| |
| |
| |
Politiek overzicht.
Utrecht, 25 October 1869.
In één der meest schitterende opstellen uit de breede reeks der Lundis, waarmede Sainte-Beuve elke week Frankrijk en de geheele beschaafde wereld aan zijn lippen hield, lezen wij de volgende regelen. Het is bij gelegenheid van een studie over Prevost-Paradol. Hij verwijt dien schrijver altijd een vast systeem te volgen, en daardoor den blik op het leven, op Frankrijk te verliezen. En zich zelven in de rede vallende, roept hij plotseling uit: Je suis las, à la fin, de trop concéder à l'adversaire et de raisonner comme si nous étions sur les brisées d'autrui. S'imagine-t-on bien le caractère original et tout moderne de ce nouvel Empire, qui possède la gloire, et en qui la tradition, dans sa chaine auguste, se renoue déjà? Quel rôle pour de jeunes esprits intelligents, et (j'ose le dire à mon tour) pour des esprits généreux, qui, laissant là les questions secondaires de mécanisme et se dégageant des formules, embrasseraient dans sa vérité leur époque entière, pour étudier, en l'acceptant, tout ee qu'elle contient! Quel beau problème politique, économique et d'utilité populaire, que de rechercher et de préparer l'avenir tel qu'il est possible, tel qu'il est tout grand ouvert pour la France, avec un chef qui a dans la main la puissance de Louis XIV, et dans le coeur les principes démocratiques de la Revolution Française: car il les a, et sa race est tenue de les avoir.
Dit is geschreven in November 1861: wij moeten wèl op de dagteekening letten. Thans, eenige dagen geleden, is Sainte-Beuve zelf gestorven. Dat groote talent, dat in tegenstelling met de gewone wet van het leven steeds rijker werd naarmate de jaren toenamen, is voor goed begraven. Zonderling: van ieder ander auteur, de jaren van 60 te boven gekomen, weet men bijna vooraf, als men zijn
| |
| |
onderwerp hoort, hoe hij zijn onderwerp zal behandelen. In gemoede moeten wij zoo dikwijls bekennen, dat de latere werken van beroemde auteurs hetzelfde idee van vroeger slechts vervolgen en dus reeds bij hun geboorte verouderd schijnen. Maar bij Sainte-Beuve niets daarvan. Elk nieuw stuk was bepaald nieuw en gaf een nieuwen frisschen blik. De nouveaux Lundis zijn weder geheel anders dan de eerste Lundis, en elk opstel in het allerlaatste deel - wij noemen bijv. de studie over Tocqueville - is geheel iets anders, dan het dagelijksch geredeneer waarop de stukken in den trant van de artikelen der Revue des deux Mondes ons soms elke veertien dagen in slaap wiegen. De eenige reden van dat frissche was deze: hij had oogen, en stond steeds voor het venster. Daar was geen tint van de zon, geen nog zoo vliedende en slechts een oogwenk durende speling der schaduw die hem ontsnapte: de man die voorbijging, de vrouw die al buigend een bevalligen vorm zonder het te weten liet zien, de kleur van een tooisel, de kreet van een opwinding, zij werden gezien, gehoord en met weêrgaloos talent dadelijk weêrgegeven. Vraag hier niet naar een geformuleerd systeem, niet naar uw deductieve of inductieve methode, niet naar de ordelijk geschikte kenbronnen der waarheid; o, gij logici en empirici, Sainte-Beuve lacht u uit, en als al uw werken al lang tot stof zijn wedergekeerd, zonder dat een enkele van het geslacht zich om uw stelsels bekommert, zullen zijn studiën blijven de mémoires van een niet gering tijdvak der XIXde eeuw.
Hij is dus gestorven; maar zou met hem gestorven zijn dat tijdvak, dat hij zoo gaarne beschreef, en dat hij, in de zoo even geciteerde woorden, zoo puntig revindiceert tegen den parlementairen Prevost-Paradol? Zou werkelijk de periode der laatste twintig jaren nu gesloten zijn? Zoo vraagt zich menigeen af. De regeering van Napoleon III bood tot nu toe zulke geheel bijzondere trekken en kleuren aan. Er bewogen zich figuren op het politiek terrein, auteurs op het veld der literatuur, waarvan de tijd van Louis-Philippe niet gedroomd had. Alexandre Dumas en zijn zoon marquéren misschien het best het onderscheid. En dan een Saint-Arnaud en een de Morny, zijn ze niet types die geheel op zich zelven staan; types, wier analyse en ontleding geheel andere clementen en motieven aanwijst dan een vroeger tijdvak aan de hand geeft? Zij zijn haast
| |
| |
niet te hechten aan vroegere traditiën, maar staan op zich zelven. In één woord, de tijd van Napoleon III, met zijn berekenende auteurs, met zijn dobbelende staatslieden, met zijn bizarre overgangen van rijkdom en armoede, met zijn vuurdoop van den oorlog, met zijn avontuurlijke gangen van het kapitaal en zijn socialistische leiding van den arbeid: - die tijd had een eigen cachet, en moest den blik van een opmerker als Sainte-Beuve meer dan gewoonlijk boeijen.
Is die tijd reeds voorbij? Is het waar, dat de revolutie reeds als een onweder in de verte - zij 't nog met dof geluid - rolt, en dat Parijs, het oude revolutionaire Parijs, zich opheft? Wonderlijk zeer zeker zijn de gebeurtenissen. Wij hebben verhaald, hoe de keizer min of meer uit eigen beweging een verandering in zijn bestuur had aangekondigd; hoe een senaatsbesluit dien omkeer in wetten had geformuleerd, en hoe alles dus na het tot stand komen van dat senatus-consult wachtte op de dingen, die komen zouden. En zie, er kwam niets. Men had gedacht dat het Wetgevend Lichaam, de vertegenwoordiging des volks, die zoo eensklaps naar huis was gezonden, nu ten minste zoo schielijk mogelijk zou worden teruggeroepen. Doch de eene week verliep na de andere, en het Wetgevend Lichaam werd niet opgeroepen. Men meende dat de nieuwe ministers ten minste in de administratie eenige wijzigingen zouden maken. De prefecten toch waren voor het meerendeel de creaturen van Rouher, en hadden in dien zin ook de verkiezingen geleid: men verbeeldde zich dat de prefecten, die zich het sterkst gecompromitteerd hadden door het hardnekkig vervolgen der onafhankelijke candidaten, zouden worden vervangen. Geen spoor van zulk een verplaatsing was te bespeuren. Men meende dat enkele wetten zouden worden aangekondigd, enkele dier wetten, die door prins Napoleon in zijn rede als onontbeerlijk waren opgesomd, bijv. de afschaffing van dat artikel 75 uit die oude wet van het jaar VIII, waarbij het verboden was - zonder hooger bevel - de ambtenaren gerechtelijk aan te tasten. En zie, geen enkele wet werd aangekondigd. Voeg daarbij, dat de publieke opinie in de hoogste mate opgewekt was. Ééne zaak had keizer Napoleon voor de eerste maal nu volledig gegeven: de vrijheid van drukpers. Het was
alsof hij eens wilde hooren, wat Frankrijk zoo al dacht en gevoelde. En van die volledige vrijheid van drukpers werd dan ook
| |
| |
op de allerruimste wijze gebruik gemaakt. Allerlei denkbeelden, allerlei verlangens vonden een weg. Een koor soms van wilde kreten. En daar de regeering zich bij dat alles geheel onzijdig hield; daar het was alsof die regeering zich haast terug had getrokken, kreeg het den schijn alsof een tusschenregeering, een tijdperk van overgang, plaats had, waarin Napoleon Frankrijk eens wilde gewennen zich zonder hem te gevoelen. Hij was immers ziek: - wellicht zou hij kunnen sterven. De keizerin was nu ook afwezig; zij was vertrokken naar het Oosten om bij de naderende opening van het kanaal van Suez tegenwoordig te zijn; Rouher was ter ruste gebracht in zijn presidentschap van den senaat: welnu, er was eens geen regeering; Frankrijk kon doen wat het wilde. Die aardige proef moest eens genomen worden.
Wanneer dat het doel van Napoleon was, dan is het een spelen met vuur geweest. Want al waren de onverzoenlijke mannen inderdaad zonder politiek beleid; al reisden zij de provinciën af en spraken zij in opwindenden taal rollende zinnen en phrases uit oude brochures der eerste fransche revolutie gestolen; al vulden zij de dagbladen met de wonderlijkste verhalen, - er waren onder de mannen van de tiers-parti mannen met meer politiek doorzicht, en één van hen, graaf Kératry, deed een stouten coup. Hij deed een voorstel, dat als de keizer het Wetgevend Lichaam niet bij elkander riep, dán dat Wetgevend Lichaam zelf moest bijeenkomen. Volgens de constitutie kon de keizer het land niet langer dan zes maanden buiten een vergadering der vertegenwoordiging houden. De korte zitting om een gedeelte der geloofsbrieven te onderzoeken, gold niet, en kon niet mede tellen. Dus den 26sten October moest de vertegenwoordiging des volks van zelf bijeenkomen.
Een ontzettenden weêrklank vond dat woord van Kératry. Zoo zou dan Frankrijk zelf het iniatief nemen, als de keizer sliep. Frankrijks vertegenwoordigers zouden te-samen komen, zooals weleer de afgevaardigden van den Tiers Etat in 1789, toen hun door het ministerie van Louis XVI de pas scheen afgesneden, en zouden als dezen een eed zweren en het tooneel herhalen toen beleefd in de zaal du Jeu de Paume. Het wachtwoord was uitgesproken: men zou den 26sten October niet laten voorbijgaan, zonder een groote daad verricht te hebben. Raspail, Gambetta en al de leden der uiterste
| |
| |
linkerzijde beijverden zich een antwoord gereed te maken op de oproeping van Kératry en beloofden te komen. En wat deze vertegenwoordigers spraken, werd door de dagbladen van hun partij op alle wijze betoogd en vergroot; volksredenaars zetteden weder de politieke vergaderingen op touw en declameerden en oreerden tegen alle lauwen van geest: Parijs zou, het stond bij de volksleiders vast, weder ‘een dag’ hebben, een dag zooals de Fransche revolutie er vroeger zoovele had gekend. Van de plaats der Bastille uit zouden de afgevaardigden den 26sten October naar het paleis der Vergadering moeten optrekken en gansch Parijs zou ze vergezellen. Zij zouden misschien ten getale van 40 optrekken om weldra 100,000 in aantal te worden. De geschiedenis zou later spreken van dien 26sten October.
Wat vreemd scheen, was, dat de keizer nog niets van zich liet hooren, - want zoo democratisch was men niet, of men zag toch ter zijde altijd naar Saint Cloud, wat Napoleon wel zou doen? - en dat hij eensklaps, in het begin van October, alsof er niets gebeurd was, liet aankondigen, dat de Senaat en het Wetgevend Lichaam tegen den 29sten November bijééngeroepen werden. Hoe, den 29sten November, dus ruim een maand later dan de datum door Kératry aangegeven! zoo klonk het allerwege. Bedoelt men zoo een slag in het gezicht van dien heer en van de fransche natie te geven? Is dat betamelijk? Is dat te dulden? zoo las men in al de organen der revolutionairen en onverzoenlijken. Wederom begon de jacht dier bladen tegen alle gevestigde orde. Op alle tonen, zangwijzen en melodiën werd door de redacteurs dier bladen een revolutie gepredikt. En die heeren hadden bij dat alles een ontzettenden haast, want de meesten waren al bezig den buit te verdeelen en nauwkeurig het getal dergenen te ziften, die aan de leiding der nieuwe orde van zaken mochten meêdoen. Men kent Pascal Duprat. Niemand zal dien vroegeren balling verdenken van wellicht te gematigd in zijn denkwijze te zijn. Welnu, deze Pascal Duprat werd nog door de Reveil, in het begin van October, als een soort van reactionnair gebrandmerkt, omdat hij in Junij 1848 de orde had willen handhaven: neen, de Reveil was van een andere leer; elke revolutie is als zoodanig heilig: Pour nous, nous croyons, nous croirons toujours que lorsqu'un peuple se soulève, demandant du pain ou du plomb, réclamant son droit à la vie, sa
| |
| |
part d'air et de soleil, l'allègement des mille et mille misères qu'il supporte trop stoïquement; nous croyons qu'il y a dans ces convulsions désespérées une legitimité éclatante, la sainte revendication de la souffrance, la protestation des opprimés.’ Dat was eerst spreken; de arme Pascal Duprat scheen overbluft. Wat echter opmerking verdiende was, dat de ultra-conservatieve bladen, de Pays bij voorbeeld, zich niet de haren uit het hoofd trokken, neen, zeer genoegelijk bij al dat tumult zich in de handen wreven, en de heeren onverzoenlijken eer aanmoedigden dan afschrikten, ja, dat zij, toen enkelen iets flauwer in hun uitdrukkingen werden, hun van tijd tot tijd een heilzamen speldenprik gaven, ten einde den moed weder aan te vuren. Het was duidelijk, dat de reactionnaire partij onder de raadgevers van keizer Napoleon, zich zoude gelukwenschen, als het volk ‘een dag’ ging maken. Daar was menig maarschalk die reeds zijn grijzen knevel krulde, en menig kolonel voelde zijn degen reeds trillen aan zijn zijde. O, die onverzoenlijken zijn zulke beleidvolle staatslieden!
Kératry en de zijnen, toen zij zagen dat het plan, 't welk zij hadden bedacht, allereerst reeds zijn vrucht had gedragen, daar de keizer (zij het dan ook iets later) het Wetgevend Lichaam bij elkander had geroepen, en opmerkend, dat de beweging, die zij onder het volk zouden in 't leven roepen, door hen niet te bedwingen zou zijn; - Kératry trok op raad zijuer vrienden zijn motie in, en besloot niet op den 26sten October naar de Vergaderzaal te gaan. Toen hij dus op zijn woord terugkwam, konden de anderen, die reeds beloofd hadden te gaan, het hunne hernemen, - Raspail was de laatste die hiertoe was te bewegen, - en de manifestatie werd door de leiders afgeseind. Dat had vooral plaats na eene vergadering, die de leden der eigenlijke linkerzijde te Parijs hielden; op die vergadering werd een verklaring door hen vastgesteld; de opmerkelijkste zinsnede van die verklaring was deze: quand une grande revolution, une revolution pacifique est commencée, quand on en aperçoit plus clairement de jour en jour le dénouement inévitable, il serait impolitique de fournir au pouvoir un prétexte quelconque de se retremper dans une émeute. Men was dus bang voor een oproer en men begreep dat men in een oproer alles weder in de waagschaal zou stellen. Zoo dachten de afgevaardigden en de leiders, - maar een groote storm ontstond er nu on- | |
| |
der de onverzoenlijken bij het volk. Zij hadden hun afgevaardigden in last gegeven een revolutie te maken, en bij de eerste de beste gelegenheid, die zich nu voordeed, trokken zich die heeren terug. Dat was al te gemakkelijk. Verkwikkend is het dan ook voor ieder conservatief te lezen, welk een behandeling die heeren, wij bedoelen de vurigsten in de kamer, Pelletan en Jules
Simon, van hun vrienden hebben moeten verduren.
Er is in een zaal op de boulevard de Clichy op den 19sten October een politieke vergadering gehouden, waarin deze heeren zich moesten verantwoorden; maar lachwekkender scènes zijn zelden ergens op een Vaudeville-theatre opgevoerd. Het koningschap is door Offenbach in zijn Barbe-bleu niet sterker geparodieerd, dan hier de volksvertegenwoordiging door de heeren onverzoenlijken. Het is vooral de gematigde (!) Pelletan, die de woede dezer heeren opwekt. Hij vraagt het woord: ‘Ah le brigand - klinkt het van alle kanten - il veut parler avant son tour! Il ne parlera pas. Silence! Assis! debout! Couvrons nous! le peuple doit rester couvert devant ses députés, il ne parlera pas!’ Een ontzettend rumoer begeleidt dit alles. De voorzitter van deze waardige vergadering voegt aan Pelletan nog meer slagen toe, en hem aanwijzend met den vinger, nadat Pelletan iets in het midden had willen brengen, roept hij uit: Citoyens, je ne supporterai pas une seconde fois que le deputé Pelletan m'insulte en me comparant à M. Schneider. Pelletan, ten einde raad, zet zijn hoed op en wil weggaan. Dadelijk herneemt het koor: Il sortira! Il ne sortira pas! Couvrez vous citoyens, devant Pelletan qui passe. En Pelletan kon er niet uit. - Ziedaar de volksvergaderingen. Het volk te Parijs, dat blijkt uit alles, is in een ontzettende gisting. Het is, als men de dagbladen leest, alsof de wateren van een revolutie wassen; de wolken pakken zich samen; het zou er zoo donker uitzien: indien niet tegelijk tusschen dit alles door een enkelen lichtschijn van ironie zoo iets onbegrijpelijks naiefs en komieks zich mengde.
Het is het volk, voor een oogenblik door Napoleon aan zich zelf overgelaten. Het volk, dat op zulk een gepaste wijze toont hoe rijp het voor de vrijheid is. Napoleon ziek, en ter nedergebogen door allerlei zorgen, heeft hen eens een zestal weken laten begaan, en het is waarlijk geen hoopvolle blik op de toekomst van zijn zoon, dien deze weken hem hebben gegeven. Napoleon is nu den
| |
| |
25sten October in Parijs teruggekeerd. Hij heeft het commando van zijn garde aan één zijner maarschalken gegeven, aan Bazaine. Een proclamatie van de politie heeft de burgerij aangemaand zich op den 26sten rustig te houden: de maatregelen tegen elke onrust waren genomen. Er is dan ook niets geschied op den 26sten. Veranderingen in zijn ministerie - hoezeer de bladen zich daarmede hebben bezig gehouden - heeft Napoleon niet doen plaats hebben; Rouher blijft voorloopig president van den Senaat; hij zal niet de Guizot van het tweede keizerrijk worden. De staatsraad is met enkele ontwerp-wetten bezig, die de nieuwe wending van zaken moeten bezegelen. Doch tot nu toe is Frankrijk niet veranderd: er zijn slechts eenige zorgen te meer.
En waarlijk opmerkelijk is het, hoe zeer, even als op den vooravond van een revolutie, ieders verbeelding vervuld is van misdaden en gruwbare feiten. Hier de moord van een gansch huisgezin op een veld te Pantin vlak bij Parijs; dáár in de hofwereld het schandaal der gravin van Beaumont, wier gemaal thans door duel op duel de schande van zijn huis hoopt te wasschen.... Zoo even is de Oostenrijksche gezant prins Metternich door hem gewond...... Wij zwijgen nog van de bloedige tooneelen waartoe de telkens wederkeerende botsingen van het arbeidersvolk met het leger aanleiding geven: het bloed heeft weder te Aubin gevloeid; er komt een atmosfeer geschikt voor bloedige drama's niet slechts op het tooneel, maar op straat.
Zal Napoleon door zijn optreden zijn tijdvak weten te verlengen? Of gelooft hij niet meer aan zijn gelukster?
Daar is een man in Europa die tot nu toe dikwijls Napoleon heeft nagebootst, en ten leste Napoleon zelven heeft overtuigd, hoe zeer hij van 's keizers lessen heeft geprofiteerd. Het is Bismarck. Ook deze staatsman heeft zich in den laatsten tijd onzichtbaar gemaakt en in zijn tent zich teruggetrokken. Hij is naar zijn landgoed Varsin gegaan, heeft een bepaald verlof van zijn koning gevraagd en laat de overige ministers zich zoo goed en zoo kwaad als zij dit kunnen, behelpen. Mismoedig dat het Noord-Duitsche parlement de finantieele questie niet tot een beslissing heeft willen brengen, is hij om gezondheidsredenen een poos van het tooneel gegaan. Bismarck mist, bij al zijn groote en nuttige eigenschappen, een groote hoedanigheid voor een staatsman: hij is niet geschikt voor den gewonen dagelijkschen gang en strijd der zaken. Hij is berekend om als
| |
| |
een andere Mirabeau in een orkaan op te staan. Als de storm op het hoogst geklommen is, is zijn blik het rustigst, klopt zijn pols het kalmst. Maar de gewone dagelijksche verdrietelijkheden van een alledaagsch bestaan vervelen hem; de parlementaire strijd om dagelijksche zaken, zich vermengend met kleine intrigues hier, kleine kabalen daar, heeft voor hem geen aantrekkelijkheid: neen, hij kan ze niet verduren. Hij zou de zaken op zijn wijze breed willen opvatten, grootsch willen vormen. In een revolutietijd, wanneer een koortsachtige gloed op ieders wang schittert, is hij op zijn plaats; maar dag op dag het brood der politiek te verdienen en te oogsten, dat is niet zijn taak. Hij is het machtig hoofd eener natie, een fier staatsman in moeijelijke tijden, maar op den duur geen minister. - Wij praaten echter uit de verte; wij kunnen hem misschien niet volledig beoordeelen, laat staan waardeeren. Wij hadden gedacht dat zijn streven had moeten zijn - nu het er op aankwam het werk van den oorlog te consolideeren - zich min of meer een steun te maken van de nationaal-liberale partij. Hij heeft dat niet gedaan of niet kunnen doen, in het monarchale Pruissen, waar van alle kanten de jonkers hem nog omringen, en hij heeft zich teruggetrokken.
Het was zijn doel geweest door middel van het rijksparlement de reactionnaire elementen, die zich in de kamers van Pruissen doen hooren, tot zwijgen te brengen: het rijksparlement was het groote werktuig waarmede hij werkte, en ziedaar, dat werktuig bleek niet ondergeschikt aan zijn wil, stelde een eigen wil tegenover den zijnen. En aardig is om te zien hoe zeer de reactie, de feodale partij in Pruissen, begrijpt wat haar rol is. De twee kamers van Pruissen zijn den 6den October bijeengekomen, en nauwelijks is de vredelievende troonrede gehoord, nauwelijks zijn in de bureaux der kamers dezelfde personen verkozen, die ten vorige jaren de presidents- en vice-presidents-plaatsen vervulden, of het Huis der Heeren hoort een zonderling voorstel aan van den vroegeren collega van Bismarck, den ultra-conservatieven graaf Zur Lippe. Stelt u voor, die graaf Zur Lippe, die als minister van justitie er steeds op uit was om - toen de strijd tusschen koning en vertegenwoordiging het heftigst woedde - de constitutie van Pruissen op alle wijze te ondermijnen door zijn Lücke-theorie, zijn beweeren dat de kroon bij een strijd der staatsmachten het recht had om over de gelden van de inwoners
| |
| |
te beschikken, ook zonder goedvinden van de vertegenwoordiging; - diezelfde graaf Zur Lippe komt thands te berde met een motie dat het parlement door het aannemen van verschillende bepalingen van de Gewerbe-ordnung de constitutie van Pruissen geschonden had. De leus is dus dat de afzonderlijke landen zich niet langer laten dwingen en beheorschen door het parlement. De particularistische belangen verzetten zich tegen de centrale macht. Saksen heeft ook het voorbeeld gegeven: in de troonrede, in 't begin van October uitgesproken, wijst de koning van Saksen er niet onduidelijk op dat Saksen reeds te veel heeft toegestaan; tot hiertoe en niet verder. Het wordt dus een ‘te wapen’ der particularisten tegen het Duitsche eenheids-idee. De tegenwoordige ministers van Pruissen, von der Heydt, von Eulenburg en von Mühler, bekommeren zich weinig om dat eenheids-idee, het groote plan dat Bismarck altijd voor oogen heeft gehad. Hun doel is het slechts den gang der zaken niet te stremmen en zoo mogelijk zich staande te houden. De groote wet, die zij thans door Eulenburg hebben aangeboden, is dan ook werkelijk niet illiberaal. De ontwerp-Kreis-ordnung, bevattende een hervorming van de provinciale en gemeente-inrichting der zes oostelijke provinciën, als basis van een reorganisatie van het gansche rijk op dien voet, is dan ook niet geheel te verwerpen. De denkbeelden van von der Heydt over de finantiën zijn niet geheel onbruikbaar; zelfs von Mühler heeft voor het onderwijs een plan dat beter is dan het bestaande; - maar toch, iedereen ziet het, op den duur is zóó de regering niet vol te houden, als Bismarck zich blijft onttrekken. Met zulke negatieve gegevens is geen leiding van zaken in een parlementairen staat
mogelijk. Kleine moeijelijkheden komen allerwege voor den dag. De geannexeerde provinciën erkennen geen motief voor de annexatie, zoo niet iets beters geleverd wordt, dan wat zij hadden. Plaagt men de provinciën nog bovendien, te Frankfort door te strenge invoering der conscriptie, in Hannover door verwoesting van 't monument van Langensalza, dan is een samengaan van het oude en het nieuwe een onbestaanbaarheid. En moge dan ook de fiere figuur van een Waldeck in de Pruissische tweede kamer ontbreken - hoogbejaard heeft deze kloeke en eerbiedwekkende staatsman zijn ontslag genomen - toch zullen er mannen genoeg te vinden zijn, die uit naam van het volk aan een Eulenburg den haudschoen toewerpen.
| |
| |
Met Oostenrijk heeft Pruissen een soort van vrede pogen te maken. Sinds dat Bismarck zich te Varsin had teruggetrokken, had von Beust zich geen oogenblik rust gegund. Den ganschen zomer door had hij zich onledig gehouden met dépêche op dépêche te schrijven; het gegons van zijn woorden suisde langs alle hoeken van Europa; elk van die kleine dépêches vloog als een hommel voort en vond altijd door gelegenheid om Pruissen eens even te steken. De kleine vliegen der diplomatie, de acteurs en actrices der gezantschappen van de kleine residenties, vonden gelegenheid om zich bij dat alles te mengen. Elk dier dépêches was een événement, en de wakkere Beust had zoo niet leven, dan toch vrij wat rumoer gecreëerd. Intusschen hij had er niet al te veel eer van, en de diplomatie zelfs, na eerst zich bijster vermaakt te hebben, vond dat zij zoodoende te veel werk kreeg; men moest toch ieder keer ook een dépêche schrijven; men was geen journalist; en dat alles bij warme Julijdagen, als men aan zee op het duin kon zitten, of aan de roulette levenswijsheid kon opdoen: kortom von Beust zag dat hij wel kon eindigen; zijn auditorium werd hoe langer hoe kleiner; het gegons hield op, de bijen en de vliegen en al de insecten verdwenen.
Nog sterker. De hoven van Oostenrijk en Pruissen begrepen dat zij goed deden, tegenover de gevaren die een mogelijke revolutie in Frankrijk kon opleveren, tegenover sommige pogingen in Rusland, een toenadering te beproeven. En ziedaar, terwijl de prins van Pruissen zich opmaakt om naar den sultan in Egypte te gaan, bij gelegenheid van de opening van het kanaal van Suez, wordt tevens zijn voornemen bekend om den keizer van Oostenrijk te Weenen te bezoeken. En terzelfder tijd toont Pruissen dat het een andere politiek wil inslaan, door zijn gezant van Weenen naar Parijs te plaatsen. De aanwezigheid van dien gezant, den heer von Werther, te Weenen, was tot nu toe altijd beschouwd als het bewijs dat Pruissen geen entente met Oostenrijk begeerde. Het was een soort van beleediging, te Weenen denzelfden gezant te laten, dien Pruissen er vóór den oorlog van 1866 had. Een gezant die uit den aard der zaak aan zijn hof de zwakke en aantastbare plaatsen van Oostenrijk had moeten wijzen. Herhaaldelijk was door Oostenrijk op de vervanging van den heer von Werther aangedrongen, maar Bismarck bleef onverzettelijk. Hij nam het air aan van niet
| |
| |
te begrijpen waarom men zoo tegen den heer von Werther verstoord was, wiens goede en beminnelijke eigenschappen door Weenen het eerst werden gewaardeerd; - Oostenrijk kon uit eergevoel de ware reden niet zeggen, en dus bleef voortdurend te Weenen die gezant als een herinnering aan de nederlaag die Oostenrijk te Sadowa heeft moeten verduren. Thans echter is die onaangenaamheid weggenomen.
De op handen zijnde ontmoeting der vorsten en prinsen bij de opening van het kanaal van Suez heeft reeds tot resultaat een algemeene verbroedering dier vorsten. Niet alleen dat Pruissen en Oostenrijk elkander de hand reiken, maar ook Italië zal in die broederschap worden opgenomen. Italië is anders nog voortdurend onrustig. Reeds zoo dikwijls is nu sinds Cavour's dood van het groote beginsel der vrijheid afgeweken, dat tegenwoordig telkens vervolgingen tegen samenzweeringen aan de orde zijn. De angst voor de republiek van Mazzini en Garibaldi schijnt voor velen de ontwikkeling der constitutioneele monarchie te beletten. Het kwaad heeft hier zich zelf gestraft. Men heeft zich niet de woorden van Cavour herinnerd, toen hij sprak: ‘Als ik de vreemde regeeringen niet te ontzien had, zou ik al de samenzweerders in Turijn terugroepen, en ik zou hen veroordeelen om vrij uit, midden op den dag, in de straat van de Po, onder de arcades hunne meeningen te verkondigen. Na het einde van een maand zouden zij òf dood zijn gegaan van toorn, òf bekeerd zijn.’ - Het is echter niet te ontkennen, dat het volk even goed als de regeering schuld heeft. Schijnt de regeering bang voor volledige toepassing der vrijheid: het volk blijkt in vele opzichten gebrek aan ernst te hebben. Het proces tegen den afgevaardigde Lobbia, waarbij aan dezen verweten wordt een moordaanslag tegen zijn eigen persoon gefingeerd te hebben, is waarlijk een droevig teeken des tijds. Staan er dan geen mannen op, die even als weleer Dante, over zulk bederf bij de burgerij ‘den donder van hun invectieven doen schallen’? Helaas, de populaire figuren, die aan de vrijheidsbeweging sinds 1848 den stoot gaven, zij verdwijnen de een na de ander. De doodenlijst
achter Italië's beste tijdschrift geeft ons maandelijks zulke weemoedige gedachten. Daar is onder die dooden zoo menige volksfiguur, aan wier onbaatzuchtigen arbeid Italië waarlijk zooveel behoefte nog zou hebben. In Augustus bracht men ons zoo de tij- | |
| |
ding van den dood van Giuseppe Dolfi, den bekende bakker uit Florence: den man die zooveel over had voor de vrijheid van zijn land, die vereenigingen tot dat doel wist te stichten en te leiden, en wiens kloeke hand een ieder die voor de vrijheid had gestreden en leed, wist op te beuren. Hij vatte zijn taak ernstig op. Gansch Florence volgde zijn begrafenis, en in Holland is zijn uitvaart niet vergeten door hen, die eens zijn handdruk hadden gevoeld.
Ernstig is het staatsleven. Welk land heeft dat in de laatste weken meer moeten ondervinden dan Spanje? Het gouvernement, met Serrano als regent, met Prim als eerste minister, was nog altijd even ver. De constitutie was nu gereed; zij bepaalde dat Spanje een monarchie zou zijn, maar een koning was maar niet te vinden. Toch zochten Serrano en Prim en Olozaga overal om dien onmogelijken vorst ergens te treffen. Victor Emmanuel had nog een jongen neef, een zoon van zijn overleden broeder, 14 jaar oud en bezig op een Engelsch kostschool opstellen te vervaardigen. Dat jonge mensch droeg wel is waar den omineusen naam van Thomas, en zeker geen enkel Spanjaard was te vinden die trouw zou willen zweren aan Thomas I, - maar hij was te herdoopen, en dan zou deze jeugdige scholier wellicht een goed koning voor Spanje zijn. Serrano en Prim zouden hem vooreerst wel wat helpen. Zoo dachten zij en werkten zij: toen langzamerhand van twee kanten weder een revolutie tegen het gouvernement kwam aanzetten. De eene schok werd veroorzaakt door de Carlistische partij. Het bleek echter weldra dat deze partij, die zoo geheel de ideeën van het verleden vertegenwoordigt, geen grooten steun meer heeft bij het Spaansche volk. Geen enkele exceptioneele maatregel van belang was noodig. Geen ontwikkeling van troepen behoefde tegenover die beweging gesteld te worden. De familie van Don Carlos was sinds de laatste dertig jaren vergeten, en vond reeds tegenover zich de aanhangers van Isabella. En de Spanjaarden die Isabella buiten de deur hadden gezet, gingen Karel VII niet inhalen. - Doch de tweede schok was van een veel ernstiger aard. Het is een schok geweest die een oogenblik Spanje weder op zijn grondvesten heeft doen wankelen. Het was de republikeinsche partij die de wapenen nam. Bang
dat Prim en Serrano werkelijk hun plan zouden volvoeren om den Italiaanschen prins met den Spaanschen koningsmantel te omhangen, hebben zij de wapenen opgevat.
| |
| |
Na een geweldigen strijd zijn zij thans eerst ternedergeworpen. Het is een ontzettende fout van die republikeinen geweest. Hun rol was zoo eenvoudig. Zij hadden slechts met de armen over elkander te zitten en kalm de ontwikkeling der zaken na te gaan. Alles voerde de fortuin hun in Spanje als van zelve toe. Vooreerst was het toch eigenlijk de republiek, waartoe Spanje nu gekomen was. Wat anders was het bestuur van Serrano, van Prim, dan een republiek? Zoolang die voorloopige toestand bleef voortduren, had geen enkel republikein zich eigenlijk te beklagen. En aan alles liet het zich aanzien dat die voorloopige toestand permanent zou blijven. Want het denkbeeld dat die 14jarige knaap koning zou kunnen worden, was vooreerst al niet zeer waarschijnlijk, en dan, al werd hij het, dan was toch in de eerste jaren een regentschap noodig. Serrano en Prim zouden hiervoor wel in aanmerking komen en de gedeguiseerde republiek bleef bestaan. Al dien tijd konden de republikeinen op zedelijke wijze Spanje bewerken, en hun ideeën trachten te verspreiden. Niemand hinderde hen daarin. In plaats echter van die rol, die als het ware door de gebeurtenissen zelven aan de republikeinen voorgeschreven was, hebben zij de kansen van den krijg willen beproeven.
Hebben hun hoofden in de Cortes hen tot dien burgeroorlog gedreven, of zijn die hoofden op hun beurt gedreven door de republikeinen buiten de zaal? Wij gelooven, voor de eer van die leiders, het laatste. Die mannen waren gansch niet van talent ontbloot: Orense en Castelar hebben zich als zeer uitnemende redenaars doen kennen. Castelar vooral: zijn nobel gelaat, zijn peinzende blik hebben overal waar zijn beeldtenis werd vertoond, ook in het buitenland sympathie verwekt. Maar veel meer zijn gevierde redevoering over de onverdraagzaamheid der Catholieke kerk, zijn gespierde rede over de republiek als het ideaal en doel van elken staatsvorm, heeft ook tegenstanders, niet voor zijn ideëen, maar wel voor zijn talent gewonnen. ‘Uit Madrid heeft de welsprekende en edeldenkende Castelar u en mij geroerd,’ zegt Vreede. En overal in het buitenland is dat zelfde oordeel gehoord. Zou nu hij zoo onvoorzichtig zijn geweest den burgeroorlog aan te blazen? Wij gelooven het niet. Doch de leiders hadden de gebeurtenissen niet in hun hand. De strijd der monarchisten en republikeinen was hoe langer hoe heftiger geworden. Hoewel de overgroote meer- | |
| |
derheid der Cortes de gevoelens der republikeinen niet deelde, was echter die partij grooter in het land dan het aantal vertegenwoordigers aangaf. De aanvallen der republikeinen nu werden hoe langer hoe heftiger, sinds het gouvernement na het bedwingen der Carlistische bewegingen allerlei maatregelen nam, waardoor de vrijheid werd verkort. Nu was het 't recht van vergadering, dan samenscholingen op straat, die keer op keer verboden werden. Er was overal gisting. Den 20sten September nu kwam in Tarragona de republikeinsche generaal Pierrad. Zijn komst verwekte allerlei republikeinsche
manifestatiën. De secretaris van den gouverneur van Tarragona, die bij afwezigheid van dezen het bestuur in handen had, ging het rijtuig van Pierrad te gemoet en verzocht hem dringend geen aanleiding te geven tot deze manifestatiën. Het volk greep hem - zijn naam was Garcia de los Reyes - en op de wreedste wijze werd hij door de gansche bevolking gedood. Het gouvernement vaardigde nu den 26sten September een allerstrengste circulaire uit, verbood allerlei vergaderingen en verweet openlijk dien moord aan de republikeinsche partij. De achttien republikeinsche afgevaardigden in Madrid verzochten toen aan Castelar om uit hun naam daartegen protest in te leveren, en den 28sten September werd dat protest aan het gouvernement publiek gemaakt. Op waardigen toon werd het aandeel aan den moord van zich afgeworpen, en het gouvernement beschuldigd de vrijheid telkens te verkorten en telkens weder tot exceptioneele maatregelen over te gaan: ‘de gouvernementen wisselen in Spanje, maar de willekeur schijnt te blijven.’ Tot dusverre was de taal van het stuk hevig maar onberispelijk, doch op het einde stond een volzin, waarbij de republikeinsche partij in zekeren zin het terrein van de legaliteit verliet. Castelar kondigde aan, dat alle leden der republikeinsche partij, als zij geen recht konden krijgen tegen de willekeurige maatregelen van het gouvernement, voortaan voor goed de Vergadering zouden verlaten. De meerderheid kon dan verder alléén delibereeren en beslissen.
In zekeren zin verlieten zij hier het wettig terrein. En natuurlijk wat zij dachten en bespraken werd door de partij op straat onmiddellijk volbracht. De oorlogsverklaring werd hier nog zachtkens geformuleerd; dáár was men reeds handgemeen. De strijd begon. De Cortes namen op voorstel van Prim het besluit, de
| |
| |
Constitutie te schorsen. Castelar en de zijnen verlieten Madrid. De burgeroorlog was in volle vlam.
Wij hebben dien burgeroorlog en dat bloedbad niet te schilderen. Het is gebleken, dat de republikeinsche partij machtige wortelen reeds onder het volk geschoten had. Te Barcelona, Sarragossa, Tarragona, Valencia heeft zich de opstand het meest geconcentreerd. Prim heeft de taktiek gebruikt zijn leger niet te verdeelen. Hij heeft dus elke stad, de een na de ander, bedwongen. Het laatst kwam Valencia aan de beurt; de tegenstand was daar het heftigst; men had de stad een week aan zich zelve overgelaten; doch ook Valencia moest bukken, en daarmede was de burgeroorlog geëindigd.
Van de 49 provinciën hebben er 25 min of meer aan den opstand deelgenomen. Al haar krachten heeft de republikeinsche partij nu vooreerst verspild. Het gouvernement is met dictatoriale macht bekleed; de constitutie is geschorst. Één ding is, ja, gewonnen, maar dat eene was toch een droombeeld wellicht, - te weten de candidatuur van den jongen Thomas is zeer zeker door die opname der wapenen voor goed begraven. Doch daarentegen hebben de Cortes thans al de republikeinsche afgevaardigden, en dus ook Castelar, in staat van beschuldiging gezet. Een politiek proces zal dus beginnen. Moge het slechts niet uitloopen op politieken moord! En terwijl alzoo Prim het gewonnen heeft en wederom voor de honderdste maal verklaart, dat het gouvernement aan niets anders denkt dan aan het zoeken van een koning, kwijnt de handel, staat alle verkeer en industrie stil, kan Cuba ter nauwernood voor Spanje behouden blijven..... Dat alles schijnt niet der moeite waard om te verbeteren - neen, eerst een koning! En men durft nog zeggen, dat de monarchie in de 19de eeuw als beginsel uitgediend heeft! - O Satyre, dochter van de rechtvaardige Themis en den bokvoetigen Pan, leen mij uwe hulp!
Een waarachtige koning is zoo even gestorven: Lord Derby. Wij begonnen met een sterfgeval: wij eindigen met een ander. En beide mannen behoorden elk in zijn sfeer tot de doorluchtigste figuren, die onze eeuw gekend heeft. Was de een (Sainte Beuve) een auteur, een man, die denkbeelden verspreidde; de ander was een belichaamd denkbeeld: werkte door dat wat hij was. Hij was er; daarom beteekende hij zooveel. Toen hij afscheid nam van het
| |
| |
staatsleven, hebben wij getracht zijn beeld te schetsen (zie ons Overzicht van 25 Maart 1868): en dezelfde kleuren, die wij toen bewonderden, heeft hij tot het einde behouden. Hij was geen geïncarneerd systeem: neen, hij leefde. Zijn scherp tintelende geest gaf daarbij aan alles gloed. Anderen gedenken thans al zijn strijd en zijn kamp tegen O'Connel, Robert Peel, Russell en Palmerston. Mij blijft het levendigst in de gedachte de woordenwisseling, die hij, onder daverend gelach van het Huis der Lords, den 22sten Maart 1850 met Lord Brougham had. Brougham had zich beklaagd door Derby, toen nog Lord Stanley, somewhat volatile genoemd te zijn: en Stanley stond op en zeide zeer bedroefd te zijn, zijn vriend Brougham zorg te hebben gegeven. Hij had hem volatile genoemd. Ja. In point of acuteness, activity, rapidity, and pungency, sal-volatile is nothing when compared with my noble and learned friend. You may put a stopper of glass or leather on that etherial essence, but I defy any human power, even that of my noble and learned friend himself, to put any stopper over the activity, ingenuity and pungency of his mind. Is Brougham echter daarmede niet tevreden, welnu, zoo gaat Derby voort, I will form a more correct estimate of his character; I will look on him, not as one of those great, rapid and energetic man, who take part in any and every question - and come in with such velocity that they seem not many questions, but one continuous question - but as a man of a grave, serious, plodding, and rather slow and heavy nature, enz. Bedriegen wij ons, wanneer wij gelooven dat bij dat merkwaardig debat Derby eigenlijk zich zelven teekende, man van voortgang, van energie, van onstuimige drift. Hij was dat ethérisch zout, waarvan de bijtende
kracht door niets was te bedwingen. Plaats de dommekracht van de brutale massa op zulk een geest, hij blijft Derby, sans changer.
H.P.G. Quack. |
|