De Gids. Jaargang 35
(1871)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 525]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Japan in 1870.Onderscheiden bronnen staan den beoefenaar der hedendaagsche geschiedenis van Japan ten dienste. In de eerste plaats de japansche nieuwsbladen of, beter gezegd, nieuwsboeken, die te Yedo, Kioto en Osacca uitgegeven worden en niet moeilijk te bekomen zijn; de japansche Gouvernements-Courant en het zoogenaamd japansch Nieuwspapier (Nippon-no Sien boen Sie) zijn twee der voornaamste; vervolgens het reeds vrij aanzienlijk aantal Europeesche bladen, dat thans in de open havens verschijnt; eindelijk mededeelingen van geloofwaardige japansche personen en Regeerings-beambten. Nu de japansche Regeering, zij het ook dat zij aan hare handelingen of besluiten nog niet in allen deele openbaarheid geeft, meer en meer van het vroegere afsluitingsstelsel afziet en de vroegere geheimzinnigheid, door de Japanners tegenover de Westerlingen in acht genomen, voor een groot gedeelte verdwenen is, kan men de hoofdgebeurtenissen in Japan, den gang en den stand van zaken aldaar, zeer goed te weten komen. Mocht dan deze schets, waarin niets zonder nauwgezette toetsing is opgenomen, aan de vrienden van Japan niet onwelkom zijn en iets bijdragen om den tegenwoordigen toestand te doen kennen van een land, dat vooral thans in hooge mate de belangstelling van Nederland verdient. Het jaar 1869 had in het Rijk der Opgaande Zon, na veel strijd en worsteling, eene nieuwe orde van zaken gevestigd. De Mikado werd niet meer onder den schijn van diepe vereering buiten de Regeering gehouden; noch door zijnen zoogenaamden stedehouder, den Sjoogoen, - want nadat deze herhaalde nederlagen geleden had, was zijne waardigheid op aandrang der Daimio's door den Mikado vervallen verklaard; noch door dien machtig geworden adel, die bij den val van den Sjoogoen, de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oppermacht in schijn den Mikado opdragende, inderdaad die voor zich zelven behield - want door getrouwen onder dien adel gesteund, handhaafde de Mikado zijnen range van Souverein; de Prinsdommen werden Provinciën van het Rijk, en de Prinsen slechts Gouverneurs dier gewesten. Het volgende jaar 1870 was voor dien nieuw gevestigden toestand een jaar van vrede en van rustigen vooruitgang, waarin de Regeering des Lands het stelsel van centraliseering der macht meer en meer trachtte te bevestigen. Zij gaat, schoon langzaam, in deze richting steeds voorwaarts. De groote moeilijkheden aan het streven verbonden om de bijna absoluut geworden macht der vroegere Landsheeren meer en meer op de keizerlijke Regeering over te brengen, maken een langzaam voortgaan in die richting, indien men den burgeroorlog met de daaraan verbonden jammeren wil voorkomen, dringend noodzakelijk. Z.M. de Mikado, die den Regeeringszetel te Yedo bezet had, bleef daar steeds zijn verblijf houden. Thans is Yedo herdoopt met den naam ‘Tokei’, en van dien naam bedienen de Japanners zich nu bijna uitsluitend om de hoofdstad des Rijks en den zetel der keizerlijke Regeering aan te duiden. De voormalige hoofdstad Kioto (ook Miaco genoemd) is in werkelijkheid van haren vroegeren rang vervallen, en door Yedo of Tokei vervangen. Alle departementen van bestuur zijn in Tokei gevestigd, en vandaar worden alle regeeringsbesluiten uitgevaardigd. Het vroegere stelsel van afsluiting der Heilige Stad (de verblijfplaats van den Mikado) is opgegeven en de heilige atmosfeer, waarmee men vroeger Z.M. den Keizer omgaf, heeft voor goed plaats gemaakt voor de gewone dampkringslucht waarin ieder ademt en leeft. Bij een tweetal gelegenheden (later te vermelden) gaf Z.M. daarvan de sprekendste bewijzen. Wij willen thans onze schets in eene zooveel mogelijk chronologische orde aanvangen, en zijn tot ons leedwezen verplicht al aanstonds eene min aangename gebeurtenis te vermelden, die in het midden van de maand Juni '70 in de omstreken van Nagasaki heeft plaats gehad. Ongeveer op een uur afstands van Nagasaki ligt het dorp Oerakami, grootendeels be volkt door zeer armoedige lieden. Reeds gedurende eenigen tijd was overal in Nagasaki het gerucht verspreid dat er een groot aantal Christenen onder de bevolking van het dorp gevonden was. Hetzelfde gold, ofschoon in mindere mate, van een klein daaraan grenzend dorpje, het door de natuur rijk be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deelde Ypongi. Onverwachts vaardigde de Regeering in Tokei aan Z. Exc. den Gouverneur (Chiji) van Nagasaki een bevel uit om zonder onderscheid alle Japanners die hun eigen landsgodsdienst vaarwel gezegd hadden en ‘Christan's’ geworden waren, naar verschillende oorden des lands te vervoeren. Verscheidene stoombooten van het keizerlijk Gouvernement zoowel als van sommige Landsheeren (Gouverneurs) werden gecharterd, en hiermede ongeveer drie duizend personen, mannen, vrouwen en kinderen, naar verschillende landschappen in het Westen en Noorden van Japan overgebracht. Zij werden, zooveel mogelijk, op verschillende plaatsen verdeeld, om zoo doende de verspreiding der vreemde leer tegen te gaan. De Regeering ging in deze zaak met ongeloofelijken spoed te werk, zoodat het bevel in weinige dagen geheel uitgevoerd was. De Ministers der vreemde Mogendheden hadden op voorstel van Sir Harry Parkes, den Engelschen Minister in Japan, die onmiddellijk nadat de zaak te Yokohama bekend geworden was, naar Nagasaki vertrok, tot de Japansche Regeering zich gewend, om het vervoeren van deze menschen te verhinderen; doch de Japansche Regeering antwoordde in beleefde termen, dat het hier een maatregel gold van inwendig bestuur, waarbij de vreemde Mogendheden niet behoefden geraadpleegd te worden. Ofschoon men bij den eersten indruk medelijden met die arme lieden gevoelt, en geneigd zou zijn de handelwijze der Regeering zeer af te keuren, zoo was toch de zaak, als men haar van nabij kent, op verre na zoo stootend niet, als velen - voornamelijk de Engelsche bladen en eenige Missionairs alhier - haar hebben voorgesteld. Voor wij verder gaan, moeten wij opmerken, dat de Regeering in Tokei wel genoodzaakt was iets tegen die menschen te ondernemen, omdat van verschillende Japansche zijden aanklachten tegen hen bij de Regeering waren ingekomen. Een dier aanklachten was, dat de Christan's te Oerakami schuilplaats verleenden aan Japansche misdadigers en allerlei gespuis, hetwelk door hen beschermd werd. Eene tweede aanklacht bestond hierin, dat zij bij onderscheiden gelegenheden de tempels en de tot den godsdienst behoorende voorwerpen, die zich in de Sinto- en Buddhatempels bevonden, beschadigd of vernield hadden. Wij waren ooggetuigen van het wegvoeren dier arme lieden en de wijze, waarop zij te Oerakami leefden. Bij het heengaan hebben wij bij hen allen de grootst mogelijke kalmte, ja onverschilligheid kunnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opmerken. De huizen, die zij te Oerakami bewoonden, mochten eigenlijk dien naam niet dragen; het waren veeleer vervallen hutten, waarin morsigheid en wanorde heerschten. Deze lieden, die zich hoofdzakelijk toeleggen op de teelt van varkens en kippen, met welke dieren zij zeer gemeenzaam onder één dak verkeeren, stonden bij de overige Japanners als bij uitstek lui bekend, hetgeen eene voorname oorzaak hunner armoede moet geweest zijn. Zeer veel hadden deze menschen dus niet te verliezen, indien zij, met behoud overigens van hunne volkomen vrijheid, naar een ander bevolkt oord van Japan werden overgebracht. De wet verbiedt in Japan op straffe des doods, den godsdienst der vreemdelingen aan te nemen. Dit verbod, reeds meer dan 200 jaren oud, nog altijd geldig en zeer goed bij alle Japanners bekend, is ontstaan met het begin van de vervolging der Christenen aldaar, omstreeks het jaar 1630, en, zooals iedereen weet die eenigermate met de geschiedenis van Japan bekend is, een gevolg van de handelingen der Paters-Jezuïeten in Japan, die zich met staatkundige aangelegenheden begonnen te bemoeien. Na het vinden van den beruchten brief van den Jezuïet Moro, waarin aan den Koning van Spanje het voorstel gedaan werd de Japansche Regeering omver te werpen, werden de Christenvervolgingen sterker dan te voren doorgezet, en de Portugeezen bij Keizerlijk Besluit van het jaar 1639 gedwongen het land te verlaten. Beschouwt men den maatregel van verleden jaar in het licht der geschiedenis, dan geeft deze ons veeleer een bewijs dat de Japansche Regeering zeer verdraagzaam en meêgaande is geweest. Volgens de nog steeds bestaande wetten had zij met deze lieden vrij wat strenger maatregelen moeten nemen, hen ter dood moeten doen brengen, op zijn minst genomen hen van hunne persoonlijke vrijheid moeten berooven. Het een noch het ander is geschied. Door deze menschen over verschillende plaatsen des lands te verdeelen, met behoud hunner goederen en persoonlijke vrijheid, heeft de Regeering, nadat de officieele aanklachten bij naar waren ingekomen, den zachtsten maatregel toegepast dien ze nemen kon. Ofschoon wij geenszins geacht willen worden den maatregel onverdeeld goed te keuren, zoo kan men toch ook, onzes inziens, redelijkerwijs de Japansche Regeering niet zoo bijzonder hard vallen. De geschiedenis heeft Japan geleerd, dat het voorzichtig moet zijn met den godsdienst der vreemdelingen. China geeft het dagelijks de bewijzen, dat verdeeldheid en twisten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onder de inlandsche bevolking heerschen, wanneer zendelingen en priesters overal werken mogen. De Japanners stellen den hoogsten prijs op hunne onafhankelijkheid, en willen die ten strengste handhaven; geen wonder, dat zij derhalve steeds buiten de strikken trachten te blijven, die zij denken dat in den godsdienst der vreemdelingen voor hen gelegd zijn. Onbekend als de menigte in Japan is met de verschillende afdeelingen der Christenheid, beschouwt zij alle Christenen als onderdanen van den Paus, waartoe het groote aantal Roomsch-Catholieke zendelingen in Japan veel bijdraagt. De Japanners begrijpen verder zeer goed, dat het groote aantal R.C. priesters in de open havensGa naar voetnoot1 niet voor de godsdienstoefeningen der Europeanen en Amerikanen benoodigd is, en dat deze heeren steeds op den uitkijk staan om onder de Japanners proselieten te maken. Het Japansch gouvernement blijft dan ook waakzaam, en daar het geen macht op de vreemdelingen kan uitoefenen, zorgt het zooveel het kan, onder zijne onderdanen eene verspreiding van der vreemdelingen godsdienst te voorkomen. Zoo men tot de oorzaak van het feit wil opklimmen, ontstaat, onzes inziens, de vraag: of het niet de vreemdelingen zelve zijn, en wel met name de R.C. zendeling-priesters, die er aanleiding toe gegeven hebben. Er zijn bewijzen genoeg, dat deze heeren van Nagasaki (als Japanners verkleed) onder de bevolking van Oerakami geweest zijn en alzoo in strijd hebben gehandeld met de gesloten tractaten, volgens welke de in Japan bestaande wetten zouden geëerbiedigd worden. Hebben deze heeren misschien niet tegen de letter der tractaten gehandeld, zeker is het, dat zij gezondigd hebben tegen den geest der tractaten, die toch verlangden dat aan weêrskanten zou vermeden worden, wat godsdienstige verbittering zou kunnen teweegbrengenGa naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat de Japansche Regeering aan deze zendeling-leeraars of priesters geenszins een kwaad hart toedraagt, kan hieruit blijken, dat zij te Nagasaki den Amerikaanschen zendeling-leeraar in haar dienst heeft als leermeester in de Engelsche taal. Even zoo heeft zij te Yedo een Amerikaanschen zendeling tot leermeester in die taal benoemd. Hoogstwaarschijnlijk is de Japansche Regeering tot hare handelwijze grootendeels geleid geworden door overwegingen, die de rust, den vrede en de welvaart des rijks betroffen. Het aantal priesters en verder bijbehoorend tempelpersoneel is in Japan verbazend groot. Dat men in Nagasaki geen straat kan doorgaan zonder verscheiden priesters te ontmoeten, kenbaar aan hunne kale hoofden en hun bijzonder costuum, kan ongeloofelijk schijnen; toch is het werkelijk zoo. De inkomsten van dat groot aantal priesters worden voor een zeer klein deel door de Regeering geregeld, en voor het grootste gedeelte leven zij van de bijdragen van het volk. Drong het Christendom onder die bevolking meer door, dan zouden noodwendig de inkomsten van die menigte priesters zeer verminderen, en een opstand der priesterkaste zou daarvan het natuurlijk gevolg zijn. In plaats van de Regeering om den genomen maatregel hard te vallen, moet men die zendeling-priesters meer laken, die, zeer goed wetende wat de wet elken Japanner verbiedt, en zeer goed zich bewust op wat voorwaarde zij in Japan welwillend zijn opgenomen, nogtans, waar zij er kans toe zagen, niet geaarzeld hebben, de bevolking tegen de landswetten op te zetten. Die aan de schoone taak zich wijden om godsdienstzin en beschaving onder een volk te brengen en het daardoor een hooger standpunt te doen bereiken, moesten liever door onbaatzuchtigheid, eerlijkheid en trouw achting voor hun karakter en eerbied voor hunne beginselen zoeken te wekken, en in hun onderwijs beginnen bij het begin, met het eenvoudig lager onderwijs, dat voor veelzijdige uitbreiding vatbaar is. Wij kunnen de verzekering geven, dat dit in Japan de sympathie van het volk in ruime mate verwerven zou, terwijl daarbij niet het exporteeren der leerlingen gezien, niet de scherpe blik der Regeering gevreesd, maar algemeene medewerking ondervonden zou worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het begin van het jaar kwam een Engelschman, de heer Lay, naar Japan, met een volmacht van eenige kapitalisten in Engeland, om eene leening van een millioen pond sterling der Japansche Regeering aan te bieden, ten behoeve van een aan te leggen spoorweg tusschen de steden Yedo, Kioto en Osacea met een neventak van Yedo naar Yokohama, mits er genoegzame garantie zou gegeven worden. De Japansche Regeering nam in hoofdzaak de voorstellen van den heer Lay aan, en stelde hem voorloopig aan als haren commissaris om de leening te sluiten, terwijl zij als garantie 1o. den spoorweg zelven aanbood, dien men met het geld wilde aanleggen, en 2o. de inkomende-rechten, voortvloeiende uit den handel der vreemdelingen in de open havens. De heer Lay nam daarop onmiddellijk maatregelen om de noodige Engelsche bouw- en werktuigkundigen voor den aanleg van den geprojecteerden spoorweg te engageeren, en belastte een Engelschen ingenieur, den heer Morel, met de directe uitvoering. Vervolgens vertrok de heer Lay naar Engeland in zijn tweeledige positie van agent der geldschieters en van commissaris des leeners, eene taak, die, onzes inziens, bezwaarlijk op rechtvaardige wijze kon ten uitvoer gebracht worden. Het is toch duidelijk, dat de aandeelhouders gaarne hun geld tegen een hoogen interest en met een lagen koers wilden plaatsen, en daarentegen de leeners een liefst zoo laag mogelijken interest en hoogen koers der aandeelen verlangden. De heer Lay schijnt het belang der aandeelhouders het meest te hebben willen behartigen en was van plan de leening tegen een interest van 12 pCt. aan de Londensche markt te negotieeren. Middelerwijl waren eenige ingenieurs aangekomen, die de opnemingen begonnen voor de lijn Yedo-Yokohama; vervolgens werden voor de lijn Hiogo-Osacca de bakens gesteld. De Japansche Regeering echter, ingezien hebbende, dat het voorstel van den heer Lay wat al te schoon was (iedereen die den afstand van Osacca tot Yedo kent, begrijpt dat de kosten voor een tusschen deze plaatsen aan te leggen spoorweg veel hooger moeten loopen dan 12 millioen gulden) en vreezende in moeilijkheden te zullen komen wegens de dubbele positie waarin de heer Lay geplaatst was, besloot terecht de betrekking met hem af te breken en een hooggeplaatsten Japanschen ambtenaar naar Eengeland te zenden om de leening te sluiten. Zeer spoedig nadat de leening door den Japanschen ambtenaar met de bovenvermelde garantie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was aangeboden, waren alle aandeelen met 9 pCt. interest tegen den koers van 98 pCt. geplaatst. Onbegrijpelijk komt het velen voor, dat de Japansche Regeering eene leening op zulke voor haar ongunstige voorwaarden gesloten heeft, nadat van wege een aantal kapitalisten van het vasteland en Amerika kort te voren eene aanbieding van 20 millioen dollars a pari met een interest van 7 pCt. gedaan was. Vooral de Amerikaansche minister in Japan, de heer de Long, heeft zich deze zaak zeer aangetrokken, en het sluiten der Engelsche leening op zulke voor Japan nadeelige voorwaarden trachten te voorkomen. Het valt moeilijk de redenen met zekerheid te kennen, welke de Japanners er toe gebracht hebben eene Engelsche leening van eene onvoldoende som met 2 pCt. verlies en 9 pCt. rente te sluiten, in plaats van de veel voordeeliger aanbieding, te voren door kapitalisten van het vasteland en Amerika aan de Yedo-Regeering gedaan, aan te nemen. Het is echter niet moeilijk een gegrond vermoeden daaromtrent uit te spreken. Engeland alleen kan met zijn stalen minister in Japan de Japanners tot zulke onpraktische handelingen brengen. Reeds spoedig na het sluiten der leening is men met den arbeid aangevangen. Aan de aarden baan tusschen Yokohama en Yedo wordt met kracht gearbeid; in de maand Maart 1871 moet die gereed zijn. Er zijn reeds tamelijk veel werktuigen en spoorstaven aangekomen. Hulpsporen, waarop de aardwagens heen en weer rijden, zijn den Japanners reeds tot groot vermaak. Als de lijn Yokohama-Yedo gereed zal zijn, zal de lijn Hiogo-Osacca aan de beurt komen, vervolgens de lijn Osacca-Kioto-Yedo. In de maand December '70 zijn de opmetingen voor de lijn Osacca-Yedo aangevangen. Het plan is, het werk, van nu af te rekenen, in 3 à 5 jaren te voltooien. Ongetwijfeld moeten, even als in Europa, zoo ook in Japan, betere middelen van vervoer en gemakkelijk verkeer tot de belangrijkste hulpmiddelen van den vooruitgang gerekend worden. Het is evenwel de vraag, of het thans het geschikte oogenblik voor Japan is om met zulke groote technische werken zich bezig te houden en het niet beter voor het Rijk zou geweest zijn, indien het met den aanleg van spoorwegen, die op het oogenblik door de bevolking niet eens verlangd worden, nog eenigen tijd gewacht had, tot namelijk het keizerlijk gezag door het gansche land heen meer bevestigd, meer eenheid van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestuur daarin gekomen, ook een verbeterde toestand van het lager onderwijs verkregen, en de wensch om spoorwegen te bezitten, door de bevolking althans geuit was. Zoolang toch van dit alles niets geschied is, komt ons een spoorwegnet in Japan als een soort van anachronisme voor. Ook begint Japan, dat nog nimmer staatsschulden had, zich meer en meer in schulden te wikkelen, en daardoor zich meer afhankelijk (van de Engelschen) te maken. Het is onze hartelijke wensch dat het later moge blijken, dat met deze spoorweggeschiedenis van 1870 niet enkel het particulier of nationaal belang van eenige vreemdelingen, maar vooral dat der Japanners is gebaat. Japan, dat het ernstig meent met het overnemen der Westersche beschaving, doch niet altijd den juisten weg weet te kiezen om tot zijn wensch te geraken, verdient niet ten doel te strekken aan dien materieelen speculatiegeest der Westerlingen, die om de belangen van het land zelf zich maar al te weinig bekreunt. In de maand Maart kwam het Nederlandsche oorlogstoomschip ‘Marnix’ te Yokohama aan. Korten tijd daarna, den 7den April, arriveerde te Yokohama Z. Exc. Jhr. Mr. F.P. v.d. Hoeven, in Januari '70 door Z.M. benoemd tot Minister-Resident der Nederlanden in Japan. Nadat de Minister bij Z.M. den Mikado ten gehoore ontvangen was, deed Z. Exc. aan boord van de Marnix eene reis naar de verschillende havens in Japan. Den 21sten Mei daaraanvolgende stoomde de Marnix, onder bevel van den Kapit.-Luit. ter zee Enslie, niet den Nederlandschen Minister aan boord, de baai van Nagasaki binnen. Eerst maakte de Minister kennis met de Nederlandsche ingezetenen alhier; daarna hadden het Hospitaal en de Natuur- en Geneeskundige School te Nagasaki de eer een bezoek van Z. Exc. te ontvangen. Op een der volgende dagen bezocht de Minister, van eenige andere heeren vergezeld, de steenkolenmijn op het eilandje Takasima, ongeveer op twee uren afstand van de baai van Nagasaki. Het eilandje behoort tot het gebied van den Chiji (Prins of Gouverneur) van Fezen, die een paar jaren geleden met eene Engelsche firma eene overeenkomst gesloten had ter verdere ontginning van een aldaar aanwezige, op Japansche wijze gedeeltelijk geëxploiteerde steenkolenmijn. Wegens surséance van betaling zijn de crediteuren dezer firma tot eene onderlinge schikking gekomen en werd het bestuur over de verdere ontginning van deze steenkolenmijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan den Agent der Nederl. Handelmaatschappij te Nagasaki opgedragen. Men heeft eenige hoop dat de opbrengst van deze mijn - die zeer goede kolen levert, welke te Nagasaki ad 5 à 6 dollars per ton verkocht worden - de verliezen der crediteuren eenigermate zal kunnen dekken. In de maand April kwam de korvet met stoomvermogen ‘Nintsin’, door de heeren Gips te Dordrecht voor Japansche rekening gebouwd, te Nagasaki aan, verwisselde daarop den 13den Mei de Nederlandsche vlag met de Japansche, en ging daarmede uit handen der Nederlandsche Handelmaatschappij in die van den Chiji van Fezen over. Dit schoone vaartuig met zijne uitgezochte bewapening trok zeer de aandacht te Nagasaki, en leverde een uitstekend bewijs dat Nederland, zoo het wil, zijn ouden roem in den scheepsbouw met eer kan handhaven. Den 7den Mei had de tocht van Z.M. den Mikado plaats, waarvan wij in den aanvang gewaagden. Z.M. trok, te paard gezeten, van het Paleis door de straten van Tokei (Yedo) heen naar Komaba-no-hara, een plaatsje, ongeveer vijf mijlen van Yedo gelegen. Het doel van dezen tocht was eene revue, die Z.M. over eenige troepen zou houden. Iedereen, rijk of arm, kon Z.M. van aangezicht tot aangezicht aanschouwen: geen wonder, dat er duizende menschen, langs den geheelen weg, dien Z.M. moest passeeren, gereed stonden om de aankomst van den Mikado met groote spanning af te wachten. Het was te voren gepubliceerd, dat het niet enkel aan yaconienen (lieden die twee sabels dragen), maar aan alle menschen zonder onderscheid vergund was het gelaat van Z.M. te aanschouwen. De tocht had, in weerwil van de tallooze menigte, met de meeste kalmte en in de beste orde plaats. Later, den 3den October, lict Z.M. zich zelfs niet door slecht, regenachtig weêr afschrikken, om een dergelijken tocht te maken. De tegenwoordige Mikado schijnt in de aangelegenheden des Rijks zeer veel belang te stellen en zeer geneigd te zijn met het oude stelsel van afsluiting te breken. De hypothese der goddelijke (bovennatuurlijke) afkomst van het regeerend hoofd van den staat, sedert eeuwen in Japan als eene onfeilbare waarheid aangenomen, wordt thans door den Keizer zelven verwopen. In de Keizerlijke hofhouding hebben in '70 groote veranderingen plaats gevonden. Om een voorbeeld van Zr. Ms. verhouding tot zijne onderdanen bij te brengen, moge het volgende door een Japansch officier openbaar gemaakt verslag dienen van eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijeenkomst van hooggeplaatste beambten met den Keizer, om eene pas opgestelde telegraaf te zien werken: De veldtelegraaf, verleden jaar door de Oostenrijksch-Hongaarsche expeditie, onder baron von Petz den Keizer aangeboden, was binnen het keizerlijk paleis zoodanig opgesteld, dat het eene kantoor in het paviljoen, in het midden van den Keizerlijken tuin gelegen, gevestigd werd, terwijl het andere in Z.M. studeervertrek was opgericht. Een groot aantal toeschouwers was door Z.M. uitgenoodigd, zooals 3 Prinsen van den bloede, de eerste Minister en vele leden van den Raad van State (Daijokwan), verder de voornaamste Chihanji (Ex-Daimio's) enz. Al deze heeren waren in het paviljoen verzameld en wachtten met verlangen het eerste bericht van Z.M. af. Twee Japansche Officieren, die zich in Europa eenigermate met de telegrafie bekend gemaakt hadden, dienden tot telegrafisten. De eerste boodschap kwam: ‘De Keizer is hier, is gereed den toestel te zien werken.’ Een zeer eerbiedig antwoord werd teruggeseind, waarin Z.M. bedankt werd voor Zr. Ms. genadige tegenwoordigheid. Daarna kwam het volgende telegram: ‘De Keizer is ten hoogste ingenomen met de wondervolle Westersche uitvinding.’ De eerste Minister antwoordde hierop, en dadelijk daarna werd door den Mikado de volgende vraag overgeseind: ‘Wie zijn in het paviljoen en wat doet men daar?’ Het antwoord bevatte de namen der heeren die aanwezig waren, met bijvoeging van de volgende phrase: ‘Met den diepsten eerbied wachten deze allen Zr. Ms. bevelen af.’ Spoedig daarop kwam de boodschap van Z.M.: ‘Telegrafeer ons iets vermakelijks.’ Bij de ontvangst van dit telegram ontstond eene algemeene verwarring en verlegenheid in het paviljoen. Wat kon men zeggen, dat voor deze gelegenheid geschikt was, en hoe kon men grappig zijn, zonder aan den hoogen eerbied te kort te doen, dien men aan Z.M. verschuldigd is? Een lid van den Raad van State stelde het volgende voor: ‘Deze dag zal een der merkwaardigste dagen blijven in de jaarboeken van het keizerrijk, als de dag waarop Z.M. de Keizer voor de eerste maal de telegraaf zag werken.’ Dit werd echter met algemeene stemmen verworpen, als niet in den geringsten graad ‘amusant’. Eene langdurige conversatie, waarin verscheidene voorstellen gedaan werden, volgde. Doch alle gedane voorstellen werden veel te ernstig geoordeeld. Ten slotte stelde een jong mensch, de zoon van den Chihanji X., het volgende voor: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Wij zijn allen overtuigd zeer geestig te zullen worden, na den wijn, dien wij hopen dat Uwe Majesteit ons zal te drinken geven.’ Dit antwoord werd onmiddellijk door allen goedgekeurd en getelegrafeerd. Er kwam antwoord, dat Z.M. ‘aan de gekoesterde verwachtingen gaarne zou voldoen.’ Nu volgde nog het laatste telegram van den volgenden inhoud: ‘De Mikado betuigt zijne tevredenheid over hetgeen gedaan werd, en bedankt den Officier, die de telegraaf aan de andere zijde doet werken.’ Gedurende de ontvangst van deze verschillende hooggeplaatste lieden door Z.M. den Keizer, hadden er levendige gesprekken plaats over de wenschelijkheid om overal in Japan telegrafen in te voeren. De meening van bijna alle aanwezigen was zeer vóór de telegrafen, en toen een van de heeren te kennen gaf, dat hij vreesde voor gedurige vernieling of doorsnijding der telegraafdraden door slecht gezinde lieden, omdat de telegraaf eene uitvinding der Westerlingen was, werd hierop geantwoord, dat zulke lieden dan, om zich gelijk te blijven, ook de hoofden der Japansche soldaten, die de uniform van de vreemdelingen hadden aangenomen, moesten afslaan. Een ander der aanwezigen voegde er sarcastisch bij, dat hij hoopte, dat het Japansche gouvernement nog rijk genoeg zou blijven om een paar stuk gesneden telegraafdraden te laten herstellen, indien dit eene enkele maal mocht noodig zijn. ‘Deze telegraaf is in het keizerlijk paleis gevestigd gebleven. waar Z.M. zich nu en dan bezig houdt met zich zelven in het telegrafeeren te oefenen.’ Hetgeen weinige jaren geleden den Japanner eene groote beleediging zou toegeschenen zijn, is thans eene gewone zaak geworden: zoo b.v. het in het openbaar verschijnen van den Keizer, het gebruik maken van Europeesche kleederdracht door vele hoflieden en officieren, het in aanraking komen van den Keizer met de vertegenwoordigers en officieren van de Westersche volken, het afschaffen van de buitengewone staatsie, waarmede beambten van eenigen hoogen rang zich vroeger vertoonden, en van vele andere gebruiken. Wij zijn overtuigd dat een der vroegere. Europeesche bewoners van Japan nauwelijks zijn oogen gelooven zoude, zoo hij de groote veranderingen zag, die in dit opzicht hebben plaats gevonden. Japan moge hierdoor veel van het eigenaardige en wonderlijke verliezen, dat in vroegere tijden van het Rijk der Opgaande Zon verhaald werd; sommigen mogen het, om der kunst wille, misschien een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vandalisme noemen, Japan van het eigenaardig Japansch te ontdoen: het is evenwel zeker, dat werkelijke vooruitgang onder het oude stelsel onmogelijk was, en dat het voorbeeld door Z.M. den Keizer gegeven, om te breken met de oude traditiën, een krachtig middel geworden is voor de meerdere verspreiding van de Westersche beschaving en hare voortbrengselen in dit schoone land. In de ten vorigen jare door ons gegeven schetsGa naar voetnoot1 is reeds eenige mededeeling gedaan aangaande de veranderde inrichting van het staatsbestuur in Japan, en vermeld, dat de voormalige titels van Daimio en Koegé (de zoogenoemde prinsen en landsheeren) de jure et de facto afgeschaft waren, terwijl hiervoor in de plaats keizerlijke Gouverneurs, Chiji genaamd, in de verschillende landschappen aangesteld waren. Het hoofdbeginsel, dat de Keizer de uitvoerende macht over het geheele land moet bezitten, is dit jaar ook zooveel mogelijk vastgehouden. Ofschoon men, ter voorkoming van oproerigheden of onlusten in de oude prinsdommen, zich niet in allen deele streng heeft kunnen houden aan dit leidende hoofdbeginsel, zoo werd toch eene belangrijke schrede voorwaarts gedaan met de nieuwe indeeling van het keizerrijk in drie verschillende categoriën van administratief beheer. Deze nieuwe indeeling heeft in het afgeloopen jaar plaats gevonden. Wij willen haar thans mededeelen. Het geheele land is verdeeld in drie groote afdeelingen: 1o. de Foe; 2o. de Ken; 3o. de Han. De Foe bestaat uit de drie groote keizerlijke steden: Yedo, Osacca en Kioto, en staat onder het onmiddellijk bestuur van de keizerlijke Regeering (Ministers) te Yedo. De Minister van financiën regelt zelf de uitgaven en inkomsten dezer steden. De inkomsten worden in de Foe in den vorm van inkomstenbelasting (hoofdelijken omslag of census) geheven. De Ken staat, even als de Foe, onder het bestuur der centrale Regeering te Yedo, doch met het onderscheid, dat de Ken niet direct door het Ministerie, maar door hooge ambtenaren, welke daartoe door de keizerlijke Regeering zijn aangesteld, wordt geregeerd. De Ken bestaat uit alle vroegere keizerlijke steden en districten, behalve de steden Yedo, Osacca en Kioto (die de Foe vormen). De stad Nagasaki en omgeving b.v., welke altijd een keizerlijke (niet tot een of anderen Prins be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoorende) stad was, maakt tegenwoordig deel uit van de Ken. De uitgaven en inkomsten worden in de Ken hoofdzakelijk door de keizerlijke hooge ambtenaren, daartoe in deze plaatsen aangesteld, geregeld. De wetten in de Foe en de Ken zijn dezelfde, en worden door de Yedoregeering uitgevaardigd. De Han bestaat uit alle voormalige prinsdommen. De vroegere prinsen (Daimio's) regeeren hier als keizerlijke gouverneurs met den titel van Chiji van de Han, korter Chihanji. (De gouverneurs in de Ken heeten Chiji van de Ken, korter Chikenji). De Chihanji (voormalige prinsen) kunnen, behalve eenige algemeene hoofdwetten des lands, nog afzonderlijke bepalingen en wetten in hunne provinciën invoeren. De inkomsten eener Han moeten als volgt verdeeld worden: een tiende gedeelte der gezamenlijke inkomsten zal aan den Chihanji (prins, landsheer) worden verstrekt; een vijfde deel van hetgeen er dan overblijft, moet in de keizerlijke schatkist gestort worden, ten behoeve van het nationale leger en de landsvloot; de rest zal dienen voor de stichting of het onderhoud van publieke gebouwen in de Han en voor de bezoldiging van de in de Han aangestelde hoogere en lagere ambtenaren. De Chihanji heeft het recht deze rest zoodanig te verdeelen, als hij noodig oordeelt. De inkomsten worden in de Han hoofdzakelijk van de boeren geheven, die een vrij groot deel der landbouwproducten aan den Chihanji moeten afstaan. In vroegere tijden werden de inkomsten van de Kroon uitsluitend van de keizerlijke steden en districten, dat is de Foe en de Ken, geheven, terwijl de opbrengst van de Han (de landsheerlijke provinciën) geheel aan den regeerenden prins ten deel viel. Ofschoon deze belangrijke verandering in het bestuur des lands door de meeste voormalige prinsen is goedgekeurd, zoo heeft zij toch niet zonder tegenstand in alle provinciën kunnen plaats hebben, hetgeen trouwens niet te verwonderen is, als men bedenkt, dat de macht en de inkomsten, vroeger door de Daimio's genoten, hierdoor aanzienlijk verminderd zijn. Daarbij komt nog, dat vele Ex-Daimio's zich, sedert de opening van eenige havens, door den aankoop van vele zaken, voornamelijk stoombooten, wapens enz., sterk in schulden gewikkeld hebben, waarvan eene grootere behoefte aan geld het gevolg was. Het ontstaan van eenige geringe oproerigheden in sommige provinciën, na dezen maatregel, bewijst dat de keizerlijke Regeering zeer voorzichtig gehandeld heeft met niet dadelijk de Han onder hetzelfde stelsel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van beheer te brengen als de Foe en de Ken. Het denkbeeld is ongetwijfeld, langzamerhand alle drie categoriën onder een en hetzelfde keizerlijk bestuur te brengen en éénheid van wetten en bepalingen meer en meer over het gansche land in te voeren. Het oude feodale stelsel moet plaats maken voor een centraal, monarchaal bestuur. Het zal iedereen duidelijk zijn dat dit evenwel niet dan trapsgewijze geschieden kan, indien men het land voor de zoo nadeelige burgeroorlogen wil behoeden. Met het oog hierop verdient de verandering, in het afgeloopen jaar ingevoerd, allen lof. Wij zijn thans gekomen tot het tijdstip der opening van het parlement, die bij eene proclamatie gesteld was op den 26sten Juni. Den 25sten Juni verschenen de leden (239 in getal) in de gehoorzaal van de keizerlijke woning, waar zij door den Mikado ontvangen werden. Den volgenden dag had de opening der vergadering plaats. Behalve de 239 vertegenwoordigers waren aanwezig: de eerste Minister (Sanjo Udaijin), de leden van den Raad van State (Daijôkwan), de Minister van openbare werken, de Minister van oorlog, de Minister van justitie, de Minister van buitenlandsche zaken, de Kanselier van de akademie te Yedo, de Commissaris voor kolonisatie en de kamerheeren van Z.M. den Keizer en van H.M. de Keizerin. De keizerlijke boodschap werd door den President gelezen; zij was van den volgenden inhoud: ‘Wij verklaren de vergadering geopend. Gij zult voortgaan met nauwgezetheid te beraadslagen over den inhoud van het keizerlijk programma, dat verleden jaar werd uitgegeven. Gij zult aan het verlangen van Zijne Majesteit voldoen, indien uwe beraadslagingen op onpartijdige wijze en in het algemeen belang van het land worden gevoerd.’ Na verdere mededeeling van de eerste bezigheden der vergadering vertrokken de Ministers en verdere hooge beambten, behalve de vertegenwoordigers, uit de vergadering. Men ging nu over tot het kiezen van een huishoudelijk comité, uit twaalf leden bestaande. De benoeming hiertoe geschiedde bij ballotage. De vergadering ging daarna uiteen om deel te nemen aan een feest, dat door Z.M. den Mikado aan alle leden en verdere hooge beambten, ter viering van de opening, gegeven werd. De voornaamste zaak, die in de vergadering behandeld werd, was een door het ministerie ingediende conceptwet betreffende het administratief bestuur van de Han (voormalige prinsdom- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men). Wij willen het wetsontwerp, zooals het door de hooge vergadering is aangenomen en thans in werking getreden is, hier in zijn geheel laten volgen. § 1. De Han zal voortaan in drie klassen verdeeld worden: 1o. die, welke een jaarlijksch inkomen hebben van 150,000 kokf zuivere rijst en meer; 2o. die, welke meer dan 50,000 en minder dan 150,000 kokf rijst inkomst genieten, en 3o. die, welker jaarlijksch inkomen minder dan 50,000 kokf rijst bedraagt. § 2. Het aantal kokf zal worden vastgesteld naar de opbrengst van dit jaar (1870). De waarde van elken kokf rijst zal tegen 8 rio'sGa naar voetnoot1 berekend worden. De opbrengst der overige gemengde voortbrengselen (zooals granen, aardappelen, enz.) zal in de waarde van een daarmede evenredige hoeveelheid rijst worden berekend en bij de overige inkomsten worden opgeteld. § 3. De Regeerings-beambten eener Han zullen voortaan bestaan in: den Chiji der Han (Chihanji of Gouverneur der Provincie); de Daisanji, niet meer dan hoogstens twee voor elke Han; de Gondaisanji; deze zullen alleen in de 1e klasse Han worden aangesteld, indien de gewoonte of de behoefte der provincie het wenschelijk doet zijn.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 4. De inkomsten eener Han zullen als volgt verdeeld worden: Een tiende deel wordt verstrekt aan den Chiji als zijn persoonlijk inkomen; van het overblijvende zal een vijfde gedeelte in de Rijks schatkist gestort worden, ten behoeve van het onderhoud van het Rijks leger en de Rijks vloot; de resteerende kokf rijst zullen dienen om de traktementen der verschillende overige ambtenaren der Han en de kosten van oprichting en onderhoud van de openbare gebouwen in elke Han te bestrijdenGa naar voetnoot1. § 5. De bepaling van het bedrag der traktementen van de verschillende beambten blijft aan den Chiji van elke Han overgelaten. Het bedrag der bezoldigingen eenmaal bepaald zijnde, zullen gevallen van vermeerdering van inkomen, wegens groote verdiensten, alsmede alle gevallen waarbij lijfstraffen moeten toegepast worden, wegens crimineele misdaden, aan de beslissing van Zijne Majesteit den Mikado onderworpen moeten worden. Gevallen van vermindering van traktement van een of anderen ambtenaar, wegens gegronde redenen, alsmede alle gevallen van rechtspleging, waarbij verbanning moet toegepast worden, zullen geregistreerd worden en een afschrift elk jaar in de vijfde maand aan de keizerlijke Regeering worden toegezonden. § 6. Er zal in het algemeen geen ander onderscheid van rang bestaan behalve dat van Shi en Sotsoe (Shi: de hooge; Sotsoe: de lagere ambtenaren). § 7. Een der Daisanji of Gondaisanji van elke Han zal zijn verblijf in de hoofdstad van het Rijk houden: hij zal, als het parlement bijeenvergadert, daarin ex officio zitting hebben als vertegenwoordiger van zijn Han. Het wordt aan het bestuur van elke Han overgelaten om dezen hoogen ambtenaar door een anderen te doen vervangen. De betrekking van Kóyônin wordt bij dezen afgeschaft. § 8. De betrekking van Kóyônin afgeschaft zijnde, zullen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de belangrijke zaken, die vroeger door dezen ambtenaar geregeld werden, nu aan een of anderen Sanji en de minder belangrijke aan een Daisakwan worden opgedragen. § 9. De Chiji is verplicht eenmaal in de drie jaren aan het keizerlijk Hof te verschijnen. Het jaar zal voortaan in vier groote perioden verdeeld worden. De Chiji zal gedurende eene periode (drie maanden) 's jaars in de hoofdstad zijn verblijf houden. Als de staatsaangelegenheden het noodzakelijk maken, kan de Chiji op onbepaalde tijden aan het Hof geroepen worden. § 10. Een uitvoerig verslag van de jaarlijksche uitgaven en inkomsten van elke Han zal niet langer dan in de vijfde maand van elk jaar bij de keizerlijke Regeering ingezonden worden. § 11. Als de thans bestaande schulden eener Han gecontracteerd zijn met borgstelling van het vroegere geheele inkomen eens Daimïo's, zal een tiende deel dier schulden betaald moeten worden uit het thans bepaalde, persoonlijk inkomen van den Chiji en het overblijvende gedekt moeten worden uit de som, voor het onderhoud der openbare gebouwen toegestaan, na aftrek van de traktementen der verschillende overige ambtenaren. § 12. De circulatie van papiergeld voor plaatselijk gebruikGa naar voetnoot1 zal tot een zeker aantal jaren beperkt worden. Elk jaar zal een zekere, evenredige hoeveelheid papiergeld door het keizerlijk gouvernement ingewisseld worden. Een uitvoerig verslag van het ingewisseld bedrag zal elk jaar aan de keizerlijke Regeering moeten ingezonden worden. 5de maand van het 3de jaar Meiji. Van de verdere bezigheden van het parlement zijn wij zeer weinig te weten gekomen. Alleen nog deze merkwaardige zaak, dat er een voorstel in behandeling geweest is, om de Boeddhaleer, die eeuwen geleden uit Indië naar Japan werd overgegebracht, zooveel mogelijk te beperken en de oude oorspronkelijke Sinto-leer te herstellen. Het schijnt evenwel dat er hevige tegenkanting tegen dit voorstel geweest is. Wij weten niet in hoeverre men tot eene werkelijke beslissing in deze zaak gekomen is. Gedurende het afgeloopen jaar is men ijverig voortgegaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met de voltooiing van de keizerlijke Munt te Osacca, welke tegen het einde des jaars zoover gereed was, dat een aanvang met het munten kon gemaakt worden. Het is zeer te hopen, dat de Munt in staat zal wezen aan de vele en gegronde klachten, die door de Japanners zoowel als door de vreemdelingen geuit worden betreffende den tegenwoordigen slechten staat van het muntwezen, een einde te maken. In hoeverre dit mogelijk zal zijn, zal de tijd ons moeten leeren. De nieuwe Landsregeering heeft wel is waar meer macht dan de vroegere hoofden van den Staat, doch het Rijk heeft geen edel mataal meer voorhanden. Zoowel de gevoerde burgeroorlogen in '67 en '68, als de mislukte oogst in '69 hebben hiertoe zeer veel bijgebracht; eene voorname reden der verarming bestaat verder in het feit, dat de invoerhandel, sedert de opening der havens voor de vreemdelingen, den uitvoerhandel zoo aanzienlijk overtroffen heeft, waarvan de uitvoer van verbazende sommen gelds het gevolg geweest is. Ten slotte hebben eenige slechte maatregelen der Regeering aangaande de japansche munten en de invoer van verbazende hoeveelheden rijst in 1869 en 1870 zeer veel bijgedragen tot de vermindering der klinkende munt in Japan. Sedert het optreden van het nieuwe bestuur, was de aandacht in de eerste plaats gericht op het slaan van een andere munt, om hierdoor te trachten de ledige schatkist met geld te voorzien. Er werd een munt uitgegeven met den naam: niboe, bestaande uit een alliage van goud en zilver. De Regeering gaf deze uit als hebbende eene waarde van twee standaard-zilveren itseboe's, en Jaar de Regeering ze had uitgegeven en gestempeld, bekommerde het volk zich niet om de innerlijke waarde, maar nam het de niboe gereedelijk voor de genoemde waarde aan. Daar nu de geslagen niboe geenszins de innerlijke waarde had van twee zilveren itseboe's (maar ongeveer ƒ 0.25 nederl. courant minder), zoo spreekt het van zelf, dat het gouvernement hierin een milde bron vond om de schatkist weder wat te voorzien. Nadat de Regeering eenigen tijd voortgegaan was met de oude zilveren itseboe in te ruilen voor niboe's, ging zij de innerlijke waarde van de standaardzilveren itseboe verlagen, waardoor de werkelijke waarde van het geld zeer moest dalen. Toch bleek de genomen maatregel lang niet voldoende om de ledige schatkist genoegzaam te voorzien, en besloot de Regeering dien ten gevolge tot een stap, die uit een geldelijk oogpunt een der gewichtigste was, die ooit in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Japan gedaan is. Het gouvernement besloot namelijk tot de uitgifte van vijf en dertig millioen kio'sGa naar voetnoot1 papiergeld, in Japan kinoats geheeten. Als door de omstandigheden dringend noodzakelijk gemaakt, kon men dezen maatregel niet afkeuren. Er was eenmaal voorshands geen goud en zilver genoeg, om in de behoeften te voorzien; men moest derhalve een middel bij de hand nemen, om het gebrek te herstellen. Eene groote fout maakte het gouverinement echter met de uitgifte van eene soort banknoot (kinsats), die zoo gemakkelijk was na te maken, dat in korten tijd tal van nagemaakte kinsats uit China (en waarschijnlijk ook van elders) naar Japan kwam overwaaien en in het Rijk zelf ook menige valsche munter eene drukke bezigheid vond. De handel der Europeanen, zoowel als der japansche kooplieden, ondervond hierdoor een hevigen schok; het vertrouwen op het papieren geld was geheel geweken, eerstens omdat men wist dat de kinsats nagemaakt werden, en ten anderen omdat men niet zeker was, of de Regeering niet zoo ver zou voortgaan met de uitgifte van papiergeld, dat het bedrag verre boven hare krachten zou komen, indien het later tot een inwisselen kwam. De verschillende Ministers der vreemde Mogendheden wendden zich toen tot de japansche Regeering, met verzoek in de muntquaestie beter en, voor het algemeen belang, veiliger maatregelen te willen nemen. Daarop antwoordde de japansche Regeering met de belofte, dat zij niet meer dan vijf en dertig millioen rio's in papier zou uitgeven. De nadeelige gevolgen van deze drie, ongetwijfeld verkeerde maatregelen, te weten: 1o. de aangifte van groote hoeveelheden niboe's, die de vereischte innerlijke waarde niet hadden; 2o. het verlagen van de vroegere zilveren standaard-itseboe, wat de innerlijke waarde betrof, en 3o. de uitgifte van 35 millioen (of meer?) rio's in papiergeld, dat zoo gemakkelijk vervalscht kon worden, bleven niet achterwege. De uitgifte der niboe's toch, die tegen 2 zilverboe's waren gesteld, maakte, dat de zilveren itseboe in betrekking tot den mexicaanschen dollar (die in Japan even als in China in groote hoeveelheden circuleert) zeer in waarde afnam. Dit ging zelfs zoover, dat de dollar, wiens innerlijke waarde circa overeen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kwam met 3 3/10 zilverboe, op eenmaal eene waarde kreeg van 3 8/10 tot bijna 4 zilverboe's. Hiervan nu was het gevolg dat verschillende kooplieden en banken alle zilverboe's tegen dollars opkochten en naar China of Indië uitvoerden, om ze te laten hermunten in dollar's of rupee's. Het behoeft wel niet gezegd te worden dat Japan hierdoor eene groote schade leed. Immers de landsmunt werd opgekocht en uitgevoerd tegen een veel lageren prijs dan de lands-Regeering zelf moest betalen, om een gelijke gewichtshoeveelheid staafzilver te koopen. De gemaakte kleederen werden, om het door een voorbeeld uit het dagelijksche leven duidelijk te maken, voor minder waarde verkocht dan het laken kostte. Het nadeelige gevolg der verlaging van den standpenning was alzoo, dat hoe langer zoo meer van de standaardmunt uit het land werd gevoerd. Deze uitvoer berokkende het Rijk een nadeel van minstens 5 pCt., daar de innerlijke waarde der japansche munt, die men voor een dollar koopen kan, minstens 5 pCt. hooger was dan de innerlijke waarde van den dollar zelven. Men schat de som, die te Yokohama alleen gedurende de jaren '69 en '70 werd uitgevoerd, op eene waarde van 25 millioen dollars, hetgeen een zuiver verlies van 1,250,000 dollars (ƒ 3,250,000) voor Yokohama alleen aangeeft. Als men nu hierbij voegt de uitgevoerde standaardmunt in de andere open havens, verder de som, waarmede de invoer den uitvoer steeds overtroffen heeft, dan kan men gemakkelijk inzien, dat Japan werkelijk arm is geworden aan klinkende munt. De uitgifte van papiergeld zou echter niet zoo nadeelig geweest zijn, onder de gegeven omstandigheden, als de Regeering maar zorg gedragen had voor betere, niet zoo gemakkelijk na te maken kinsats. De 35 millioen rio's vormen wel is waar een zeer aanzienlijk bedrag, doch wij gelooven, dat het land, dat overigens met geen nationale schulden bezwaard was, dezen last weldra zoude te boven komen, indien ten eerste een einde gemaakt werd aan den namaak van het geld, iets wat wij wenschen en vertrouwen dat werkelijk geschieden zal als de Rijksmunt te Osacca geregeld nieuwe klinkende munt zal gaan uitgeven, tegen inwisseling van het thans circuleerende papieren geld, en ten tweede meer door het land zou geproduceerd worden voor den handel der Europeanen in de open havens, of minder van europeesche invoerartikelen door de bevolking verbruikt zou worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Japan bezit een rijken bodem en een vruchtbaren grond; het land kan veel meer voor den europeeschen handel produceeren dan het tot nu toe deed. Het verbruik van europeesche artikelen neemt meer en meer toe; de behoefte daaraan is thans zoo groot, dat Japan ze niet meer missen kan. Het heeft nu onzes inziens slechts zorg te dragen, dat het ook zelf meer producten levert voor de europeesche markt. Een land dat meer verbruikt dan het oplevert, moet noodwendig verarmen. De Regeering moge derhalve al haar best doen om den landbouw en de nijverheid meer en meer te doen bloeien; zij moge al hare pogingen in dien zin aanwenden, en wij zijn overtuigd, dat het stoffelijk welzijn van particulieren zoowel als van de rijksschatkist daardoor alleen het meest kunnen en zullen gebaat worden. Ofschoon wij geene groote waarde hechten aan de officieële marktberichten omtrent den japanschen handel, en niemand zouden aanraden deze getallen (vooral wat de importen betreft, welke in de werkelijkheid veel grooter en belangrijker zijn dan in de statistieken vermeld wordt) als onfeilbare waarheden aan te nemen, zoo moge toch het volgende tafeltje van het generaal handelsrapport in 1869 in Japan, eenigermate doen zien, dat de invoerhandel den uitvoerhandel aanmerkelijk overtreft: Generaal Rapport van den handel in Japan over 1869.
Hieruit ziet men dat de invoer, volgens dit tafeltje, in één jaar tijds 9,539,046 mexic. dollars of bijna 25 millioen gulden meer bedragen heeft dan de uitvoer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het nieuwe, door de japansche Regeering aangenomen muntstelsel is gebaseerd op den dollar (of Rio) als éénheid. Deze nieuwe japansche dollar zal eene innerlijke waarde hebben gelijk staande met den mexicaanschen dollar. De onderdeelen zullen eveneens met de mexicaansche munt in innerlijke waarde gelijk staan. Hierdoor zal zonder twijfel het groote nadeel van den uitvoer wegens koersverschil van zelf ophouden, daar de japansche rio natuurlijk bij de circulatie ook dezelfde waarde zal hebben als de mexicaansche dollar. Het muntmaterieel te Osacca werd door bemiddeling van den engelschen Minister Harry Parkes door de japansche Regeering overgenomen van de engelsche Regeering. Het is namelijk dezelfde munt, die door de engelsche regeering te Hongkong in China was opgericht, met het doel aldaar de zoogenaamde Hongkong-dollars te slaan. De Chineezen schijnen evenwel steeds de voorkeur aan den mexicaanschen dollar te hebben gegeven, en daar er verbazende hoeveelheden van dezen laatsten in de laatste jaren naar China werden ingevoerd, bleek de Hongkong-dollar overbodig te zijn. Volgens de aankondiging der japansche Regeering zal de nieuwe munt van den 19den Februari 1871 af worden uitgegeven. Het volgende tafeltje geeft een overzicht der aangenomen nieuwe munten.
Zilveren Munt.
Gouden Munt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 548]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Koperen Munt.
In het midden van Augustus maakte de keizerlijke Regeering een besluit openbaar, dat als het eerste voorbeeld van de zorg der japansche Regeering voor de bevordering van nijverheid en landbouw vermelding verdient. De publicatie was van den volgenden inhoud: ‘De omstandigheden in de laatste 2 à 3 jaren zijn in Japan zeer veranderd en een groot aantal menschen heeft hun bestaan verloren of is tot armoede vervallen. Dit is evenwel grootendeels veroorzaakt door eene slechte gewoonte van vele lieden, die zich inbeelden geld te kunnen verdienen, zonder daarvoor te arbeiden. Ten einde echter zoodanige personen tegemoet te komen, welke, ofschoon gezind om te werken voor hun levensonderhoud, in ongunstige omstandigheden verkeeren, heeft de Regeering een aantal werkplaatsen opgericht in de Kishio-Jaski, om aan iedereen de gelegenheid tot arbeiden te geven. De plaatselijke autoriteiten worden hierbij tevens uitgenoodigd deze order algemeen bekend te maken en hulp te verleenen aan een ieder, die verlangt werk te hebben. Daarenboven wordt iedereen uitgenoodigd om, indien hij een nieuw artikel van nijverheid heeft uitgevonden of verbeterd, dit aan het departement van openbare werken mede te deelen, zullende zijne gedane meedeeling of uitvinding zorgvuldig onderzocht en bij gunstige beoordeeling, door de Regeering in algemeen gebruik gebracht worden. De Regeering zal allen bijstand verleenen aan iedereen, die een voor de behoeften des lands geschikt, nieuw artikel uitvindt.’ Eenigen tijd daarna verscheen eene publicatie aan het volk, dat de keizerlijke Regeering aan iedereen volkomen vrijheid gaf, om de europeesche kleederdracht, onverschillig bij feestelijkheden of bij dagelijkschen arbeid, aan te nemen. De Regeering gaf daarin bovendien als hare meening te kennen, dat de europeesche kleederdracht voor de bewaring der gezondheid en voor lieden die moesten arbeiden, beter was | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 549]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan de japansche, daar zij de borst beter beschutte tegen koude invloeden en niet zoo hinderlijk was aan de beweging van verschillende deelen van het lichaam. Ofschoon de Regeering iedereen geheel vrij liet in het al of niet aannemen der europeesche kleederdracht, meende zij het aannemen daarvan toch te kunnen aanraden. Als wij ons gevoelen over laatstgenoemde publicatie zouden zeggen, kunnen wij het niet in allen deele eens zijn met de japansche Regeering. De europeesche kleederdracht voor mannen is in de maanden October tot Juni ongetwijfeld beter en meer practisch dan de japansche, doch in het heete jaargetijde: van Juni tot October, is de japansche onzes inziens beter voor dit klimaat geschikt. Het japansche volk toch zal er zich niet aan gewennen om zich alle dagen van schoon, wit linnengoed te voorzien, zooals de europeanen in het warme jaargetijde doen. De katoenen geweven kirimon's (opperkleed) van den Japanner worden op zeer eenvoudige wijze gewasschen en zijn in den zomer zeer luchtig en practisch. Verder valt onzes inziens op de practische bruikbaarheid der europeesche vrouwenkleeding ook veel af te dingen. Het zou ons echter niet verwonderen dat de japansche Regeering met deze publicatie het oogmerk had, om langs een omweg en op ongemerkte wijze het sabeldragen afgeschaft te krijgen voor alle niet-soldaten. In den loop van het jaar leverde een Duitscher, de Heer Reinold Gaertner, eene niet onbelangrijke bijdrage tot eene betere kennis van den grond op het eiland Yezo of Yesso, zooals men weet in het noorden van Japan gelegen en tot nog toe vrij onvolkomen bekend. De Heer Gaertner wilde verbeteringen in den landbouw invoeren en vestigde zich, met toestemming der japansche Regeering, in de nabijheid van Hakodadé, waar hij eene boerderij en bouwerij begon. Het verslag dat Gaertner daarvan gaf in het afgeloopen jaar, is te lang om het hier in zijn geheel over te nemen; wij zullen daarom alleen de hoofdzaken van zijn rapport hier laten volgen: Gaertner vangt aan met de mededeeling, dat de bevolking van het eiland bijna al het beschikbare kapitaal besteedt aan de verzameling van zeewier. Het zeewier vormt het eenige belangrijke handelsartikel van het eiland. De voordeelen van dezen handel zijn echter zeer slecht verdeeld, omdat de zeewierdistricten door de japansche Regeering verpacht worden aan sommige grootere japansche kooplieden, die dan vervolgens als de eigenaars optreden en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 550]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duizende arbeiders uit de inboorlingen van Yezo voor het verzamelen van zeewier bezigen. Deze menschen worden echter zeer karig daarvoor betaald, waarvan. het gevolg is, dat de bevolking steeds in een slaafschen en armoedigen staat blijft verkeeren. De beste producten van het eiland worden steeds uitgevoerd; bijna alle levensbehoeften, en wel voornamelijk rijst, kleedingstoffen, gereedschappen, touwwerk, ja zelfs de onmisbare stroomatten worden uit het zuiden van Japan ingevoerd. De kennis van den landbouw en van verschillende handwerken is bij de bewoners van Yezo veel geringer dan bij de overige Japanners. De waarde der invoerartikelen kan dan ook tot heden niet gedekt worden door de tegenwoordige productie van den grond. Het volk is bijgevolg zeer arm. De Regeering heeft elk jaar een vrij aanzienlijke som uit de rijksschatkist voor de behoeften aan Yezo moeten afstaan. In den omtrek van Hakodadé ligt eene uitgestrektheid gronds van meer dan 12 vierk. geogr. mijlen geheel onbebouwd. Dit land, op de schoonste wijze door omliggende bergen beschut, van beekjes doorsneden, kan eene rijke opbrengst van vele landbouwartikelen geven; thans ligt het geheel ongebruikt en onbewoond. Bij een der reizen door den heer Gaertner trok hij door zes en twintig dorpen; de grond lag bijna geheel ongebruikt; alleen eenige zeer kleine stukjes land rondom de huizen gelegen, werden bebouwd. En toch is de grond daar zoo dankbaar en de bebouwing zoo gemakkelijk. Deze bebouwde velden zijn over het geheele eiland aanwezig en liggen meestal in zeer schoone valleien. Voornamelijk de velden bij den Isikari gelegen, worden door Gaertner als uitstekend geschikt voor landbouw en veeteelt geroemd. De kleine hoeveelheid landbouwproducten, thans op het eiland gewonnen, bestaat hoofdzakelijk uit eenige lage radijs (daïkon), eene soort van rapen (kaboena) en eenige koolplanten (ná). De graanbouw is in een zeer slechten staat. De weinige Japanners, die zich met eenigen landbouw op Yezo bezig houden, blijven steeds onbegrijpelijk hardnekkig vasthouden aan den rijstbouw, in weerwil dat hun hoogst zelden een redelijke oogst ten deel valt. De driejarige ondervinding van den heer Gaertner was, dat de rijstbouw op Yezo niet kan gedreven worden, daar het klimaat hiervoor niet gunstig genoeg is. Daarentegen leveren boekweit, koolzaad, aardappelen, hennip, tabak, vlas, tarwe, rogge, gierst, haver een zoo rijk mogelijken oogst, als het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 551]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bouwen maar naar den eisch geschiedt. Ook de zijdecultuur, en wel voornamelijk de productie van zijdewormeieren, kan op Yezo met uitstekend gevolg gedreven worden. De witte moerbeziënboom groeit in groote hoeveelheden in 't wild. De zijde was, volgens het oordeel van bevoegde beoordeelaars in Europa, aan wien de zijde van Yezo was toegezonden, van uitnemende hoedanigheid. Eenige Japanners op Yezo leggen zich thans op de zijdecultuur toc, doch de productie is zeer onbeduidend, vooral omdat de boeren te arm zijn om zich eenigszins voor dezen tak van nijverheid in te richten. Zij moeten zich steeds behelpen met kleine, ellendige hutten als werkplaatsen. Ook aan zeer goed weiland is het eiland zeer rijk. Desniettemin wordt er bijna geen vee gevonden, als men de wilde paaiden en eenige ossen uitzondert, die uitsluitend voor het vervoer dienen. De koeien door Gaertner gehouden, tierden goed en gaven eene groote hoeveelheid melk. Varkens laten zich ook met zeer goed gevolg telen en vetmaken. Alleen voor schapen is het land - gelijk ook geheel Japan - minder geschikt. Uit verschillende omstandigheden is het Gaertner gebleken dat de staat van den landbouw op Yezo in vroegere tijden veel gunstiger was dan thans. In menige wildernis herkende hij bij het ontginnen vroeger bebouwd land. De bewoners schijnen hiervan echter geene herinnering te hebben. Gaertner schrijft de oorzaak van den verwaarloosden toestand van den landbouw voornamelijk toe aan eene ongeloofelijke mate van tevredenheid bij de bewoners en onbekendheid met meerdere behoeften. Zij zijn volkomen tevreden, zegt hij, indien zij maar niet sterven van gebrek en genoeg hebben om niet te veel te moeten werken, om hun hibatsi (vuurpot) kunnen zitten en tabak rooken. Tot zoover het rapport van den heer Gaertner. Het lijdt onzes inziens geen twijfel dat klimaat en grondgesteldheid op Yezo beide zeer goed zijn, en zeker is het te verwonderen en te betreuren, dat de Japanners geen beter gebruik maken van zulke goede gegevens voor hunne algemeene welvaart. Wanneer er meerdere Europeanen gevonden werden als de heer Gaertner, die hun fortuin in het bebouwen des lands aldaar wilden beproeven, en het japansche gouvernement hen hierin zou willen tegemoet komen, lijdt het geen twijfel of ook het noordelijk Japan zou tot voordeel van het Rijk zijn, in plaats van, gelijk tot heden, een lastpost te wezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 552]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Augustus werd een merkwaardig document door de japansche Regeering uitgevaardigd, namelijk eene proclamatie van de japansche neutraliteit in den oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland. Wij willen het stuk, zooals het door de japansche Regering werd openbaar gemaakt, laten volgen:
Zijne Majesteit de Mikado, vernomen hebbende, dat er oorlog ontstaan is tusschen Frankrijk en Duitschland, verklaart eene strikte neutraliteit te zullen handhaven. Zijne Majesteit heeft daarom besloten de volgende bepalingen bekend te maken, niet alleen in de open havens, maar ook in alle steden aan de zeekust gelegen, ten einde daarmede alle onaangenaamheden te voorkomen. 1. Wegens de neutraal-verklaring van het japansche Rijk, zullen alle japansche onderdanen zich onthouden van openbare beoordeeling aan welke zijde het recht of het onrecht is. Niet alleen in geschriften, maar ook in dagelijksche gesprekken is dit verboden. 2. Geen der beide oorlogvoerende partijen zullen in de japansche havens of binnenwateren, of binnen den afstand van drie ri van de japansche kust vijandelijkheden beginnen. Aan de oorlogschepen zoowel als de koopvaardijschepen aan beide partijen zal het geoorloofd zijn in de japansche wateren of havens te vertoeven, even als dit te voren bepaald was. 3. Alle schepen, tot welke der oorlogoverende partijen ook behoorende, hetzij oorlogschepen of koopvaardijvaartuigen, zullen, zoolang zij geene vijandelijkheden aanvangen, op onbevooroordeelde wijze van brandstoffen, water of andere provisiën voorzien worden in de open havens of andere zeehavens van Japan, op gelijke wijze als dit vroeger geschiedde. In geval van nood of schipbreuk zullen schepen van beide partijen gelijke ondersteuning en hulp genieten. 4. Indien een oorlogschip, tot een der partijen behoorende, eene japansche haven binnenloopt, achtervolgd zijnde door een oorlogsvaartuig van de andere partij, zullen beide vaartuigen de haven kunnen binnenkomen. Het schip dat het laatst binnenkwam zal echter de haven niet mogen verlaten dan 24 uren na het vertrek van het eerste vaartuig. 5. Indien een oorlogschip, tot een der vijandige partijen behoorende, eene japansche haven binnenkomt, achtervolgd zijnde door een vijandelijk schip, dat buiten de haven wacht, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 553]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zal het in de haven liggende vaartuig niet mogen uitzeilen, dan nadat het vijandelijk schip uit het gezicht is. 6. Er zullen maatregelen genomen worden, om te voorkomen dat een oorlogschip van een der beide oorlogvoerende partijen in japansche havens een schip der tegenpartij prijsmaakt. 7. Indien een schip, tot een der vijandige partijen behoorende, ten gevolge van een gevecht in de open zee, schade geleden heeft aan het tuig, enz. en verplicht is de wijk te nemen in eenige japansche haven, zullen het scheepsvolk en de wapenen aan de japansche overheid van deze haven overhandigd moeten worden. Zoodanig schip zal geene vijandelijkheden meer mogen aanvangen en zal onder toezicht blijven van de japansche Regeering tot de vrede gesloten is. De japansche Regeering zal de behandeling van de zieken of gewonden onder het scheepsvolk geheel vrijlaten. 8. Eenige Rijken hebben troepen gevestigd in eene van de open havens in Japan. De oorlogschepen van deze landen mogen ankeren in deze havens en er een marine-kamp oprichten. Deze maatregel is evenwel alleen genomen om de onderdanen van dit land in gezegde open havens te beschermen; bijgevolg zal dit kamp niet mogen gebezigd worden voor eenig doel, dat met den tegenwoordigen oorlog in verband staat. Men zal daar geene vijandelijkheden mogen voeren, noch eenige vijandige expeditie van daar uitzenden. Evenmin mag dit kamp gebezigd worden als eene plaats waar een der vijandige partijen zich terugtrekt. Al deze zaken zijn streng verboden, want, indien zij geoorloofd waren, zoude het bezit van het kamp aan een der vijandige mogendheden een voordeel boven de andere geven. 9. Oorlogschepen van elk der vijandige natiën zullen niet in een japansche haven mogen ankeren, als zij troepen overbrengen naar een of andere plaats waar strijd gevoerd wordt; evenmin zal het geoorloofd zijn troepen te doen landen of meerder scheepsvolk en wapenen in de japansche havens aan te werven of te koopen. 10. Het is aan japansche schepen verboden troepen, wapenen of oorlogsbehoeften voor een der beide vijandelijke partijen over te brengen. 11. Geen der japansche onderdanen of personen onder de japansche wet staande mogen een of anderen post of bediening aannemen aan boord van oorlogschepen, die tot eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 554]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der vijandige mogendheden behooren, noch ook aan boord van koopvaardijschepen, die ten dienste van den oorlog worden gebezigd. Zij zullen zich evenzoo onthouden van alle diensten of het verschaffen van voorwerpen, die met den oorlog in verband staan. 12. Zaken die door eene der vijandige mogendheden in gevechten genomen zijn, mogen niet in eene japansche haven liggen. Indien dit zou gebeuren, worden zij in beslag genomen door de japansche autoriteit op die plaats, die verder instructiën van het gouvernement zal afwachten. 13. Japansche onderdanen mogen geene goederen aan boord van eenig oorlogschip of koopvaardijvaartuig brengen, dat aan vijandelijkheden deelneemt. Ingeval eene der bepalingen, hierboven genoemd, en welke op de vreemdelingen betrekking hebben, zoude overtreden worden, zullen de noodige stappen gedaan worden om hieraan een einde te maken, door een verzoek aan den consul van de betreffende partij. Indien de verklaringen van den consul geene genoegzame uitwerking hebben, zullen de japansche oorlogschepen de noodige stappen doen ter handhaving van deze bepalingen. De plaatselijke autoriteiten zullen elke inbreuk op deze bepalingen in de gesloten havens of andere zeeplaatsen trachten te voorkomen. Indien inbreuk gemaakt wordt op deze bepalingen in de nabijheid van eene der havens in de volgende lijst genoemd, zal men daarvan kennis geven aan de japansche oorlogschepen welke in deze havens gestationneerd zijn, en indien dit op eenige andere plaats mocht geschieden, zal men onmiddellijk aan het Departement van Oorlog daarvan kennis geven. De bovengemelde bepalingen zullen zorgvuldig nagekomen worden door de autoriteiten in de open havens en in alle zeeplaatsen van Japan. Lijst van de oorlogschepen:
Augustus 1870. (geteekend) Daijokwan. (Raad van State). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 555]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe uitvoerig en juist omschreven deze onzijdigheidsverklaring ook mocht heeten, toch gaf zij, ongeveer eene maand daarna. aanleiding tot eene quaestie tusschen den franschen Minister in Japan en den pruisischen Zaakgelastigde. Bij het opmaken der proclamatie was de japansche Regeering in overleg getreden met de Ministers van beide vijandige mogendheden. Beide Ministers stemden daarin toe, dat er geen belang bestond voor een hunner in plaatselijke vijandelijkheden, omdat deze tot de beslissing van den oorlog toch niets zouden afdoen, en omdat de oorlogschepen van beide partijen in de japansche wateren gestationneerd waren om den handel en de vreemdelingen te beschermen. De beide Ministers hadden de japansche proclamatie van onzijdigheid gevolgelijk goed gevonden en waren van meening, dat in de japansche wateren geene vijandelijkheden tusschen schepen van beide natiën zouden moeten plaats hebben. Korten tijd na deze onderlinge overeenkomst, kwam de fransche Admiraal te Yokohama aan, en gaf deze aan den pruissischen chargé d'affaires, den Heer von Brandt, eene nota over, waarbij hij verklaarde, dat de instructiën door de fransche Regeering aan hem (Admiraal) gegeven, hem noodzaakten de onderlinge overeenkomst tusschen de beide Ministers gesloten, niet voor geldig te erkennen. Eenige dagen later verliet een noord-duitsche koopvaardijboot, de ‘Rhein’, de haven van Yokohama, ten einde een ander schip, dat vastgeraakt was, te lichten. Zoodra de ‘Rhein’ de haven verlaten had, stoomde de fransche oorlogstoomboot ‘Linois’ de baai uit, het doel van haar vertrek verradende door het afvuren van een kanon langs een britsch schip, dat de haven zonder vlag binnenkwam. De Heer von Brandt deelde daarna aan den franschen Minister den Heer Outrey mede, dat handelingen als die van de ‘Linois’ onbestaanbaar waren met zijne begrippen van neutraliteit in de japansche wateren, terwijl deze handeling tegen elke juiste interpretatie van het volkenrecht en van de overeenkomst, die zij onderling gesloten hadden, indruischte. De Heer Outrey echter was van meening, dat de handeling van de ‘Linois’ zoowel door de japansche onzijdigheidsverklaring als het erkend recht van oorlogvoerende natiën gerechtvaardigd was, aangezien in de japansche proclamatie art. 4, die met het goedvinden der Ministers was openbaar gemaakt, geen sprake was van koopvaardijschepen, maar alleen van oor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
logschepen, die de haven verlaten. Nadat de Heer Outrey geweigerd had, het voorstel van den Heer von Brandt, om ook koopvaardijschepen onder de bepaling te doen opnemen, aan te nemen, vertrok de Heer von Brandt, zonder daarvan aan den Heer Outrey kennis te geven, naar Yedo, om met den franschen Minister van Buitenlandsche Zaken over deze zaak te spreken en herstelling van deze ‘omissie’ in de neutraliteitsproclamatie te verkrijgen. Er werd nu eene clausule aan dit artikel toegevoegd in dien zin, dat ook voor koopvaardijschepen de bepaling in art. 4 van toepassing was. De Heer Outrey weigerde echter deze clausule te erkennen, aangezien zij gemaakt was zonder zijne voorkennis en toestemming, en wel nadat het keizerlijk besluit der neutraliteits-verklaring reeds dagen lang gepubliceerd was. Ofschoon wij de handeling van den franschen Admiraal niet goedkeuren, zoo maakte onzes inziens de Heer von Brandt eene dubbele fout: 1o. van niet genoeg gedacht te hebben aan de belangen der duitsche koopvaardijschepen, toen de neutraliteits-verklaring door de japansche Regeering in overeenstemming met de Ministers van Pruissen en Frankrijk werd opgemaakt. 2o. van, buiten zijn ambtgenoot om, naar Yedo te gaan en van de japansche Regeering verandering van art. 4 te eischen, zonder medeweten van den Heer Outrey. De Heer von Brandt handelde hierin niet volgens de beginselen van staatkundige étiquette. De fransche legatie heeft de verandering door de japansche Regeering gemaakt in de onzijdigheids-verklaring niet voor wettig erkend, terwijl het opgemerkt werd, dat geen der leden aan de fransche legatie tegenwoordig was bij een feest, kort daarna door de japansche Regeering aan de Vertegenwoordigers der vreemde mogendheden gegeven, ter viering van den geboortedag van Z.M. den Mikado. Het nadeelige gevolg van deze quaestie was, dat het niet onbelangrijke aantal schepen onder noord-duitsche vlag verplicht was om veiligheidshalve in de japansche havens te blijven liggen, waarvan eene groote schade zoowel voor de zeelieden op die schepen, als voor de kooplieden het gevolg was. Uit het oogpunt der humaniteit beschouwd, is onzes inziens de handeling van de fransche legatie af te keuren, maar toch blijkt het van den Chargé d' affaires van Pruissen een verzuim, dat hij niet bij tijds aan de belangen der noord-duitsche koopvaardijschepen in de japansche wateren heeft gedacht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 557]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het laatst van Augustus maakte de japansche Regeering een nieuw reglement openbaar aangaande de wijze van toelating der leerlingen of studenten aan de keizerlijke school voor vreemde talen te Yedo. Deze school, ook wel akademie voor vreemde talen genoemd en door de Japanners de ‘Kaiseyo’ geheeten, bestaat, zooals men weet, sinds vele jaren te Yedo en vormt met de zoogenaamde nationale japansche Universiteit, de natuur- en scheikundige school te Osacca, de geneeskundige school te Osacca, en de natuur- en geneeskundige school te Nagasaki, het hooger onderwijs in Japan. Aan de ‘Kaiseyo’ worden hoofdzakelijk de europeesche talen onderwezen, benevens aardrijkskunde, wiskunde en beginselen van staathuishoudkunde. Volgens het nieuwe reglement van toelating aan de Kaiseyo zal elke grootere Han (die een inkomen heeft van meer dan 150,000 kokf rijst) drie; elke middelsoort Han (met een inkomen van meer dan 50,000 kokf rijst) twee en elke kleinere Han éen leerling mogen zenden. Verder heeft het gouvernement eenige huishoudelijke bepalingen gemaakt om de orde aan de ‘Kaiseyo’ beter te handhaven. In vroegere dagen maakten de leerlingen dezer school zich in Yedo aan de grootste baldadigheden en ruwheden schuldig en het scheen dat zij onder den naam van ‘student’ dergelijke baldadigheden straffeloos konden doen. Zijn de ‘Samoerai’ in Yedo door de bevolking gevreesd wegens hunne ruwheid, de studenten waren het nog veel meer. Thans echter schijnt een veel betere geest onder de studeerende jongelingschap aldaar te heerschen. Ook aan de scholen te Osacca en Nagasaki wordt tegenwoordig eene grootere ambitie opgemerkt dan vroeger. De leerlingen beginnen meer en meer in te zien, dat hunne oude (zoogen. chineesche) beschaving en wetenschap toch verre beneden de westersche staan. De japansche studeerende jongelingschap houdt er tegenwoordig ook een studentenlied op na, dat dikwerf gezamenlijk door hen gezongen wordt en waarvan het refrein luidt: Shosei, Shosei to keibetsoe soere ga
Ima no Dayâkwan wa - mina shoseiGa naar voetnoot1.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 558]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Hij is student; Hij is student! wat anders dan studenten zijn
alle leden van den tegenwoordigen Raad van State).
In den loop van het jaar maakte de Heer F.O. Adams, Secretaris der britsche legatie in Japan, rapporten openbaar van drie verschillende reizen naar de zijde-districten in Japan, die hij, vergezeld van eenige fransche en engelsche deskundigen, ondernomen had om de wijze van bearbeiding der zijde, het aankweeken der zijdewormen en verdere wetenswaardigheden nauwkeurig na te gaan en op te sporen. Als de hoofdzaken in deze rapporten noemen wij: de beschrijving van den moerbeziënboom en zijne aanplanting in Japan; - de zijdeworm: bombyx mori; - beschrijving van den Oedji, of zijdewormparasiet, die in Japan groote verwoestingen in de zijdekultuur aanricht; - over de grainage bij de Japanners; - de haspeling der cocons; - over de metamorphosen van den Oedji, die ten slotte in een vlieg verandert; noodzakelijkheid om den Oedji aanhoudend te vernietigen: - over de wenschelijkheid van invoering van betere werktuigen (filatures) om de zijde te winnen; over het al dan niet aanwezig zijn van de pébrine of europeesche zijdewormziekte bij de japansche zijdewormen (de pébrine werd enkel gevonden bij zijdewormen, die van ingevoerde italiaansche eieren afkomstig waren); - over de noodzakelijkheid om de wenken en raadgevingen van Pasteur in Europa beter op te volgen en geene, door pébrine aangetaste eieren naar Japan op te zenden; - over den Yama-mayu of japanschen zijdeworm, die op de quercus serrata leeft en in de open lucht geteeld wordt. Wij mogen in deze schets niet te uitvoerig over dit onderwerp worden, doch willen om de belangrijkheid, die de onderzoekingen van Adams en vooral ook van de Heeren Brunat in Yokohama, Méneville en Personnat in Frankrijk en van Dr. Wallace in Engeland, voor Japan hebben, voornamelijk aangaande den Oedji, de oorzaak van de japansche zijdewormziekte, nog eenige regelen hieraan toevoegen. De Japanners hadden tot dusverre geene kennis om den door den Oedji (een parasiet-insekt) aangetasten worm, op 't uiterlijk van den goeden te onderscheiden. Zij moesten de wormen of lar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 559]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ven doorsnijden om het te kunnen zien. De Heer Piatti (een Italiaan), de Heer F.O. Adams en anderen vonden, dat de aangetaste wormen, zoowel als de poppen, eene donkere vlek op hunne opperhuid vertoonen, hetgeen de gezonde niet hebben. Zij gaven daarom aan de Japanners den belangrijken raad, om de cocons, die van wormen met zwarte vlekken afkomstig waren, afzonderlijk te verzamelen, hetgeen te voren nimmer door hen gedaan was, en dan deze cocons vóor de haspeling door stoom te desinfecteeren (om het insekt te dooden). De Japanners beweerden, dat de Oedji, weinige dagen nadat hij de chrysalis verlaten had, van zelf stierf en wierpen hem daarom eenvoudig weg, zonder zich verder daarover te bekommeren. Het is echter overtuigend gebleken, dat dit niet het geval is en de larve van het insekt niet zoo spoedig sterft, maar in het volgende voorjaar in een vliegje verandert, dat aanleiding geeft tot eene verbazende verspreiding van het insekt. Piatti heeft verder aangetoond, dat de Oedji niet alleen in Japan op den gewonen zijdeworm (Bombyx mori), die in Japan het meest geteeld wordt, maar ook op den eik- of wilden zijdeworm (Yamamayu) aast. De wijze van ontstaan der oedji-ziekte is hoogst waarschijnlijk de volgende: de oedjivlieg hecht zich in het voorjaar op een jongen zijdeworm en legt een of meer eieren onder de huid van den zijdeworm, nadat zij daarin te voren eene opening geprikt heeft. Zoodra het ei uitkomt, leeft de larve van een soort vetachtige stof, die zich om de opening in de huid van den zijdeworm gevormd heeft. Als de Oedji grooter wordt, dringt hij meer en meer in het binnenste des zijdeworms door. Uit dit alles blijkt voldoende, dat de Japanners eene groote fout begaan hebben, door eenvoudig de Oedji, die zij vonden, weg te werpen, denkende dat zij reeds dood waren of spoedig zouden sterven, als zij den zijdeworm verlaten hadden. Indien zij den Oedji, in plaats van weg te werpen, vernietigen, door dien door middel van stoom te dooden, zal het aantal vliegen, die anders het volgende voorjaar uit den Oedji geboren worden, zeer moeten verminderen en door voortdurend met de vernietiging van dezen parasiet voort te gaan, zou men zeer waarschijnlijk de kwaal weldra meester zijn. De hoedanigheid der japansche zijde is zeer veel slechter geworden sedert de Oedji in den laatsten tijd meer en meer veld wint. In de jaren 1869-70 is slechts weinig 1ste soort zijde aan de markt te Yokohama geweest. Alle zijde-inspecteurs van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 560]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de handelshuizen in zijde zijn het eens, dat de algemeene qualiteit der japansche zijde in den laatsten tijd zichtbaar verminderd is. Draagt de meerdere verspreiding van den Oedji daartoe veel bij, toch zijn er nog twee andere oorzaken, die hier mede in aanmerking moeten worden genomen. De eene is, dat de Japanners hunne cocons zoo spoedig mogelijk afhaspelen, zonder daaraan de vereischte zorg te besteden; zij willen zooveel mogelijk zijde naar de Yokohama-markt brengen en schijnen te denken, dat zij toch altijd een goede som van hun product maken, al is de zijde ook slecht bewerkt. In één woord, zij offeren de qualiteit op aan de quantiteit. De andere oorzaak is de verbazende uitvoer van zijdewormeieren van de beste soort, uit de beste districten afkomstig. De japansche Regeering heeft, na de pogingen vooral door de engelsche legatie aangewend, om de zijde-cultuur te doen bloeien in Japan, eene bekendmaking in alle zijde-districten aan het volk gericht, met aanbeveling van de navolgende voorzorgsmaatregelen: meerdere zorg voor het uitroeien van den Oedji en desinfecteeren der cocons van door Oedji aangetaste wormen, door middel van stoom; voorzichtigheid in het overnemen van europeesche zijdewormeieren, die dikwerf door pébrine aangetast zijn, en betere, meer nauwkeurige wijze van afhaspelen der zijde, waartoe in Italië en Frankrijk gebezigde werktuigen (filatures), behoudens eene kleine wijziging in de constructie, het meest geschikt geoordeeld zijn. Het groote belang dat Japan bij de zijde-cultuur en industrie heeft, behoeft geen betoog. Zijde is een der hoofdproducten voor den europeeschen handel en het belangrijkste uitvoerartikel voor Japan. Het volgende staatje geeft een overzicht van den zijdehandel tusschen de Japanners en de vreemdelingen, in de laatste drie jaren gedreven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 561]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is te hopen, dat de japansche zijde-kweekers zich de belangrijke opmerkingen van de europeesche deskundigen ten nutte zullen maken, hetgeen ongetwijfeld te eerder zal plaats hebben, naarmate de japansche Regeering haar best doet de verbeteringen, door de vreemdelingen aangegeven, bij de bevolking aan te bevelen.
Op den 16den October, den geboortedag van Z.M. den MikadoGa naar voetnoot1, hadden er in de open havens verschillende feestelijkheden plaats. Deze bepaalden zich echter tot plechtigheden van een meer officieël karakter; de eigenlijke japansche bevolking nam hieraan geen deel, hetgeen ook in vroegere jaren nimmer plaats vond. De verschillende Chyi (gouverneurs) gaven aan de vertegenwoordigers der vreemde mogendheden in de open havens, hoofdofficieren, consuls en hoogere japansche beambten diners, terwijl alle oorlogschepen der vreemde mogendheden in de japansche havens door vlaggen en een keizerlijk saluut, door de batterijen der schepen gegeven, tot de feestelijke viering van dien dag bijdroegen. Het vieren van den geboortedag huns Souvereins door het uitsteken van vlaggen, volksfeesten, enz., is, in Japan tot dusverre geen gewoonte. Te Yedo en Yokohama werden, voor zoover wij weten, voor de eerstemaal bij deze gelegenheid, parades (revues) gehouden door de japansche bezettingen. Z.M. de Mikado had op dezen dag alle leden der vreemde gezantschappen (het corps diplomatique) ter feestviering te Yedo uitgenoodigd. Van de fransche legatie was evenwel niemand bij het feest tegenwoordig. Men kan aan alles bemerken, dat het eigenlijke volk in Japan nog weinig of in 't geheel geen deel neemt in de aangelegenheden van het Rijk, een natuurlijk gevolg van het stelsel, steeds door de regeerende hoofden in dit land gevolgd, van alle klassen beneden den rang van Samoerai geheel buiten politieke zaken te houden. Het zal naar onze overtuiging nog vele, zeer vele jaren moeten duren, eer hierin eene zeer wenschelijke, ja voor den waren vooruitgang hoog noodzakelijke verandering zal plaats vinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 562]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na de groote omwentelingen, die in Japan in de laatste jaren hebben plaats gehad, is in dit opzicht toch bijna niets veranderd of verbeterd geworden. De hoofdreden hiervan is al weder het gebrekkig onderwijs, dat de kooplieden, ambachtslieden en de geheele nijvere volksklasse in Japan genieten, terwijl aan de yacoenien- en samoerai-klassen van rijkswege gelegenheid gegeven wordt, zich op de scholen van hoogere wetenschappen te bekwamen. Slechts hoogst zeldzaam zal men aan eene der scholen, waar de vreemde talen, de europeesche rekenen wiskunde of natuur- en geneeskundige wetenschappen onderwezen worden, een leerling aantreffen, die niet tot de yacoenien- of samoerai-klasse behoort. Onder deze beide laatste klassen van menschen heerscht echter tegenwoordig ook eene vrij groote gisting betreffende den aard van het onderwijs, door den Staat gegeven. Er hebben zich namelijk onder de meer beschaafde standen in Japan twee groote partijen gevormd op 't stuk van onderwijs, die men de partij van den vooruitgang en de behoudende zou kunnen noemen. Met groote animositeit, ja dikwerf met bitterheid voeren deze strijd over onderwerpen, die eene meer kalme en beredeneerde overweging waardig zijn. Het cardinale punt van quaestie komt hierop neêr: moet de Japanner van goeden huize blijven voortgaan op den sedert tijden gevolgden weg van chineesche en chineesch-japansche beschaving en onderwijs, of moet hij de oude, oorspronkelijke (sedert tijden verwaarloosde) japansche letterkunde weder opvatten en meer ontwikkelen, daarbij tevens de europeesche wetenschappen meer en meer gaan beoefenen en zich losmaken van de chineesche classieken? De conservatieve partij is de eerste, de partij van den vooruitgang de laatste methode van onderwijs toegedaan. Beide partijen hebben talrijke verdedigers. In het begin dezer eeuw is onder de Japanners een man opgestaan, die gedurende zijn geheele leven onvermoeid getracht heeft Japan los te maken van de chineesche wetenschap en die het oud, echt japansch, het zoogenaamd Yamato-Kotoba, weder als de standaard-taal wilde invoeren. Deze man heette Motoöri-Norinaga en is de vorst der japansche grammatici; hij stichtte eene nieuwe school van nationale philologen, die onder den naam van Wa-gakoesha bekend zijn, in tegenoverstelling van de chineesche school, die zich Kan-gakoesha noemt. De door Motoöri gestichte nieuwe school kreeg al meer en meer volgers; thans is het aantal zeer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanzienlijk, terwijl zij niet stil gezeten hebben met het oud-japansch weder meer en meer in te voeren. Japanners hebben ons meegedeeld, dat thans reeds meer dan veertig goede werken over de grammatiek der oud-japansche taal alleen door de volgelingen dezer school werden uitgegeven. Aan de zoogenaamde nationale universiteit te Yedo (niet te verwisselen met de Kaiseyo, of de school of akademie voor Europeesche talen) had dit jaar onder de leermeesters een zoo hevige strijd plaats over dit onderwerp, dat de Regeering zich verplicht gevoelde, in de Regeeringscourant openbaar te maken, ‘dat de nationale universiteit, wegens belangrijke hervormingen, die men voornemens was in het onderwijssysteem in te vooren, voorloopig gesloten zoude zijn.’ Een derde gedeelte der leeraars (alle Japanners) behoorde namelijk tot de Wa-gakoesha, en daar het oud-japansch eene vrij ondergeschikte plaats onder de leervakken innam, waren zij hiermede niet langer tevreden en verlangden, dat voortaan hunne methode tot den grondslag der japansche opvoeding zou gemaakt worden. Talrijke verzoekschriften en tegenschriften werden daarop aan den Keizer gezonden; Z.M. verwees de questie naar het Parlement, waarin ook eene zeer levendige discussie over dit onderwerp moet hebben plaats gevonden. De groote meerderneid in de vergadering bleek evenwel vijandig aan de nieuwe leer; men meende dat de werken, waaruit de vaderen en voorvaderen hunne wijsheid geput hadden, ook goed waren voor het thans levende geslacht. De nationale partij (Wa-gakoesha) liet zich echter geenszins afschrikken. Zij ging voort hare zienswijze met de meeste zelfverloochening te verdedigen. De keizerlijke Regeering (i.e. de Ministers) schijnt tot eene overeenkomst tusschen de leeraars aan beide partijen te willen komen, waarbij de nationale partij voordeelen zou krijgen. Om hiertoe echter te geraken heeft de Regeering het de beste wijze geacht, alle leeraren voorloopig te ontslaan en de universiteit tijdelijk te sluiten. Wij hopen zeer dat de nationale partij meer en meer moge zegevieren, want dit komt ons voor in het werkelijk belang van Japan te zijn. Zoolang men blijft vasthouden aan de zoo exclusieve chineesche classici in Japan, zoolang zal er een groot beletsel zijn voor de verspreiding der ware beschaving en voornamelijk der natuurwetenschappen. Enkele, sinologen mogen al beweerd hebben, dat China en de chineesche letterkunde modellen zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van ware geleerdheid en beschaving, wij gelooven, dat de weg, ons door Roger Baco aangewezen, de eenige goede is om ook in Japan de ware wetenschap te bevorderen. En wat de taal en de letterkunde betreft, gelooven wij evenzeer, dat het beter is de taal, die ‘gansch het volk moet zijn’ te vormen uit de oorspronkelijke taal of het aloude nationale dialect, dan hiervoor eene andere, vreemde en zoo in hooge mate samengestelde taal er bij in te halen, te meer omdat de taal der geletterden thans in Japan eene zoo verbazende mate van studie kost, dat er voor andere wetenschappen zelfs geene kleine opening meer overblijft. Hetgeen wij het wenschelijkst zouden vinden en het meest in het belang van de Japanners, is de herstelling der echte japansche taal, doch in een ander kleed gehuld. De heeren van de Wa-gakoeska partij zouden een ander teekenof letterschrift moeten voorstellen, dat eenvoudiger was dan het bestaande. Indien Japan eenmaal zoo ver mocht komen, twijfelen wij er niet aan, of er zou aan de wetenschap een veel ruimer en gemakkelijker beoefening te beurt vallen in het land der opgaande zon. In aanmerking genomen den goeden zin, die bij de Japanners bestaat, om betere zaken van andere volkeren over te nemen, waarvan zij reeds zoo menig blijk gaven, gelooven wij stellig dat zij, bij voortdurende gemeenschap met de westersche volken, er meer en meer van zullen gaan afzien, om met chineesche zelfgenoegzaamheid in dien modderpoel der chineesche philosophie hunne wetenschap te zoeken en in plaats daarvan de frissche wateren zullen gaan opsporen, die eene gezonde wijsbegeerte hun geven kan. In het laatst van het jaar hadden er in sommige provinciën, voornamelijk Omi, Tjrosjae en Bungo, eenige kleine oproerigheden onder, de boeren plaats, welke allen tot oorzaak hadden eene te groote gestrengheid der beambten in het vorderen van (te zware?) belastingen voor het vervoer van rijst uit de eene provincie naar de andere. Het schijnt evenwel, dat behalve bij sommige boeren ook bij vele vroegere officieren en loninen een slechte gezindheid jegens het tegenwoordig gouvernement bestaat en dat deze eene of andere gunstige gelegenheid om oproerigheden te kunnen beginnen, met welgevallen zouden waarnemen. Tot heden toe werden echter al deze tumulten door de Regeering gestuit. Zooveel is zeker, dat er nog altijd vele kwalijkgezinde lieden in Japan zijn, die zich tegen elken voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgang verzetten en den vreemdelingen vijandig zijn. Van tijd tot tijd komen hiervan de klaarste bewijzen. Deze lieden worden het meest onder de Loninen en Goshi gevonden. Ook voor menigen Samoerai is de tegenwoordige staat van zaken een gruwel. De japansche regeering heeft ongetwijfeld veel last van deze lieden. In den loop van het jaar vertrokken weder vele Japanners naar Amerika, Engeland en het vasteland om zich in een of ander studie- of technisch vak te bekwamen. In Amerika vooral bevinden zich vele japansche studenten, sedert de geregelde vaart der pacific-mailbooten van Yokohama naar St. Francisco het verkeer tusschen Japan en Amerika zoo gemakkelijk gemaakt heeft. In December zijn eenige leden van koopmansgilden te Yedo via Amerika naar Europa vertrokken, om zich bekend te maken met verschillende takken van europeesche nijverheid en landbouw. De groote gebeurtenissen, die in het bloedige jaar 1870 in Europa hebben plaats gegrepen, hebben in Japan eene groote mate van verbazing en deelneming verwekt. Met zeer groote belangstelling vernemen de Japanners bij de aankomst van elke mail naar de bijzonderheden van den oorlog. Het is den Japanners eene onverklaarbare zaak, hoe het mogelijk was, dat Frankrijk, nog in de laatste jaren als een zeer sterke militaire natie in Europa en het buitenland bekend, zoo aanhoudend de grootste nederlagen heeft moeten lijden. De gevoerde oorlog heeft er zeer toe bijgedragen om de Pruisen en Duitschers, wien men vroeger in Japan eene minder belangrijke politieke beteekenis toeschreef, zeer in de oogen der Japanners te verheffen. Sedert de berichten van den oorlog in Japan kwamen, werd te Yedo een zeer uitvoerig japansch blad uitgegeven, waarin de gebeurtenissen van Europa aan de japansche bevolking met veel nauwkeurigheid worden meegedeeld. Dit blad heet: ‘het Vreemdelingen-Journaal, bevattende Overzeesch nieuws,’ en wordt uitgegeven door het Vreemdelingen-College te Yedo. Vele Japanners verwonderen er zich ten sterkste over - zooals persoonlijke ervaring ons geleerd heeft - dat onder de zoogenaamde beschaafde volkeren een zoo bloedige strijd met zooveel bitterheid gevoerd wordt. ‘Hoe kan men dit toch overeenbrengen,’ vragen zij telkens, ‘met de éenheid in het streven naar vooruitgang op het gebied der kunsten en wetenschappen, die de europeesche volkeren zoo gunstig kenmerkt?’ In het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
algemeen is door dezen oorlog een slechte indruk gemaakt op den geest van den beschaafden Japanner. Het geloof aan de superioriteit der westersche beschaving boven de japansche, dat bij de meeste goedgezinde Japanners gevonden werd, heeft een gevoeligen schok gekregen, en onzes inziens niet zonder reden.
En hiermede hebben wij de voornaamste zaken, die tot de geschiedenis van Japan in 1870 betrekking hebben, onzen lezers meegedeeld. Als wij een algemeenen terugblik slaan op het gebeurde, dan wordt onze overtuiging meer en meer bevestigd, dat er zeer groote veranderingen in den nationalen geest der Japanners hebben plaats gegrepen, sedert dit schoone land voor de westerlingen geopend werd. Wel waren er eerst eenige jaren noodig om zelfs aan welgezinde Japanners de overtuiging te geven van de meerdere intellectueele ontwikkeling der westersche volken; thans evenwel is die overtuiging bij verre de meesten gevestigd en zeer vele bewijzen zijn reeds door de Japanners gegeven van hun toenemend verlangen om in de europeesche beschaving te deelen. Steeds gaan zij voort zich met wakkeren lust op de westersche kunsten en wetenschappen toe te leggen. De voortbrengselen der europeesche nijverheid vinden meer en meer ingang; de zeevaart, de krijgskunde, de wiskundige, natuur- en geneeskundige wetenschappen der westerlingen tellen dagelijks meer beoefenaars onder hen. Bij al dat loffelijk streven naar vooruitgang en bij het voornemen der westersche beschaving begaat echter de Japanner eene belangrijke fout. Begeerig als hij is om de voortbrengselen der europeesche industrie en wetenschappen in zijn eigen land te genieten en zich zooveel mogelijk onafhankelijk te maken van Europeanen en Amerikanen, wenscht hij onmiddellijk resultaten van zijnen arbeid. Doch al dadelijk stuit hij daarin op een machtig beletsel, zijne onkunde in de eerste grondbeginselen der kennis. Die hindernis te overwinnen zou de eerste taak moeten zijn, die de Japanner zich oplegde, en geen ander middel is daartoe te vinden dan een grondig lager onderwijs op europeeschen voet ingericht en verbanning van alle oppervlakkigheid en schijngeleerdheid. De methode, die de Japanner, behoudens enkele loffelijke uitzonderingen, bij zijne studiën volgt, zal veranderd moeten worden, als zijne tegenwoordige oppervlakkige kennis plaats zal maken voor degelijke en grondige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wetenschap. Van alle kanten, zoowel door de keizerlijke Regeering zelve, als door de Chiji der Provinciën, worden leeraars, werktuigkundigen, krijgskundigen, zeevaartkundigen, geneeskundigen enz. verlangd; maar de zoo onmisbare lagereschoolonderwijzer wordt vergeten. Aan dezelfde fout schrijven wij de, in den regel, minder gunstige uitkomsten toe, die het zenden van Japanners naar Europa of Amerika tot heden gehad heeft. De leerlingen toch zijn gewoonlijk te oud, om, in Europa of Amerika gekomen, eerst nog lager-schoolonderwijs te ontvangen. Zij ontvangen dadelijk middelbaar of hooger onderwijs, dat, natuurlijk, op den voet waarop het aldaar ingericht is, voor een goed deel voor den japanschen student, die geen voorafgaand lager onderwijs genoten heeft, niet te assimileeren is. Een tweede hoofdbezwaar ligt in de taal der Japanners. Zoolang toch het aanleeren dezer moeilijke taal aan de jeugd zoo vele jaren studie kost als thans het geval is, blijft er weinig tijd over voor het aanleeren van andere vakken, als: rekenkunde, stel- en meetkunde, aardrijkskunde, geschiedenis en vreemde talen. Een eenvoudiger alphabet op europeesche wijze ingericht en met latijnsche letters, met behoud overigens der taalregels en uitspraak, zou een weldaad zijn voor Japan. Moge weldra de dag aanbreken, waarop de keizerlijke Regeering, die reeds meermalen over dit onderwerp kundige Japanners geraadpleegd heeft, in grondig lager volksonderwijs de onmisbare voorwaarde ga zien voor het welslagen harer loffelijk aangevangen taak: de verbreiding der westersche beschaving in Japan. Aan Nederland komt de eer toe, van de vroegste tijden af hiertoe te hebben medegewerktGa naar voetnoot1. Nederland draagt ook thans | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog krachtig bij tot de japansche volksontwikkeling, daar aan drie der beste Rijks-instellingen van onderwijs voortdurend hollandsche leermeesters werkzaam zijn.
Nagasaki, 14 Februari 1871. Geerts. |
|