfsdwang de veroordeelingen, tot een hooger bedrag dan ƒ 150, tot schadevergoeding wegens misdrijf of onregtmatige daad. Hieronder is geenszins te verstaan de schadevergoeding ter zake van overeenkomsten, maar alleen die, waarvan in de Artikelen 1401 vgg. Burg. Wetb. Gehandeld wordt. Het begrip van onregtmatige daad, volgens deze artikelen, | |||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||
moge ook in Nederland tot een wetenschappelijk debat hebben aanleiding gegeven, zooveel staat vast, dat men hier te lande, ter toepassing der vermelde artikelen, niet kan volstaan met het bewijs van schade te leveren, maar dat ook moet blijken, dat de handeling was in strijd met de wet. In Nederland kan het dus niet twijfelachtig zijn, dat de zoogenaamde uitspattingen der drukpers, slechts dan grond tot schadevergoeding en lijfsdwang kunnen opleveren, als de gepleegde handeling geoordeeld wordt met de wet te strijden. In Belgie, daarentegen, schijnt men juist de uitdrukking actes illicites te hebben gekozen, om den burgerlijken regter eenige meerdere ruimte te laten en hem in de gelegenheid te stellen eene veroordeeling tot schadevergoeding uit te spreken, ook ter zake van feiten, waarop de strafwet niet zou kunnen worden toegepast. Hier te lande zal zulk streven weinig weêrklank vinden. Men is hier niet zoo bevreesd voor de ‘uitspattingen’ der drukpers. Men weet dat vrijheid juist het beste middel is om den invloed van de slechte pers te verminderen, terwijl herhaalde vervolging het tegenovergestelde uitwerkt. Het gezond verstand der natie verijdelt voor een groot deel het streven van lasteraars en pamfletschrijvers. Hunne geschriften wekken hier te lande meer argwaan dan elders. Het woord van Basile heeft dan ook gelukkig voor Nederland niet zooveel beteekenis als voor andere landen. Meestal wordt hier de lasteraar door zijn eigen wapen gewond. De sinds 1848 zoo herhaaldelijk voorkomende verkiezingstrijd heeft ook in dit opzigt goed gewerkt. Waar met slijk geworpen wordt (in dagblad-artikelen of redevoeringen) daar is de eerste gewaarwording van het meerendeel der lezers of hoorders een gevoel van minachting voor hem, die zich tot het bezigen van zulke middelen verlaagt. Men raakt er aan gewoon, onbewezen beschuldigingen niet terstond als waar aan te nemen. - En zoo strekken de ‘uitspattingen’ van een deel der pers in zekere mate juist tot voltooijing van de politieke en maatschappelijke opvoeding der natie! | |||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||
Maar nu de lijfsdwang tegen vreemdelingen. Reeds in het vorige Gids-artikel is gewezen op de bezwaren die nog steeds aan de vervolging van vreemdelingen voor den burgerlijken regter en de tenuitvoerlegging der Nederlandsche vonnissen in een vreemd land verbonden zijn. Hierin moet noodwendig verandering komen. Dit is het streven der beoefenaars van het internationale regt onzer dagen. Maar de afschaffing van het gijzelingsregt ten aanzien van vreemdelingen behoeft niet op die hervorming te wachten. Het geneesmiddel, ik herhaal het, is hier erger dan de kwaal. Bij de behandeling der Noord-Duitsche Bondswet zijn onderscheidene voorstellen gedaan tot handhaving, binnen zekere grenzen, van het gijzelingsregt tegen vreemdelingen. Men beriep zich op de handelsbetrekkingen tusschen de oostelijke grensbewoners van Pruissen en de onderdanen van den Czaar, en op de moeijelijkheid om in Rusland tegen dezen regt te erlangen. De Heer von Blanckenburg en andere afgevaardigden stelden voor, het reciprociteitsbeginsel aan te nemen en lijfsdwang toe te laten tegen burgers van die landen, waar het gijzelingsregt tegen ingezetenen van den Noord-Duitschen Bond nog bestond. Dit amendement vond echter weinig steun. Teregt werd er tegen aangevoerd dat wederkeerigheid hier geen waarborg zou opleveren. Voor den schuldeischer die zijn wanbetalenden vreemden schuldenaar ongemoeid naar zijn vaderland moet laten vertrekken, is het een schrale troost dat, wanneer hij later zelf eens debiteur van zijn tegenwoordigen debiteur mogt worden, hij in het vreemde land ook niet zal kunnen worden gegijzeld! Een ander amendement scheen op betere gronden te steunen. Het strekte om te bepalen dat de lijfsdwang slechts tegen die vreemdelingen zou kunnen worden uitgeoefend, in wier land vonnissen, door regters van den Noord-Duitschen Bond gewezen, niet executabel waren, en dan nog slechts tot op het bewijs van des schuldenaars onvermogen. Intusschen, de meerderheid wilde van geene uitzondering ten nadeele van vreemdelingen weten, en vereenigde zich met de vooral door den afgevaardigde Reichensperger daartegen aangevoerde gronden. Het belang van het land eischt dat men het verkeer met het buitenland bevordere en dat men de vreemdelingen lokke, in plaats van hen door hatelijke uitzonderings- | |||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||
wetten af te schrikken, - al zoude ook de eene of andere schuldenaar van die liberale wetgeving misbruik kunnen maken. Zeer praktisch voegde het laatstgenoemde lid van den Rijksdag er bij: ‘Und was endlich die fremden Schwindler anbelangt, so fängt man die gerade am allerseltensten mit der Schuldhaft; die sind eben eingerichtet auf derartige Eventualitäten, die haben besseren Wind als honette Leute und die entziehen sich der Schuldhaft, schon bevor der Arrest gegen sie ausgesprochen ist’Ga naar voetnoot1. Het laat zich verklaren dat men, den lijfsdwang in het algemeen als geoorloofd en noodzakelijk erkennende, de toepassing tegen vreemdelingen in ruimere mate toestaat dan tegen inlanders. Maar, komt men er in Nederland toe, dat executiemiddel tegen inlanders geheel af te schaffen, dan zal men er zeker niet aan denken het tegen vreemdelingen te handhaven. Dit zou al te weinig met den geest onzer wetgeving strookenGa naar voetnoot2. Buitendien, de grond waarop de uitzondering zou steunen, geldt niet alleen ten aanzien van vreemdelingen. Men heeft het oog op de moeijelijkheid om een in het eene land gewezen vonnis in een ander land ten uitvoer te leggen, en op de bezwaren, aan eene regtsvervolging in den vreemde verbonden. - Maar die moeijelijkheden en die bezwaren bestaan evenzeer ten aanzien van wanbetalende landgenooten, als deze, om zich aan de vervolging hunner schuldeischers te onttrekken, naar het buitenland de wijk nemen. Er bestaat dus al zeer weinig grond voor eene uitzondering ten nadeele van vreemdelingen.
Eindelijk de gijzeling wegens handelsschulden. Het is opmerkelijk, dat de wenschelijkheid der opheffing van den lijfsdwang, ten aanzien van deze soort van schulden, in het buitenland bijna algemeen erkend is. Men begrijpt het, dat in den reëlen handel het te verleenen crediet niet wordt | |||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||
afhankelijk gemaakt van de bevoegdheid om den schuldenaar zijne vrijheid te ontnemen en dat, waar in lagere sferen, met het oog op zoodanige bevoegdheid, crediet wordt verleend, hierdoor een ongezonde toestand geboren wordt, dien de wet niet behoort te beschermen. In de Belgische Kamers, waar zoo lang en zoo hevig over den lijfsdwang gestreden is, was er bijna niemand, die handhaving van dit regtsmiddel voor handelsschhulden voorstond. Ook elders, waar uitzonderingen in de wetten zijn opgenomen, betreffen die meestal andere verbindtenissen, dan die uit handelsbetrekking ontstaan. Overal heeft men ingezien, dat de fatsoenlijke handelaar het middel beneden zich acht, en dat de wet, die het toelaat, dus vooral den minder kieschen schuldeischer te hulp komt. En toch, - de Nederlandsche Minister, die vóór eenige jaren een nieuw Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering ontwierp, heeft, blijkens de Memorie van Toelichting, vooral in het belang van den handel, het behoud van den lijfsdwang wenschelijk geacht. De Minister begreep intusschen, dat aan het betoog der wenschelijkheid, dat der regtmatigheid behoorde vooraf te gaan. Bij dit betoog der regtmatigheid, echter, maakt de Minister het zich al zeer gemakkelijk. De tegenstanders, - zoo redeneert de Memorie van Toelichting, - beroepen zich op het ongeoorloofde eener verpanding der vrijheid. Maar zij vergeten, dat de lijfsdwang geene zoodanige verpanding onderstelt. Dit laatste is volkomen waar. In mijn vorig Gids-artikel (1866, blz. 57) werd juist tegen den lijfsdwang aangevoerd, dat de verdediging van dit middel als eene op de wet steunende verpanding der vrijheid ongegrond is. ‘Pand toch,’ zeide ik, ‘onderstelt de mogelijkheid van verhaal der schuld op het verpande voorwerp. De regtmatigheid der verpanding berust op de gelijksoortigheid van de schuld en het verbondene; beide vertegenwoordigen eene geldswaarde.’ Alle denkbeeld van verpanding der vrijheid (uitdrukkelijk of stilzwijgend) moet hier wegvallen. De Minister betoogt het teregt. Maar welke is dan de regtsgrond, waarop de lijfsdwang steunt? De Memorie van Toelichting beroept zich allereerst op de zeer zeker geoorloofde tusschenkomst van den staat tot tenuitvoerlegging der regterlijke gewijsden. | |||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||
Dit beroep kan echter o.i. ten aanzien van veroordeelingen ter zake van burgerregtelijke verbindtenissen, alleen strekken tot regtvaardiging der gedwongen tenuitvoerlegging van vonnissen op die voorwerpen, die met het financiëel belang der schuldeischers in vergelijking kunnen worden gebragt en waarop dus verhaal mogelijk is: - ‘hij (de Minister) ontkent,’ - zoo lezen wij in de Memorie van Toelichting (blz. 105), - ‘dat de tusschenkomst van den staat om, met de naleving der burgerlijke verbindtenis, het gezag der burgerlijke wet, ook in het algemeen belang te handhaven, haar geoorloofd karakter mist, zoodra zij de persoonlijke vrijheid en daarmede de persoonlijkheid zelve onmiddellijk treft.’ Met allen eerbied voor den geachten steller der Memorie, mag men opmerken dat eene eenvoudige ontkentenis weinig overtuigend is: - voorts, dat in de aangehaalde zinsnede ter loops eene beschouwing wordt ingelascht, die al zeer weinig op hare plaats schijnt. De lijfsdwang zou ten doel hebben om ‘het gezag der burgerlijke wet, ook in het algemeen belang, te handhaven.’ Als dit zoo is, waarom het middel dan niet tot alle vonnissen uitgestrekt? En, als het hier de bescherming van het algemeen belang geldt, waarom de toepassing dan aan de willekeur van bijzondere schuldeischers overgelaten? Het moge waar zijn, wat de Memorie van Toelichting verder aanvoert, dat de lijfsdwang een middel is om te beproeven of de wanbetaling voortvloeit uit onmagt of uit onwil. Maar hierin ligt geen regtsgrond. Want juist uit de onzekerheid, die tot zulk eene proefneming aanleiding geeft, vloeit regtstreeks voort, dat de lijfsdwang in zeer vele gevallen op onvermogenden wordt toegepast. De beproeving der solvabiliteit lost zich dan op in een onderzoek naar het meer of min regtmatige der gijzeling zelve. Want, blijkt ten slotte, na het ontslag van den schuldenaar, dat deze werkelijk onvermogend was, dan is tevens, ook in de oogen van hen, die het middel tot beteugeling van onwil en kwade trouw, geoorloofd en noodzakelijk achten, het onregtmatige der toepassing in dat bijzonder geval aangetoond. Zou het in Nederland noodzakelijk zijn, bij de behandeling van een regtsmiddel, dat de naleving van burgerlijke verbindtenissen betreft, al de redeneringen te herhalen, die in vorige eeuwen gediend hebben ter bestrijding van een soortgelijk dwangmiddel, bij onderstelde overtreding der strafwet toegepast? | |||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||
De gijzeling, beschouwd als een middel tot opsporing van verborgen schatten of tot geldafpersing aan vrienden en bloedverwanten van den wanbetaler, staat misschien op den ladder der openbare zedelijkheid nog eenige sporten lager dan de pijnbank, als middel tot ontdekking van schuld. Maar, - zoo redeneert de Memorie van Toelichting verder, - is de schuldenaar te goeder trouw, hij kan immers door boedelafstand zich aan den lijfsdwang onttrekken. Men zou kunnen antwoorden, dat de wet niets onregtmatigs mag veroorloven, ook al kan degene, te wiens nadeele de wetsbepaling wordt toegepast, door eene bijzondere handeling aan die toepassing een einde maken. - Er is echter meer. - Ofschoon onze wet den boedelafstand eene gunst gelieft te noemen, zal de gewone opvatting wel meer strooken met de zienswijze der Romeinsche juristen, die dit aan den schuldenaar toegekende middel een ‘jammerlijke weldaad’ achtten. Men gaat er zeker slechts in den uitersten nood toe over, alles wat men heeft aan anderen af te staan, en dat nog wel zonder door dien afstand van zijne schulden te worden bevrijd, daar, volgens uitdrukkelijke wetsbepaling, ook de goederen, die den schuldenaar later mogten aankomen, zijnen crediteuren behooren, tot de volle betaling toe! En toch, hoe hard deze bepalingen ook zijn, in zekeren zin zouden zij kunnen strekken tot vermindering der onregtmatige gevolgen van het gijzelingsregt, indien de zaak zich in de praktijk toedroeg zoo als de Memorie van Toelichting schijnt aan te nemen. Hoe werkt echter vaak het gijzelingsregt? De schuldeischer, die zich meer door vlugheid dan door kiesch gevoel onderscheidt, tracht vóór anderen vonnis te verkrijgen, uitvoerbaar bij lijfsdwang. Met dit vonnis in de hand weet hij den schuldenaar, bevreesd voor het verlies zijner vrijheid en evenmin op boedelafstand gesteld, tot eene schikking over te halen, die zeer ten nadeele der andere schuldeischers kan zijn. Komt het dan eindelijk tot faillissement, dan is misschien een groot deel der vroeger aanwezige activiteiten op die wijze, tot behoud der persoonlijke vrijheid, aan die schuldeischers afgestaan, die het minst zulke bevoorregting verdienden, en hunne handelingen wel zoo zullen hebben weten in te rigten dat van eene nietigverklaring door den regter geene sprake kan zijn. De Minister meende ook de statistische opgaven omtrent de | |||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||
werking van den lijfsdwang, gedurende de jaren 1846-1864, ten voordeele van zijn stelsel te kunnen inroepen. Uit die statistiek toch zoude blijken, dat in Nederland van de gijzeling ‘een zeer matig en zacht gebruik wordt gemaakt’Ga naar voetnoot1. In 19 jaren slechts 1421 personen in de gijzeling opgenomen! Gemiddeld slechts 74 per jaar! - Hoe weinig! - En dan in al dien tijd slechts 58 vrouwen! - En slechts één persoon die de volle vijf jaren in de gijzeling heeft doorgebragt! 't Is inderdaad aandoenlijk! Is dat woordje slechts daar met regt gebezigd, welnu, men brenge hulde aan de gematigdheid, en vooral ook aan de galanterie der Nederlandsche schuldeischers, - men verheuge zich dat hun gevoel van betamelijkheid, - ik zoude haast zeggen hun regtsgevoel, - over het algemeen meer ontwikkeld is dan dat van den wetgever, men erkenne dat zij althans zich niet te dikwijls door hartstogt laten medesleepen tot het bezigen van een middel dat vaak het geleden verlies nog vergroot, - maar men bewere niet dat de lijfsdwang moet gehandhaafd worden op grond van het geringe misbruik dat in Nederland daarvan gemaakt wordt. Genoeg dat er misbruik kan gemaakt worden (niet alleen door Nederlanders, maar ook door vreemdelingen, die hier een vonnis verkregen hebben), - genoeg dat de wetgever hier de vrijheid der ingezetenen afhankelijk stelt van de willekeur van particuliere schuldeischers, - genoeg dat verkeerde berekening of wraakzucht er toe kan leiden dat onvermogenden alleen om hun onvermogen worden opgesloten. Maar bovendien, is de gevolgtrekking door de Regering uit de Nederlandsche statistiek afgeleid, niet ook in andere opzigten eenzijdig? Diezelfde statistiek leert dat, gedurende 19 jaren, van de 1421 in de gijzeling opgenomen personen 736 (dus meer dan de helft) hunne vrijheid hebben verloren voor schulden beneden de ƒ 200 -! en slechts 99 voor schulden boven de ƒ 1000 -! De omstandigheden, waaronder de schulden werden aangegaan en de lijfsdwang toegepast, leert de statistiek ons natuurlijk niet. Maar zou de onderstelling al te gewaagd zijn dat vele dier schulden onder de ƒ 200 - een niet zeer zuiveren oorsprong hadden, of dat althans het crediet verleend werd zonder | |||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||
dat de schuldeischer op de solvabiliteit zijns schuldenaars konde rekenen? Ook in Nederland zouden welligt de cijfers der statistiek de gevolgtrekking wettigen ‘dasz hauptsächlich die Personen des geringeren Handel- und Gewerbestandes die Schuldhaft zu erleiden hatten, die letztere also dazu dient jene ungesunden und miszlichen Kreditverhältnisse zu fördern’Ga naar voetnoot1, waarop wij ook hierboven reeds hebben gewezen. Hoe dit ook zij, het verlies der vrijheid, waar het zeer geringe sommen betreft, doet ons nog pijnlijker aan dan waar het de wanbetaling van vele duizenden zou gelden. En dit mag men met zekerheid stellen, dat het crediet van den Nederlandschen handel niet zou worden geschokt door de afschaffing van een middel van bedwang, dat door Duitschland, Oostenrijk, Frankrijk, België, Engeland en de meeste Zwitsersche kantons reeds als onbruikbaar verworpen is en weldra ook in Italië en vele andere landen verdwijnen zal.
De afschaffing van den lijfsdwang in handelszaken kan misschien eenvormigheid van wetgeving bevorderen, waar die bijzonder gewenscht is. Ik bedoel het wisselregt. Op dit oogenblik gelden ten aanzien van den wissel twee geheel verschillende stelsels. Vooreerst de oude, in den Code de Commerce opgenomen theorie van Pothier, die den wissel beschouwt als eene ‘remise de place en place’ en de erkenning van genoten waarde eischt. Deze leer, die overal geldt waar het Fransche regt of een op Fransche leest geschoeid wetboek den wissel beheerscht, was vooral gerigt tegen het misbruik dat van den wissel zou kunnen gemaakt worden ter ontduiking der woekerwetten (daarom erkenning van genoten waarde) en als middel om het regt van lijfsdwang toe te kennen, waar de wet dit niet verleent (door het vereischte van plaats-verschil, meende men het gebruik van den wissel te beperken tot zijne oorspronkelijke bestemming, - overzending van geldswaarde van de eeue plaats naar de andere). Dat de woekeraars zich door die voorzorgen van den Franschen en van andere wetge- | |||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||
vers, niet hebben laten afschrikken, en den wissel toch wel hebben weten dienstbaar te maken aan hunne operatiën, is genoeg bekend. En men mag zich dan ook verwonderen over de naïveteit van vele Fransche regtsgeleerden, die de zoogenaamde waarborgen tegen misbruik nog nuttig en noodzakelijk achtenGa naar voetnoot1. De Duitsche wisselwet heeft met dat verouderde stelsel gebroken en den handel ontslagen van de nuttelooze belemmeringen, die uit het Fransche wisselregt voortvloeijen. De wisselteekening schept eene zelfstandige verbindtenis tegenover elken houder; - wat buiten den wissel om tusschen de onderteekenaars is overeengekomen, is voor den houder onverschillig; - of de waarde is genoten of niet, het raakt hem niet en behoeft dus ook niet uit den wissel te blijken; - het plaatsverschil, ofschoon historisch te verklaren, is bij den wissel, als betalingsmiddel van den handel, geen vereischte meer. Men weet dat het Duitsche wisselregt meer en meer veld wint; in den laatsten tijd is vooral ook in Italië bij herhaling daarop de aandacht gevestigd, en het zal daar zeker weldra in het wetboek opgenomen worden. Sinds de afschaffing der woekerwetten, bestaat er geen grond meer voor de belemmerende voorschriften van het wisselregt, die ten doel hadden ontduiking dier wetten tegen te gaan. En, is eens overal de lijfsdwang vervallen, dan zal het laatste voorwendsel verdwenen zijn, dat de oude wisselleer deed verdedigen, - de vrees namelijk, dat men langs dien weg bij overeenkomst zich aan de gijzeling zou kunnen onderwerpen. De wisselverbindtenis zal dan nog steeds voor den schuldeischer eigenaardige voordeelen opleveren: een zelfstandig vorderingsregt, overdragt door endossement, wettelijke solidariteit der verschillende onderteekenaren, rentebetaling sedert den protestadag, enz. Maar het strijdt geenszins met de openbare orde, dat men zich die voordeelen bedingt ook daar, waar geen aanleiding bestaat tot wisseltrekking, in den historischen zin, - als middel tot betaling van gelden op eene andere plaats. Daarom zal, meenen wij, de afschaffing van den lijfsdwang een krachtig wapen blijken ter bestrijding der verouderde wis- | |||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||
seltheorie en tot bevordering der zoo wenschelijke eenvormigheid van wetgeving op dit gebied, overeenkomstig de beginselen der Duitsche wet. De wissel, bestemd om een aantal landen te doorreizen, wordt thans gedurig aan andere regelen onderworpen, alvorens hij zijn einddoel bereikt. De onzekerheid, die uit dit verschil van wetgeving voor den houder kan ontstaan, is geen gering bezwaar. De internationale regts-conflicten, hoe belangrijk voor de wetenschap, zijn vooral daar te vermijden waar het een handelspapier geldt, bestemd om den houder bijzondere regtszekerheid en spoedig verhaal te verschaffenGa naar voetnoot1. Ziedaar dus een, zij het ook niet regtstreeksch, gevolg van het vervallen der gijzeling aangewezen, dat bij de beoordeeling van het vraagstuk welligt ook eenigzins verdient in aanmerking te komen. Waar het echter eene instelling geldt, die men in beginsel onregtmatig acht, mag op dergelijke gevolgen slechts geheel ter loops gewezen worden. De onregtmatigheid kan ook niet worden weggenomen door het invoeren van beperkingen bij de toepassing, zoo als men wel eens heeft zien voorstellen. Reeds in het vorige Gids-artikel (1866, blz. 64 vgg.) heb ik het ondoeltreffende dier beperkingen (bevoegdheid van den regter om het gijzelingsregt toe te staan of te weigeren, - voorafgaande uitwinning van des schuldenaars goederen, - de duur der gijzeling afhankelijk gesteld van het bedrag der schuld, enz.) trachten aan te toonen. De geschiedenis van de wetgeving der voornaamste landen in het laatste vijftal jaren heeft het vroeger uitgesproken oordeel bevestigd. Aan dergelijke beperkingen bleek men nergens waarde te hechten. Ook het Nederlandsch ontwerp-wetboek heeft geen van die beperkingen opgenomen. De voorgestelde vermindering van het maximum van den duur der gijzeling (thans vijf jaren) tot op twee jaren, verdient zeker toejuiching: voorts ook de uitsluiting van den lijfsdwang, ten aanzien van personen beneden achttien jaren. Ten aanzien van vrouwen en grijsaards boven de 70 jaren, durfde men nog zelfs geen volledige vrijstelling aannemen. Openbare koopvrouwen wil men aan de gijzeling onderworpen laten, en evenzoo de 70-jarigen, ten aan- | |||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||
zien van enkele schulden. - Ja, in sommige opzigten wordt nog zelfs verscherping der bepalingen voorgesteld. Zoo wil men afschaffen het verbod van gijzeling op de beurs, gedurende den beurstijd. Voorts wil het nieuw ontwerp den lijfsdwang, bij schadeloosstelling wegens onregtmatige handelingen, op alle, tot zelfs de geringste geldsommen toegepast zien, terwijl die thans eerst boven de ƒ 150 kan worden uitgesproken. Opmerkelijk is het, dat de Belgische wetgever, die toch juist voor het geval van dergelijke veroordeelingen, aan den lijfsdwang waarde bleef hechten, begrepen heeft (misschien wel in navolging van ons tegenwoordig Wetboek), dat executie-middel niet voor geringer sommen dan fr. 300 te mogen toelaten.
Bij de wet van 17 Sept. 1870 werd in Nederland de doodstraf afgeschaft. De onschendbaarheid van het leven des misdadigers werd hier door den wetgever verkondigd, terwijl in Frankrijk de menschenslagting op hoog gezag steeds aanhield. Reeds uit dit oogpunt was de afkondiging dier wet een zeer verblijdend feit. Een klein volk, dat dergelijke lessen van beschaving en menschelijkheid durft geven, is zedelijk groot. Intusschen, met hoeveel vreugde ook, om den wille van het beginsel, de afschaffing der doodstraf vernomen werd, - de praktische beteekenis van den maatregel werd verminderd door de omstandigheid, dat de doodstraf sinds lang als feitelijk vervallen mogt worden aangemerkt. De lijfsdwang is een ander overblijfsel van vervlogen tijd en uitgeroeide vooroordeelen. Maar de lijfsdwang. een wapen ten dienste van menschelijken hartstogt, zal niet ongebruikt blijven zoolang de menschelijke natuur dezelfde blijft. De schuldeischer, die prijs stelt op de achting zijner medeburgers, schaamt zich dat middel te bezigen, - en zoo werkt het hoofdzakelijk ten gunste van hen, wien het virtus post nummos tot leuze strekt, of die hun wraakzucht wenschen te koelen. En zoo is, ook uit een ander oogpunt, de afschaffing van het verouderd executie-middel nog noodzakelijker dan die eener verouderde straf. De lijfsdwang is eene vrijheidstraf, waarvan de uitvoering aan bijzondere personen wordt overgelaten. De staats- | |||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||
magt verleent hier haar tusschenkomst als gehoorzame dienaresse van den schuldeischer, en, bij voorkeur, van den onbeschaamden, eerloozen schuldeischer. Wordt de lijfsdwang afgeschaft, dan zal niet enkel kunnen worden gejuicht over de erkenning van een beginsel, - maar er zal een einde gemaakt worden aan een bij herhaling gepleegd onregt. Intusschen - het zal niet zoo gemakkelijk zijn hier deze hervorming tot stand te brengen als de afschaffing der doodstraf. De Nederlander is afkeering van gruwelen: zijn gemoed is zachter gestemd dan dat van andere natiën. Daarom werkt bij hem ook misschien in mindere mate dan bij anderen, het publieke wraakgevoel, - de zucht om een aanranding der maatschappelijke orde op den misdadiger te wreken. - De bekende, sinds Beccaria zoo dikwijls en in zoo velerlei vorm herhaalde argumenten tegen de doodstraf, konden zoodoende in Nederland vrij gemakkelijk veld winnen. Gevoelt men ook medelijden met de verslagenen, men begrijpt dat zij niet gebaat worden door den dood van hun moordenaarGa naar voetnoot1; - maar anders is het met den lijfsdwang: de opsluiting van den schuldenaar kan misschien in enkele gevallen den schuldeischer betaling verschaffen! En deze mogelijkheid weegt zwaar. - Daarbij pleit de loffelijke oud-Hollandsche soliditeit misschien wat al te sterk voor hem, die te vorderen heeft, tegen den wanbetaler. De zekerheid echter dat jaarlijks door de gijzeling aan een aantal personen, die onvermogend zijn, de vrijheid wordt ontnomen (dus eene opsluiting zonder nut voor de schuldeischers), behoort zwaarder te wegen dan de mogelijkheid dat een enkele onwillige daardoor tot betaling wordt gedwongen. Moge dit ook door den Nederlandsche wetgever weldra worden ingezien! T.M.C. Asser. |
|