| |
| |
| |
A propos van volksvlijt in een Paleis.
I.
Druk en levendig was het bijna iederen avond in den middenzomer van '69, zoo om en in de talrijke paviljoens, die op het Voorplein opgeslagen waren, als in de onderaardsche gewelven, waar Cambrinus zijn zetel had gevestigd. Vroolijk ging het overal toe, al moesten zich hier, beneden, de luchtige woorden een weg banen door de blauwachtige wolken van een compleet assortiment sigaren, en al deed zich hier, in de buitenlucht, de frissche avondkoelte weleens zóo onzacht gevoelen, dat vlaggen en wimpels elk oogenblik de stangen dreigden vaarwel te zeggen, die ze aan de aarde kluisterden. Toch hield de vaak luidruchtige drukte onverdroten aan. Amsterdammers en provincialen, Nederlanders en vreemdelingen wemelden in en om het Paleis voor Volksvlijt.
Geen wonder: er werd een Tentoonstelling gehouden. En het publiek, dat gewoonlijk in onze Academiesteden een maskerade komt vieren, dat onze uitgestrekte militaire kampen met een bezoek vereert of op een der monsterkermissen van ons vaderland een kijkje pleegt te nemen, kon niet nalaten op de reusachtige aanplakbiljetten af te komen, die de Tentoonstelling en de daaraan verbondene, zij het ook wat eentonige feestreeks in alle spoorwegstations en op alle muren, waar zulks gebruikelijk is, den volke verkondigden. Maar ook aan buitenlanders ontbrak het ditmaal niet, tot onze groote zelfvoldoening; want, wij moeten het erkennen, wij zijn er trotsch op, al plegen wij het gastvrije Nederland te roemen, toch zijn wij
| |
| |
er trotsch op, als de vreemdeling blijken van belangstelling in ons landje geeft. En dat had hij ditmaal in dubbelen zin: zoowel door aanzienlijke toezendingen van buitenslands, als door aanhoudende en vrij talrijke bezoeken hadden de vreemdelingen de Internationale Tentoonstelling helpen gelukken.
Wat was het doel van deze Tentoonstelling? Geen Lilliputter's navolging van 't geen Engeland en Frankrijk in hun hoofdsteden hadden aangelegd. O, neen. In bescheiden omvang trachtte zij een doel te bereiken, dat in belangrijkheid gerust met de strekking der wereldtentoonstellingen kon wedijveren. De nijverheidsvoortbrengselen van alle landen van den aardbol naast elkander te plaatsen en aan voortbrengers zoowel als aan verbruikers ter vergelijking aan te bieden, edelen wedijver op te wekken onder de eersten en de wereldmarkt plastisch uit te stallen aan de voeten der laatsten, - het was een grootsche gedachte, waarvoor men eerbied moet koesteren, ook al twijfelt men, of de gevolgen wel geëvenredigd waren aan de krachtsinspanning en aan de geldelijke offers, die de ondernemingen vereischten. Maar zijn bovendien de groote industrieelen niet voortdurend in de volstrekt niet verwaarloosde gelegenheid, om door reizen zich op de hoogte te stellen van de vorderingen die de tak van nijverheid, waarmeê zij zich bezig houden, elders gemaakt heeft? En staan zij, die waarlijk den naam van groothandelaars verdienen, niet voortdurend in verbinding met alle oorden der wereld waar hun artikel te vinden of te slijten is? En de verbruiker, dat is de nieuwsgierige, de belangstellende toeschouwer duizelt bij al het kunstige, al het geacheveerde dat hij uit alle vertakkingen der menschelijke nijverheid om zich heen gegroepeerd ziet en kan eigenlijk niets anders doen, dan met de naiefste bewondering hoe mooi! uit te roepen, terwijl hij aanschouwt, en hoe mooi! te herhalen, als hij zijn bevindingen meêdeelt aan hen, wien het niet te beurt viel Corinthe te bezoeken. Maar ook al vermocht hij meer, al nam hij helderder indrukken van de
tentoongestelde voorwerpen mede, al hadden enkele daarvan hem bijzonder getroffen, juist dan moest hij, van zijn bedwelming bekomen, alras begrijpen, dat hij eigenlijk maar de pronkkamer der industrie betreden had, waar voor hooge of zeldzame bezoeken voorwerpen waren uitgepakt, die in den gewonen loop der dagen met een housse gedekt waren of voor het alledaagsche leven geen bruikbaarheid leverden, of eindelijk met zóo bui- | |
| |
tengewone zorg en inspanning vervaardigd waren - en dit vooral was de gevaarlijkste begoocheling - dat de productiekosten oneindig hooger waren dan wat het publiek voor dergelijke voorwerpen, over wilde en kon hebben. Zoo verliet de nadenkende toeschouwer de Wereldtentoonstelling met de bewustheid geen photographisch beeld, maar een geflatteerd portret van de hedendaagsche Nijverheid gezien te hebben. Geheel anders was ditmaal het plan geweest van de Vereeniging tot bevordering van Fabrieks- en Handwerks-nijverheid. Zij beoogde een tentoonstelling van beperkten omvang, wier voorwerpen wellicht niet aan allen een direct belang inboezemden, maar waarvan het onmiddellijke of althans middellijke nut ook onbetwistbaar zou zijn. Daarom beproefde zij onder de oogen van den Nederlandschen werkman te brengen wat er binnen- en buitenslands vervaardigd werd zoowel van voorwerpen, die tot huiselijk gebruik in den uitgestrektsten zin kunnen dienen, als van werktuigen, die het spoediger of fijner werk van den handwerksman konden bevorderen. Hier zou dus tentoongesteld worden voor wie niet konden reizen: daar de berg niet tot Mohammed kwam, moest Mohammed wel tot den berg gaan. Aan het groote en onmiddellijke nut van dergelijke kennismaking kon niet getwijfeld worden, te meer daar de Regelings-Commissie een besluit had genomen,
waardoor zij de tentoongestelde voorwerpen in werkelijkheid tot monsters maakte van hetgeen de nijverheid kon en wilde leveren. Tegen den prijs, die bij alle voorwerpen moest opgegeven zijn, behield zich de Commissie het recht voor, om niet alleen de tentoongestelde zaken zelve aan te koopen, maar ook andere, gelijksoortige te bestellen. De inzender, die zich aan die voorwaarde niet onderwierp, kwam niet in aanmerking voor eenige bekroning. Bij alle voorwerpen moest daarom een opgave gevoegd zijn van de prijzen, waarvoor zij zoowel in het groot als in het klein te krijgen waren, aan welk vereischte voor ⅔ der ingezonden artikelen voldaan werd. Hiermeê was een rechte weg gebaand, die alle kronkelpaden van vroegere tentoonstellingen afsneed. Een spiegel der werkelijkheid, geen St. Nicolaas-uitstalling, zou in het Paleis plaats grijpen, dat nu hulde zou doen, voor het eerst in den volsten zijn des woords hulde zou doen, aan zijn wel wat zonderling saamgekoppelden naam. Het eenige, waarin de ontwerpers gedwaald hadden, of juister gezegd, waarin hun verwachting ongetwijfeld overtroffen werd, was de wel degelijk gekoes- | |
| |
terde meening, dat de bijeen te brengen verzameling geen zeer grooten omvang zou krijgen en dat zij alleen voor onze landgenooten belangrijkheid of aantrekkelijkheid zou opleveren. Zelfs ten onzent ontbrak het toch aan geen spotternij met een tentoonstelling voor de arbeiderswereld, waaruit de luxe gebannen was: een omgekeerd Sybris! Die meening nu, hoe werd zij gelogenstraft! Immers ieder, die zelf de tentoonstelling bezocht heeft, kan zich herinneren, dat het ruime gebouw niet alleen, maar ook de omtrek er van, letterlijk opgevuld was met de artikelen, die door c. 2500 inzenders waren tentoongesteld. Van dit aantal kwam niet meer
dan een derde uit ons vaderland. En dat de vreemdeling te Amsterdam in de zomermaanden van '69 goed vertegenwoordigd was, bleek genoegzaam uit de talrijke groepjes, wier luidruchtig gesnap en gelach een ondubbelzinnig bewijs mochten heeten tegen een Nederlandershap, dat een of ander hun had willen toedichten.
Zooal geen bezoekers, bezendingen waren gekomen bijna uit geheel Europa, voor zoover het aan de nijverheid der beschaving deel neemt. Dat Griekenland en Turkije niet tentoonstelden, zal niemand verwonderen. Zoo ook aan den eenen kant Rusland en aan den anderen Spanje en Portugal achterbleven, was die terughoudendheid voor een deel aan den inwendigen toestand dezer landen, maar voor een ander deel ook aan de omstandigheid toe te schrijven, dat er maar korte tijd verliep tusschen de volkomen vaststelling van het tentoonstellingsplan en zijn uitvoering. Wel was het denkbeeld lang genoeg te voren door de Vereeniging voor Fabrieks- en Handwerksnijverheid opgevat en beraamd, maar het duurde geruimen tijd, eer het zich in de openbare meening der Nederlanders recht had weten te verschaffen. Behalve de ten onzent volstrekt niet zeldzame onverschilligheid, werkte ook eenigermate de huivering mede, om den arbeidenden, den loontrekkenden stand, hier als een afzonderlijke klasse der maatschappij officieel te erkennen. In die beschroomdheid deelden zelfs velen, die, voor gelijkheid van rechten en opofferingen in den staat ijverende, hierom juist van ongelijkheid van maatschappelijken toestand niets hooren wilden. Zou bovendien de vergelijking van hetgeen de werkman elders genoot hier geen ontevredenheid baren met hetgeen steeds lijdzaam gedragen was? Zou de lust tot vereenigingen, die wel wat goeds maar ook veel kwaads in den schoot droegen, niet overslaan naar het gezegende, rustige Ne- | |
| |
derland? Maar ook anderen, die tegen het belang of het nut van het speciale karakter der Tentoonstelling niets in te brengen hadden, twijfelden of Nederland wel het geschikte strijdperk was, waarin de wedijverende volken zouden willen afdalen. De Vereeniging bleef
echter volhouden, ijverig aangespoord door haar onvermoeiden voorzitter, die, toen het pleit hier te lande op verre na nog niet voldongen was, reeds in de hoofdstad van Groot-Brittanje bijdragen wierf. Als de vreemdeling de broederhand reikte, zou de gastvrije Nederlander de zijne wel niet terugtrekken. En gelukkig vond het plan in de industrieele kringen, zoo te Londen als in de fabrieksteden van het Vereenigde Koninkrijk, onverdeelden bijval. Zooveel bijval, dat niet langer een provinciale hoofdplaats, Utrecht, maar de hoofdstad des Rijks bestemd werd, om de Tentoonstelling binnen haar wallen op te nemen. Onze nationale eer eischte voortaan, dat het plan met kracht doorgezet en met luister uitgevoerd werd: de tegenstand was overwonnen.
Ook de medewerking der Regeering begunstigde nu de onderneming, een medewerking, die zich zoo goed als niet in geldelijke tegemoetkoming, maar veeleer in zedelijke ondersteuning openbaarde. Zoo brak onder den algemeenen wensch voor het welslagen der nieuwe poging op het gebied der volkswelvaart de dag aan, waarop een Koninklijke Prins de tentoonstelling op plechtige wijze opende. Deze feestelijkheid had plaats op 15 Juli 1869. De voorzitter der Vereeniging heette den Prins in een sierlijke en kernachtige rede welkom, en de Prins antwoordde op hartelijken toon. Daarna hief een koor van Amsterdamsche werklieden een lied aan, waarin de lof werd bezongen van den vreedzamen strijd, die hier tusschen de wedijverende natiën gevoerd werd. Des middags ontbraken noch het onvermijdelijke diner noch de opgewonden heildronken, waarin de vertegenwoordigers van de verschillende volken en de verschillende maatschappelijke standen betoogden, hoe zij elkanders welzijn, de algemeene welvaart en de oud-Nederlandsche vrijheid op prijs stelden. Toen de duisternis op den langen zomerdag gevolgd was, werd een schitterend vuurwerk ontstoken, en te midden der lichtende vuurpijlen scheen het gevleugelde beeld der Faam, dat hoog boven de feestvierenden uitstak, langenoot en vreemdeling een onweerstaanbare uitnoodiging toe te roepen. Zij werd werkelijk niet versmaad en de tentoonstelling werd gedurende de drie
| |
| |
maanden van haar bestaan door meer dan een half millioen belangstellenden bezocht.
Die belangstelling werd gevraagd voor al wat het huiselijke leven van den werkman veraangenamen en zoowel zijn arbeid meer juistheid en netheid meêdeelen, als ook voor hem zelven vergemakkelijken kan. Nog meer. In de laatste jaren hebben zoowel werklieden zelve als ondernemers en ook personen, die, tot geen dezer beide klassen behoorende, de welvaart der maatschappij bevorderen wilden, plannen gemaakt, om den toestand van den loonarbeider en den ambachtsman in het algemeen te verbeteren, 't zij door zijn inkomsten te vermeerderen, 't zij door die inkomsten vruchtbaarder te maken op stoffelijk en op verstandelijk gebied. Ook aan deze pogingen werd een rubriek der tentoonstelling gewijd. Wat in dit opzicht verkregen of ontworpen was, zou hier in resultaten of in ontwerpen meêgedeeld worden. Tengevolge van de uitbreiding, die hierdoor de cirkel, waarin zich de tentoonstelling bewoog, ondergaan had, vormden de Zeven Klassen, waartoe door de Commissie alle voorwerpen teruggebracht werden, twee eenigszins op zich zelf staande groepen. De zaken, stoffelijke voorwerpen, die als monsters, stalen of modellen moesten dienen van 't geen de nijverheid ten behoeve van den werkmansstand, geschikt en goedkoop, leveren kon en wilde, vormden de eerste groep, verdeeld in deze vijf klassen: Woningen, Meubilair, Kleeding, Voedsel, Werktuigen en andere hulpmiddelen. Tot de tweede groepen zijn deze twee klassen te rekenen: Onderwijs en Uitspanning, Arbeidersvereenigingen.
Deze twee groepen, die beide gelijkelijk het belang derzelfde klassen betreffen, zijn o.a. toch ook daarin onderscheiden, dat de eerste voornamelijk aanschouwing behoeft en bij de beschrijving - zoo men niet in technische bijzonderheden treedt - voor niet veel anders stof zou opleveren dan voor een uitvoerigen catalogus. Wat in de beide laatste klassen tentoongesteld werd, kon integendeel weinig aantrekkelijks opleveren voor kijkgrage bezoekers, maar roept des te meer de belangstelling in van hen, die het nut en de gevolgen der tentoonstelling wenschen na te gaan.
Er bestaan evenwel - men zal het licht vermoeden - tusschen beide groepen in de werkelijkheid zoovele punten van aanraking, dat het onmogelijk is, de grenslijn der beschouwingen zóo te trekken, dat men niet somtijds van den eenen kant
| |
| |
tot den anderen moet overgaan. Vertoonen ons immers de vijf eerste klassen wat de nijverheid in staat is ten nutte van den werkman te leveren, de vereenigingen trachten de middelen te vinden, om nog meer geriefelijkheden onder het bereik van den arbeider te brengen of om hem tot zijn vak meer te bekwamen. Omgekeerd mogen wij de scheppingen der nijverheid toetsen aan de wenschen en de behoeften van den arbeidersstand, die zich niet het minst krachtig in de door of voor hen gevormde vereenigingen kenbaar maken.
Al dadelijk ontmoeten wij dat innig verband tusschen stof en geest, tusschen de voortbrengselen der nijverheid en de veredeling van den arbeidersstand op het terrein, dat door de Eerste Klasse der tentoongestelde voorwerpen ingenomen werd. bij de Woningen. Geen voorwerp toch van dagelijksche behoefte oefent zulk een onmiddellijken en zulk een voortdurenden invloed op de gezondheid, de spaarzaamheid en de zedelijkheid van den arbeider, als de plaats, waar hij van het dagwerk uitrust, waar hij door vrouw en kroost omgeven het voedsel nuttigen, waar hij zich eenige oogenblikken daags als van de buitenwereld onafhankelijk beschouwen mag of te beschouwen wenscht. Met dat belang is slechts te vergelijken de moeilijkheid van het vraagstuk: hoe den werkman een geschikte woning verschaft? Want hoeveel behoefte er ook aan goede arbeiderswoningen bestaat, zij zullen en moeten in 't algemeen niet verrijzen dan onder zoodanige omstandigheden, dat de eigenaar een billijke rente van zijn aangelegd kapitaal make. Der liefdadigheid kome geen aandeel toe in het onderhoud van den nijveren arbeider. Goede en goedkoope woonhuizen, wier huurprijzen van weerskanten billijk berekend zijn, ziedaar wel niet de kwadratuur van den cirkel, maar toch een niet gemakkelijk te bereiken ideaal. Reeds het bestaan der ongeschikte woningen verhindert de verwezenlijking er van. Want terwijl zij den werkman, daaraan gewend, bijna zou men zeggen, verslaafd binnen haar wanden kluisteren, beslaan zij een terrein, dat òf elders niet te vinden is, òf tegen zeer hoogen prijs verkregen moest worden.
Ook ons vaderland staat niet buiten de moeilijkheid. Al daalt de ambachtsman nog niet overal gelijk te Amsterdam - volgens de uitdrukking van een belangstellend vreemdeling, die ook de tentoonstelling bezocht en een uitvoerig verslag er van geleverd heeft - eenige voeten beneden het waterpas van de
| |
| |
onvermijdelijk aangrenzende gracht, al is niet in iedere woning ‘de steenen vloer vochtig’ en al wordt niet in elk vertrek ‘het licht van de kaars gevergd, om een vreemd bezoeker eer aan te doen,’ er bestaat ook in Nederland allerwege een behoefte, die ook gevoeld en erkend wordt, aan een flinke, gezonde en goedkoope werkmanswoning. Een behoefte, wier vervulling intusschen al niet gemakkelijker wordt ten gevolge van den echt vaderlandschen trek van den Nederlandschen werkman, om geheel op zich zelf gehuisvest te zijn. Wars van cités ouvrières behelpt hij zich liever in een afzonderlijke, eigen woning, dan comfort te ondervinden in de aangewezen vertrekken van een met velen gemeenschappelijk bewoond huis. Wie geen beredeneerden catalogus wil of kan leveren, zal zich natuurlijk onthouden van de opsomming van alle verschillende soorten van woningen, waarvan de modellen uit onderscheidene landen naar Amsterdam opgezonden werden, nog minder in een beoordeeling treden van de verdiensten of de gebreken, die aan elk dier plannen mochten kleven. Dit alles vereischt zelfs naast een uitvoorige beschrijving vooral eigen aanschouwing. Hier zij het voldoende er op te wijzen, dat de Nederlandsche inzenders van woningmodellen een eervolle plaats innamen naast den vreemdeling, en dat zij ook hierdoor toonden, dat in het vaderland der Hofjes, dat zoo rijk is aan wees- en gasthuizen, zoo overvloeit van liefdadigheidsgestichten, een levendig streven heerscht, om ook den ambachtsman tegen billijke betaling een goed onderkomen te verschaffen.
Behoort intusschen op dit gebied vooreerst veel tot de vrome wenschen, nog sterker geldt dit wachten en hopen van de voeding, die onzen ambachtsman ten dienste staat. Gaat het Duitsche spreekwoord, het motto van de Vierde Klasse der tentoongestelde voorwerpen, onbepaald op, is de spreuk onbetwistbaar: wie der Mensch iszt, so ist er, dan mogen wij van de energie onzer loontrekkende landgenooten geen te hoog gespannen verwachting koesteren. In de plaats van lange bespiegelingen een enkel staaltje. Toen eenige jaren geleden het zoogenaamde Oranje-water buiten Amsterdam gegraven werd, voorzagen eenige menschlievende ingezetenen van Leiden een aantal werklieden van die stad, die leeg gingen, van de noodige werktuigen, om aan dit werk mee te arbeiden. Dapper trokken de Leidenaars aan het werk. Zij werkten door en gunden zich nauwelijks den tijd, die noodig was, om hun aardappels
| |
| |
of karnemelk te verteren. Maar wat aanschouwen zij? Op dat etensuur veroorloven zich een aantal hunner medearbeiders niet alleen aardappels, maar ook groenten, maar ook vleesch te nuttigen en dien weelderigen disch nog met fonkelend bier te besproeien en dat wel, zonder vóor den eten den jenever gespaard te hebben. Dat durfden Engelschen, die naast de Leidsche werklieden in Hollandsche aarde wroetten. En die roekeloosheid zal hun gewis duur te staan komen, als zij dag aan dag wordt voortgezet: onder in den zak vindt men ook hier de rekening. Ongetwijfeld. Die voeding zal het hare bijdragen, om den Brit minstens twee en een halve gulden aan dagloon te verschaffen tegenover de zestig centen, waarmede onze landgenooten naar huis konden gaan. Wat hier aan te vangen? Moest de Hollandsche graver eerst zooveel gaan eten als de Engelsche, om evenveel te kunnen afwerken? Maar wie borgt hem zulk een diner, hem, die in geen twee dagen den prijs er van verdient? En éen zwaluw kan hier ook geen zomer brengen: eerst een reeks van degelijke maaltijden, een geregeld diëet van krachtig voedsel zal resultaten opleveren. Dus - hard werken om veel te verdienen. Zoo dit echter niet mogelijk is? De jonge docter, die trouwen moet om practijk te krijgen en practijk behoeft om te kunnen huwen, zit in geen moeilijker dilemma dan onze arme gravers. Het bekende middeleeuwsche raadsel over de prioriteit van het ei of de kip kan geen scholastisch brein meer geplaagd hebben, dan het raadsel, waarvoor de wanhopige Leidenaars stonden. Zij gaven het ook maar op en togen naar huis, zeker met den weinig bemoedigenden troost, dat zij ledig gaande moesten trachten zich zóo goed te voeden, dat zij eindelijk fiks konden werken.
Op dat spaarzame diëet van onzen Nederlandschen ambachtsman rekenen onze overzeesche naburen. ‘De voedingskwestie in Holland’ - zegt de Engelsche verslaggever van de tentoonstelling, op wien wij boven doelden - ‘is van belang niet alleen voor Nederlanders, maar ook voor ons, Engelschen, die op het oogenblik zoo ruimschoots de artikelen gebruiken, die bij het tegenwoordige régime van het Nederlandsche volk tot het overtollige gerekend worden en daarom voor vreemde markten beschikbaar zijn.’ Daarna o.a. wijzende op de 100,000 stuks hoornvee en de 240,000 schapen, die in '69 uit ons land naar Groot-Brittanje uitgevoerd zijn, maakt hij de volgende opmerking. ‘Die groote aanover van vleesch, dien wij, vooral
| |
| |
voor de Londensche markt, uit Holland trekken, zou voor de geheele volwassen mannelijke bevolking van Nederland niet veel meer dan éen maaltijd per week opleveren, zoodat deze bron van voedsel voor de Britsche hoofstad afhankelijk is van het voortbestaan eener zeer veranderlijke omstandigheid, n.l. het stationaire in het vleeschverbruik bij de groote massa der Nederlanders zelve. Een kleine aanwas in dat verbruik, dat tegenwoordig bij de geringere standen gelijk nul is, zou genoeg zijn, om den aanvoer geheel te doen ophouden’ Of er intusschen vrees behoeft gekoesterd te worden door den Londenschen vleeschverbruiker, moeten wij voorloopig, helaas, betwijfelen, hoe groot het aantal ook zijn moge van hen, die het Hoen van Henri IV in den pot van iederen werkman wenschen. Want het vleesch deelt, als natuurproduct, in de onvermijdelijke eigenschap, dat het bij toenemende bevolking en stijgenden landprijs ook duurder wordt, zonder dat vermeerderde aanfokking met de toenemende behoefte gelijken tred kan houden.
Bij de dranken, b.v. het Bier, verschafte de tentoonstelling de gunstige meening, dat de in ons land allerwege ontluikende, of liever herboren wordende industrie der brouwerijen, welhaast den oud-vaderlandschen volksdrank in eere hersteld en binnen bereik van het koopvermogen der werklieden gebracht zal hebben.
Zal ook in de Lakenfabricatie - zoo vraagt men zich bij de Derde Klasse, die der kleeding, onwillekeurig af - voor Nederland zijn oude luister eens wederkeeren? ‘Een blik op deze afdeeling’, zoo schrijft de meermalen bedoelde verslaggever, ‘was genoeg om te bewijzen, dat de tijden veranderd zijn, sedert dat Holland een belangrijke plaats op de lakenmarkt van den wereldhandel innam. Voorbij is de tijd, toen het gezicht van de Staal-straat Rembrandt de inspiratie schonk tot éen zijner meesterstukken. De invoer van de merino-schapen uit Spanje in Frankrijk en in Engeland en de daaruit voortgesproten betere hoedanigheid der Fransche en Engelsche wolsoorten, drong in het begin dezer eeuw de Nederlandsche wol van de markt. Eerst langzaam begint zich in Holland de wol-industrie weer op te heffen. Langzaam, want in dat fabrikaat, dat van de oudste tijden af tot op heden het voornaamste aandeel heeft in de kleeding van dat deel der menschheid, dat de gematigde luchtstreek bewoont, was Nederland op zijn eigen tentoonstelling karig vertegenwoordigd.’
| |
| |
Ook van de linnen- en katoen-nijverheid kan nauwelijks een vroolijker tafereel opgehangen worden, hoewel toch de productie uit deze stoffen hier te lande grooter is dan die van lakens. Niet onwaarschijnlijk echter was het gemis van linnen en katoenen stoffen op de tentoonstelling toe te schrijven aan de richting, die onze nijverheid op dat gebied hoofdzakelijk volgt. Wat voor Oost-Indië bestemd is, kan bezwaarlijk in concurrentie treden met artikelen, die aan den Europeeschen smaak voldoen moeten.
Wat bijzonder de behoeften von den ambachtsman raakte, waren vooral de stellen gemaakte kleeren, waarvan zoowel onze landgenooten als de vreemden een ruim assortiment ten toon stelden. Haast in geen plaats van eenige beteekenis ontbreekt het aan winkels, waar men zich tegen allerlei prijzen in de kleeren kan steken, al past misschien maar op enkele de reclame, dien het Parijzer établissement la Belle Jardinière van zich liet uitgaan: ‘la specialité de cette maison est qu'on y entre tout nu et qu'on en sort tout habillé.’ Voor ƒ 8,- en hooger - om officieelen winkelstijl te bezigen - kan de werkman zich op de tentoonstelling een compleet pak uitkiezen, zonder boven de ƒ 18,- te moeten gaan. Dat de opgeplakte prijs hier geen verdichtsel was, daarvoor had de vroeger meegedeelde bepaling gezorgd, die de inzenders verbond de bestellingen tegen den aangekondigden prijs te leveren. La Belle Jardinière ging verder. Zij gaf een ontleding van den prijs, waaruit bleek hoeveel de verschillende stoffen gekost hadden, hoeveel arbeidsloon op de vervaardiging van het kleedingstuk kwam en dus hoeveel winst ten slotte ten bate van den verkooper overbleef.
Geen klasse, die meer afwisseling bood dan de Tweede, die van het Huisraad, een klasse, over wier voorwerpen men letterlijk struikelde, al was het maar over het aardewerk, dat uit onderscheiden Provinciën op den vloer van het Amsterdamsche Paleis was neergekomen. En wij onderstellen niet, dat aan de vroolijkheid der bezoekers afbreuk gedaan werd door de sombere opschriften onzer gele aarden schotels, waarin de vreemdeling, die wel gewoonlijk scherper ziet, maar daarom ook wel eens uit het opgemerkte te veel gevolgen afleidt, nog het overblijfsel van den vromen, oud-Hollandschen ernst opmerkte, als in schril contrast met de vroolijke deviezen, die het Fransche en
| |
| |
het Engelsche aardewerk van den tegenwoordigen tijd sieren. ‘De dood komt zeker’ is zeker, hoe waar ook, geen prettige herinnering. Maar vergeten wij niet, dat de dischgenooten die Egyptische spreuk eerst gewaar worden, als de schotel ledig is. Doch de werkman, die in deze klasse rondzag, zou waarlijk niet aan den dood denken; van alle kanten werden hem de gemakken des levens geboden. Aarden- en glaswerk, kachels en fornuizen, waschmachines en zeepen, bedden en slaapsteden, klokken en horologiën, behangselpapieren en karpetten, eindelijk tafels en stoelen in alle vormen en alle prijzen. Bijna 600 voorwerpen, die zeker tot de meest aantrekkelijke van de gansche tentoonstelling behoorden, althans het gemakkelijkste binnen het waarnemingsvermogen vielen van alle bezoekers, ook van hen, die enkel uit nieuwsgierigheid kwamen.
Op dergelijke eer kon natuurlijk geen aanspraak maken de vijfde klasse, waarin echter elk der voorwerpen waarschijnlijk meer bijzonder de aandacht trok en zelfs de studie moest opwekken. Zij toch bevatte in een reeks van meer dan 300 nummers allerlei werktuigen, die besparing van tijd en moeite beloven bij landbouw, bij ambachten en bij arbeid voor huiselijke behoeften. Deze klasse betrof derhalve den werkman, in zijn hoedanigheid van producent en kwam vooral, omdat zij de stoommachines uitsloot, den zoogenaamden kleinen baas, den handwerksman te stade. Goedkoope en solide werktuigen, die den timmerman en den boekbinder te pas komen; een werkbank, die de ruggegraat der schoenmakers-leerlingen tegen vergroeiing vrijwaart; naai- en breimachines, vormden voor leeken de lichtpunten van deze belangrijke verzameling, die - mag men hopen - menig Nederlandsch werkman gedurende de eerstvolgende nachten na zijn bezoek van de Tentoonstelling, den slaap uit de oogen heeft gedreven.
En die bezoeken waren gelukkig niet zeldzaam. Dagelijks, gedurende de drie maanden, was het Paleis opgevuld niet alleen met najagers van vermaken en nieuwtjes, maar ook met degelijk belanghebbenden. Scholen en Vereenigingen, Werkbazen en Fabrikanten dreven er de ambachtslieden heen, of juister gezegd, stelden hen in staat, naar Amsterdam te gaan. Voor den dag of de dagen, die het bezoek kosten moest, werd geen loon afgetrokken, ja zelfs reis- en verblijfkosten werden verstrekt aan de groote menigte, die zelf de kosten niet kon dragen. Zoowel ten behoeve van dezen als van die bazen of
| |
| |
werklieden, die uit eigen zak hun verteringen bestreden, was op lofwaardige wijze door een bijzondere Commissie gezorgd voor goedkoope en zuiver ingerichte nachtverblijven en eetgelegenheden. Geen wonder, dat de terugkeerende werklieden overvloeiden, allen van blijdschap, en die hulp van hun patroons genoten hadden, ook van dankbaarheid jegens den werkverschaffer. Zij hadden geleerd, hun gezichtskring uitgebreid door het zien van een vreemde stad, van vreemde menschen en van vreemde voorwerpen en - zij hadden daarbij genoten, pleizier gehad.
Waarlijk dit laatste is niet gering te schatten. Ook dit verstaalt de spieren van den werkman en verheldert zijn hoofd. Of denkt gij, dat het ook hem voldoet, al was 't ook volgepropt met gezond voedsel en gezonden drank, een eentonig leven te leiden, waarin nimmer de verrassende zonnestraal der niet-alledaagsche afwisseling valt? Hoe duur onze publieke vermakelijkheden zijn weet ieder. Zij zijn veel te duur en reeds daardoor voor den werkman ten eenenmale ontoegankelijk, ook al bezat hij niet den echt oud-Hollandschen schroom, om ‘onder den rijkdom,’ te midden van bazen en werkverschaffers plaats te nemen. En toch, niet van brood alleen leeft de mensch; ook de geest van den werkman wil bezig gehouden zijn, te meer naarmate zijn gewone arbeid eentonig en werktuigelijk is. Hij moet zijn kundigheden kunnen uitbreiden, maar ook gelegenheid hebben zich genoegen te verschaffen. Want ook zijn spelen is leeren.
Aan de Middelen tot zedelijke, verstandelijke en lichamelijke ontwikkeling in den ruimsten zin was de Zesde Klasse gewijd. In deze klasse was dus bijeengebracht al wat voor de vorming en volmaking van den arbeidenden stand gedaan wordt; zoowel middelen als resultaten werden tentoongesteld. Naast het werk van jeugdige meisjes op bewaarscholen, volgens de Fröbel-methode vervaardigd, prijkten meesterstukjes door arbeiders in vrije uren afgewerkt buiten hun gewonen arbeid of vervaardigd in tijden, dat hun gewone verdiensten geheel of ten deele ophielden; stellen van Schoolboeken, naast verzamelingen van speelgoed; teekenstudiën van de leerlingen der middelbare scholen, naast volksliederen en populaire literatuur. Hoewel het land, binnen welks gebied de tentoonstelling gehouden werd, in deze klasse het best vertegenwoordigd moest zijn, bleven toch ook belangrijke vreemde inzendingen niet achter. Zij bestonden òf
| |
| |
in modellen van hetgeen hun werklieden of de kweekelingen hunner scholen konden leveren, òf in leer- en speelmiddelen der jeugd, boeken en speelgoed, òf in beschrijvingen van scholen en inrichtingen, die de opleiding van den werkman ten doel hebben. Zoo het waar is, wat Jules Simon zegt - en wie zal het hem vooral heden betwisten? - dat le peuple qui a les meilleures écoles est le premier peuple; s'il ne l'est pas aujourd'hui il le sera demain, dan mogen wij voor het vaderland van hem, die deze uitspraak verkondigt, wellicht tot overmorgen geduld oefenen. Aan theoretische voorschriften van officieele zijde ontbreekt het niet: de Fransche Minister van Onderwijs had compleete stellen van leerboeken en modellen, alle wenschelijke hulpmiddelen voor technisch onderwijs opgezonden, maar de toepassing, het gebruik bleek maar zeer onvoldoende. Op de kaart, die een beeld moest opleveren van den graad van intellectueele ontwikkeling in de onderscheidene landen van Europa, nam Frankrijk geen eervolle plaats in; zelfs het gewone, lager onderwijs bleek er in achterlijken toestand te zijn.
Jammer dat het land van den schoolmeester bij uitnemendheid, dat Pruissen, op twee uitzonderingen na niets dan schoolboeken ingezonden heeft. En die twee uitzonderingen bestonden - niet in een lijst van de jaarwedde dier zoo verdienstelijke lauwerkweekende onderwijzers, maar - eerstens in een verzameling tuin-speelgoed voor kinderen, en in een voorwerp door een werkman uit Reichenburg in onzen tijd vervaardigd, een getrokken kanon, dat geheel strijdvaardig was. De Schoolmeester en het Geschut; dát spelen is leeren!
Nog nergens echter zijn vorderingen genoeg gemaakt in het eigenlijke vakonderwijs voor ambachtslieden. Het technische of professioneele onderricht bevindt zich nog overal in de kindschheid. En toch hoeveel is daaraan gelegen! Voor een groot deel is de toekomstige welvaart van den werkman daarvan afhankelijk. Zoo toch niet zelden meer handen worden aangeboden dan gevraagd, naar geschikte handen is steeds vraag te over: voor werklieden, die aan eenige algemeene ontwikkeling, door lager onderwijs verkregen, bedrevenheid in een bepaald vak paren, zijn altijd plaatsen open. Nog meer. Jules Simon's uitspraak geldt ook voor de gevolgen van het professioneele onderwijs op de maatschappelijke welvaart van het geheele volk. Bekwame werklieden toch produceeren voorwer- | |
| |
pen, die hoogere waarde bezitten en die dus bij den internationalen ruil ruimer betaald worden. In denzelfden tijd en met dezelfde moeite brengt het land, dat met ervaren werklieden gezegend is, meer voort dan een ander, waarin de ambachtsman op lager standpunt staat. Duur werk, voorwerpen van smaak, kunst en weelde worden vervaardigd en uitgevoerd en daartegenover komt een ruime aanvoer binnen van goedkooper, grover artikelen, die geschikt zijn voor de dagelijksche levensbehoeften van den werkman. Deze nu kan zich de voorwerpen van laatstbedoelde soort alsdan gemakkelijker aanschaffen, èn omdat zij in zijn land goedkooper zullen zijn, èn omdat hij voor zijn meer kunstigen arbeid hooger loon geniet. Stel b.v., dat veel timmermansleerlingen het brengen tot ervaren meubelmakers, dat er dus hier te lande meer fijne stoelen en tafels vervaardigd worden, die zeker binnenslands duurder betaald worden, en misschien zelfs voor het buitenland trekken, dan is daarop zoowel de winst van den baas
als het loon van den werkman hooger dan op het gewone witwerk. Patroon en knecht zullen er te beter bij varen. En het geheele land profiteert er van, als wij voor onze binnenslands vervaardigde voorwerpen een grootere hoeveelheid buitenlandsche producten of geld kunnen invoeren.
Al deze duizenden van voorwerpen getuigden welke behoeften de mensch, zelfs de niet al te zeer verwende mensch, zich in de beschaafde maatschappij heeft eigen gemaakt, en deden tevens het vernuft uitkomen, waarmee hij er op uit is, om langs den kortsten weg de bevrediging dier behoeften te bereiken, en om met die voldoening aan dringende behoeften tegelijker tijd zijn schoonheidsgevoel te voldoen, het aangename aan het nuttige te paren. Nederland mag er roem op dragen, het eerste land geweest te zijn, binnen welks gebied een dergelijke tentoonstelling van bepaalde maar zekere strekking te zien geweest is. Van hoeveel belang deze blik in het leven en streven van den werkman door bevoegde beoordeelaars geacht wordt, moge daaruit blijken, dat de Britsche regeering een uitvoerig verslag van de Amsterdamsche tentoonstelling heeft doen opstellen en aan het Parlement heeft doen aanbieden. Dit verslag, waaruit wij reeds een en ander hebben meegedeeld, naar aanleiding waarvan wij menige opmerking hebben kunnen maken, is geleverd door den heer T.J. Thurlow, toen ter tijd tweeden Legatie-Secretaris bij het Britsche gezantschap te
| |
| |
's Gravenhage. Terecht heeft de bekwame steller geoordeeld, dat het jammer zou zijn, zoo dit rapport onder de officieele stukken van het Blue-book begraven bleef en hij heeft het daarom als een afzonderlijk werk uitgegeven en verkrijgbaar gesteld, onder den titel van ‘Arbeiders vereenigingen buitenslands’: Trade-unions Abroad and Hints for home legislation, reprinted from a report of the Amsterdam Exhibition of Domestic Economy. Zoo heeft Groot-Brittanje, dat naar het aantal inzendingen ter tentoonstelling eerst den vierden rang innam, niet alleen achter ons land maar achter België en Frankrijk kwam, de herinnering aan de wijd en zijd verspreide voorwerpen bewaard door een nauwkeurige en oordeelkundige beschrijving. De disjecta membra zijn bijeenverzameld in een monumentum, niet wellicht aere perennius, maar toch een gedenkteeken, dat de Engelsche diplomatie eer aandoet en bewijst, wat zij er onder verstaat, haar vaderland in den vreemde te dienen.
| |
II
‘Arbeiders-Vereenigingen Buitenslands’ betitelt onze Engelschman zijn rapport. En inderdaad is een eenigszins uitvoeriger behandeling en beschrijving toegepast op de VIIde Klasse der tentoonstellingsvoorwerpen, waartoe behoorden: Verslagen, Statuten, Regelen en Reglementen van Vereenigingen, die de welvaart der arbeidende standen ten doel hebben; een klasse, waarmee de schrijver ook daarom meer bekend kon zijn, omdat hij die afdeeling der Jury presideerde, die met de beoordeeling dezer klasse belast was. Jammer maar, dat de verdere inhoud gansch niet aan den titel beantwoordt; want uitvoerige meedeelingen worden juist gedaan omtrent eenige beruchte...... Engelsche Trade-unions. Daaruit kan dus de lezer op het vasteland nog al een en ander vernemen nopens den volstrekt ook van elders niet onbekenden overmoed dezer arbeidersvereenigingen en de door haar uitgelokte werkstakingen, maar van wat de rest van Europa op dit gebied levert, wordt alleen gewaagd in het rapport over klasse VII. Deze klasse nu bevatte wederom de volgende onderdeelen: Maatschappijen van Weldadigheid, Spaarbanken, Winkelvereenigingen, Vereenigingen van werklieden tot het drijven van ondernemingen,
| |
| |
Ziekenfondsen, Pensioenfondsen en ten slotte die Arbeidersvereenigingen, die als Trade-Unions aan te merken zijn.
Ieder kent de tooverkracht, die sinds eenigen tijd in het woord vereeniging gehuisvest is. Dáarin wordt het heil gezocht voor de Maatschappij der Toekomst, dáarin het morgengloren begroet van een zonnigen vreugdedag. En ongetwijfeld kan in iedere richting, dus ook in het bevorderen van de belangen der arbeidende klassen, met vereende en goed aaneengesloten krachten veel bereikt worden. Eendracht maakt Macht. Natuurlijk komen in het ware belang der geheele maatschappij de vragen telkens op: wat wil de vereeniging? wat is haar doel? zal de macht ten goede of ten kwade werken?
Bij een Jury, die niet alleen te beoordeelen, maar zelfs te beloonen had, deden zich deze vragen nog al krachtig gelden. ‘Onmogelijk was het, dat alle leden of éen er van, de statuten, verslagen, enz., van eenige honderden vereenigingen, opgesteld in bijna alle talen van Europa, kon nagaan of zelfs maar oppervlakkig lezen. Bleek het inderdaad niet dikwijls, dat een vereeniging, die niet op gezonde maatschappelijke en finantieele stellingen gegrond was, toch over 't algemeen gunstige resultaten had opgeleverd? Daarom werd er besloten om goed te keuren en ter navolging aan te bevelen die vereenigingen, die aan de Jury voorkwamen vast gegrond te zijn op de beginselen, die, ook met geestdrift toegepast, niet in staat zijn, de rust der maatschappij te storen of verwachtingen op te wekken, wier verwezenlijking den vooruitgang der hedendaagsche beschaving zou tegenhouden.’ Wat intusschen volgens de Jury binnen, wat buiten de geoorloofde grenslijn viel; of haar maatstaf de juiste geweest is: of zij hem ook altijd met goed gevolg heeft toegepast, is uit het verslag van den heer Thurlow nog niet op te maken, daar wij toch bij de inzendingen uit vreemde landen alleen opgenoemd of aangeduid vinden die vereenigingen, die het goedkeurende stempel uit de handen der beoordeelaars mochten ontvangen.
Doch ook dat onvermeld blijven is soms welsprekend genoeg. Vereenigingen, die, zooals de beruchte Engelsche tradeunions, ten doel hebben de arbeiders tot werkstakingen aan te zetten en zelfs hen, die daartoe niet genegen zijn, met bedreiging en des noods met uitvoering van geweld daartoe te nopen, dergelijke vereenigingen zijn - en te recht - zonder beroep veroordeeld. Want zoo men al verplicht is te erken- | |
| |
nen, dat de weigering om langer op dezelfde voorwaarden te werken, uitgaande van de gezamenlijke werklieden, in dienst van een zelfden loonverschaffer, dat die eenparige verklaring, zeggen wij, somtijds een uiterst middel kan en mag zijn om onwillige en onverstandige ondernemers tot billijkheid jegens hun loontrekkende werklieden te bewegen, anders dan een uiterst middel, dan een laatste schuilplaats, mag de werkstaking niet worden. Haar als stelsel te organiseeren, als einddoel eener vereeniging af te kondigen, is niet alleen onzedelijk, maar ook zonder tegenspraak nadeelig. Werkstakingen toch, die op kosten en uit de middelen eener vereeniging gevoed worden, zijn bij lange na niet altijd op wezenlijke grieven gebaseerd. Prat op de vereenigde krachten, elkander onderling aanhitsende, nemen de aldus vereende arbeiders allicht de proef van wat zij gedaan kunnen krijgen. Evenals de staande legers ongetwijfeld de oorlogen bevorderen, omdat het rustende zwaard voor roest vreest, evenzoo verlangen de vereenigingen, die mogelijke werkstakingen zullen ondersteunen, alras naar een gelegenheid, om haar vermogen te toonen. Van dergelijke broederschappen heeft de maatschappij dus, reeds om haar bestaan alleen, spanning en wantrouwen tusschen loonbetalers en loontrekkenden, tusschen ondernemers en werklieden te duchten. Maar de door een vereeniging
uitgelokte, ondersteunde en gevoede staking van werk dreigt ook lang te zullen duren. Opgeven doet de vereeniging het niet licht; haar eer verbiedt dit. Aan den kant der werklieden komt nu de ellende, waardoor intusschen de gezinnen verwoest worden, die van de karige bedeeling der vereeniging moeten leven gedurende een tijdstip, dat de mannen tijd en gelegenheid te over hebben om bij bier of jenever den koortsachtigen moed op te houden of de naderende wanhoop te smoren. En aan den anderen kant, bij de ondernemers verloopt het werk, en hoe langer zoo minder blijven zij in staat, om aan de eischen der werklieden gehoor te geven, ook al zouden zij willen, want zij hebben niets gewonnen, veel verloren, kapitaal ingeteerd en hun bedrijf voor een deel zien verloopen. Hoeveel nadeel dergelijke omstandigheden, niet alleen aan de betrokken partijen, maar aan de geheele maatschappij berokkenen, laat zich begrijpen. Éen voorbeeld. Engeland heeft zijn invoer van ijzerwerken en machinerieën in Frankrijk vooral verloren ten gevolge van werkstakingen in de ijzer- en machine-fabrieken. ‘Eenige der machtigste trade-unions veroor- | |
| |
zaakten om onvoldoende, vermeende grieven, een stilstand soms van maanden, en dwongen de wereld zich van Brittanje in dat opzicht onafhankelijk te maken. Zij sneden hun neus, zonder er aan te denken, dat zij daardoor hun aangezicht schonden.’ Dat derhalve verbonden, die niet schromen werkstaking als leus in hun vaandel te schrijven, door de Jury van beoordeeling als verboden vrucht aangemerkt werden, kan niemand bevreemden. Wat bovendien een dergelijk doemvonnis ondervond, is althans uit het Engelsche rapport niet op te maken.
Maar nu de vereenigingen, die gewogen en niet te licht bevonden werden, van welken aard waren deze? Van een goedigen, zou men al dadelijk zeggen, met het oog op den ban, waarin de beoordeelingscommissie de gevaarlijke gelegd heeft. Doch men meene daarom niet, dat iedere nieuwigheid afgekeurd, dat het voorwaarts streven langs nieuwe banen naar maatschappelijke ontwikkeling veroordeeld werd. Verre van dien. Het plaatsgrijpen zelf dezer tentoonstelling was een hulde aan den geest des tijds, die de arbeidende klasse onder zijn verwarmende vleugelen genomen heeft, en daarom mocht zij ook de schepseltjes niet afwijzen, die onder die warmte, om zoo te zeggen, waren uitgebroeid. Bekend is het, dat het beginsel van vereeniging, dat b.v. in den vorm van Maatschappijen met aandeelen, reeds lang voordeelen afgeworpen had aan de kapitalisten en de ondernemers, in de laatste jaren, ten behoeve der loontrekkende klassen toegepast, zich voornamelijk onder drieërlei gedaanten vertoond heeft. Aan elkander aangesloten hebben zich werklieden, om met bijeengebrachte penningen artikelen van dagelijksche behoeften aan te koopen en die aan de deelhebbers te verkoopen, met de bedoeling om aan de vervalschingen, die de waren bij verkoop in het klein niet zelden ondergaan, te ontsnappen, en om de winsten, die de winkelier voor zijn bemiddeling tusschen den groothandelaar en den verbruiker maakt, zelve in den zak te steken. Van deze levert Engeland ons tot dusver de meeste voorbeelden, maar ook ons vaderland kan eenige, zij 't ook niet vele, winkelvereenigingen aanwijzen. In Duitschland gevoelden de talrijke werkbazen, die voor eigen rekening een klein handwerk of beroep uitoefenden, vooral behoefte aan een gelegenheid, om zich steeds het noodige kapitaal te verschaffen. Moet de
schoenmaker of de kunstdraaier, de boekbinder of de sigarenmaker, de schilder of de schrijnwerker, enz., enz., zijn grondstoffen op crediet ne- | |
| |
men, hoeveel rente legt hij dan niet op den koopprijs toe? En mist hij dan ook niet veelal de stoutmoedigheid, om den grossier, die hem crediet verleent, flinkweg aanmerkingen te maken op de hoedanigheid der geleverde waren? Zoo hij maar à contant kon koopen! Welnu, daarvoor zorgen in Duitschland de voorschotvereenigingen, die in bijna iedere stad en ieder stadje van eenige industrieele beteekenis opgericht zijn en die den naam van Schultze-Delitsch met een onverwelkbaren roem omgeven hebben. Daaraan heeft de werkman een bank, bij wie hij tegen matige rente en onder gemakkelijke voorwaarden van periodieke aflossing geld kan opnemen, mits hij natuurlijk er zelf een aandeel in heeft. Om dit laatste niet boven zijn bereik te plaatsen, zijn aandeelen van een bedrag uitgegeven, die den spaarzamen allicht in staat stellen toe te treden. Te wachten evenwel, totdat de ambachtslieden alleen al het noodige kapitaal zelve hadden bijeengebracht, zou bijna gelijk gestaan hebben met het goede voornemen van den bekenden knaap, die niet meer te water wilde gaan, vóor hij zwemmen kon. Een aanzienlijk gedeelte van de benoodigde fondsen werd daarom opgenomen bij andere personen, die het goede plan wenschten te ondersteunen, zoodat ook nu nog, bijna twintig jaren na de oprichting der eerste voorschotbank, circa ⅔ van het kapitaal der allerwege in Duitschland verspreide instellingen van dien aard aan deze geldschieters behoort. Voortdurend evenwel is men bezig, die leeningen af te lossen en de bank in waarheid te herscheppen tot een onderlinge credietvereeniging tusschen de ambachtslieden van de
plaats.
In de derde plaats komen die vereenigingen, waarin werklieden zelve voor eigen rekening een onderneming drijven, waarvan zij dus geheel alleen onderling de winsten deelen en de risico dragen: de productieve samenwerking. Niet met een vooruit geregeld en vast bepaald loon moeten alsdan de arbeiders zich tevreden stellen, maar alle voordeelen, die de zaak afwerpt, vallen in hun schoot, want zij zijn in dit geval zelve hun eigen baas. Van deze vereenigingen is het naar gelijkheid strevende Frankrijk de bakermat. Dáar is de atmosfeer, waarin zij zich, niet zonder groote zwarigheden, die wij hier voorbijgaan, nog het meest ontwikkeld hebben. Doch ook Groot-Brittanje biedt eenige voorbeelden van deze soort associatie aan, die waarlijk niet kan ontkend worden een omwenteling te zijn op het gebied der maatschappelijke verhoudingen. Hier toch niet meer een meester en knechts, maar onderling ge- | |
| |
lijkstaande medearbeiders; hier niet langer éen die alles waagt, maar ook zeer veel winnen kan, tegenover anderen, die een vast onderhoud genieten, zoolang de onderneming gaat, die bij den ondergang hun bestaan verliezen en bij den bloei niet naar diezelfde evenredigheid bevoordeeld worden; maar werklieden, die al de vruchten mogen plukken van den boom, dien zij kweeken. De lezer meene nu niet, dat wij deze onderlinge arbeids-vennootschap op allerlei ondernemingen toepasselijk achten: daarover stellen wij ons niet voor bij deze gelegenheid te spreken. Slechts aan het bestaan er van wilden wij herinneren, vooral om op het belangrijke feit te wijzen, dat de Jury der VIIde klasse ook die vereenigingen niet buiten de grenzen plaatste. Hij schonk toch de hoogste soort van belooning, een Diplôme d'Honneur, aan de wereldberoemde
pionniers te Rochdale (Lancashire in Engeland), die op groote schaal niet alleen winkelvereenigingen hebben opgericht, maar ook voor onderlinge rekening uitgebreide industriele ondernemingen drijven. En van niet minder beteekenis mag het heeten, dat een gouden medalje werd toegekend aan de onderlinge brillenmakersvereeniging te Parijs, la sociéte coopérative de production des Ouvriers Lunettiers. Wel verdienen zij dit eermetaal in hoogen mate, omdat zij bewezen, dat de werklieden maatschappelijk vooruit kunnen gaan, zonder dat, of wellicht liever omdat zij zich vreemd hielden aan staatkundige woelingen. Ongetwijfeld leveren de vereenigde brillenmakers, zoo wij althans op het resultaat mogen letten, een model voor alle dergelijke vereenigingen op. Eendrachtig werken zij, gehoorzamen aan de door hen zelve gekozen hoofdlieden en administrateurs en zijn hierdoor alle geschillen over winstverdeeling en alle andere klippen van tweespalt voortdurend gelukkig voorbijgezeild. Dat de Jury deze vereeniging met goud bekroonde, is merkwaardig. Doch juist daarom dient er gelet te worden op de verklaring van enkele leden, ‘dat zij genoegen namen in de voorgestelde belooning, dewijl de brillenmakers uitstekend geslaagd waren in de toepassing van een gevaarlijk beginsel.’
Aan een dergelijke wezenlijke of vermeende transactie met het beginsel waarvan de Jury uitgegaan was, maakte zij zich niet schuldig ten aanzien van Nederland. 't Was alsof men het vaderland zelve der werkmans-tentoonstelling eens ter dege wilde aanzeggen: ga toch vooral niet te ver. Letten wij maar op de belooningen. De schitterendste onderscheiding, het Diplôme
| |
| |
d'honneur, viel ten deel zoowel aan de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, als aan de Amsterdamsche vereeniging tot bevordering van de belangen van den werkenden stand, dus aan vereenigingen voor, niet van arbeiders, terwijl de uit werklieden zelve bestaande vereenigingen, die gouden of zilveren medaljes mochten behalen, in de verte niet behoorden tot dezulken, die eenige maatschappelijke hervorming beoogden: de winkel-vereenigingen b.v. te Gouda en te Deventer, het Leidsche gezelschap tot Nut en Vermaak, en eenige andere vereenigingen van denzelfden aard, die de contributiën der leden gebruiken deels tot het houden van genoegelijke bijeenkomsten, deels tot het ondersteunen van hen, die door ziekte tijdelijk van werk verstoken worden.
Monsteren wij nu naast deze tamme vereenigingen diegene, wien, om haar wildere natuur, het getuigschrift van deugdelijkheid ontzegd werd. Genoemd wordt in de eerste plaats de Haagsche Vulcaan, die de smidsgezezellen en de ijzerwerkers met de vrouwen en dochters hunner collega's laat dansen, zoo dikwijls de fondsen der vereeniging het maar toelaten. En dat voor 10 cts. per week! Maar die contributie gaat niet enkel in pleizier op; bij ziekte ontvangt elk lid ƒ 2, - wekelijks gedurende een vierendeeljaars, en sterft hij, dan wordt hij op kosten der vereeniging begraven. Wat heeft aan deze vereeniging het eermetaal onthouden? Toch niet de rekbare menigvuldigheid der bals, die wel levenslust maar geen ijdelheid verraden van ambachtslieden, die ook voor zieken zorgen en het leed der overgeblevenen verzachten, zelfs de gelegenheid tot deelneming aan een weduwenfonds openstellen. Wellicht - want de reden is niet opgegeven - laadt Vulcaan te veel hooi op zijn vork en loopt hij dus als zijn model naamgenoot gevaar van kreupel neer te vallen uit den hemel, dien hij zich gedroomd had. Hier kan dus het uitblijven eener onderscheiding niet op rekening gesteld worden van verkeerde beginselen, maar hoogstens van schijnbare insoliditeit.
Wat al te groote bescheidenheid is niet onwaarschijnlijk de oorzaak, dat het groote, over ons geheele land verspreide Typographische Bond slechts éen zijner plaatselijke vertakkingen, de Leidsche afdeeling, en die nog maar met een bronzen medalje, heeft zien huldigen. Die talrijke, goed georganiseerde en krachtig werkende broederschap, die nimmer op hinderlijke wijze tusschen patroons en gezellen tracht op te treden, maakte
| |
| |
zoo weinig pretensiën, dat zij te Amsterdam de aandacht niet in die mate trok, als zij wel verdiende.
Een geheel anderen grond van onthouding of eerder een bepaalde oorzaak van afkeuring leverde de Haagsche vereeniging Aurora op. De meubelmakers en andere daarmee verbonden ambachtslieden bevorderen de belangen hunner medeleden op gelijke wijze als de smeden van Vulcaan. Doch in een slotartikel der statuten heeft de Jury een bokspoot meenen te ontdekken, die de natuur van een Mephisto moet verraden. ‘Zoo dikwijls’ - is de inhoud daarvan - ‘gebeurtenissen plaats grijpen, waarin de statuten niet voorzien, heeft het bestuur de bevoegdheid, om naar gelang van omstandigheden te handelen, in het belang der vereeniging.’ Men nam daarbij in aanmerking, dat tot dusver de eenige ernstige werkstaking hier te lande die der scheepstimmerlieden te Amsterdam en te Nieuwe-Diep geweest was; dat bovendien Aurora juist verrezen was in 't jaar '64, toen in Frankrijk de strafbepalingen tegen coalities van werklieden waren opgeheven; kortom men bespeurde zwavellucht.
De eenige Vereeniging, die in haar reglementen het vraagstuk van loonen en werkuren onverholen opneemt, is de Arnhemmer Handwerksbloei, maar zeker niet in onrustbarenden zin. De bazen zelve van de meeste ambachten toch zijn het, die zich dáar verbonden hebben, om gelijkmatige loonen aan hun werklieden te betalen en die aan de meest gevorderden onder dezen als benefiet een vermindering van werkuren toekennen. Bij de bevordering ontvangt de werkman een livret, dat door alle deelhebbende patroons erkend moet worden. Het valt niet te loochenen, dat, bij alle welwillendheid jegens de arbeiders, Handwerksbloei toch de teugels geheel in de handen der vereenigde bazen speelt, te meer daar zij geen knechts aanstellen, die bij niet deelhebbende patroons gewerkt hebben. Geen vereeniging van werklieden neemt hier te lande zulk een gedecideerde houding aan.
Wij weten allen, dat na het tijdstip der Tentoonstelling, de arbeidersbeweging in ons vaderland zich krachtiger heeft doen gevoelen. In vele steden des lands, naar ik meen het eerst in datzelfde Arnhem, waar de bazen van Handwerksbloei zoo landsvaderlijk voor hun werklieden zorgden, zijn vereenigingen van arbeiders opgericht, die lotsverbetering trachten te bereiken vooral door loonverhooging. Zelfs de Internationale strekt haar armen naar den Nederlandschen werkman uit, die over 't al- | |
| |
gemeen gezond verstand genoeg bezit, om zich niet zonder compas op onbekende zeeën te wagen. Toch telt dit algemeene Arbeidersverbond, dat tot alle natiën en tongen predikt en in niet altijd klare bewoordingen zijn streven verkondigt, ook in eenige onzer groote steden aanhangers. Toch zoekt men dagelijks en allerwege naar de middelen, om aan rechtmatige en bovenmatige begeerten der loontrekkende klassen te gemoet te komen. Ja zelfs voor het aanprijzen van geheel gewijzigde verhoudingen tusschen ondernemers en werklieden schrikt men niet meer terug: de afstand van een aandeel in de winst aan de arbeiders heeft besliste voorstanders gevonden.
Ook van dit Industrial Partnership ontbraken de voorbeelden ter Tentoonstelling niet. De firma Leclaire Defourneaux & Cie., huisschilder te Parijs, behaalde de gouden medalje als welverdiende belooning voor het voorbeeld, dat zij reeds meer dan 25 jaren geleden daarvan verstrekte. Inderdaad heeft zij ook zelve aanzienlijke voordeelen behaald en tevens den toestand der werklieden aanmerkelijk verbeterd door dezen in de winst te doen deelen naar evenredigheid hunner bekwaamheid, die van het standpunt der patroons, geschat wordt naar het vaste loon, dat zij verdienen. Bij deze en al dergelijke ondernemingen wordt natuurlijk eerst de billijke, gebruikelijke rente, b.v. 5 of 6 pCt., afgehouden voor het kapitaal, vervolgens een vaste belooning in rekening gebracht voor het werk, dat de ondernemers zelve verrichten, en eerst de winst, die alsdan, vaak ook niet ten onrechte, na het afzonderen eener reserve, overblijft, tusschen ondernemers en werklieden in verhouding tot hun vaste verdiensten verdeeld.
Op nog veel grooter schaal, zoowel wat de uitgebreidheid der onderneming als wat de belangstellende samenwerking tusschen ondernemer en werklieden aangaat, troffen wij het deelgenootschap aan in de kolossale Parijzer boekdrukkerij van Paul Dupont, die jaarlijks voor meer dan 5 millioen frcs. zaken doet, en die 10 pCt. van de netto-winst onder de gezellen uitdeelt, niet naar evenredigheid hunner loonen, maar in verhouding tot hun persoonlijke bekwaamheid, die wellicht in het drukkers-werk ook eerder te schatten is dan in andere bedrijven. Maar het établissement Dupont doet nog veel meer. Scholen, bibliotheken en leeskamers bevorderen de ontwikkeling der werklieden; voor ziekte en andere ongevallen zijn
| |
| |
fondsen gevormd, terwijl een Spaarbank de gelegenheid geeft, om tegen den ouden dag een appeltje voor den dorst te hebben. Eindelijk zijn door de zorg en onder de leiding van den ondernemer ten gerieve der arbeiders aangelegd gezonde en vroljke woningen van tuintjes en badinrichtingen voorzien, terwijl uitgebreide magazijnen van levensmiddelen en andere artikelen van dagelijksche behoefte, in het groot uit de eerste hand aangekocht, den werklieden het beste en het goedkoopste leveren wat zij met hun penningen kunnen bekostigen. Is het te verwonderen, dat het Diplôme d'honneur werd uitgereikt aan den man, die aan het hoofd dezer onderneming staat? Aan den man, die zonder grootspraak daarvan mocht roemen: ‘Ce n'est plus un atelier, c'est une famille composée d'un millier de personnes.’ Dat het stelsel Dupont niet het gevolg alleen van buitengewoon gelukkige, misschien toevallige omstandigheden is, bewijst het bestaan eener dergelijke inrichting, ook een drukkerij, te Tours, waarvoor aan de ondernemers, Mame en zoon, eveneens de meest eervolle onderscheiding ten deel viel, die de Jury mocht toekennen.
Op een andere wijze, althans met toevoeging van andere elementen, heeft de firma Henry Briggs, Son and Co., kolenmijneigenaars te Whitwood, sinds '65 haar werklieden deel doen nemen aan de goede kansen der exploitatie. Zij besloot n.l. niet alleen onder de mijnwerkers de helft te verdeelen van de winst, die na aftrek van een behoorlijke kapitaalsrente en reserve boven de 10 pCt. gemaakt werd, maar opende hun tevens de gelegenheid, om inderdaad medeaandeelhouders in de onderneming, dus ook voor een gedeelte kapitalisten te worden, door te bepalen dat van de 10,000 aandeelen à 10 £ de leden der firma ⅔ voor zich zouden houden en ⅓ ter beschikking van andere personen, dus ook van de arbeiders te stellen. Wat bewoog den heer W. Briggs tot dien stap? Vooral de gedurige haspelarijen met zijn werklieden, die van tijd tot tijd een vrijen dag verlangden of namen, en zich voortdurend onverschillig aanstelden jegens den goeden gang van het werk. Dit nu was vooral daarom zóo nadeelig, omdat bij een kolenmijn 70 pCt. van de productiekosten op de arbeidsloonen zelve vallen en 15 op de werktuigen, die zich steeds in de handen der arbeiders bevinden. Een middel dus, om die arbeiders ijverig en volhardend te maken, was van overwegend belang. En dat middel blijkt gevonden te zijn. Het dividend, dat de firma en
| |
| |
de andere aandeelhouders - waartoe in '67, dus twee jaren na het nieuwe plan, 144 van de 1000 volwassen werklieden behoorden - bedroeg wel het dubbele van de winst, die vóor '65 de firma alleen genoten had, terwijl het reservefonds ruim voorzien werd en als uitdeeling aan de werklieden, hun aandeel niet in aanmerking genomen, 8 pCt. op hun loon toegevoegd werd. Voor dit voorbeeld, dat in Engeland sedert door een twintigtal ondernemers gepoogd is na te volgen, ontving de firma Briggs, Son and Co. de gouden medalje.
Nagenoeg op dezelfde grondslagen berust het welslagen van de Belgische Vennootschap voor Zinkwerk la vieille Montagne, te Chênée, bij Luik. Maar alles vertoont zich hier nog onder veel reusachtiger verhoudingen, niet alleen omdat 6,500 man aan het werk zijn, maar omdat juist dat sterke aantal gelegenheid heeft gegeven, om tal van heilzame instellingen onder de arbeiders tot stand te brengen: een onderling reserve-fonds, een spaarbank, een bouwkas, magazijnen van levensmiddelen, enz., enz. Aan deze Maatschappij werd onbetwist het eerste Diplôme d'honneur in de Belgische afdeeling van deze klasse uitgereikt.
In dit en dergelijk deelgenootschap tusschen ondernemers en werklieden, zag dus de Jury der VIIde klasse geen gevaar voor de toekomst der Maatschappij. Integendeel. Met blijdschap moet dat begrip over de ware harmonie van belangen begroet worden, die er tusschen allen heerscht, wier krachten bij de voortbrenging noodig zijn. Ten gevolge van het deelgenootschap aan de winst, beschouwen de werklieden de zaak van den patroon als hun eigene, zonder dat daarom nog het gezag van den ondernemer op het spel gezet wordt. Op het oogenblik zullen wij niet in beoordeeling treden, in hoeverre en bij welk soort van ondernemingen dit deelgenootschap met vrucht in practijk te brengen is; de ondervinding zal hier weldra overvloedig lessen uitdeelen. Dit echter is ontwijfelbaar, dat de arbeider, die niet in het bezit is van het kapitaal, van dat voor iedere onderneming min of meer onontbeerlijke element, zich gelukkig, zich voldaan mag rekenen, indien de ondernemer-kapitalist hem niet langer met een vast dag- of weekgeld naar huis zendt, maar hem zonder omwegen uitnoodigt om meê te oogsten, waar hij mee heeft helpen zaaien. Dat beide partijen er wel bij varen, dat de ondernemer ook uit eigenbelang handelt, zie, dat is juist een gelukkig verschijnsel. Het bewijst dat de strijd,
| |
| |
die er tusschen de onderscheidene maatschappelijke elementen gevoerd wordt, niet uit onoverkomelijke gronden van inwendige vijandschap voortspruit, maar slechts het gevolg is van een misverstand, dat door de ontwikkeling van het menschelijke geslacht zal opklaren, gelijk de nevelen van den nacht vlieden voor de opkomende zon.
Daarom wane men nog niet, dat het deelgenootschap tusschen ondernemer en werklieden zóo algemeen zal worden, dat de thans meest gebruikelijke vergelding, het betalen van vast loon zonder meer, geheel zal verdwijnen. Even als de natuur is ook de maatschappij rijk aan veelsoortige verhoudingen, aan afwisselende openbaringen van de onuitputtelijke levenskracht, aan onderscheidene vormen, die naast en met elkander blijven voortbestaan en zich ontwikkelen. Al onderstellen wij dus, dat zich vele arbeidersvereenigingen vestigen, die zelve een onderneming drijven, dat ook vele ondernemers hun arbeidslieden geheel of gedeeltelijk aandeelen in hun zaak zullen toekennen, toch zal de enkel en alleen loontrekkende ‘niet ophouden in den lande.’ Op dien grond blijft het altijd van belang na te gaan, wat de loonverschaffers ten nutte van hun werklieden doen kunnen.
In dit opzicht mogen uit de vreemde voorbeelden, ter tentoonstelling aanwezig, een paar hier hun plaats vinden. Vooreerst - en zou die naam tegenwoordig ergens mogen ontbreken? - Krupp, uit Essen, die 10,000 man in het werk heeft, draagt de uiterste zorg, dat die arbeiders zooveel mogelijk partij trekken van de hun verstrekte loonen, door het oprichten te hunnen behoeve van een brouwerij, die het bier - de onmisbare Duitsche volksdrank - tegen productieprijs, en van bakkerijen, die het brood 15 pCt. beneden den gewonen marktprijs leveren, alsmede door het bouwen van gezonde en goedkoope woningen. Van aandeelen in de winst is geen sprake, maar jaarlijks worden aan de meest verdienstelijke werklieden extra-belooningen in geld uitbetaald. Niet alleen moedigt de wakkere ondernemer zijn arbeiders aan, om gelden af te zonderen in een onderlinge Spaarkas en een Fonds voor onvoorziene rampen, maar hij zelf pensionneert hen, na twintig jaren werkelijken dienst met half, en na vijf en dertig jaren met het volle loon.
Op gelijke wijze heeft de heer Drasche, eigenaar van uitgestrekte kolenmijnen in Oostenrijk, Bohemen en Hongarije, 500,000 florijnen gestort als stichtingskapitaal van een pensi- | |
| |
oenfonds, en even veel voor een hulpkas ten behoeve van zieken en verminkten, tot welke stichtingen de arbeiders zelve voortdurend bijdragen.
Eerst op dezen of dergelijken weg wordt inderdaad de billijkheid geboren, die men vaak beweert dat er gelegen is in het verschil tusschen de aanzienlijke verdiensten van den ondernemer en de geringe loonen van den werkman. De ondernemer - zegt men - heeft een kans op grove verdiensten, maar een onzekere kans; de werkman daarentegen geniet zijn vast loon. Doch wat blijft er van die bewering over, wanneer men maar op de twee volgende omstandigheden let? Als de onderneming niet meer gaat, ja zelfs maar achteruitgaat of minder begint te rendeeren, zendt de patroon alle of een deel zijner arbeiders met ledige handen naar huis. Zóo vast is die loondienst. En als de onderneming bloeit en vooruitgaat, gaat de chef een tijdperk tegemoet, waarin hij op zijn lauweren rustende de vruchten mag genieten van een kapitaal, waarmee hij zelf niet meer behoeft te arbeiden, terwijl de afgeleefde en afgetobde werkman zijn laatste levensjaren in een liefdadigheidsgesticht moet doorbrengen, of met het genadebrood zijner kinderen moet onderhouden worden. Na behoorlijk volbrachten diensttijd heeft de arbeider, ik zou het haast wagen te zeggen, een recht op pensioen. Om hun dit te waarborgen staan twee wegen open. Groote établisementen, zooals de hierboven vermelde, kunnen hun eigen pensioenfondsen vormen; kleinere of alle ondernemers, die zich zelve daarmee niet willen of kunnen belasten, moeten het loon zóo stellen, dat afzonderingen voor de Spaarbank en voor de Levensverzekering daarvan mogelijk zijn, en op straffe van ontslag, inderdaad die afzondering vorderen. Want dat de arbeiders zelve hun eigen belang moeten waardeeren, zoo hierin als in vele andere maatregelen, is - hoewel men tegenwoordig weleens verzuimt hen op die eigene verantwoordelijkheid
te wijzen - toch de Alpha en de Omega van hun lotsverbetering.
Zulke opmerkingen ontsnappen onwillekeurig aan de pen van ieder, die, al is 't maar een korte en oppervlakkige, meedeeling doet van 't geen er in de laatste klasse der Amsterdamsche Tentoonstelling voor den handwerkman van 1869 al zoo geopenbaard werd. Waarlijk de daaruit te trekken leeringen zijn even gewichtig als de kennismaking met de eetwaren en
| |
| |
de kleedingstukken, de woningen en de werktuigen, en zooveel andere voorwerpen waarvan wij in de eerste plaats te gewagen hadden. En veel valt er nog te leeren, niet alleen voor ons, maar voor alle volken. Met de arbeiders-beweging, met het streven der werkende, of juister gezegd der loontrekkende klassen naar meerdere welvaart, is de maatschappelijke ontwikkeling een nieuwe phase ingetreden, die geen ongerustheid behoeft te veroorzaken aan hen, die de waarheid onverdroten onder de oogen durven zien en vertrouwen hebben in de toekomst. Tot dit vertrouwen machtigt ons het vele goede, dat reeds in zoo korten tijd geschied is op een gebied, dat een vierde van een eeuw geleden nog zoo goed als geheel onontgonnen, niet in staat was de aandacht te boeien en thans reeds het gansche denkende publiek bezig houdt. Dat dit streven van den loontrekkenden werkman niet onder alle vormen toejuiching verdient, dat de kloppingen van zijn hart niet altijd door edele begeerten veroorzaakt worden, toegegeven. Doch gewoonlijk moet zoowel het gevoel van ontevredenheid, die ongegrond is, als het verlangen naar een anderen toestand, die òf onbruikbaar, òf voor de maatschappij nadeelig is, op rekening gesteld worden van dwaling, van gebrek aan kennis, van het nalaten van nauwkeurig onderzoek. Dit nu is de onloochenbare verdienste van de Amsterdamsche tentoonstelling van 1869, of juister van de Vereeniging, die haar in het leven riep, dat zij de arbeiders en hen, die in de maatschappelijke ontwikkeling belang stellen, bekend maakte met hetgeen er verlangd werd en geleverd kon worden. In ons vaderland werd hiermee de eerste schrede gezet op den weg, waarvan het bestaan door velen als een nieuwe ontdekking begroet werd, doch die de tijdsomstandigheden en wat er zoo
elders voorviel niet langer een geheim konden doen blijven. Daarom is het wellicht de moeite waard, ook hier een paar bladzijden aan die tentoonstelling gewijd te hebben.
Utrecht, Mei 1871.
L. de Hartog. |
|