| |
| |
| |
Bibliographisch album.
Historisch-Geographische Atlas der Algemeene en Vaderlandsche geschiedenis. Vierde druk, herzien door Dr. W.J.A. Huberts. Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink. 1870.
Wij hebben hier te doen met een nieuwen druk van den Atlas, in de schoolwereld beter bekend onder den naam: ‘Atlas, uitgegeven bij de Erven Thierry en Mensing te 's Hage.’ Wanneer een Atlas, die ingenaaid ƒ 5.40 kost, een vierden druk beleeft, terwijl in den laatsten tijd de goedkoopere van Rhode, Kan en anderen een vrij lastige concurrentie geopend hebben, dan moet hij iets bezitten, wat hem onderscheidt, een verdienste van meerdere bruikbaarheid, opwegende tegen den hoogeren prijs. Die bruikbaarheid zoeken wij vooreerst in het groot aantal kaarten, waarop nog weder een menigte cartons voor plattegronden, hoofdsteden en détailkaarten. Op al deze kaarten wordt den leerling de staatkundige toestand der landen en werelddeelen in verschillende eeuwen levendig voor oogen gesteld, en schoon de uitvoering van elke kaart in 't bijzonder niet onberispelijk zou mogen heeten, laat de duidelijkheid, tenzij men kaart 30 daarvan uitzonderen wilde, den geheelen Atlas door weinig te wenschen over. Wij herhalen 't, de staatniet de natuurkundige gesteldheid is hier hoofdzaak, en door breede, heldere kleuren en strepen vertoont zich deze bij 't eerste gezicht aan den leerling.
Verder is het aantal kaarten in deze uitgave weder belangrijk vermeerderd en zijn vele verbeteringen aangebracht. Men vindt op kaart 6, 7, 9, en 12 bijkaartjes met de plattegronden van Alexandrië, Syracuse, Carthago en de omstreken van Rome; op kaart 17 het beleg van Jeruzalem en van Antiochie, op kaart 20 de ver- | |
| |
deeling van Duitschland in kreitsen, op no. 25 den slag bij Lützen, op 27, 28, 29 den tocht van Bonaparte naar Egypte en Syrië, het plan van La Valetta en het plan van den slag bij Waterloo. Kaart 30 bevat een geheele nieuwe kaart van Europa in 1866.
Niet weinig kaarten worden in dezen atlas aan de geschiedenis des vaderlands geschonken. Ook daarin moet de reden gezocht worden der meerdere bruikbaarheid voor nederlandsche gymnasiën en burgerscholen. De laatste 9 kaarten stellen Nederland in de verschillende tijdperken zijner geschiedenis voor, de laatste bevat Nederlandsch-Indië en de koloniën, welke wij in vroegeren en lateren tijd bezeten hebben. Ook bij deze kaarten is weder veel aangevuld en verbeterd. Een geheel nieuwe kaart vinden wij b.v. van het ontstaan der Zuiderzee en den waarschijnlijken toestand van Nederland in de eerste eeuwen onzer jaartelling: alsmede een bijkaartje, waarop Nederland in gouwen verdeeld, de slag bij Nieuwpoort, en een geheel nieuwe kaart van de tegenwoordige en voormalige bezittingen der Nederlanders buiten Europa.
Uit een en ander zal blijken, dat de reeds zeer bruikbare atlas door de herziening van Dr. Huberts er alleszins op verbeterd is, zoodat ook weder deze 4o. druk met alle vrijmoedigheid kan aanbevolen worden.
K.
| |
Christine van Oosterwey door Vrouwe Courtmans, geb. Berchmans. 's Gravenhage, by H.C. Susan, C.H. Zn. en Gent, bij W. Rogghé. 1871.
‘Ten slotte moet ik mijn spijt uitdrukken, omdat ik om te verklaren hoe mevrouw Brabander het landgoed kreeg, het portret heb moeten maken van Christine van Oosterwey.’
Aldus eindigt het boek, dat wij hier voor ons hebben.
De schrijfster schijnt dus zelve gevoeld te hebben, dat er iets in haar geschrift is, wat de lezers tegen de borst moet stuiten. Zij
| |
| |
toont dit ook daardoor, dat zij de teekening van Christine slechts een middel noemt ter bereiking van haar hoofddoel, ofschoon die weinig aantrekkelijke persoonlijkheid toch eigenlijk, zooals uit alles blijkt, de heldin des verhaals is.
Met geringe wijziging wil ik het boven aangehaalde slotwoord bij deze aankondiging overnemen en verklaren: ter oorzake eener schepping als Christine van Oosterwey zou ik wenschen, dat het geheele boek niet geschreven ware.
Klinkt mijn oordeel hard, ik zal het rechtvaardigen, tot voldoening, zoo ik hoop, ook van de meest realistische kunstrechters. De kunst toch is nu eenmaal geen photographie, en het gaat dus niet aan, om alles, wat binnen het bereik onzer zintuigen valt, tot haar heiligdom in te leiden. Wel degelijk moet nog iets anders dan de vorm in rekening worden gebracht.
Eene korte ontleding van 't verhaal in de hoofdtrekken zal mijne bedoeling zoo noodig duidelijker maken.
Christine van Oosterwey is de type eener trouwlustige dame van middelbaren leeftijd. Niet zonder overdrijving is hare beeldtenis geschetst. Als ware de belachelijke coquetterie met al den aankleve van die nog niet voldoende, om tegenzin te wekken, wordt zij bovendien nog geteekend als eene lage bedriegster, die zich zelve jaren lang ten koste harer bloedverwanten heeft verrijkt. Ook dit bedrog moet de jammerlijke vrucht van haar bespottelijk hoofdgebrek heeten; het wordt ten minste als zoodanig voorgesteld. Aan haar verlangen, zoo meent zij, zal te eerder bevrediging geschonken worden, als hare rijkdommen grooter zijn. En deswege ontziet zij zich niet, om haar geweten met een zware schuld te beladen. De dusgenaamde oude jongejufvrouwen zijn in den regel voorwerpen van een hoogst onbillijk vooroordeel. Reeds de naam brengt gemeenlijk een spotlach op de lippen. Zij bieden rijke stof voor karikatuurteekening. Hebben zij nu en dan iets vreemds, ja! belachelijks, het is waarlijk niet alleen hare schuld. Menigeen wordt langzamerhand wat men hem acht te wezen. Zoo ook zij. Doch de publieke opinie is ook op dit punt soms zoo hoogst onbillijk. Indien men de levensgeschiedenis van velen harer kende, zou menigeen geneigd zijn eerder een lans voor haar te breken, dan ze der bespotting prijs te geven. Hoeveel lijden ligt niet menigmaal in het leven derzulken verborgen! Vooral vrouwen dienden dit ter
| |
| |
wille harer vaak verongelijkte zusters te bedenken; zij moesten weten hoe hard en liefdeloos zoodanig vooroordeel dikwijls is. Zij wel allerminst mogen de breede rij der karikaturen, die van zulke zusters ontworpen worden, noodeloos vermeerderen.
Zulks nu geschiedt mijns inziens in het hier besproken geschrift, al wil ik ronduit belijden vast te gelooven, dat de schrijfster dit niet bedoeld heeft. Dit boek levert eene nieuwe bijdrage tot de breede galerij der zoo deerlijk ten toon gestelde oude vrijsters. Het schildert een exemplaar van het zoo bespotte genre, en wel zoo dat het voorzeker niet weinig lachlust opwekken, maar ook stellig velen verbitteren of bedroeven zal.
Eerlijk gezegd, het doet mij leed, dat Mevr. Courtmans aan iets dergelijks hare krachten wijdde. Niets rechtvaardigt deze schepping; de overige persoonlijkheden en de geschetste toestanden boezemen geen genoegzaam belang in, om haar te billijken, daargelaten nog, dat er weinig levendigheid en gang in 't verhaal is.
Toch zijn er bij alle gebreken, waaronder ik zeer bepaald gemis aan aanschouwelijkheid van voorstelling reken, sporen te over in dit boek, dat Mevr. Courtmans bij ernstige studie iets beters zal kunnen leveren. Kiest zij zich een waardiger onderwerp ter behandeling, wij zullen haar gaarne nog eens, ja! meermalen ontmoeten, met dien verstande, dat er ook meer zorg aan den vorm worde besteed.
Zij zelve zal dan elke betuiging van leedwezen achterwege kunnen laten, en een recensent, zoo ik hoop, in de gelegenheid stellen, haar geesteskind met ingenomenheid te begroeten.
Zaandam, 25 April 1871.
J.H.C. Heijse.
| |
| |
| |
Meesterstukken uit Vondels werken verzameld en toegelicht door P.H. van Moerkerken, met levensschets van den dichter. Leeuwarden, A. Akkeringa. 1870.
Het heeft ons in den laatsten tijd niet ontbroken aan bijdragen tot de Vondel-literatuur. Zij waren van verschillend gehalte, maar ook van geheel verschillenden aard. Eene goede bloemlezing uit de werken des Dichters mag men daarbij evenmin overtollig beschouwen als eene bloemlezing uit die van Neêrlands lateren hoofddichter Bilderdijk. Men neme Da Costa's uitgave van den laatstgenoemde ter hand om overtuigd te worden dat het van iemand, die geen bijzondere studie van onze letterkunde maakt, redelijkerwijze niet te vergen is om bijvoorbeeld een paar deelen ‘gewijde poëzie’ of ‘mengelingen’ te doorworstelen. Het is niet aan ons volk te wijten, dat gemelde uitgave onopengesneden in boekverzamelingen of op verkoopingen voorkomt. En wat Vondel betreft, de twaalf lijvige boekdeelen ons door van Lennep geleverd mogen als een luxeartikel worden aangetroffen, zij kunnen geen aanlokkelijke lectuur heeten voor iemand die zijn vrijen tijd over tijdschriften en dagbladen verdeelen moet. Verreweg het grootste gedeelte van ons lezend publiek behoort toch tot dezulken, voor wie letterkundig genot geen hoofdzaak mag zijn. Twaalf deelen poëzie! Wie schrikt er niet voor om er mede te beginnen, als hij van magazijn, fabriek of kantoor zich naar de huiskamer begeeft, die toch ook hare rechten, hare onloochenbare rechten heeft. Twaalf deelen poëzie, afgewisseld met kritische overzichten, die, met allen eerbied voor v. Lenneps letterkundigen arbeid, vrij eentonig en onbelangrijk zijn, - of ook afgewisseld met opmerkingen en toelichtingen, die niet altijd voor den lezer van onze dagen van evenveel gewicht zijn. Eene goede bloemlezing dus om Vondel meer dan bij name door het groote publiek te doen kennen moet ons welkom zijn. Behalve
dat kan zulk eene bloemlezing ook bij het onderwijs goede diensten doen. Dit toch is zeker dat, zoo al de lezing van Vondel niet dan bij uitzondering kan verwacht worden bij het groote publiek, enkele meesterstukken uit zijne werken uitmuntende stof aanbieden bij het onderwijs. Vondel moet met den leeraar of onderwijzer gelezen
| |
| |
worden, zoo het jeugdig geslacht hem zal leeren waardeeren. Daarmede moet gepaard gaan eene levendige en bezielde voorstelling van zijne geheele persoonlijkheid, van zijne omgeving, van het roemrijk tijdperk waarin hij optrad. Geen handboek kan dit geven, de levende stem van den onderwijzer moet hier alles doen. Met een handboek toch kan men, bij het betrekkelijk klein aantal uren dat uitsluitend voor Nederlandsche taal en letterkunde kan afgezonderd worden, weinig uitwerken. Zij geven òf te weinig, òf te veel in verhouding tot het geheele gebied der letterkunde, òf ook ontbreekt het aan alles wat het beeld behoorlijk doet uitkomen. Vandaar dan ook dat de levensschets voor deze bloemlezing geplaatst als van betrekkelijk weinig waarde kan beschouwd worden. Het luttel aantal bladzijden dat Alberdingk Thijm aan het volk bij gelegenheid van de Vondelsfeesten ten beste gaf, staat veel hooger. De bloemlezing zelve daarentegen zal ieder bij eene oppervlakkige inzage reeds voldoen. Het blijkt dat de verzamelaar eene goede keuze heeft gedaan. In de eerste plaats vinden wij ieder genre vertegenwoordigd: de dramatische, de satirische, de gelegenheidsgedichten, de reien, de vaderlandsche zangen, zoowel als proeven van Vondels psalmberijming. Daarbij heeft de Heer van Moerkerken zooveel mogelijk voor de chronologische volgorde gezorgd. Voorzoover men dezen bundel bij het onderwijs kan gebruiken, heeft men de keuze tusschen enkele drama's die in hun geheel zijn opgenomen; fragmenten van drama's zijn niet te verkiezen. Enkele reien maken, als proeven van schoone lierzangen, daarop eene uitzondering, gelijk de verzamelaar goed begrepen heeft. Bij enkele gedichten hebben wij de aanteekeningen en de lezing nagegaan. Is het doel van de eerste om eenvoudig
woord- en zinsverklaring te geven, ten einde een verouderd woord toe te lichten of een duisteren zin verstaanbaar te maken, wat bij den gewonen lezer voldoende is, dan heeft de verzamelaar te recht ingezien, dat men spaarzaam moet zijn. Wat er bij het onderwijs aan ontbreekt kan de onderwijzer aanvullen of uitbreiden. Degenen die met het onderwijs belast zijn, geven niet de voorkeur aan uitgebreide taalkundige aanteekeningen. Waar verschil van lezing bestaat heeft de verzamelaar meestal zelfstandig gekozen, en niet uitsluitend den een of anderen tekst gevolgd. In plaats van de levensschets of daarnevens had de verzamelaar iets kunnen geven, wat naar onze meening voor menigen lezer van niet
| |
| |
weinig belang kon zijn. Wij bedoelen korte toelichtingen bij enkele stukken omtrent den Dichter, omtrent de omstandigheden, den tijd en de aanleiding der vervaardiging en alles wat kon strekken om den auteur te doen kennen en het dichtstuk in het juiste licht te plaatsen.
Het verzamelen van ‘meesterstukken’ uit de gedichten van Vondel of Bilderdijk moge een gemakkelijk werk schijnen, andere proeven van dien aard met deze bloemlezing vergeleken brengen het tegendeel aan den dag. De Heer van Moerkerken heeft met oordeel gekozen uit een rijken schat en daarom mag zijne bijdrage tot de Vondel-literatuur een verdienstelijk werk genoemd worden.
Az.
| |
Bloemlezing uit de gedichten van Elisabeth Hoofman, Joannes Antonides van der Goes, Jeremias de Dekker en Joachim Oudaan, bijeenverzameld door W.P. Wolters en H.C. Rogge. Amsterdam, Y. Rogge.
Wat de bedoeling van de verzamelaars met dit bundeltje geweest zij, is niet duidelijk. Of eene bloemlezing, uitsluitend bij bovengemelde auteurs saâmgebracht, voor het onderwijs geschikt is, betwijfelen wij. Men kan bij de lessen in de letterkunde een enkel dezer gedichten lezen en verklaren, doch zoo men den leerlingen bundels als het bovenstaande, die met elkander onze geheele letterkunde moeten omvatten, in handen geeft, wordt eene school-bibliotheek van ontzaggelijken omvang. En waarom eene keurlezing uit zooveel andere dichters niet even noodzakelijk als gemelde, zoo men van de meening uitgaat, dat er aan zulk eene ‘Bloemlezing’ behoefte was? Overigens verklaren wij gaarne, dat de keuze uit de werken der verschillende dichters en der dichteresse niet ongelukkig is geweest. Ook de verklaringen zijn in beknopten vorm en niet te overmatig talrijk. Naar aanleiding van de verklaringen zeggen de verzamelaars in de voorrede: ‘Dat die aanteekeningen bij de verzen der dichters menigvuldiger moesten zijn dan bij die der dichteres, is, dunkt
| |
| |
ons, voor de eersten geene onbepaalde lofspraak.’ Nu merke men op, dat de dichteres in de chronologische orde de laatste plaats behoort in te nemen en dus, naarmate men vroeger opklimt, meer verklaringen noodig kunnen zijn. In het algemeen echter moet men erkennen, dat de gevolgtrekking vrij zonderling klinkt en leerlingen of oningewijden in de geschiedenis der letteren eene zeer bekrompen maatstaf tot lofspraak in de hand geeft. Wat volgt, doet de vraag rijzen of de hoflijkheid van de beide Heeren verzamelaars niet wat ver gedreven wordt. ‘Daarom (nam. de mindere noodzakelijkheid van aanteekeningen bij de verzen van de dichteres) - daarom zoowel, als om ook hier den regel te volgen “honneur aux dames”, hebben wij eenigszins de chronologische orde verbroken en laten de verzen van Elisabeth Hoofman vooraf gaan.’ - Tot wat vreemdsoortige rangschikking en beoordeeling dergelijke zoogenaamde hoffelijkheid kan leiden, behoeven wij hier wel niet opzettelijk aan te toonen.
Az. |
|