De Gids. Jaargang 34
(1870)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Herinneringen aan Italië.
Vervolg van bladz. 272.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer aanzienlijke breedte heeft, maar traag hare geel drabbige wateren voortstuwt, langs boorden door dijken beschermd, laag en eentoonig. Nog tot 1860 had men met de diligence een geheelen nacht werk om van Pado˘va aan deze oevers te komen. En hoe zag het daar dan uit? Marc MonnierGa naar voetnoot1 zegt: ‘dan stond men in de sneeuw of modder, naarmate van het saizoen, totdat een schuit den reiziger opnam. De stroom was in den winter vol ijs, dat de zijden der boot deed kraken. Men kon zich niets treurigers denken dan dergelijke overtogt, aan den kouden Januari-morgen, over een bewogen vloed, wier boorden in de nevelen verborgen waren. Eindelijk zette uw schipper u op den anderen oever, daar moest gij de facchini afwachten, die uwe goederen naar het tolkantoor bragten, en hier andere facchini, om het op een wagen te laden, die u schrikkelijk hotsend naar Bologna bragt, waar gij niet voor des nachts aankwaamt.’ En in de 16e eeuw beschrijft men dezen overtogt op dezelfde wijzeGa naar voetnoot2. Thans rolt de trein over de zware houten spoorwegbrug heen, die men spoedig door een ijzeren denkt te vervangenGa naar voetnoot3, en bereikt weldra het station Ferrara. De stad ligt ter linkerhand op eenigen afstand. Duidelijk ziet gij hare huizen, kerken en het oude met vier torens voorziene stamslot van het bekende geslacht Este. Veel heeft de geschiedenis van dit stamhuis en van dit oord te verhalen. Uit Toscane afkomstig, verkreeg Borso in 1452 den titel van Hertog van Modena en Reggio van keizer Frederik III en van paus Paulus II dien van hertog van Ferrara. Alphonso II, die van 1558 tot 1597 regeerde, was eerst de beschermer van Tasso, en Guarini, zooals trouwens dit geslacht zich steeds als aanmoediger en beschermer van letteren en kunsten deed kenken. Goethe zegt daarom ook in zijn ‘Torquato Tasso,’ waarin hij een beeld wilde geven van het leven en denken aan 't hof van Ferrara omstreeks het einde der 16e eeuw: ‘Italien nennt keinen grossen Namen
Den dieses Haus nicht seinen Gast genannt.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het land is nu verder vlak en men ziet er maïs en klaver, terwijl nijvere landlieden het kouter, door zware ossen getrokken, den bodem doen klieven. Het wordt door lange lanen van moerbeziën en peppelen doorsneden, terwijl zich hier en daar groote, vrij goed uitziende boerenhuizen met hunne stallingen vertoonen. De avondlucht is mild en kalm en de wolken en nevelen, die zich op de steeds duidelijker opkomende Apenijnen gelegerd hebben, worden door de ondergaande zon met verwen gekleurd, zoo donker rood, zoo schitterend, zoo magisch, dat men zich daarvan in ons noorden geen denkbeeld kan maken. Bologna is eene zeer oude stad, daar zij reeds door de Etrusken werd gesticht als Felsina. De Romeinen noemden haar Bononia. Zij ligt tusschen en aan drie kleine stroomen: Reno, Aposa en Savena, aan den voet der Apenijnen, in eene zeer vruchtbare en lagchende vlakte, wier weelderigheid het leven hier goed en goedkoop maakte en der stad den bijnaam van la grassa deden verwerven, evenzeer als zij dien van la dotta aan hare beroemde universiteit te danken had. Zij is hoofdstad der Romagna, of, zooals men vroeger deze streek noemde, Aemilia. Hoe veel ook deze stad moge geleden hebben, toch levert zij vele blijken van welstand. Hare bevolking is toenemende en telde in 1868 binnen de muren 82,600, met inbegrip van die der buitenwijken 104,000 zielen. Zij bezit verscheidene openbare instellingen, als: eene Universiteit, Liceën, zetels der provinciale administratie, een geregtshof, en is een belangrijk middelpunt voor het spoorwegverkeer, dat zich hier in een uitgestrekt station buiten de Porta Galliera vereenigt. De stad is, als alle oude Italiaansche steden, zeer onregelmatig gebouwd, met naauwe straten, hooge huizen, daar de overspringende verdiepingen een bogengang voor de rez de chaussée vormen, die den voetgangers schaduw en droogte biedt, terwijl daaraan de werkplaatsen en winkels uitkomen. De straten zijn soms met eene soort van keijen, soms met vlakke steenen geplaveid, terwijl de laatsten met gleuven zijn behakt, om het glijden en vallen der paarden te voorkomen. Des avonds zijn de hoofdstraten althans zeer voldoende met gas verlicht. Ook schijnt van stadswege voor de reinheid en waterafloop vrij voldoende gezorgd te worden. Ons hôtel Brun, l'Albergo grande Svizzero, was niet verre van het midden der stad, de Piazza Vittorio Emanuele, verwijderd. Het is een groot gebouw, dat een vierkante binnenplaats insluit, waar men zich onder de scha- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duw van oranjeboomen en oleanders, of des daags van een hoog over de geheele plaats uitgespannen zeil kan nederzetten, waaraan de eetzaal en zeer nette leeszaal uitkomen, terwijl gaanderijen, of ook de kamers der hoogere verdiepingen daarop uitzien. Een marmeren plaat met inschrift in de porte cochère, waardoor gij van de straat op deze binnenplaats komt, herinnert u, dat vroeger op deze zelfde plek een tempel van Jupiter Stator stond: tal van portretten van Italiaansche edellieden en edelvrouwen op den bovengang herinneren daarenboven, dat aanzienlijke geslachten geleefd hebben, waar thans de vreemdeling herberg vindt. Wij begeven ons nu naar de zooeven genoemde Piazza, die vroeger Piazza Maggiore of del Gigante genoemd werd. Het was onder de Romeinen eigenlijk het forum, en is nu nog een der merkwaardigste marktpleinen, die men kan aanschouwen. Het wordt aan de zuidzijde begrensd door de S. Petronio, de grootste kerk der stad. De toskaansch-gothische gevel heeft wel iets vreemds, iets minder geacheveerds, maar het oog gewent zich daaraan spoedig. De kerk is naar de ontwerpen van Antonio Vincenzi in 1390 begonnen, maar op verre na niet voleindigd, daar men er sedert 1659 niet verder aan gebouwd heeft. Toch staat daar thans een waarlijk reusachtig middenschip, ter weêrszijden door een zijschip en twee rijen kapellen begrensd en alles door 12 reusachtige pilaren gedragen. Lengte en breedte overtreffen verre die der kerk van S. Antonio, te Padova. Het inwendige biedt veel schoons en merkwaardigs, vooral in de kapellen. De oudste dagteekent reeds uit 1392, toen hier voor de eerstemaal de mis bediend werd. De oude fresken toonen de krooning der Heilige Maagd en daaronder voorstellingen van Paradijs en Hel, in den geest van Dante. Verder verdient uwe aandacht een S. Antonio, van Sansovino, in de kapel aan dezen Heiligen gewijd; de Madonna della Pace, van Hans Terrabeck en een altaarstuk, voorstellende God, de Vader, met engelen, van Giacomo Francia. - Onder een prachtigen troonhemel in het koor heeft paus Clemens VII, den 24sten Februarij 1530, hier Karel V als keizer gekroond. Op de marmeren vloerplaten der kerk vindt men de Meridiaan of middaglijn aangewezen, die in 1653 door den sterrekundige Cassini over Bologna werd getrokken. Schuins over de kerk staat aan dit zelfde plein het Palazzo del Podesta, gewoonlijk del Re Enzio genaamd, omdat deze zoon van keizer Frederik II, door de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bolognezen den 26sten Mei 1249 in den slag van Fossalta gevangen genomen, hier tot in 1273 werd opgesloten gehouden. Langdurige gevangenschap, die hem echter verzacht werd door de liefde der schoone Lucia Vendagoli; weder eene dier romantische episoden, waaraan de geschiedenis der Italiaansche steden en geslachten zoo rijk is. Het gebouw dagteekent van 1201; de middeneeuwsche gevel, die vooral onze aandacht trekt, van 1485. Ten westen ziet men het Palazzo Publico, thans zooveel als het stadhuis, waar men de groote trap van Bramante bewondert, alsook eenige fresken en beeldhouwwerken van Lombardi en anderen. Onder de Herinneringstafelen, waarmede dit paleis uitwendig is versierd, lette men op dat van 1 Mei 1860, ter gelegenheid van het eerste bezoek van Victor Emanuel aan deze stad. Het luidt: ‘Quando la Maesta di Vittorio Emanuele II, adempiuti i voti de' popoli dell' Emilia allegrava di sé la città, i Bolognesi al fondatore dell' Italica independenza.’ Op het plein is een rijk gewerkte pomp met waterkom van Laureti, waarop zich een bronzen beeld van Neptunus verheft, door Giov. da Bologna vervaardigd. Allermerkwaardigst is echter in den morgenstond de drukte en het volksleven op dit plein. Er is dan niet slechts groente en fruitmarkt, waar de overvloed en veelsoortigheid der waren Bologna's bijnaam van la grassa wel schijnen te regtvaardigen; waar gij vooral die heerlijke langronde druiven ziet, zoo zoet van smaak en zoo geschikt voor den wijnbouw; maar markt van allerlei mogelijke zaken. Vele verkoopers zitten in kleine kraampjes, of onder een reusachtig zonnescherm van verkleurd katoen of gevlochten matwerk, wier lange steel in den grond bevestigd, het wankele dak draagt. Andere venten schreeuwend hunne waren uit. Men ziet de bontste, soms niet onbevallige kleederdrachten, vooral der landbewoners, die zich te voet of in karren door paarden, veelal door ossen of ezels getrokken, bewegen. Policinello vertoont zijne kunsten voor een gapend en lagchend publiek; dagbladen, en vooral karikaturen, zeer scherpe tegen Paus, Concilie en Napoleon III, worden overal rondgevent. Maar verlaten wij dit woelige tooneel, en betreden we weder de stille en ernstige plekken aan de edelste aspiratiën der menschheid gewijd. De hoofdkerk S. Pietro, die een bezoek verdient om het laatste werk van Lud. Caracci, dien stichter der Bolognesche school, eene aankondiging aan Maria, vol verhevenheid. Rijker in bouw- en kunstwerken is de S. Domenico, met drie sche- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pen en rondbogen. De heilige Dominicus, in 1170 in Kastilië geboren, zou hier geleefd hebben en gestorven zijn. De kapel aan hem gewijd, bevat tafreelen uit zijn leven in reliefs, door leerlingen van Nicolo Pisano bewerkt. De opneming van den Heilige in den Hemel is in den koepel door het kunstpenceel van Guido Reni gemaald. In de beroemde Rozenkrans-kapel heeft men fraaije fresken van dezen zelfden meester, die hier echter ook zijn laatste rustplaats vond. Naast het koor ziet men het grafgesteente van koning Enzio en van Tadeo Pepoli. Van de 130 kerken, die men beweert dat zich binnen deze stad bevinden, willen wij u nog slechts een drietal binnenvoeren. In de eerste plaats de S. Giaco˘mo Maggiore, die in 1267 werd gesticht en die men inderdaad eene prachtige schilderijgalerij zoude mogen noemen. Gij ziet hier de beroemde Vergine della Cintura, van Fr. Francia, die, even als zijne Madonna in de kapel der Bentivogli, hem den lof schijnen waardig te maken, dat hij graveerkunstenaar scheen op het gebied der schilderkunst en schilder op dat van het graveerstift. Er is eene fijnheid en keurigheid van teekening en behandeling in zijne stukken, die ze bijna tot een voorwerp van studie moeten maken, om er al de fijne en als verborgene schoonheden van te doen opmerken. Jammer, dat de Vergine daarvoor te hoog en wat donker geplaatst is. Verder verdient hier de aandacht eene Verloving van de H. Catharina van Innocenza da Imola: Christus in de Olijven-Hof van E. Procaccini; eene Madonna met Heiligen, van Bartelomeo Cesi; eene S. Ursola met volgelingen, in tegenwoordigheid der H. Maagd, een verdienstelijk werk, blijkbaar echter voortgebragt onder den invloed van Rafael's S. Cecilia. Deze schutspatrone der toonkunst heeft een aan haar meer uitsluitend gewijd Heiligdom S. Cicilia, door Giovanni Bentivoglio, in 1481 gesticht, maar thans verlaten, althans buiten gebruik gesteld. Men vindt er echter fraaije kunstwerken van Fr. Francia en zijne leerlingen, meest voorstellingen uit het leven der Heilige en van S. Valeriano, als beider verloving (sposalizio). Hoogst merkwaardig is de kerk S. Stefano. Eigenlijk heeft men hier zeven kerken te zamen vereenigd. De eerste of grootste is van 1637, aan den Gekruisten geheiligd, met schilderstukken van Franceschini, Milanese en Gessi. Hierop volgt, nadat men eenige trappen is afgedaald, de kerk van het Heilige graf, in ronden vorm en met kolommen van kostbaar marmer. Hier worden de beenderen van den schutspatroon der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stad, den heiligen bisschop Petronio, bewaard. De derde kerk is toegewijd aan de HH. Petrus en Paulus en verrijkt met een gekruisigden Christus van Simone da Bologna en andere stukken van Sabattini en Caccianemici van minder waarde. De onderaardsche kerk is vooral rijk aan kolommen van allerlei vorm en grondstof. De zevende is aan de heilige Drieënheid gewijd, met een daartoe betrekkelijk altaarstuk van Orazio Sammacchini. De beide overige kerken zijn eigenlijk meer kapellen en verdienen minder de aandacht. Wij gewaagden van 130 kerken en voegen er nog 40 kloosters aan toe. Van die kerken waren er 10 aan de H. Maagd, onder verschillende attributen, toegewijd, iets, wat men trouwens in elke stad van Italië vinden zal, en dat bijna de uitspraak van een Catholiek geestelijke regtvaardigt, die ons zeide, dat er in de tegenwoordige kerk bijna geen Meester (Christus), maar slechts eene Meesteresse (Maria) gediend werd! - De kerken zijn intusschen blijven bestaan en worden goed onderhouden. De kloosters echter zijn verdwenen. Bij het zien van een zeer groot gebouw, uit welks bovenramen een deel van den allernoodwendigsten inboedel van den schamele aan den invloed van zon en lucht werd blootgesteld, kregen wij, op de vraag, welk gebouw dit was? ten antwoord: ‘het was vroeger een klooster, maar het is verkocht en nu aan arbeidersgezinnen verhuurd.’ Zonderlinge overgang, de verblijven der luiheid veranderd in die van den arbeid, of, wilt ge het anders, de woningen van uitsluitend geestelijk dweependen, bewoond door de mannen, die zich het beheerschen en veroveren der stoffelijke wereld tot taak hebben gesteld. Het is een overgang der 19e eeuw, en het jonge Italië waardig. Dáár moet gewerkt en veel gewerkt worden, en de hoogere kracht en den hoogeren zegen kan het daarbij hier wel in de 130 kerkgebouwen vinden. Dit alles is het uitvloeisel der wet van 7 Juli 1866, bij wier ontstaan en strekking wij wel een oogenblik mogen stilstaan. Bijna eeuwen oud mogen wij den strijd achten, die ook in Italië door de wereldlijke magt tegen de uitbreiding van de magt en de bezittingen der kerk en der tallooze geestelijke corporatiën is gevoerd, maar steeds zonder gevolg. De gebeurtenissen van 1848 deden daarop vooral in Piëmont terugkomen. Na veel verzet kwam dáár in 1855 eene wet tot stand, strekkende om een deel der geestelijke corporatiën en kerkelijke instellingen op te heffen en eenige voorzieningen te treffen om den toestand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der meest behoeftige parochiën te verbeteren. Piëmont telde toen 490 geestelijke korporatiën; in het koningrijk Sardinië waren meer dan 22,000 geestelijken, die een kerkelijk inkomen van 16 millioen franken bij een kapitaalbezit van minstens 400 millioen fr. bezaten. Dat inkomen was zoo ongelijk verdeeld, dat vele geestelijken ten platten lande, bij overlading van werkzaamheden, naauwelijks dagloonersverdiensten genoten, terwijl de hooge geestelijkheid, buiten hare paleizen en villa's, tienen honderdduizenden te verteren had. De wet van 1855 hief nu de geestelijke orden op, met uitzondering dergenen, die zich aan prediking, onderwijs en ziekenverpleging wijdden. Zij ontnam aan vele kapittels regtspersoonlijkheid. De hierdoor vrijvallende inkomsten werden onder een bijzonder beheer gesteld, als Kas der Geestelijkheid, die geheel afgescheiden van het beheer der staatsfinantiën bleef. Daaruit werden vaste lijfrenten betaald aan de leden der gesuprimeerde collegiën en verder eene verhooging der traktementen van alle geestelijken, die minder dan 1000 frs. 's jaars genoten. De Staat trok uit dezen maatregel geen ander direkt voordeel, dan dat hij geen toelagen meer uit de Staatskas aan arme geestelijken verleende, welke toelagen echter geen millioen fr. 's jaars beliepen. Maar het zedelijk gewigt van dezen maatregel was onberekenbaar, daar hij de kracht der korporatiën brak en daarmede het bezit van goederen in de doode hand. Na de gebeurtenissen van 1859, en de bezetting der meeste deelen van Italië door de Sardinische legers, kreeg de wet van 1855 grooter beteekenis. Bij Dekreet van 1 December 1860 werden door Pepoli, commissaris der Sard. regering in Umbrie, alle geestelijke korporatiën afgeschaft, met uitzondering van twee, en de wet van 1855 derhalve nog met eenige uitbreiding toegepast; al de inkomsten werden in de kas der geestelijkheid gestort. Valerio deed hetzelfde in de Marken, bij Dekreet van 3 Januari 1861. In Napels werden deze maatregelen ingevoerd bij Dekreet van Mancini, van 17 Febr. 1861. Maar de zaak eischte voor het geheele geconstitueerde koningrijk eenheid en regeling van nog menig punt. Dit was het doel der wet van 7 Juli 1866, die eerst in September door het Italiaansche parlement te Florence werd behandeld en aangenomen. Hare voornaamste beginselen zijn: dat de staat de monnikorden en geestelijke korporatiën, zoowel reguliere als wereldlijke andere vereenigingen, die dezelfde kenmerken hebben, huizen en stichtingen aan zulke vereenigin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen behoorende, niet meer erkent. Alle goederen van deze vereenigingen en instellingen gingen onmiddellijk aan het domein over, onder den last, om ten behoeve van het Kerkfonds eene rente van 5 pct. in te schrijven, evenredig aan het bedrag der inkomsten van die goederen. Eene latere wet zou de wijze van vervreemding dier nieuwe domeingoederen bepalen. De gebouwen der afgeschafte Orden konden aan de gemeenten worden afgestaan voor scholen, hospitalen en andere inrigtingen van openbaar nut. Door het inschrijven der rente als eene staatsschuld verviel de noodzakelijkheid van een afzonderlijk beheer van het Kerkfonds, dat dan ook werd opgeheven. Zoo werd door deze wet de groote strijd van eeuwen beslist en werd verkregen: eenheid van regt voor geheel Italië (met uitzondering van Rome); afschaffing van alle voorregten der korporatiën; de vervreemding van hare bezittingen, die alzoo uit de doode hand in die van het publiek zouden overgaan. Het laatste bedrijf van dezen grooten maatregel kenmerkte zich nog door een merkwaardig incident, eene uiterste poging, om weder op de geheele zaak terug te komen. Het denkbeeld daartoe werd door zekeren pater Prullet uit Rome gebragt. Door den minister Minghetti aanbevolen, werd het ten slotte door Ricasoli in een wetsontwerp den 16den Januarij 1867 der Kamer aangeboden. Hierbij werd de volkomen vrijheid der kerk, naar hare tegenwoordige regeling, uitgesproken en aan den Staat elke inmenging in hare belangen ontzegd; verder zouden alle kerkelijke goederen aan de bisschoppen worden teruggegeven, die voor den verkoop zouden zorgen, die zelven konden inkoopen, mits aan den Staat eene som van 600 millioen francs zou worden uitgekeerd. Geen wonder, dat het parlement hierin niets zag als een terugkomen op alles wat geschied was, en weigerde in een gedetailleerd onderzoek van dit ontwerp te treden. De Kamer werd hierop wel ontbonden, maar werd bijna in haar geheel herkozen. Het kabinet Ricasoli trad hierop af en werd vervangen door dat van Ferrara. Deze bragt een nieuw ontwerp in, dat mede geen bijval vond. Ferrara werd hierop door Ratazzi vervangen en aan deze gelukte het ten slotte om in den loop van 1867, in overleg met de vertegenwoordiging, de zaak der vervreemding van de nieuwe domeingoederen te regelen, met volkomen eerbiediging der wet van 7 Juli 1866, en van hare groote beginselen. Nu schijnt men met den verkoop dier goederen krachtig te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn voortgegaan, waartoe de geldelijke moeijelijkheden, waarin het jeugdig koningrijk zich bevindt, dringend hebben medegewerkt. Op de vraag aan onzen geleider, wat het publiek over dezen maatregel zeide, kregen wij het ontwijkend antwoord: ‘dat velen hem goedkeurden, maar sommigen klaagden.’ Dat hij nog niet het doel heeft bereikt, dat velen er van wachten, eene grootere verdeeling van het grondbezit en het daardoor openen van gelegenheden voor den kleineren landbouwer, om eigen erf te erlangen, werd ons verzekerd. Het schijnt toch, dat de klasse der kleine kapitalisten nog niet groot genoeg is, om landbezit te kunnen verkrijgen en dat dus die goederen meest nog overgaan in de handen van vereenigingen, van enkele zeer rijke partikulieren en dikwerf ook van Israëlieten. Hoe dit echter zijn moge, de maatregel zelf is zeker een der meest geschikte om eene geheel andere toekomst voor te bereiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII.Keeren wij naar Bologna terug en wel naar het Palazzo delle Mercanzia, een fraai gebouw, in gothischen stijl, uit het laatst der 13e eeuw, maar in 1439 door de zorgen der Bentivogli's zeer hersteld en verfraaid. Hier hielden opvolgende regterlijke collegiën hunne zittingen, en men vindt er dan ook de wapens van alle regtsgeleerden, die daarin zitting hebben gehad, van 1441 tot 1800. - In de nabijheid heeft men de beide scheeve torens van Bologna, de torre Asinelli en de torre Garisenda. De eerste dagteekent van 1109, is 256 v. hoog en hangt 3 v. 4 d. over. De tweede werd in 1110 gebouwd, is slechts 130 v. hoog en hangt 8 v. over. Of opzet of toeval deze schuinsche stand heeft te weeg gebragt schijnt onzeker, ofschoon het laatste waarschijnlijk is, indien het beweren waarheid behelst, dat eene meting der Garisenda in 1792 eene meerdere verzakking zoude hebben aangewezen. In dit geval mogen echter de Bolognezen, die in den omtrek der kerk van S. Bartolomeo di Porta Ravegnana wonen, voorzigtig zijn. - Wij bezoeken thans de Universiteit in de Via S. Donato, een zeer uitgestrekt gebouw, dat eene fraaije binnenplaats omgeeft. Deze Universiteit is, na die van Salerno, de oudste van Italië en dagteekent van 1119. Zij is, vooral voor de regtsstudiën, eene der beroemdste en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meest bezochte geweest. Er waren dagen, dat zij bijna 10,000 leerlingen of studenten teldeGa naar voetnoot1; dat er onder hare hoogleeraren uitstekende vrouwen optraden, zooals Novella d'Andrea, die in de 14e eeuw een leerstoel der regtsgeleerdheid vervulde; zoo als veel later Laura Bassi, in de natuurkunde; Madonna Mangolina in de anatomie, en in den aanvang dezer eeuw Mathilda Tambroni in het Grieksch deden. Thans is de Akademie, waaraan 43 hoogleeraren in de 5 faculteiten verbonden zijn, door niet meer dan een 400tal studenten bezocht. Men ziet in dit gebouw, buiten de akademische leer- en gehoorzalen, verschillende kabinetten voor natuurkunde, anatomie, pathologie, obstetrie, enz. Boven heeft men in eene lange reeks zeer goed verlichte zalen eene uitgestrekte en rijke boekerij, naar men zegt van 200,000 banden en 6000 handschriften, waaronder een Lactantius van de 5e eeuw; tal van brieven van Metastasio, enz. - De in 1776 te Bologna geboren hoogleeraar Giuseppe Mezzofanti, wiens standbeeld in een der zalen prijkt, was hier Bibliothecaris. Hij is beroemd wegens den omvang zijner taalstudiën, daar men zegt, dat hij op zijn 36e jaar zich in 18 talen vloeijend uitdrukte en er ten slotte 42 verstond. Van dezen zetel der wetenschappen begeven wij ons naar den tempel der kunst, de Acadēmia delle belle Arti, in het voormalig Jezuiten-Collegie, waar de schilderij-galerij of Pinakotheek onze geheele aandacht inneemt. Op de meest voortreffelijke wijze heeft men hier, naar de verschillende tijdperken van ontwikkeling der kunst, in 8 zalen, de werken vooral der Bolognesche meesters ten toon gesteld. Bologna toch heeft, evenals Venetië, Florence en Rome, zijne kunstenaars, eindelijk ook eene eigenaardige kunstschool gehad. Onder de voorloopers hebben wij reeds meermalen genoemd Francia, gestorven in 1535, van wiens Madonna's zelfs een Rafaël getuigde: ‘dat hij niets schooners in uitdrukking, kleur en teekening kende’Ga naar voetnoot2. Tegen het einde der 16e eeuw, toen al de Italiaansche scholen zich als in een algemeen verval der kunst gingen oplossen, trad eensklaps die van Bologna in het leven of brak haren schoonsten bloeitijd aan. Het waren de Caraccio's, die als de eigenlijke grondleggers dezer school zijn te vermelden. Ludovico Caraccio leefde en werkte van 1555 tot 1619 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en met en nevens hem Agostino en Annibale. Zij vestigden eene academia of schilderschool, waarin zij weldra tal van leerlingen bijeenbragten, waarvan velen later onder de uitstekendste kunstenaars geteld werden, zooals Domenichino, Guido Reni, Albano, Lanfranc, Guercino, de beide Molla's en anderen. Het denkbeeld eener dergelijke opleiding van zulk een kunstakademie kon het best uitgaan van hen, die de individueele inspiratie, de originaliteit eenigzins op den achtergrond stelden en de kunst meer deden bestaan in een eklektisme, dat het goede of voortreffelijke van elke school wilde doen overnemen en tot een nieuw geheel verwerken. Deze opvatting der Caracci spreekt duidelijk uit de voorschriften van Agostino om een goed schilder te vormen; daartoe moest men hebben ‘de teekening van Rome (d.i. der oudheid), de beweging en halve tint van Venetië, de kleur van Lombardije, de ontzettende kracht van Michel Angelo, de waarheid van Titiaan, de manier van Corregio, de harmonieuse zamenstelling van Rafaël, de versieringen van Tibaldi, de vindingrijke geest van Primaticcio en een weinig van de gratie van Parmigianino’Ga naar voetnoot1. Waarlijk, de strenge toepassing van zulk een recept zoude slechts tot eene stijve en bonte lappendeken voeren kunnen. De Caracci waren als kunstenaars zeer verre boven hunne leer verheven. Vele hunner volgelingen niet minder, omdat bij elk wezenlijk kunstenaar de individualiteit zijne eischen onwillekeurig doet gelden. Toch blijft het kenmerk van de Bolognesche school en van hare leerlingen, dat van navolging en overneming van anderen. Van Bolognesche kunstenaars of uit de Bolognesche school, treffen we hier stukken aan van Francia: het lijk van den Zaligmaker tusschen twee engelen; eene Madonna met S. Augustinus en andere heiligen; een Christus in de kribbe, stukken van hooge waarde: van Innocenzo da Imola, eene Heilige familie; van Tihaldi Pellegrino eene verloving van de H. Catherina. Van Lodovico Caracci bezit deze galerij 13 stukken, die allen onder de voortreffelijke kunstwerken kunnen worden gerangschikt. Hieronder munt vooral uit de H. Jonkvrouw in heerlijkheid (la vierge dans la gloire); teekening, kleur, compositie, alles is voortreffelijk, maar de Madonna is meer eene wereldsche dan hemelsche schooneGa naar voetnoot2. Agostino heeft hier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee stukken, de Communie van den H. Hieronimus en eene Hemelvaart van Maria, beide zeer schoon. Van Annibale's hand bezit de galerij zes stukken, waaronder eene Madonna met den H. Lodewijk en andere heiligen. Onder hunne volgelingen heeft geen hier meer geleverd dan Guido Reni. Men dankt aan zijn kunstpenseel inderdaad zeer fraaije stukken, als: de Madonna della Pieta, eene Kruisiging, de dusgenaamde Cristo del Cappucini, omdat het schilderstuk boven het hoofdaltaar in de kerk der Capucijners geplaatst was; de Kindermoord te Betlehem; een Ecce Homo en andere. Volgens Lanzi zijn dit echter nog niet zijne beste stukken en kenmerken zij zich, evenals al zijne werken, meer door de voortreffelijkheid van vorm en kleur dan wel door diepte van opvatting of kracht van uitdrukkingGa naar voetnoot1. Van Dominichino heeft men drie prachtige stukken: de dood van den H. Petrus van Verona, eenigermate als eene fraaije kopie van het beroemde stuk van Titiaan te beschouwen; de Madonna del Rosario en de marteldood van de H. Agnis. Het laatste vooral is, naar het gevoelen van deskundigen, een zijner schoonste werken. Gestalte en gelaat der Heilige zijn als verheerlijkt door eene uitdrukking van hemelsche verrukking en goddelijke onderworpenheid. De schrik en verbazing op het gelaat der omstanders is hiermede in scherpe, maar goed geordende tegenstelling. Maar haasten wij ons naar de beroemde parel dezer galerij, de H. Cicilia, van Rafaël. De Heilige staat in het midden, met den blik hemelwaarts, in vervoering bij het hooren der hemelsche harmoniën, voortgebragt door een koor musicerende engelen in de glansrijke wolk boven haar. Nevens haar staan, ter linkerzijde des beschouwers, S. Paulus en Johannes, ter regterzijde S. Augustinus en Maria Magdalena. Wonderbaar is de uitdrukking op het gelaat, ja, in de geheele houding van elk dier personen: de diepe, peinzende ernst van den Apostel der Heidenen en de eenigzins tot wereldsche blijdschap gestemde blik van Magdalena, alles schijnt even voortreffelijk, alles is in de schoonste overeenstemming. Het is inderdaad of eene der heerlijke toonscheppingen van Mozart hier door eene verwante kunst in vormen en kleuren wordt weêrgegeven. Wij willen nu ook nog iets van de onmiddellijke omgeving der stad zien en gaan over de Piazza d'armi naar de Montagnola. Het is eigenlijk een verhoogd plein, nog binnen de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stadsmuren, oostwaarts van de Porta Galiera gelegen, met geboomte beplant, waartusschen zich rij- en voetwegen slingeren, en vanwaar men een landelijk uitzigt heeft op de welbebouwde vlakte, terwijl het station van den spoorweg als onder ons ligt en wij er juist den trein van Ancona zien aankomen. Geen wonder, dat dit eene veelbezochte wandelplaats is, waar ook wel volksspelen, vooral het giuoco di pallone, worden gehouden. Den 8sten Augustus 1848 werden hier de Oostenrijkers door het volk aangegrepen en verdreven, welke gebeurtenis vereeuwigd is in een marmeren tafel ingemetseld in een der huizen, die op de Montagnola uitzien. Juist aan de andere zijde der stad, zuidwaarts, voert de landweg uit de Porta Castiglione heuvelopwaarts naar eene der schoonste plekken van Bologna's omgeving: het koninklijk lusthuis van S. Michele in Bosco. Sedert het tijdstip dat S. Basilio, in de 4de eeuw onzer jaartelling, hier den eersten steen voor een Christenbedehuis legde, heeft deze plek gedeeld in al de donkere en blijde gebeurtenissen, die over het schiereiland zijn heengegaan. Het was beurtelings een klooster, een verblijf voor krijgslieden, een strafplaats voor boosdoeners, een lusthuis voor grooten en vorstenGa naar voetnoot1. In dezen laatsten toestand hebben wij het gelukkig aangetroffen. In de kerk en sacristy heeft men tal van opmerkenswaardige kunststukken: fresken van Bagnacavallo en schilderwerken van Dominico Canuti. Onbegrijpelijk bedriegelijk zijn de geschilderde open deur met de daarachter zigtbare trap en de in ruime plooijen aan den muur hangende gordijnen, daar men de eerste tot op een schrede nadert en zich dan nog bezwaarlijk kan overtuigen, dat men voor een vlakken muur staat, en bij de laatste steeds wil, dat het gordijn worde weggeschoven. Wij doorwandelen de lange bovengalerij, waar men op den grond de vergelijkende lengte van de torens der verschillende kerken in Bologna vindt aangegevén; waar men de portretten van vele Pausen ziet; waar men ook vele beeldwerken en vooral eene keurige verzameling van Terra cotta-beeldjes aantreft, die uitmunten door zuivere en fijne bewerking. In de vertrekken voor het verblijf des konings bestemd, die comfortable, meer dan schitterend en rijk zijn ingerigt, heeft men enkele beeldhouwerken van Bertalozzi, een hedendaagsch Bologneesch kunstenaar, een der beste leerlingen van Canova, die zijn atelier in de Strada Maggiore heeft. Ons | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bekoorden, in de ontbijtzaal des konings, een visscher en eene Eva, gereed om den appel te plukken: alleen schijnt het meermalen en ook hier uitgedrukt denkbeeld, om aan den verleider het hoofdje eener schoone vrouw te geven, gezocht en daardoor minder schoon. Zeker niet het minst bekoorlijke der Villa Reale, is het prachtige, tegen de heuvelen zich uitstrekkende park, in de weelderige tinten van veelsoortigen bladerdos gekleed, terwijl het uitzigt boven uit het hooge boogvenster der galerij, of vooral beneden van het voetpad langs de kerk, de heerlijkste blikken op stad en omgeving doet werpen, tot in de blaauwe verte, waar men de Adriatische zee heden niet zien, maar als het ware vermoeden kon. En nu uit deze gaarde van licht en schoonheid, uit dit verblijf van vorstelijke weelde, naar ‘der cipressen donkere gaarde,’ naar de plek, waar de heer en zijn dienaar één zijn. Een bezoek aan de Certosa of de Campo Santo van Bologna mag niet verzuimd worden. Zij ligt op eenigen afstand van de stad, buiten de Porta S. Felice. Zij heeft haar ontstaan te danken aan de maatregelen door Napoleon I ook in Italië voor het begraven en de begraafplaatsen genomen. Den 14den April 1801 werd deze inrigting voor het publiek geopend en hield het begraven in de kerken en op de bijzondere begrafplaatsen van gestichten, enz., op. Prachtige zuilengangen (chiostri) omgeven de verschillende begrafenisakkers, waar het ligtere groen der zoden en het donkere der cipres eene liefelijke en ernstige afwisseling geven aan al dat marmer en aan al het metsel- en beeldhouwwerk van den mensch. Op de Italiaansche Campi Santi leert men, dat de cipres de boom der herinnering, der rouwe, der dooden is. Daar verstaat men eerst regt ten Kate's heerlijke beschrijving: ‘Droefgeestige cipresse,
Schudt d'avonddaauw als tranen af,
Gij zijt de profetesse,
Van 't algemeene graf.’
Vele oude gedenkteekenen, vroeger in de kerken verspreid, zijn thans hier overgebragt, en zijn in tijdrekenkundige orde in de Chiostri geplaatst. Verre de meeste monumenten behooren echter aan gestorvenen in deze eeuw. Men ziet er daaronder zeer fraaije, zooals dat van de familie Murat, met het standbeeld van den gewezen koning van Napels, in zijn schilderachtig en rid- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derlijk ruiterkostuum. Evenzoo munt door sierlijke en grootsche inrichting uit de grafkapel, bestemd voor de hoogleeraren, die aan de akademie van Bologna werkzaam zijn. En wat al beroemde namen zijn hier in die bogengangen niet te vinden, van Gaspar Garatoni, den bekenden philoloog; van Mathilda Tambroni; van de hoogleeraren Faucelli, Busatti, Manfredini en Palagi; van zoo vele anderen, wier namen minder algemeen bekend, welligt zelfs in Bologna reeds bijna vergeten zijn. Toch is het of de ontboezemingen, de korte grafschriften en spreuken ook van die ons geheel onbekenden, voor het gemoed iets aantrekkelijks hebben. Zij getuigden ook hier meestal van ingenomenheid, vereering, liefde van diep bedroefde betrekkingen voor de ontslapenen; van een stil berusten of van een hope op de toekomst; maar dat alles, met zeldzame uitzonderingen, droeg hier geen bepaald kerkelijk-godsdienstig, vooral geen katholiek karakter. De op elke katholieke begraafplaats aanwezige kapel, waarin de lijkdienst plaats heeft, heeft hier, in overeenstemming met het geheel, den omvang eener kerk gekregen, die inwendig schoone kunstwerken bevat; schilderijen van Ceri en Andrea Sirani, de Maaltijd bij Simon de farizeër en eene Magdalena aan de voeten van Jezus; van Elisabetta Sirani, de Doop van Jezus in de Jordaan, door haar op 20 jarigen leeftijd vervaardigd. Wij verlaten dit Campo Santo, met den indruk, dien wij later volkomen bevestigd zien, dat het de grootste, de schoonste, de best aangelegde begraafplaats van geheel Italië mag heeten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII.Maar het is tijd om de reis naar Florence te aanvaarden; vroeger eene moeijelijke, die zeker twee dagen vorderde. Thans zal de gewone trein ons in ongeveer 6 uren daarheen brengen, langs eene der stoutste en tevens schoonste spoorbanen, die men ergens kan vinden. De baan loopt van het station te Bologna door een vruchtbaar en heuvelachtig landschap om weldra het dal van de Reno in te treden. Zij slingert langs dezen kleinen, bogtigen stroom, die des zomers bijna uitgedroogd, des winters door regens gezwollen, vaak eene alles medeslepende en vernielende kracht bezit, nu eens op den regter- dan op den linker- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oever, maar altijd klimmende, tot zij in de tunnel van Pracchia, den top der Apenijnen doorborende, haar hoogste punt, 617 meters boven de zee, bereikt, en vandaar langzaam naar Pistoja en het Arnodal afdaalt. Deze baan telt 46 tunnels, wier gezamenlijke lengte 18,527 meters bedraagt, zijnde 19 pct. of bijna een vijfde van de geheele lengte. De grootste tunnels zijn die del Appenino of van S. Mommeo, welke 2725 meters; van Casale, die 2621 meters; van Signorino, die 1064, en van Piteccio, die 1753 meters lang zijn. Buiten de tunnels telt deze baan nog eenige bruggen over de Reno en groote muurwerken tegen het woeden van dien stroom, waaraan nu nog honderde werklieden bezig waren; zoo ook op de westelijke helling der Apenijnen verscheidene grootsche viadukten, op dubbele bogenrijen. Van Bologna tot Pistoja telt men 9 stations, meest kleine, maar goed ingerigte gebouwen. Wij willen, naar aanleiding van dezen spoorweg, een blik werpen op het geheele spoorwegstelsel in het jeugdig koningrijk. Dit toch heeft de vroeger hier en daar aangevangen werken moeten opnemen, tot een stelselmatig geheel zamenvatten, daaraan verbonden uitbreiding geven. De spoorwegen van het koningrijk zijn thans verdeeld onder vijf groote maatschappijen. De eerste bezit de spoorbanen van Lombardije, Venetië, Piëmont en Emilia; het is de Società dell' alta Italia. De tweede omvat die van Liguriën, Toskane, de Campagna di Roma en de Terra di Lavoro en heet de Società delle strade ferrate romane. De derde heeft die langs de kusten der Adriatische zee, van Bologna naar Ancona en Brindisi, en is de Società delle strade ferrate meridional. Die vierde omvat de banen in Calabrië, zuidelijk van Napels en met de Vittorio Emanuele die op Sicilië, en heet de Società delle ferrovie Calabro-Sicule; terwijl de vijfde Società delle strade ferrate sarde genoemd wordt; daarenboven zijn er nog enkele kleinere maatschappijen voor bijzondere lijnen. Op het einde van 1868 waren in het geheele koningrijk 5556 kilometers spoorweg in exploitatie, 1303 in aanbouw en 1478 geprojecteerde. Deze waren over de genoemde maatschappijen aldus verdeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder de cijfers der Vie Romane komen die voor den Pausselijken Staat voor met 319 in exploitatie, 5 in constructie en geene verdere in project. De snelle ontwikkeling van het Italiaansche spoorwegnet kan uit de volgende cijfers blijken. In het 14jarig tijdperk van 1840, waarin de eerste 26 kilometers werden gelegd, tot en met 1853, was het cijfer der voor de exploitatie geopende kilometers tot 779 geklommen. In de 15 volgende jaren tot 1868, steeg het op 5556, en was dus verzevenvoudigd. Vooral is de toeneming sedert 1860 zeer aanzienlijk. Eene vergelijking der bruto-opbrengsten voor de verschillende lijnen over de jaren 1866 en '67 is ongunstig voor het laatste jaar, als gevende eene gezamenlijke mindere opbrengst van ruim 3½ millioen Lire. Dit is echter een natuurlijk gevolg van de buitengewone opbrengsten, die in 1866, een oorlogsjaar, van het transport der militairen werden verkregen. Dat cijfer bedroeg toen over de 11 millioen, tegen slechts ruim 3 mill, in 1867, zoodat ten slotte de opbrengsten van het gewoon verkeer in 1867 nog met 6 pct. vermeerderd waren. Een kilometer wegs gaf in het laatste jaar gemiddeld 15,408 Lire, zijnde nog maar een derde van wat die in Frankrijk opleverde. Deze verhouding is zeker nog hoogst ongunstig, maar aan verschillende omstandigheden te wijten en zeker voor verbetering vatbaar. Men lette slechts op de dikwerf nog gebrekkige aansluitingen in het spoorwegnet en op het zeer groote verschil in opbrengst bij de verschillende lijnen, waarbij de noordelijke alle andere overtreffen. De omvang van het vervoer, in zijne verschillende bestanddeelen, en het aandeel, dat elk der groote maatschappijen daarin over 1867 had, blijkt uit de volgende opgaven:
Wij achten deze cijfers van groot belang, daar die verplaatsing van ruim 14 millioen reizigers bewijst, hoe ook hier het verkeer en de onderlinge aanraking van alle deelen der bevolking | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door de spoorwegen wordt bevorderd. Vroeger werd er uit noodzakelijkheid of genoegen weinig gereisd in Italië; thans ziet men, vooral in het noorden, de treinen veelal wel bezet. Alle standen, ook vrouwen en kinderen, nemen daaraan deel. Wij reisden met ingezetenen van Rome, die uit het noorden kwamen; met bewoners van Milaan, die voor hun genoegen Napels hadden bezocht. De spoorwegmaatschappijen trachten dit aan te moedigen, door het uitgeven van retourbiljetten, van biljetten voor feestdagen, van biljetten voor reistogtjes over bepaalde plaatsen, tegen met 5 pct. verminderde prijzen (viaggi circolari a prezzi ridotti), door de gelegenheden om zich te abonnerenGa naar voetnoot1. Zij doen het niet minder door te zorgen voor goed materiëel en personeel; door orde en stiptheid op de bureaux, bij het goederenvervoer, enz. Over het algemeen is dit alles in Italië even goed als op de meeste Duitsche banen en stations. De rijtuigen zijn zeer goed en in Noord-Italië zijn de 2e klassen niet minder dan de 1e in Frankrijk of op onzen Rijnspoorweg. De wachtkamers zijn dikwerf, als in Frankrijk, deelen eener zelfde zaal, die door houten beschotten van ruim een mans hoogte voor de verschillende klassen zijn gescheiden. Op de grootere stations, als te Turijn, Milaan, Venetië, heerscht in de stationsgebouwen en hunne inrigting grootschheid en weelde in verscheidenheid van steensoorten, marmer en architectonische versieringen; ja, fresco-schilderingen aan wanden en zolderingen zijn daar zeer algemeen. Wij beschouwen het toenemend spoorwegverkeer als een der levensvragen voor het jeugdig koningrijk. Wat kan sterker medewerken, om de Italianen tot één volk te vereenigen? Wat kan aan de beschaving en ontginning van de binnenste deelen des lands sterker prikkels geven? Wat kan den afvoer van eigen voortbrengselen naar zijne zeehavens, wat den doorvoer van personen en kleiner goederen, ook naar het buitenland beter verzekeren? Onkunde en barbaarschhcid zijn op den duur tegen spoorwegen en telegrafen niet bestand. De roovers wijken er voor, want wij passeren met den spoortrein, zelfs des nachts, in volkomen veiligheid, streken, die men voor een tiental jaren over dag naauwelijks durfde doortrekken. - De reeds verkregen uitkomsten, de nog te verwachten voordeelen noopten de Italiaansche regering, naar onze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overtuiging te regt, tot het brengen van zeer groote geldelijke offers. Zij verzekerde aan de maatschappijen een minimum van opbrengst per kilometer, en gaf daaraan steeds grooter sommen ten beste. In 1859 kostte deze wijze van subsidiëren aan de schatkist bijna 700,000 Lire; in 1863 reeds 7½ millioen; maar in 1868 over de 55 millioen 's jaars. In dit tienjarig tijdperk had het spoorwegnet aan de schatkist meer dan 216 millioen Lire gekostGa naar voetnoot1. Maar wij keeren tot onzen spoorweg over de Apenijnen terug. Het bergachtig landschap is fraai, somtijds stout en wild, ofschoon volstrekt geene alpennatuur. Soms ziet men in lagchende dalen, met meer zuidelijken plantengroei, vooral tamme kastanje, olijf- en vijgenboom; soms echter zijn de berghellingen zeer dor en verbrand. De streek is eenzaam en weinig bevolkt. Geheel anders is dit bij de westelijke helling naar Pistoja. Deze vrij belangrijke en in de geschiedenis vermaarde plaats is schilderachtig gelegen aan de Ombrone, een stroom, die zich in de Arno ontlast. Van hier gaat een spoorbaan westwaarts direkt over Lucca naar Pisa en Livorno. Onze baan wendt zich weder oostwaarts en loopt door het prachtige en vruchtbare dal, langs de westelijke hellingen der Apenijnen, over Prato naar Florence. Prato is eene stad van veel nijverheid en vroeger bekend wegens zijne aanzienlijke boekdrukkerijen, daar vele oudere Italiaansche werken hier het licht zagen, omdat men hier goedkooper konde arbeiden dan in het nabijgelegen Florence. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX.Firenza, vroeger Fiorenza van het Latijnsche Florentia, is eene benaming, die terstond doet denken aan bloemen, bloeijen en ontluiken, aan al de schoonheid en behoorlijkheid, die wij daarmede als vereenzelvigd beschouwen. Toch heeft de Italiaan er nog den bijnaam van la bella, de schoone bij uitnemendheid, aan toegevoegd. En dat alles is volkomen juist, ofschoon een zeer vlugtige blik terstond de overtuiging schenkt, dat die dich- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terlijke uitdrukkingen niet op de stad zelve, maar eigenlijk op hare ligging, hare omgeving, op het geheel van stad en omtrek, op een geheel zoo wonderbaar rijk aan schoone lijnen en heerlijke kleuren, betrekking heeft. Bij uwe aankomst per spoortrein bespeurt ge van een en ander weinig. Maar wij voeren u in de tuinen van Boboli en naar de kerk S. Miniato, of in het paviljoen van Bello Sguardo, zoovele meer verheven punten aan de zuidzijde der stad, op den linker Arno-oever, om dat alles regt op te merken. Begeef u in den namiddag, wanneer de zon ter kimme neigt, op dien godsakker van S. Miniato en aanschouw daar beneden aan weêrszijden van den nu traag vlietenden stroom, die opeenhoping van donkere en groote gebouwen, die schilderachtige torenspitsen, die talrijke koepels, waaronder de reusachtige van de Duomo, alles als ingesloten en omgeven door het weelderige groen van beemden en bosschen, die zich tot op de heuvelen uitstrekken, waarachter in blaauwe en purperen tinten, in golvende en zwellende lijnen de Apenijnen zich verheffen. Overal ziet ge tusschen het doffe groen der olijfbosschen, het glinsterende der kastanjes en altijd groene eiken, de torentjes der kerken of de schitterend witte muren der tallooze villa's en lusthuizen, waarin een deel der meer gegoede bewoners van de stad de warme zomermaanden doorbrengen. Dat alles is wonderbaar schoon verlicht, want de dalende zon spreidt een purperen mantel over de verre bergen, tooit een enkelen top, zooals de bijna 3000 v. hooge Monte Morillo, met goud; schittert nog op de hooge torenspitsen, de Campanile en den koepel van Bruneleschi, terwijl de straten en pleinen der stad, de lagere deelen der vallei reeds in den blaauwachtigen nevelsluijer van den avond gehuld worden en die daarin voor uw blik verbergen. Zulk een blik overtuigt u van de wonderbaar schoone ligging, van den bloeijenden rijkdom van Florence en het Arno-dal. De stad is niet zeer oud, daar zij waarschijnlijk onder Sulla, in de eerste eeuw onzer jaartelling, werd gesticht. Maar eerst nadat in 1010 de Florentijnen het oude Fiesole hadden ten onder gebragt en zich met de burgers van Pisa hadden verbonden tegen die van Lucca en Genua, nam de stad in aanzien en welvaart toe en werd nu langzamerhand een der magtigste middeleeuwsche steden en staten van het schiereiland. Dit sloot niet uit, ja, bragt veeleer mede krachtige deelneming aan de groote partijschappen, aan de daaruit voortvloeijende inwendige verdeeldheden en burgertwisten, die tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zulke tragische tooneelen aanleiding gaven, als waarvan de geschiedrollen der Italiaansche republieken hebben te gewagen. In den strijd tusschen Guelfen en Ghibellinen was Florence meestal op de zijde der eersten, van den paus tegen den keizer. De magtigste geslachten der stad waren Guelfen, die somwijlen door de andere partij verdrongen en verjaagd werden, om spoedig met wapenmagt en onder het uitoefenen van strenge wraak terug te keeren. Na 1280 kreeg, onder de heerschappij der Guelfen, het volk of de burgerij meer invloed. De 12 gilden, kenmerken van den toenemenden bloei van handel en fabriekwezen, zagen hunne leidslieden of Priori, met uitsluiting van den adel, aan het hoofd der zaken komen, 't geen echter tot nieuwen burgerkrijg aanleiding gaf, waarbij de groote Dante zijne vaderstad moest ontvlieden. In het troebele water dier partijschappen wist echter eene rijke hoofdmansfamilie gelukkig te visschen. Het beroemde geslacht der Medici had toch aan den handel zijn opgang te danken. De eigenlijke stichter daarvan was Giovanni de' Medici, die in 1428 stierf. Maar zijn zoon Cosmo, ofschoon eerst door de Albizzi verjaagd, keerde in 1434 uit zijne ballingschap als bevrijder en vader des vaderlands terug, om dien eersten en vorstelijken rang in te nemen, waaronder Florence beroemd geworden is en waaraan het op 't gebied van kunst en letterkunde nu nog zijn roem ontleent. Hem volgde toen in 1464 zijn zoon Pietro, dezen in 1469 diens zoon Lorenzo op. De laatste verwierf zich door zijne buitengewone gaven als staatsman, geleerde en beschermer van kunsten en wetenschappen, den bijnaam van il Magnifico. In 1478 viel zijn broeder Giuliano als slagtoffer van de zamenzwering der Pazzi. Onder zijn zoon Pietro II verloor dit geslacht, door diens onbekwaamheid, gezag en invloed. Karel VIII van Frankrijk bezette de schoone stad, waar weelde en zedenbederf intusschen hadden voortgewoekerd en aanleiding gaven tot het optreden van den boetprediker Savonarola, die in 1498 het slagtoffer van zijn' ijver werd. In 1512 werden de beide broeders van Pietro II, Giovanni en Giuliano de' Medici, uit hunne ballingschap teruggeroepen. De eerste verkreeg echter de pauselijke waardigheid, de tweede weigerde aan het bewind te komen. Toch scheen de naam van dit geslacht te zeer met de grootheid van Florence vereenzelvigd om het geheel uit te sluiten. Lorenzo, een natuurlijke zoon van Pietro II, kwam aan het hoofd der zaken, maar werd in 1527 op nieuw verdreven. Nu trok zich keizer Karel V de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zaak aan in het belang zijner dochter Margaretha, die met Alessandro Medici gehuwd was. Na eene belegering van 11 maanden, waarin Michel Angelo de meeste dier schoone verdedigingswerken liet oprigten, waarvan gij de laatste gedeelten, de kolossale muren der Fortezza da Basso, ter zijde van den spoorbaan, thans ziet sloopen, werd de stad ingenomen en Alessandro haar erfelijk hoofd. Zijn opvolgers werden nu Granduca, en daaronder waren bekwame mannen, als Cosmo I, die van 1537 tot 1564 die waardigheid bezat. Met Giovanni Gaston stierf in 1737 het geslacht uit, waarop keizer Karel VI het groot-hertogdom aan Franz Stephan van Lotharingen, den gemaal van zijne dochter Maria Theresia, schonk. Zoo geraakte Toskane onder vorsten uit het geslacht der Bourbons, die er veel goeds hebben gesticht, maar ten slotte, door hun hechten aan verouderde regeringsbeginsels, de liefde hunner onderzaten verloren, en onbestand bleken tegen de magtige zucht naar eenheid, die zich ook hier meer en meer openbaarde, en, na de verdrijving van Leopold II, in 1859 tot het reeds vermelde Volksbesluit van 15 Maart 1860 voerde, waarmede de aansluiting aan het jeugdig koningrijk werd beslist. - De Conventie den 15den September 1864 tusschen Italië en Frankrijk aangegaan, heeft het schoone Florence daarenboven tijdelijk tot de hoofdstad van het geheele koningrijk verheven. Tijdelijk, want het parlement had immers in 1861 uitdrukkelijk verklaard, dat Rome de hoofdstad van Italië zal zijn? Wij hopen dat dit een onwankelbaar vertrouwen van het Italiaansche volk zal blijven; laat het dit vertrouwen varen, zoo vreezen wij voor de éénheid. Dat nu die Conventie en het verplaatsen van den zetel der regering uit Turijn naar Florence den Piëmontezen zwaar viel, dat zij er oproerig boos over werden, laat zich goed begrijpen; maar niet minder goed, dat toch eigenlijk die verplaatsing noodzakelijk was. Uit een krijgskundig en administratief oogpunt moest de zetel des rijks niet in den noordelijksten hoek, en als aan de grenzen van een magtigen nabuur gelegen zijn; in het midden des lands was de regte plaats. Uit een politiek oogpunt laat zich de verandering niet minder goed verdedigen, daar de koning van Italië eenigermate moet vergeten en doen vergeten, dat hij meer bijzonder aan Sardinië gehecht is. - De zaak schijnt door eenigzins verlicht denkende mannen in Italië ook wel zoo te worden opgevat. Alle ministeriën en hooge staatscollegiën zijn dan nu ook in Florence gevestigd, meestal in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groote paleizen van vroegere aanzienlijke geslachten. Zoo vindt men in den aanvang der Via Cavour het Palazzo Riccardi thans als Ministero del Interno terug; dat van Marine ziet men in het vroegere Convent van S. Jacopo, aan de linkerzijde der Arno, bij de Ponte S. Trinita; andere ministeriën in andere hoofdgebouwen. Het Palazzo della Comunità of het Stadhuis is een groot gebouw aan de Via Tornabuoni, nabij dezelfde brug en goed te kennen aan de daar geafficheerde Huwelijksaf kondigingen en mededeelingen van Raadsbesluiten, Kennisgevingen, Oproepingen van lotelingen en aanbiedingen van te verkoopen stedelijke bouwterreinen, met daarbijgevoegde situatie-teekeningen. De Arno loopt door de stad, of liever, deelt haar in een noordelijk en zuidelijk gedeelte, waarvan het eerste echter verre het aanzienlijkste is. Vijf bruggen voeren over den stroom, die naauwelijks den naam van rivier verdient, daar hij des zomers en tijdens ons bezoek slechts weinig water bevat, hoeveel moeite men zich ook geeft om dit weinige door steenen schutdammen in het bed der rivier, voor de stad zooveel mogelijk op te houden. Aan het benedeneinde der stad en bij de publieke wandeling was de bedding zoo droog, dat wij werklieden met karren en paarden in het midden daarvan bezig zagen. Des winters of bij zware regens in het gebergte zwelt de stroom dikwerf snel aan, treedt buiten zijne oevers en heeft soms groote schade veroorzaakt. Voor scheepvaart of handelsverkeer is hij dus geheel ongeschikt. Dalen wij hem af, zoo is de eerste brug de Ponte alle Grazie, de oudste, reeds in 1237 door Lapo gebouwd, onder de leiding van Messer Rubaconte, die toen de waardigheid van Podesta bekleedde. Deze brug werd zeer beschadigd door den grooten vloed van 1557. De hierop volgende Ponte Vecchio werd waarschijnlijk reeds in 1080 gebouwd, maar in 1167 door den stroom geheel vernield, hetwelk in 1333 op nieuw plaats had. In 1362 werd zij weder herbouwd door Taddeo Gaddi. De brug, die op drie bogen rust, heeft in zoover iets van de Rialto, dat men er een straat op heeft, gevormd door allerlei kleine winkels van goudsmeden, metaalwerkers en dergelijke. Boven over deze winkels loopt eene galerij, die direct uit het Paleis Pitti op den linker-, naar de Uffizii en het Palazzo Vecchio op den regteroever der Arno voert. Het gezigt op deze brug is echter meer vreemd dan schilderachtig. De derde brug is de Ponte di S. Trinita, die vroeger dikwerf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door den vloed vernield, in hare tegenwoordige gestalte in 1569 werd voleindigd. Haar bouwmeester is B. Ammanati en zijn werk verdient uit een bouwkundig en aesthetisch oogpunt bewondering en lof. Zij heeft drie bogen, waarvan de middelste 95 v., 9 d., elk der zijbogen 86 v., 2 d. spanning heeft. Die bogen zijn buitengewoon vlak, zijnde de verheffing daarvan slechts een zevende van de spanning. Om het hieruit voortspruitende gevaar te keeren, zijn de bogen eenigszins spits. Elke boog is zamengesteld uit twee vierden van een ovaal, en elk vierde of elke halve boog wordt beschreven uit drie middenpunten. Deze bogen ontmoeten elkaâr in een zeer stompen hoek in den top der boog, waar het ontmoetingspunt aan den buitenkant door marmeren schilden, als sieraad, wordt bedektGa naar voetnoot1. Op de vier hoeken staan beelden, de vier jaargetijden voorstellende, die zonder groote kunstwaarde, toch een aangenamen indruk aan het geheel geven. De vierde brug is de Ponte alla Carraja, die in 1218 van hout werd gebouwd, maar door het water vernield. Eene tweede editie bezweek in 1304, bij gelegenheid van daar gegeven volksfeesten. Steenen bruggen bleken hier ook meermalen te zwak voor het geweld van den stroom, totdat eindelijk de tegenwoordige, in 1559, op bevel van Cosmo I, tot stand kwam. Eindelijk heeft men nog twee ijzeren hangbruggen, een stroomopwaarts, boven de Ponte alle Grazie, de andere bij de Nuova Barriera, ver beneden de Carraja. Aan deze ijzeren bruggen wordt een klein bruggeld geheven. Van de Ponte Vecchio strekt zich langs de noordzijde tot aan de genoemde Barrièra, aan de zuidzijde tot aan de Gas-fabriek, nabij de Porta Frediano, eene prachtige kade met borstwering uit, Lungo Arno, Lungarno Nuovo en Lungarno Soderini genaamd. Hier heeft men prachtige huizen, vele groote hôtels en tal van woningen en gemeubelde apartementen te huur. De ligging is zeker open en luchtig, vergeleken met het wonen in de naauwe straten der stad; maar de zon brandt hier ook den geheelen dag, en men wil, dat aan den rivieroever de mosquito's, eene ware Egyptische plaag, het talrijkste zijn. Ofschoon de uitbreiding der stad langzamerhand geschiedde en voor den oudheidkundige de aanduidingen niet ontbreken van de tijdperken waarin die hoofdzakelijk plaats haddenGa naar voetnoot2, kan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men thans echter zeer bepaald van een oud en geheel nieuw gedeelte der stad spreken. Hier toch doet zich, even als in alle zich ontwikkelende steden, de behoefte naar uitbreiding en aanbouw sterk gevoelen. Tot het nieuwe, het moderne Florence behooren de wijken, van de Ponte alla Carraja af naar de publieke wandeling of Cascine; van het Spoorweg-station en benoorden de kerk van S. Lorenzo, naar die van Annunziata en dan zuidwaarts naar die van Santa Croce en de Arno. - De nieuwe gedeelten kent men aan de regtlijnigheid en breedte der straten, aan de betere trottoirs, aan de meerdere gelijkheid der gebouwen, Europesche typen; maar toch ook nog aan een zeer lofwaardige Italiaansche eigenaardigheid, de benamingen. Zij herinneren gestadig aan de groote gebeurtenissen en de groote mannen van den laatsten tijd. Hier hebt ge een Piazza Manin en dell' Independenza; hier hebt ge eene Via Nazionale, Cavour, Ricasoli, Vittorio Emannele, Montebello, Solferino en dergelijken. Het oudste gedeelte der stad, zeker dat op den noordelijken oever tusschen de Ponte alle Grazie en alla Carraja en noordwaarts tot de Duomo, heeft slechts zeer onregelmatige naauwe straten of stegen, zeer hooge huizen, de oudere van een bijzonder kolossaal en hecht uiterlijk, daar de onderste of grondverdieping doorgaans uit ontzagchelijke groote, langwerpig vierkante steenblokken is opgetrokken. Dit is eene eigenaardigheid van den Toskaanschen bouwtrant, die tot in de 17e eeuw heerschte en toen voor een meer algemeen Italiaanschen plaats maakte. Daar deze zware muren, door grondstof en tijd meestal donkergraauw van kleur, daarenboven met veel ijzerwerk en ijzeren traliën voor de weinige vensters en balcons voorzien zijn, geven zij een somber aanzien aan de oude deelen der stad en herinnert daar alles nog aan de dagen, toen mindere openbare veiligheid en gevaarlijke veten tusschen burgers en burgers, elk huis en elk paleis tot eene kleine vesting deden vormen. De meeste straten in de oude en ook in vele deelen der nieuwere stad, zijn met vlakke steenen geplaveid, behakt voor het uitglijden der paarden. Dit soort van plaveisel is het eerste ingevoerd door den Podestà Rubaconte, in de 13e eeuw. Thans gaat men ook hier en daar, in vreemde tegenstelling met dat oude, tot keijen en macadamisering over. Nog vreemder zijn de groote spiegelruiten der fraaije winkels en café's in de Via Tornabuoni, Ceretani en Calzajoli, die de Piazza della Signoria met de Piazza del Duomo verbindt, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar het gewoel en gerij het drukste is, en die duizende gasvlammen, die des avonds de straten zeer goed verlichten. Ofschoon wij in het laatste van September de heerlijkste dagen in Florence doorbragten en de hemel zich elken dag in wolkelooze helderheid aan ons vertoonde, is toch het klimaat in 't algemeen niet zoo gunstig. Men heeft hier zeer groote en snelle afwisselingen van warmte en koelte. Ofschoon de koude zelfs in den winter zeer gering is, gemiddeld 41° F. in Januarij, moet de zomerhitte in Julij en Augustus meestal bijna ondragelijk zijn, en begeven de meeste gegoeden zich dan naar de hoogere oorden van het gebergte of naar de zeekust, nabij Livorno. De beide laatste dagen van September hadden wij eene warmte van 82° en 92° F. Hier, zoowel als te Rome, is de warmte op den middag en in de zon in groote tegenstelling met de temperatuur op beschaduwde plaatsen, vooral in de naauwe als diepliggende straten, waar u vaak plotseling een kelderachtig gevoel treft, of des avonds bij zonsondergang. Gevoelige gestellen mogen zich vooral des avonds wel steeds van eenig overkleed voorzien. Wat de gemiddelde hoeveelheid regen betreft, die jaarlijks valt, zoo behoort Florence tot de vochtige plaatsen van Italië. Toch is het klimaat in 't algemeen gezond en de gemiddelde levensduur gunstig in vergelijking met vele andere steden van 't schiereilandGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
X.Verplaatsen we ons thans op de Piazza della Signoria; want welk vreemdeling zal daarheen en naar die der Duomo niet de eerste schreden rigten? Aan de oostzijde hebt gij het Palazzo Vecchio, ten zuiden de Loggia dei Lanzi. De laatste, een model van bouwkunde, is een open Halle op drie bogen rustende, waarin men langs een aantal treden opstijgt. Andrea di Cione, meer bekend als Orcagna, bouwde in 1375 deze prachtige galerij. Er is wel geen sterker bewijs voor de schoonheid van dit kunstwerk, dan de raad van Michael Angelo aan Cosmo I, om haar rondom de geheele piazza voort te zetten, als het beste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
middel om dit plein tot het allerschoonste te maken. De naam ontleende het aan de Zwitsersche of Duitsche lijfwacht, de landsknechten van Cosmo I. Men weet, dat dit meesterstuk van ordonnantie en bouwkunst te München is nagebootst in de dusgenaamde Feld-Hern Halle. Onder de bogen beschouwt men eenige prachtige kunststukken: een roof der Sabijnsche Maagden, en een Hercules, die den Centaur Nessus verslaat, van Giovanni da Bologna, van 1583; een Perseus met het Medusahoofd, in erts van den beroemden Benvenuto Cellini, wiens meesterschap boven Donatello's Judith met het hoofd van Holofernes, ons niet twijfelachtig schijnt; een krijgsman met een doode in den arm, waarschijnlijk navolging van een Grieksch origineel, maar niettemin bewonderenswaardig door natuurlijkheid van uitdrukking en virtuositeit van uitvoering; zes groote vrouwenbeelden, die men meent dat Sabijnsche priesteressen voorstellen. In de Loggia staan in marmeren tafels twee herinneringen aan de geschiedenis der jongste tijden, eene ter eere der Milanezen, die in 1848 hier medewerkten tot verdrijving der Oostenrijkers, de andere van de Venetianen, omdat zij zich in 1866 aan het koningrijk aanslotenGa naar voetnoot1. Op de Piazza bewondert men ook het ruiterstandbeeld van Cosmo, door Giov. da Bologna in 1594 vervaardigd, en de groote bron of fontein met het wel wat kolossale Neptunusbeeld, hetgeen men echter vergeet bij de schoonheid der paarden voor zijn kar, wier vuur en kracht meesterlijk zijn weêrgegeven. Wij keeren ons tot het Palazzo Vecchio, dat in 1298 opgerigt, eerst het verblijf was van den Gonfaloniero en de Priori, de voornaamste regeringspersonen. In 1540 vestigde Cosmo I er zich in voor een tiental jaren, daar hij in 1550 zijn verblijf verplaatste naar het Palazzo Pitti, op den zuidelijken Arno-oever. Het is een groot en indrukwekkend gebouw, met een hoogen toren, die daaruit in den gevel oprijst. Langs zijn kroonlijst ziet men de wapens der Toskaansche steden en daaronder, weder op een marmeren plaat, de vermelding der volkstemming van 15 Maart 1860. Aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den ingang verheft zich links de David van Michel Angelo en regts de Herkules en Cacus van zijn mededinger Baccio Bandinelli. Een eerste blik zal wel elk overtuigen, dat het eerste kunststuk de zegepraal behaalt. Die eerste blik baarde ons echter eenige teleurstelling, daar dit meesterstuk op ons niet den indruk maakte, dien wij verwacht hadden. Herhaalde bezigtiging voert hier, als bij vele kunstwerken, tot betere waardering. Toch wordt dit werk niet onder de allerschoonste van den grooten meester gerekend. Over de plaatsing van dit kunststuk werd van den aanvang af veel getwist en reeds toen het denkbeeld geopperd om het niet onder den blooten hemel, welligt in de Loggia te plaatsen, een denkbeeld voor het kunststuk van overwegend belang, maar waartegen zich zelfs nu in Florence de publieke opinie schijnt te verklarenGa naar voetnoot1. Door de deur van het paleis komt men op een binnenhof, door zware kolommen gedragen, geheel met arabesken en bloemranken overdekt, zoo keurig en natuurlijk in den steen gehouwen, dat het oog zich daaraan niet verzadigen kan. In het midden is eene kleine fontein, met een metalen beeldje, voorstellende een knaapje met een visch in de hand, een juweeltje van kunst, door Verocchio gearbeid. Wij stijgen nu langs eene zeer fraaije en gemakkelijke trap naar boven en bezigtigen, onder de leiding van den Usciero principale della Camera dei Deputati, den eersten kamerbewaarder van het Huis der Afgevaardigden, aan wien de Heer Mancini ons een aanbevelingsschrijven had gegeven, de voornaamste bijzonderheden van dit paleis. In de eerste plaats betreden we de Salone dei Cinquecento, 170 v. lang en 85 v. breed, indrukwekkend door massieve versierselen en verguldsel. Muren en zoldering zijn door Vasari versierd met tafreelen uit de overwinningen van Cosmo I over Pisa en Siena, waarop kleedingen en wapenrustingen zeer getrouw den tijd wedergeven, waaraan de wapenfeiten ontleend zijn. Merkwaardig is het, dat de zaal werd gebouwd op voorstel van Savonarola, die haar bestemde voor den volksraad (Consiglio popolare). Thans is zij ingericht voor de zittingen der Tweede Kamer van het Italiaansche Parlement. In halven cirkel verheffen zich amphitheatersgewijze de met rood trijp bekleede zitplaatsen; daarvoor heeft men het verheven bureau van den Voorzitter en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daaronder de lessenaars der snelschrijvers. Rondom langs de wanden der zaal heeft men verschillende, afgezonderde tribunes, voor het Corps diplomatique, voor de Leden der Eerste Kamer, voor dames, voor militairen, enz. Aan de plaats van elk afgevaardigde bevindt zich de knop eener elektrische schel, waarmede men zonder gedruisch de boden tot zich kan roepen. Men heeft de verdere zalen van dit vroeger vorstelijk verblijf ingerigt voor een leeszaal van de kamerleden, waar men de Italiaansche en zeer vele buitenlandsche dagbladen vindt, echter geen enkel Hollandsch; voor hare zeer uitgestrekte bibliotheek, rijk aan oude, maar ook aan nieuwe kaarten, onmisbaar voor de kennis van Italië's water- en landwegen en verdere communicatie-middelen. In de vertrekken waar vroeger Leo X zijn verblijf hield, waar u nog vele portretten van vroeger groote mannen en allerlei prachtige sieraden tegenblinken, heeft men nu de kamers voor den president en vice-president. Het achterste of oostelijk gedeelte van dit paleis, tegen de Piazza di S. Firenze, wordt thans ingenomen door het Ministerie van Buitenlandsche Zaken. Onmiddellijk achter de Loggia heeft men, in het vroegere Muntgebouw (Zecca), het Postkantoor, waar groote kaarten, tarieven, teregtwijzingen van allerlei aard, en niet het minst groote beleefdheid der beambten, de zaken voor allen, maar vooral voor vreemdelingen gemakkelijk maken. Van hier strekt zich nu een straat naar de Arno uit, ter wederzijde begrensd door eene overdekte galerij, het is de Portico degli Uffizii van 1560-1574, door Vasari gebouwd, versierd met 22 marmeren borstbeelden van beroemde Toskaners. Van de Piazza komende gaat men ter linkerhand eene groote trap op en vindt op de tweede verdieping de Galleria degli Uffizi. Men kan deze zalen doorwandelen en steeds voortgaande uit de eene galerij in de andere, over de reeds genoemde overdekte brug (Ponte Vecchio) in die van het Pitti Paleis komen. Het is eene kunstwereld, die in verscheidenheid en schoonheid naauwelijks voor die van het Vatikaan behoeft onder te doen, en in uitgestrektheid en omvang alleen door deze en door het Museo Nazionale te Napels wordt overtroffen. Alle beeldhouw- en schilderwerken, die het kunstlievende geslacht der Medicis in den loop der jaren in verschillende paleizen en verzamelingen had zamengebragt, zijn sedert Francesco I langzamerhand in de Uffizi vereenigd. Zelfs in 1853 heeft men er nog een Etruskiesch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Museum en eene rijke verzameling handteekeningen van de eerste meesters aan toegevoegd. Boven aan de trap komt men door twee voorzalen in de oostelijke gaanderij, die 500 v. lang is. Het plafond is met tafreelen uit de fabelleer versierd, schilderwerk van Bernardino Pocetti, terwijl langs den bovenkant der zaal eene rij van 534 portretten van vorsten en groote mannen is aangebragt. In deze galerij heeft men antieke beeldhouwwerken, sarcophagen, enz. en daarenboven schilderijen. Alles is hier ruim en veelal in een zeer goed licht geëxposeerd, maar wie zoude in staat zijn daarvan eenig denkbeeld te gevenGa naar voetnoot1. Treffend schoon en natuurlijk zijn de twee honden in de tweede voorzaal, waardige wachters voor dit kunstpaleis. Bekoorlijk is de Vestale, die in de eene hand een beker houdt, de andere naar het heilige vuur uitstrekt. In gelaat en gestalte heerscht de edelste zedigheid. Vol rustige kracht is ook de vierde der hier voorkomende athleten, eene schoone gestalte. Ook de sarkophagen munten vaak uit door beeldwerk, dat in de levendigste en schoonste vormen allerlei tafreelen uit het huiselijk leven, of uit dat der goden- en heroënwereld wedergeeft. Ons trof bijzonder eene (No. 110), waarop de zegetogt van Bacchus werd voorgesteld, met de gewone zinnebeelden van amors, faunen en ménaden, en de kar van Ariadne getrokken door twee tijgers. Men heeft hier ook zeer kostbare schilderijen van de eerste tijden der herlevende kunst, vooral in Florence en Toscane. Wij waren getroffen door eene H. Cicilia, van Cimabue; een Christus in den Olijvenhof, van Giotto; eene H. Maagd met het kind Jezus, omgeven door 12 kleine engelen, met S. Markus en S. Johannes op de buitenzijde, van S. Markus en S. Petrus op de binnenzijde der deuren van den tabernakel. Het is een keurig afgewerkt stuk van Fra Giovanni Angelico, die het voor de Vereeniging der linnenkoopers maakte en daarvoor slechts 190 gouden florijnen ontving. Bekoorlijk en roerend eenvoudig is de H. Maagd, die het kind Jezus aanbidt, terwijl ter zijde een engel knielt, van Lorenzo di Credi, in 1459 te Florence geboren. De geboorte van Venus, van Alessandro Bot- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ticelli, wordt mede zeer hoog geschat. De godin staat op een schelp in het midden der zee; ter linkerzijde ziet men twee zwevende gestalten, de winden voorstellende, die haar oeverwaarts doen drijven; eene jeugdige vrouw ter regterzijde, stelt de Lente voor. Ons scheen de compositie wel wat gekunsteld, maar de Venus uitstekend schoon, vol uitdrukking van onbevangenheid en kieschheid. - In den zuidelijken verbindingsgang aanschouwt men eenige prachtige beeldhouwwerken, als de Jongeling met de doorn. Hij zit op een steen en heeft het linkerbeen op de regterknie gelegd, terwijl hij met voorovergebogen ligchaam den gewonden linkervoet onderzoekt. Wij begrijpen niet regt waarom men hem voor een overwinnaar in de Olympische spelen moet houden. Maar men begrijpt en gevoelt terstond de sprekende natuurlijkheid van houding en gebaar; men bewondert de volkomen juistheid in de werking van elk ligchaamsdeel, van elke spier. Ook de Venus Anadyomene, de uit het water verrijzende, wedijvert in steen met het penseelwerk van Botticelli, ofschoon aan deze antike, helaas! vele nieuwe stukken zijn gezet. De 3e of westelijke corridor, even lang als de oostelijke, geeft ons een werk uit de jeugd van Michel Angelo. Het is een meer dan levensgroote beschonken Bacchus. Hij staat en houdt in de regterhand een drinkschaal, in de linker een druiventros, die een achter hem gluipende sater tracht op te snoepen. De uitdrukking van goedige dronkenschap, die zich zelven nog wel niet geheel onbewust, blijkbaar toch in een zeer nevelachtigen toestand doet verkeeren; de schalksche loosheid in de trekken van den druivendief; de achtelooze losheid in de houding van beiden; alles maakt dit werk van den 21 jarigen jongeling tot een meesterstuk. Ook de Johannes de Dooper, van Donatello, is een fraai werk, dat echter overtroffen wordt door zijn David, meer dan levensgroot, met het hoofd van Goliath aan zijne voeten. Het is niet de jeugdige heldenmoed en 't besef van kracht, dat u in den David van Michel Angelo vooral treft; maar het is majesteit en strengheid, die over dit gelaat zijn uitgestort. Aan de oostzijde der 1e corridor heeft men eene vijfhoekige zaal met koepellicht, de dusgenaamde Tribuna, door Bernardo Buontalenti gebouwd en door B. Poccetti versierd. Wel mag dit het heiligste heiligdom in dezen tempel der kunst heeten. Hier staat ge voor de wereldberoemde Venus de Medicis, in de 16e eeuw in de Villa van Hadrianus bij Tivoli gevonden en door Cosmo III in 1680 naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Florence gebragt; voor den Jongen Apollo of Apollino, die volgens Mengs, het beeld van gratie en schoonheid is, terwijl de Apollo van Belvedère het groote en verhevene uitdrukt; voor den Slijper, een naakt man, bijna nedergehurkt met voorovergebogen ligchaam, rustende op de hand die een mes houdt; voor de groep der Worstelaars; voor den Sater, die dansende de cimbaal slaat. - Het zijn allen meesterstukken uit den bloeitijd van de Grieksche kunst. De Venus zoude, volgens een Grieksch opschrift, het werk zijn van Kleomenes, zoon van Apollodorus van Athene. De Apollino wordt, om de groote overeenkomst in stijl, aan denzelfden kunstenaar toegeschreven. Den Faun of Sater houdt men eigenlijk om zijne groote schoonheid voor een arbeid van Praxiteles, terwijl men den Slijper en de Worstelaars almede tot de oude Grieksche kunst terugbrengt, om den adel der vormen en de voortreffelijkheid van het geheel. Eens voor al mag hier herinnerd worden, dat - zoo dikwerf er in de beeldende kunst sprake is van antiek, van werk der oude Grieksche meesters, ook waar zelfs hunne namen genoemd worden - de opmerking van den kundigen Ampère niet mag vergeten worden, dat het meestal navolgingen van een eerste type zijn, door een in de hooge oudheid genoemd kunstenaar vervaardigd. De meerdere of mindere getrouwheid aan het oorspronkelijke zal de kunstkenner opmaken uit de meerder of mindere reinheid en ideale schoonheid van het latere werk. Zoo zijn er vele dansende Faunen, blijkbaar schooner en minder schoone navolgingen van eene hoogst voortreffelijke en geniale grondtype; en ofschoon wij nu niet weten van welken meester, of uit welken tijd de Faun der Tribuna afstamt, wij weten wel, dat hij een voortreffelijkheid bezit, die hem moet doen terugbrengen tot het schoonste tijdperk der Grieksche kunst. Toch valt hier nog eene merkwaardige bijzonderheid op te merken. Het hoofd en de armen van den Faun waren beschadigd en het is mogelijk wel het grootste meesterwerk van Michel Angelo, dat hij deze breuken zoo goed heeft hersteld, dat het beeld weder daar staat als door één hand vervaardigd. Wanneer men de vaak duidelijk te herkennen, de keurige, maar niet bij het oorspronkelijke passende herstellingen ziet, dan waardeert men in eene herstelling als deze die magt van het genie, die eenheid van geest en aspiratie, die de ware kunstenaars in alle tijden kenmerkt. - Maar staan wij hier in diepe en eerbiedige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewondering bij die als levende scheppingen uit den dooden steen, die gevoelens zullen niet verzwakken, wanneer wij de oogen naar de wanden der zaal opheffen. Het penceel der uitstekendste kunstenaars heeft hier op het doek getooverd, de schilderkunst heeft hier als het ware een edelen wedstrijd geleverd met de haar zoo na verwante en toch van haar zoo geheel verscheiden beeldhouwkunst. Rafaël alleen gaf hier 6 meesterstukken. Het portret eener jonge vrouw in Florentijnsch kostuum, uit des schilders eersten tijd, is van uitstekende schoonheid; zoo ook een portret van de Fornarina van 1512. De H. Maagd van de put stelt Maria voor met het kindeke in de armen, dat haar omhelst; de kleine Johannes staat ter regterhand en toont hem een papyrus met het opschrift Ecce agnus Dei etc.; de achtergrond wordt gevormd door een bekoorlijk landschap, waarin men de bouwvallen van een kasteel ontwaart en eene put, waarom verscheiden personen staan. - Een niet minder schoon stuk van dezen eersten meester is de dusgenaamde Vierge au Chardonneret. De jonkvrouw is gezeten in een bekoorlijk landschap met het kind Jezus tusschen de knieën; in de linkerhand houdt zij een geopend boek, met de regter trekt zij de kleine Johannes tot zich, die aan het Christuskind een goudvink aanbiedt. Het geheel is onbeschrijfelijk bevallig en vriendelijk gedacht en in des schilders eerste of jeugdige manier uitgevoerd. Er zijn ook twee beroemde stukken van Titiaan, beiden, met eenige minder belangrijke wijzigingen in bijzaken, hetzelfde onderwerp voorstellende: Venus op eene rustbank uitgestrekt. Op het eene wordt zij door een kleinen Amor gestreeld, terwijl een hondje het rustbed tracht te bestijgen; op het andere is het hondje aan hare voeten ingeslapen. Op het eene wordt het verschiet gevormd door een landschap, waarin men een patrijs opmerkt, op het andere ziet men in eene zaal, waarin zich twee kleine vrouwenfiguren bevinden, waarvan een geknield bezig is kleederen uit een koffer te zoeken. De toestand, waarin zich de godin aan den beschouwer voordoet, schijnt dit laatste bedrijf niet overbodig te maken. Bekoorlijk schoon is de Heilige familie van Michel Angelo, waar de bijna geknielde Maria het Christuskind omhoog heft, om het in de armen van den H. Jozef te leggen. De verschillende Italiaansche scholen, evenzeer als andere landen zijn in dit heiligdom door een of meer meesterstukken als vertegenwoordigd. Men ziet er werken van A. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Caracci, eene Bacchante; van Correggio, eene voortreffelijke Madonna; van Guercino, de Sibille van Samia; verder stukken van Guido Reni, van Lanfranchi en Spagnoletto; naast die van Alb. Dürer, den grooten Nürnberger, eene aanbidding der Wijzen; van Cranach, een Adam en eene Eva; van Van Dijck, een portret van Jean Montfort en een ruiterbeeld van Karel V, boven wiens hoofd een arend zweeft met een laauwerkroon; van Rubens, Hercules tusschen de ondeugd en de deugd, voorgesteld onder de beelden van Venus, die hem omhelst en Minerva, die hem bij de hand grijpt en wapenen en krijgsros toont; eindelijk een Christus met de doornenkroon van Lukas van Leyden of Luco d'Olanda. - Noordwaarts komt men uit de Tribuna in drie zalen, waarvan de twee eerste uitsluitend door stukken der Toscaansche school zijn ingenomen, de derde door die van oude meesters. Zuidwaarts gaat men uit de Tribuna in eene reeks van 5 zalen, waarvan de eerste aan Italiaansche, de tweede aan Hollandsche, de derde en vierde aan Duitsche en Vlaamsche, de vijfde aan Fransche kunst is toegewijd. Maar hoe zal men ook hier eenig denkbeeld geven van den rijkdom der te zamen gevoegde kunstschatten. De dorre opsomming van meer of minder beroemde namen is hiertoe even onvoldoende als eene beschrijving der stukken. Die eindelooze verscheidenheid van onderwerpen, waarvan velen ons zóó vreemd, zóó verbazingwekkend, ook wel eens stuitend voorkomen; die rijkdom van vormen en kleuren; de inspanning om onzen geest nu in de geschiedenis, dan in de fabelleer, dan weder in de legenden der martelaren en van de kerk te verplaatsen, ten einde eenigermate althans, in de gedachten en voorstellingen van den kunstenaar te treden, zonder 't welk men zijn werk onmogelijk kan waarderen, maken het bezigtigen eener dergelijke verzameling tot den meest inspannenden arbeid. Maar even als men in een prachtig landschap toch hier en daar een punt vindt, dat bijzonder het oog trekt, een groep of een uitzigt, dat dieper in de ziel dringt, zoo gaat het ook wel elken bezoeker van dergelijke verzamelingen. In de Toskaansche zalen denken wij aan de H. Lucia, met dien hemelwaarts gekeerden blik, waarin reeds zooveel hemelschgezindheid te lezen is, van Carlo Dolci; aan dat in elk opzigt hiermede verschillende Hoofd van Medusa, door Leonardo da Vinci, dat u met afgrijzen en schrik vervult, uit welks geopenden mond een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pestwalm schijnt op te stijgen, die de vreeselijke slangenlokken als in een geheimzinnig halfdonker verbergt. Wij zeggen echter met Beckford: ‘dat wij zeldzaam meer getroffen zijn geweest dan door dergelijke voorstellingen van dezen kunstenaar’Ga naar voetnoot1. Het schijnt een werk van zijn eerste kunsttijdperk, ofschoon geenszins uit zijn jeugdGa naar voetnoot2. Wij willen hier de vraag niet behandelen, of het leelijke en afschuwelijke kan en mag geïdealiseerd worden en alzoo tot kunstwerk verheven. Hoe men haar beantwoorde, wij betreuren elk oogenblik, dat door een kunstenaar als da Vinci aan het reine en hemelsche onttrokken wordt, om aan dergelijke, zoo wij meenen verderfelijke rigting te worden opgeofferdGa naar voetnoot3. In de zaal der oude meesters vindt men vooral stukken van Botticelli, Lorenzo di Credi en van Fra Angelico, de krooning der H. Jonkvrouw, dat voor een zijner beste stukken gehouden wordt; verder van Luca Signorelli, die van 1441 tot 1524 leefde; van Jacopo da Casentino; van Giovanni da Milano, een zeer zeldzaam altaarstuk, van 1405; van Bigordi Domenico, eene aanbidding der Wijzen, en van Domenico Veneziano, uit den aanvang der 15e eeuw. - Doorwandelt men nu de vijf zalen aan de Venetiaansche, Hollandsche, Vlaamsche en Fransche kunst gewijd, zoo wordt men, ofschoon met andere indrukken, toch weder als overstelpt door den rijkdom en de verscheidenheid. Enkele namen zijn reeds genoeg om aan schoonheden van de eerste soort te doen denken. Of wie verwacht niet iets voortreffelijks van 't penceel eens P. Veronese, Albano, Guido Reni, Titiaan, Salvator Rosa, Correggio en Palma Vecchio? S. Rosa gaf hier landschappen, waarin de wilde natuur in al hare grootsche en indrukwekkende bekoorlijkheid tot ons spreekt; waarin enkele figuren slechts geplaatst schijnen, om de eenzaamheid van het woud te sterker te doen uitkomen; om het kleine van den mensch tegenover het grootsche der schepping te scherper te kenmerken. Het doet den Nederlander goed, zoo vele bekenden hier aan te treffen, de roemrijke werken zijner voorvaderen hier in den vreemde zoo hoog te zien geschat. Die namen van Rembrandt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dow, F. Mieris, Terburg, Jan Steen, van Ostade, Ruysdael en Slingeland zijn namen, die ons hier in dezen kunsttempel met eere vertegenwoordigen. Hun penceel was niet aan kerk of godsdienst gewijd, maar veeleer aan het dagelijksche leven. Zoo ziet ge hier de appelkoopvrouw, de naaister, een drinker en zelfs eene drinkende dame van Terburg; een kaartspeler en een vioolspeler; een kwalzalver en kinderen, die zeepbellen blazen, weinig verheven onderwerpen, maar aantrekkelijk door de volkomen natuurlijkheid, waarmede zij werden opgevat, door de keurigheid van uitvoering, zoowel in teekening als kleuren. - De Duitsche en Vlaamsche school behoeft zich hier mede niet te schamen. Uit den ouden tijd staan daar kunststukken van Cranach, Holbein, Dürer, Memling en Johan Schäuffelen uit Nürnberg. Onder de lateren lette men op Rubens, Claude Lorrain, Van Dijck en Teniers. Van Dürer heeft men hier een grijsaard met een rozenkrans, van 1490, hetgeen men wil dat het portret zijns vaders zoude zijn; ook de apostelen Philippus en Jakobus. De Venus en Adonis van Rubens is zeker een fraai werk, met die weelderigheid in omtrekken en voorstelling, die bij dit onderwerp te regtvaardigen zijn, en aan het kunsttalent van den schilder eigen schijnen. Men lette vooral ook op dat zeegezigt bij ondergaande zon, een der grootste meesterstukken van Claude Lorrain. Het is 't oogenblik, dat de zon op 't punt is om in het spiegelgladde vlak des oceaans neder te zinken. In 't verschiet, te midden van den purperblaauwen avondnevel, verheft zich een gekreneleerde toren en verder een vuurtoren met schepen in de nabijheid. Meer op den voorgrond, ter regterzijde, ziet men een paleis, dat der Villa Medici te Rome, terwijl de hierbij aangebragte wapens en de vlaggen van sommige schepen aantoonen, dat dit stuk voor dit doorluchtig geslacht was vervaardigd. De zuidelijkste zaal, tegen de Lungarno aan, toont weder geheel andere kunstschatten, die der Gemmen of kostbare steenen. Vier zuilen van Oostersch albast en vier van Verde antico, versieren dit vertrek, waarin 400 edele gesteenten in kasten bewaard worden, eens eigendommen der Medici. Kostbare stukken van Lapis Lazuli, van onyx, van bergkristal, enz., worden u hier gewezen, maar de wezenlijke waarde is dikwerf meer gelegen in het kunstwerk van een Giovanni da Bologna, Benvenuto Cellini of Valerio Belli, dan wel in de zeldzaamheid der grondstof. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XI.Aan de westzijde der westelijke galerij of corridor heeft men eerst twee vertrekken alleen aan de Venetiaansche kunst gewijd. Bijna al de zich hier bevindende stukken behoorden tot de verzameling van Paul del Sera, een rijk Florentijnsch koopman, die te Venetië gevestigd was, en wiens verzameling door den kardinaal Leopold de Medicis in 1654 werd aangekocht. Meer bijzonder trokken onze aandacht eene H. Catharina, geknield nevens de werktuigen harer marteling, van Paolo Veronese, beeld van verheven, kalme rust in het aangezigt van het vreeselijkst lijden. Een ander stuk van denzelfden meester, ‘de Aankondiging aan Maria’, is merkwaardig door den architectonischen achtergrond, een tempel met kolommen, enz.; maar de uitdrukking der H. Maagd is minder verheven. Een doode Christus, door zijne Apostelen gesteund en gedragen, van Giovanni Bellini, is uitstekend schoon en natuurlijk, vooral die volkomen rust op het gelaat van den gestorvene, in tegenstelling met de diepe rouw en smart, in de trekken der jongeren zigtbaar. Ook Titiaan wordt hier vertegenwoordigd door eene H. Maagd met het kind en de kleine Johannes, maar vooral door een zijner best bewaarde meesterstukken, het portret van de Hertogin van Urbino, echtgenoote van Francesco della Rovere. Zij is voorgesteld, zittende aan een venster, waardoor men in een prachtig landschap ziet, terwijl een hondje aan hare voeten ligt. Merkwaardig is ook de H. Maagd, die met de regterhand het kind Jezus vasthoudt, eigenlijk slechts een schets, waarvan men de werkelijkheid zoude aanschouwen in de H. Maagd, op het beroemde schilderij der familie Pesaro, in de kerk dei Frari, te Venetië. Deze schets is vooral belangrijk voor kunstoefenaars, omdat ze ons de manier doet kennen, waarop Titiaan zijne schilderijen als voorbereidde. Bekoorlijk en aanvallig is ook het vrouwenportret met bloemen in de regterhand, bekend onder den naam van la Flora. Wij gewagen van geene verdere stukken van Paris Bordone, Andrea Schiavone, Bassano, Tintoretto, Jacopo Palma, Pordenone en zoo vele andere, waardige vertegenwoordigers der kleurenrijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Venetiaansche school. Ter zijde van deze zalen heeft men een corridor, waarin zich eenige nieuwere beeldhouwwerken van de Toskaansche school bevinden. Vijf marmeren basreliefs stellen gebeurtenissen voor uit het leven van den Heiligen Giovanni Gualberto, uit het klooster S. Salvi, nabij Florence, door Benedetto da Rovezzano. Tien basreliefs stellen zingende koorknapen voor, oorspronkelijk voor versieringen aan het orgel van den Duomo bestemd en door Luca della Robbia gebeiteld. Het zijn onbegrijpelijk fraai gewerkte stukjes van de grootste natuurlijkheid en bevalligheid, die men met moeite verlaat om weder andere zalen binnen te treden. Deze zijn die der schilders. De kardinaal Leopold de Medicis maakte een begin met het verzamelen van de portretten van oude en nieuwere schilders, door hen zelven vervaardigd. Hij verkreeg er vele uit de Academia di S. Luca, te Rome, waaraan later de verzameling van den abt Pazzi werd toegevoegd. De portretten zijn - wat zeer te bejammeren is - noch naar tijdrekenkundige orde, noch naar scholen gerangschikt. Men heeft eene vrij willekeurige verdeeling aangenomen, door zekere uitgestrektheid der wanden in te ruimen voor beeldtenissen van schilders van Beneden-Italië; eene andere voor die van Boven-Italië; weder eene andere voor vreemdelingen, en in de tweede zaal voor Italianen en vreemdelingen te zamen. Het gebrek en ongerief voor den beschouwer hieruit voortspruitende, wordt niet verholpen door het plaatsen der namen en der jaren van geboorte en overlijden, onder elk portret. Men aanschouwt hier dus de beeldtenissen van meer dan 400 kunstenaars van alle tijden en volken, die door eigen hand hunne trekken op verschillenden leeftijd voor het nageslacht hebben bewaard. 't Is werkelijk eene hoogst merkwaardige verzameling, en men kan er zich niet lang in bevinden, of het wordt u te moede, alsof die oude kunstenaars weder beginnen te leven, en nog op andere wijze dan door de werken van hun geest en hand zich aan u zullen kenbaar maken. Welk een leven en natuur, welk een kracht en genialiteit, welk een ernst of zachtmoedigheid, wat dweepend gevoel of verheven aandrift schitteren u uit die oogen tegen; vertoonen zich in die gelaatstrekken! Wat bekende namen leest gij niet, die uwen geest weder op arendsvleugelen medevoeren naar kunstwerken hier en elders, voor weinige dagen en in lang vervlogen jaren aanschouwd en bewonderd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Durero, en met dien naam staat de grijze stad en het oude, donkere huis bij het Thiergärtenthor weder voor ons. Gerard Honthorst, hier bekend als Gherardo delle Notte en Anton Moor, voeren ons naar eigen woonplaats, de grijze Bisschopstad. Karel Moor en Lukas van Leijden herinneren aan Leijden; Pieter Molyn of Muller en Van der Helst, aan Haarlem; Michiel Muscher en Van der Werf aan Rotterdam; Godfried Schalken aan Dordrecht. Maar ook Duitschland, België, Frankrijk, Engeland, Schotland, Spanje, zelfs Zweden heeft hier zijne vertegenwoordigers. Italië staat natuurlijk bovenaan en zijne grootste steden en kleinste gehuchten kunnen zich beroemen als oorden, waar uitstekende kunstenaars het eerste levenslicht aanschouwden. Wij noemen hier slechts dat van den eenigen Rafaël, wiens portret, door hem zelven in 1506 op 23 jarigen leeftijd geschilderd, hier gevonden wordtGa naar voetnoot1. Uit deze geschiedkundige beeldengalerij zal het u goed zijn over te gaan in eene zaal der oude beeldhouwwerken en wel in die, waar eenige der beroemdste overblijfsels van de oude kunst zijn opgesteld. Het is de prachtige zaal, die Pietro Leopoldo in 1775 deed bouwen, als waardige schuilplaats voor de verschillende beelden der groep van Niobe, die hij daarin uit de Villa Medici liet overbrengen. Het is bekend, dat men het nog steeds oneens is over het getal beelden, waaruit deze beroemde groep bestaan heeft. Homerus, de oudste autoriteit, en die men daarom ligt meenen zoude dat het toch 't beste kon weten, spreekt van 12, maar latere schrijvers willen 10, anderen 14, ja tot 20 daaraan toekennen. In deze zaal telt men er 14, waarvan er 2 waarschijnlijk niet toe behooren en 2 slechts dubbelden zijn. De geschiedenis is ons uit Ovidius bekend. Niobe, echtgenoote van Amphion en dochter van Tantalus, zag in haren moederlijken trots op het aantal en de schoonheid harer kinderen, niet slechts met minachting neder op hare zuster Latone, maar beleedigde haar. Deze wist Apollo en Diana tot de werktuigen harer wraak te maken, daar zij Niobe in een rots veranderden en hare kinderen doodden. Zeer moeijelijk is het uit te maken, hoe de verschillende beelden geplaatst zijn geweest, hoe zij als het ware één geheel, eene groep hebben gevormd, een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geheel, waarop de schrijvers, meer nog de houding en uitdrukking der verschillende beelden, duidelijk schijnen heen te wijzen. Het waarschijnlijkste schijnt de gissing van den bekwamen Britschen architect Charles Robert Cockerell, die vele jaren in Griekenland de Grieksche kunst bestudeerde, dat de beelden voor de fronton, het schuine gevelveld eens tempels bestemd waren. Bij zijn terugkeer uit Griekenland te Florence, maakte hij hiervan eene teekening, die thans ook in de zaal te vinden is en de aandacht verdient. De trapsgewijze vermindering van grootte, de houdingen en uitdrukking, zoowel der beelden onderling, als door zekere algemeene rigting naar één middelpunt, dit alles schijnt voor de juistheid van Cockerell's opvatting te pleiten. Hierbij komt nu het getuigenis van Plinius, die verklaart, dat er te Rome een Niobe-groep bestond, die afkomstig was van een tempel van Apollo Sosias, een arbeid van Phidias en Praxiteles. De waarheid van dit laatste in het midden latende, is het zeker, dat men hier met een der heerlijkste kunstwerken van Griekenland's bloeitijd te doen heeft. - De beroemde Winckelmann zegt daarvan: ‘de dochters van Niobe, tegen welke Diana hare doodelijke pijlen heeft gezonden, zijn voorgesteld in den onbeschrijfelijken angst, in die verbijstering van zinnen, waarin een dadelijk dreigende onvermijdelijke dood den geest zelfs het vermogen om te denken ontneemt. Niobe en hare kinderen zullen steeds de toonbeelden van het ware schoone blijven.’ - De groep bestaat dan uit de kolossale figuur der moeder met haar jongste kind, dat zij als geheel onder haar golvend Grieksch gewaad verbergt en tracht te beschermen, terwijl zij zich met houding en gelaat tot de goden wendt en om redding voor dien jongste smeekt. Er is eene moederlijke teederheid, maar ook eene vrouwelijke waardigheid, eene angstige bezorgdheid, maar ook een hoogere adel en ernst in deze gestalte, die het gemoed des beschouwers wonderbaar aangrijpt. De tweede figuur is die eener jonge vrouw, eene dochter, die met edele, maar zachte uitdrukking, den nevens haar stervenden broeder aanstaart. De derde is eene andere jonge vrouw, geheel gekleed. De vierde is een stervend kind, geheel ontbloot op een mantel uitgestrekt, waarin ons die algeheele ontspanning van het ligchaam, vooral ook die laatste stervenstrekken op het jeugdig gelaat, met diepen weemoed vervullen. De vijfde is een bijna naakt jongman, geknield, met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de linkerhand op den rug; de zesde een jong meisje, die met de uitdrukking van verbazing en smart vlugt, en zich wil verdedigen door een gedeelte van haar kleed met de regterhand op te heffen. Deze gestalte is volkomen natuurlijk en schoon en de plooijen van het gewaad worden door het snel klieven der lucht als golvend bewogen. De zevende figuur is een grijsaard, naar men meent, een der paedagogen bij deze ongelukkige familie. De achtste is een jongeling, die met zijn mantel (chlamys) zich het hoofd tracht te bedekken: de negende een jong meisje, die de kenners beweren dat eigenlijk niet tot deze groep behoort, die dan ook 15 beelden tellen zoude; de tiende weder een jongman, die in schrik wegvliegt; de elfde is een naakt jongeling, die in de zijde gewond is en daaruit met de regterhand een pijl poogt te rukken; het opgeheven hoofd toont smart en verontwaardiging. Het is een beeld vol uitdrukking en daarbij een der bijna volkomen onbeschadigde. Alle beelden toch dezer groep hebben meer of minder aanzienlijke herstellingen ondervonden. De Niobe zelve kreeg een nieuwe regterhand en hare jongste dochter een linkervoet; aan het laatstgenoemde beeld heeft alleen de neus eenige herstelling noodig gehad. Eene wedergade, slechts in enkele bijzonderheden verschillende, vindt men in de twaalfde figuur. De dertiende en veertiende zijn weder jongelingsgestalten en de vijftiende eene geheel bekleede meisjesfiguur van groote schoonheid, in houding en gewaads-drapering een wezenlijk evenbeeld der moeder, wier verheven gestalte, onder al die verscheidenheid van schoone vormen en uitdrukkingen, telkens en telkens weder de blikken trekt en uw hart met haar lijden doet instemmen. - In een klein kabinet nevens deze zaal wacht u een ander kunstwerk der oudheid van geheel anderen aard. Het is de Hermaphrodiet, uitgestrekt op een leeuwenhuid, die, ofschoon de onderste gedeelten zeer fraai hersteld zijn, over het geheel kan beschouwd worden als een meesterstuk der Grieksche beeldhouwkunst, zij het ook van eene latere kunstperiode. Polycles schijnt de grondtype van den liggenden Hermaphrodiet in brons te hebben geleverd, waarvan de drie beroemde navolgingen die te Parijs (Louvre), te Rome (Villa Borghese) en te Florence zijnGa naar voetnoot1. Het is eene hoogst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevallige of wel weelderige gestalte, waarbij het dualistische karakter in gelaat en vormen wonderbaar schoon is in acht genomen. Er zijn hier nog andere meesterstukken, zooals de Ganimedes, waarvan eigenlijk slechts de torso of romp antiek is, maar die weder tot een geheel is gemaakt door Benvenuto Cellini, wiens opvatting en arbeid met die der grijze oudheid schijnen te mogen wedijveren. Ook de kolossale torso van een jeugdigen faun of Herkules (?) verdient bewonderd te worden, daar het een der schoonste stukken van de oudheid is, weinig minder dan de beroemde Torso van het Belvedère te Rome, en in manier zeer herinnerende aan den Laocoön. Uit deze beeldenwereld, waar zich onwillekeurig die eigenaardige kalmte en rust aan den geest des beschouwers mededeelt, die de aard der onderwerpen, de vastheid der grondstof, de eenvormigheid van toon en kleur aan de scheppingen der beeldhouwkunst verleenen, begeven wij ons weder naar een ander tooneel, naar de verzameling van oude bronzen voorwerpen en naar het Etrurisch Museum. Het is niet alleen de oudheid van vele der zich hier bevindende voorwerpen, de belangrijke bijdragen, die men hier voor de geschiedenis vindt, maar ook de schoonheid van menig kunststuk, die de aandacht boeit. De verzameling der oude bronzen, is eene der schoonste, na die van Napels, vooral wat de Etrurische voorwerpen betreft. De kleinere figuren van godheden, het huisraad, gereedschappen, vazen, enz., zijn stelselmatig gerangschikt. Zoo heeft men de hoofdgodheden vereenigd; eene menigte beeldjes van Venus, in verschillende houdingen en naar hare verschillende hoedanigheden, door onderscheidene benamingen aangeduid. Men had toch eene Venus adyomene, Victrix, Zoteria en andere, even als men nu nog verschillende Madonna's, als della Salute, della Pace, enz. heeft. Onder de merkwaardigste kunststukken telt men hier het Idolino of kleine afgodsbeeld, voorstellende een naakt jongeling, in 1530 te Pesaro gevonden en dat voor een der schoonste werkstukken in brons van de oude meesters gehouden wordt. Niet minder fraai is het beeld van den redenaar, Orator, een bedaagd man, die met indrukwekkende waardigheid spreekt. Het werd te Sanguinetto bij het bekende meer van Trasimene gevonden. Ook de paardenkop, in 1585 te Civita Vecchia opgegraven, is een prachtig exemplaar van oud Grieksch beeld- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
houwwerk. Merkwaardig zijn ook de overblijfselen van Etruskischen oorsprong, van dat oude volk, 't welk reeds lang vóór de Romeinen een zoo belangrijke rol speelde en tot een hoogte van beschaving en van kunstzin schijnt te zijn opgeklommen, waarvan de overblijfselen hier en te Rome de overtuigendste blijken opleveren.
Mr. W.R. Boer. (Wordt vervolgd.) |
|