| |
| |
| |
De slag van Nieuwpoort.
(Vervolg en slot van blz. 71.)
Terwijl het Hollandsche leger zich rondom de muren van Nieuwpoort nederslaat en zich vleit die vesting spoedig te doen vallen en dan Duinkerken aan te randen, naderen geduchte vijandelijke heirscharen, die weldra die verwachting in rook zullen doen vervliegen en hen, die van een zekere en gemakkelijke zege droomen, met geheelen ondergang bedreigen.
De toenmalige regenten van de Spaansche Nederlanden, Albertus en Isabella, waren ten volle berekend voor hunne moeijelijke taak; zij bezaten al die hoedanigheden, welke men in dien tijd moest bezitten om een goed herder der volkeren te zijn. De Aartshertog Albertus had, als legeraanvoerder, groote veerkracht en bekwaamheid doen blijken; hij had krijgsroem verworven; en Isabella, mannelijk van geest, had de onverzettelijke standvastigheid van haren vader, maar tevens eene helderheid van inzigten en een menschelijken aard, die den somberen stichter van het Eskuriaal altijd vreemd zijn gebleven. Albertus en Isabella wisten zich in de Zuidelijke Nederlanden de liefde des volks te verwerven; hunne namen hebben eene eervolle plaats behouden in de jaarboeken van België. Het is waar, men moet de burgerlijke en menschelijke denkbeelden van onze negentiende eeuw eenigzins op zijde stellen, bij het beoordeelen van vorsten, die aan den trots van hun oud geslacht een slaafsche onderwerping paarden aan eene dweepzieke priesterschap; ook onder hun bestuur ontmoet men soms onmenschelijke handelingen: nog in 1597 - Isabella was toen nog niet hier - werd te Brussel eene vrouw, Anna van den
| |
| |
Hove, levend begraven, tot straf voor ketterij. Wij gruwen nu van zoo iets; wij verfoeijen zulk eene wreedheid, en met het volste regt; maar laat ons bedenken, dat men in de zestiende eeuw anders gevoelde en anders oordeelde, en dat men de meeningen van dien tijd als verzachtende omstandigheid mag bijbrengen bij het oordeel over de misdaden van dien tijd. Herinner u de treffende verzen, waarin de Engelsche dichter Shelley het kind beschrijft, dat, als ware het ter feest, door de moeder wordt meêgenomen om een godloochenaar op den brandstapel te zien sterven; het: ‘schrei niet, kind, want die man heeft gezegd: daar is geen God’, drukt volkomen de meening uit van de zestiende eeuw. Men waande toen tegen andersdenkenden alles geoorloofd.
Daarom moet men nog geen idealen maken van Albertus en Isabella; maar men moet aan het regeringsbeleid en de geestkracht dier vorsten de hulde toebrengen, die zij verdienen. Die geestkracht bleek vooral in den zomer van 1600.
Toen de eerste mare inkwam, dat Maurits met een sterk leger in Vlaanderen was doorgedrongen, zagen de Aartshertogen teregt in, met hoe groot gevaar die onderneming hen bedreigde, en hoe het verlies van Vlaanderen den geheelen ondergang van de Spaansche heerschappij in de Nederlanden kon na zich slepen. Onverwijld, met verwonderlijke voortvarendheid, namen de Spaansche vorsten de maatregelen, welke dat gevaar konden afwenden. Een legermagt van bij de 7,000 man, die onder Don Luis de Velasco, omstreeks half Junij, bij de Maas naar de zijde van Venlo had gestaan, trok toen met versnelde marschen naar de Schelde; en van de muitende Spaansche troepen te Diest en te Hamont wist men door beden en beloften ongeveer 1000 man voetvolk en 600 ruiters te bewegen om zich bij Velasco aan te sluiten.
Den 28sten Junij was die geheele magt te Gent vereenigd, en het was daar dat Albertus zich aan haar hoofd stelde; het was daar, dat Isabella, te paard naast haar man, op fieren, krachtvollen toon, hare Spanjaarden aansprak, en, op de juweelen wijzende, waarmede zij getooid was, zwoer, dat zij die sieraden gaarne ten offer wilde brengen, om hare brave soldaten niet langer verstoken te laten van wat hun regtmatig toekwam. Hare mannelijke taal deed die uitgelezen krijgsbenden in geestdrift ontvlammen, die, koningsgezind tot in het gebeente, zich nu hunne muiterij schaamden en er ijverig naar verlangden om
| |
| |
hunne trouw aan hunne vorsten te staven, door meêdoogenlooze dapperheid tegen dier vorsten vijanden.
Isabella blijft te Gent, maar de Aartshertog trekt met het leger op en is den 29sten Junij tusschen Gent en Brugge, den 30sten te Brugge. Versterkt door troepen, uit die steden genomen, telt het leger van Albertus nu 10,000 man voetvolk en 1600 ruiters. Den 1sten Julij trekt de Spaansche veldheer van Brugge over Varssenaere en Jabbeeke op Oudenburg; hier heeft de eerste ontmoeting met den vijand plaats. Het Hollandsche leger werd met den slag bedreigd; het had niets hoegenaamd vernomen van het oprukken van een Spaansch leger; het had daar geen voorzorgen tegen genomen; het had aan de mogelijkheid van zoo iets niet gedacht; ‘Syn Excie’ (Maurits) ‘selfs ende alle anderen daerom versuymden curieuselyck ergens naer te vernemen’, zegt Duyck in zijn vreemden stijl.
Het geviel dat op den 1sten Julij, toen de Spaansche legermagt voor de schans van Oudenburg verscheen, in die sterkte maar een klein gedeelte was van de magt, die haar moest verdedigen. De twee ijzeren kanonnen, welke de wapening van die schans moesten uitmaken, waren er op den 1sten Julij nog niet; - dit bewijst geen groote voortvarendheid; - en daarom had de kolonel Piron op dien dag 100 man voetvolk naar Oostende afgezonden om die vuurmonden vandaar te halen. Eene andere afdeeling, 150 man voetvolk, en het grootste gedeelte van de ruiterij was uitgetrokken naar de zijde van Brugge; zoodat op het oogenblik, toen de Spanjaarden aankwamen, er in de schans te Oudenburg geen geschut was en slechts 250 man voetvolk.
De Hollandsche afdeeling, uit Oudenburg naar de zijde van Brugge afgezonden, had op den vijand moeten stooten, wanneer zij den regtstreekschen weg naar die hoofdstad had gevolgd; maar zij had een omweg gemaakt; zij was eerst getrokken naar den weg van Brugge op Dixmude, ten einde eerstgenoemde stad aan de zuidzijde te naderen; zij hoopte op die wijze er beter in te slagen om slagtvee op te halen en buit te maken, en dacht weinig aan een vijand, van wien men meende nog niets te vreezen te hebben. Maar verbazing en ontzetting beving de Hollanders toen zij, nabij Brugge gekomen, hoorden, dat een sterk Spaansch leger dien ochtend vandaar was opgerukt naar Oudenburg. Hoe nu aan dien vijand te ontkomen? - Verschillende inzigten deden voetvolk en ruiterij toen verschillende
| |
| |
wegen inslaan, beide met even noodlottig gevolg. Het voetvolk keerde naar Oudenburg terug, maar vond, toen het daar kwam, de schans reeds in het bezit van de Spanjaarden, en werd toen dadelijk door den overmagtigen vijand aangevallen en gedood of gevangen genomen. De ruiterijk, geleid door een Vlaamschen gids, Jaspar Olvoet, gaat om Brugge heen en wil zoo Yzendyke bereiken, om zich daar in te schepen naar de Zeeuwsche eilanden; door Spaansche ruiterij uit Brugge aangevallen en nagezeten, verliest zij eenige manschappen. Toch bereikt de hoofdmagt Yzendyke; maar toen men daar komt, is er geen schip om de ruiters op te nemen, en bij de nadering der Spanjaarden is krijgsgevangenschap hun deel. Jaspar Olvoet was in eene kreek verdronken.
Piron, die vroeger, onder anderen bij de verdediging van Hulst, zich als een dapper officier had doen kennen, betoonde hier eene zwakheid, die strenge afkeuring verdient. Het was misschien buiten zijne schuld, het was misschien alleen te wijten aan een zamenloop van noodlottige omstandigheden, dat op het oogenblik, toen het Spaansche leger opdaagde, de schans te Oudenburg maar de helft van hare bezetting had en nog zonder geschut was; maar hoe ongunstig daardoor de kans ook was om de schans te verdedigen, die verdediging had ondernomen moeten worden; men had daardoor tijd moeten winnen voor Prins Maurits; de afdeeling van Piron was een voorpost, die zich moest opofferen voor het behoud van het geheele leger. In stede daarvan treedt de Hollandsche bevelhebber dadelijk in onderhandeling met den Aartshertog en geeft de schans van Oudenburg over, onder voorwaarde, dat de bezetting ongehinderd mag uittrekken naar Oostende.
Bij dat uittrekken ondergaat de bezetting mishandelingen van de zijde des vijands; zelfs worden eenige soldaten vermoord. Nog erger lot wedervaart de bezetting van de schans te Snaeskerke. Piron, die sterkte onhoudbaar achtende, had ook haar overgegeven, voor de bezetting evenzoo den ongehinderden aftogt naar Oostende bedingende; maar toen de twee kompagniën, die te Snaeskerke waren, buiten de schans kwamen, werden zij plotseling aangevallen door Spaansche troepen - de muiters van Diest - en grootendeels vermoord. Eene schandelijke trouwbreuk, die men wel kan wijten aan de woede dier soldaten, die hunne vroegere muitzucht wilden uitwisschen door onmeêdoogende wreedheid tegen den vijand; maar eene trouwbreuk, waar- | |
| |
van de oneer toch grootendeels neêrkomt op den Aartshertog zelf, die op duidelijke wijze en schriftelijk den Hollanders een vrijen aftogt had beloofd.
Gedroeg Piron zich zwak, een ander bevelhebber, de luitenantkolonel Bruges, gedroeg zich niet beter, en bevestigde hier de ongunstige meening, die men reeds bij de verdediging van Hulst (1596) van hem had opgevat. Bruges voerde het bevel over de schansen bij Plassendaele en bij Breedene; schansen, die niet eens door de Spanjaarden werden aangevallen, maar vóór dien tijd en zonder noodzakelijkheid, door de Hollanders werden verlaten. De bezetting van de kleine sterkte bij Plassendaele, den val van Oudenburg vernemende, verliet ijlings hare schans en vlugtte naar Breedene; en Bruges, door vrees bevangen, wilde dat voorbeeld volgen en met de zijnen zich redden binnen de muren van Oostende. Een braaf officier, de kapitein Gilson van de Walen van Marquette - dezelfde, die later, in handen der Spanjaarden gevallen, op smadelijke wijze aan een galg den dood vond - verzet zich, met eenige anderen, tegen dat laf besluit; en Bruges, geen kans ziende om op andere wijze dat verzet te boven te komen, zendt daarop Gilson naar Oostende, met last om daar de bevelen van de Staten te vragen. Maar te naauwernood heeft die officier Breedene verlaten, of Bruges, zonder de bevelen der Staten af te wachten, verlaat de schans en neemt met zijne bezetting de wijk binnen Oostende.
Nergens hebben wij gelezen, dat dit pligtverzuim van Bruges of van Piron op ernstige wijze berispt of gestraft is geworden; en dit doet ons haast gelooven, dat er met het handhaven der krijgstucht bij het leger van Maurits wel eens met onderscheid des persoons gehandeld werd.
De weg naar het leger van Maurits stond nu aan de Spanjaarden geheel open, en de Aartshertog, ongeveer 2000 man onder Velasco te Oudenburg achterlatende om de bezetting van Oostende in bedwang te houden, trok met de hoofdmagt in de rigting van Nieuwpoort voort. De marsch werd voortgezet tot het dorp Leffinge, waar het leger stand hield en den nacht doorbragt. Opgewonden van geestdrift over de behaalde voordeelen, waande de Spaansche soldaat niets meer onmogelijk voor zijne dapperheid; de volgende dag zou getuige zijn van den geheelen ondergang des vijands; en, om hunne wachtvuren gezeten, zwoeren de krijgshaftige woestelingen, dat zij geen man
| |
| |
van het Hollandsche leger wilden sparen, dan alleen Maurits en zijn broeder Frederik Hendrik, die als gevangenen den zegetogt van den Aartshertog moesten opluisteren.
Geheel anders waren de gewaarwordingen, die het Hollandsche leger bezielden in dien nacht van den 1sten op den 2den Julij 1600: verbazing, onrust, vrees hadden daar de bovenhand. Toen de Staten te Oostende, door de komst der troepen van Piron en van Bruges, het eerste berigt kregen van het onheil dat de Republiek bedreigde, zonden zij den ritmeester Wagemans - van de ruiterij van Oudenburg - naar Nieuwpoort af, om Maurits die mare mede te deelen. Als door een donderslag werd de Stadhouder door dit berigt getroffen: hij had zich de mogelijkheid niet voorgesteld van dit spoedig oprukken van een zoo sterk Spaansch leger; en hij zag thans in, aan welk een groot gevaar zijn leger was blootgesteld, door den misslag van die engte bij Leffinge niet bezet te houden. Nóg wilde Maurits eene poging doen om dat verzuim te herstellen: hij zond naar Oostende den last af aan de Staten, om de troepen van Piron en Bruges naar het hoofdleger te doen oprukken, en om tevens de brug te Leffinge te verbranden, en de dammen door te graven over enkele waterloopen tusschen de Iperlee en de duinen.
Dit bevel is niet overgekomen, ten minste niet tijdig overgekomen; - maar al ware het tijdig ontvangen, dan zou dit bevel toch onuitvoerbaar zijn gebleken, daar op den avond van den 1sten Julij het Spaansche leger reeds te Leffinge was. Even als in het gewone leven, zijn er in den oorlog misslagen, die gemakkelijk hersteld worden, en die daardoor vaak onopgemerkt blijven; maar er zijn ook misslagen, die door de omstandigheden onherstelbaar worden, en die, de ergste gevolgen na zich slepende, daardoor iedereen in het oog vallen. Van dien aard is de misslag geweest om de brug bij Leffinge onbezet te laten.
Maurits brengt den nacht in zorg en onrust door, beraadslagende met zijne onderbevelhebbers. Aan een inschepen van het leger te Nieuwpoort was, bij de groote nabijheid des vijands, niet te denken; die handeling zou een vlugt gelijken, en er ook alle stoffelijke nadeelen van hebben. Maar zaak was het om het leger Oostende te doen naderen, voordat de vijand de gemeenschap afsneed met die vesting. Allereerst moest echter het leger worden zamengetrokken, om, zoo noodig, slag te kun- | |
| |
nen leveren. Graaf Lodewijk Gunther ontving bevel de kwartieren rond te rijden, om allen zich te doen bereiden tot opbreken en om de wijd en zijd stroopende ruiterbenden naar het leger te doen terugkeeren. De hoofdmagt stond aan de zuidzijde van de haven van Nieuwpoort; en om haar aan de noordzijde van die haven te brengen, moest men de ebbe afwachten, die eerst tegen den volgenden ochtend omstreeks 8 of 9 uur zou invallen; want het slaan van eene brug over die haven zou ook niet veel spoediger tot stand komen. Tot dien tijd toe, tot 's ochtends 9 uur, was het Hollandsche leger in een toestand van weerloosheid; men moest gedurende dien tijd niet worden aangevallen door den vijand; men moest dien vijand zoolang ophouden, tot welken prijs dan ook; en daarom kreeg graaf Ernst van Nassau bevel om met het krieken van den dag met een gedeelte van de magt, die aan de noordzijde van de haven stond, op te rukken naar Leffinge, en zoo mogelijk zich te verzekeren van de daar aanwezige brug. Gelukte dit, dan was het leger behouden; maar gelukte dit niet, dan was het leger in een toestand vol gevaren, waaruit het alleen gered kon worden door onbezweken dapperheid en door krijgsgeluk.
De 2de Julij 1600 breekt aan, de dag die over het lot van Nederland zal beslissen. Het is een Zondag, - even als toen, meer dan twee eeuwen later, in de velden van Waterloo voor de vrijheid van Europa werd gestreden; het is zelfs voor de Roomsche kerkleer een heilige dag, de dag van Maria boodschap. Maar ook de dagen, gewijd aan sabbathsrust en godsvereering, zijn den mensch niet heilig gebleven, als hij, door zijne driften en bartstogten aangespoord, het werk der vernieling op een slagveld wil aanvangen; en in de tempels te Oostende mogen de beden tot het Opperwezen ten hemel rijzen, in de legers van Maurits en Albertus denkt men alleen aan den strijd die aanstaande is. Het is een schoone zomerdag, met een tamelijken wind uit het noordwesten; een weêrsgesteldheid zooals men die bij een veldslag kan verlangen.
De dag is naauwelijks aangebroken, of graaf Ernst van Nassau stelt zich in beweging; hij heeft bij zich 2 regimenten voet- | |
| |
volk, het Schotsche van Edmond en het Zeeuwsche van Van der Noot; de 4 kornetten ruiterij van Risoir, Van de Merwe, Stakenbroek en Van den Tempel; in alles ongeveer 2000 man voetvolk en 300 ruiters; 2 stukken geschut waren daarbij.
De togt gaat aanvankelijk over het strand. Bij Mariakerke slaat men regts in, en toen men nu op den top der duinen komt, ziet men van die hoogte het Spaansche leger, dat van Leffinge in aantogt is. Graaf Ernst wil nog eene poging doen om vroeger dan de vijand de Iperlee te bereiken; de ruiterij wordt vooruitgezonden, het voetvolk volgt met snelle schreden; - maar te vergeefs; het is te laat; de legerscharen van den Aartshertog zijn voor een gedeelte de brug van Leffinge reeds overgetrokken, voor een gedeelte zijn zij op het punt om dien overtogt te verrigten. Ook 's ochtends vroeg in beweging gekomen, had Albertus eerst op Nieuwendam willen trekken, om aan die zijde Nieuwpoort te naderen; maar later, vernemende dat de brug van Leffinge niet vernield was door den vijand, had hij de voorkeur gegeven aan den marsch op Mariakerke.
Het was toen 8 uur 's ochtends. Graaf Ernst van Nassau was niet meer in staat om de brug van Leffinge aan den vijand te betwisten, maar toch besluit hij stand te houden, om het verder voortdringen van het Spaansche leger te stuiten; een dapper en goed besluit, dat hoogen lof verdient. Graaf Ernst had voor den aanrukkenden vijand kunnen teruggaan op Nieuwpoort; maar dan zou misschien die vijand daar verschenen zijn op een oogenblik dat het leger van Maurits nog niet slagvaardig was. De graaf had ook stelling kunnen nemen bij het nabij liggende fort Albertus; dan was hij altijd verzekerd van een veiligen terugtogt op Oostende; en hoewel afgesneden van het hoofdleger, kon hij misschien door dat standhouden bij het fort Albertus, de Spanjaarden zooveel onrust inboezemen, dat zij den marsch naar Nieuwpoort niet zouden durven voortzetten; - dat laatste was echter onzeker; het was beter den vijand regtstreeks tegen te houden, en die handeling was dan ook voorgeschreven. 's Vijands overmagt was zeer groot, de nederlaag van de Hollandsche afdeeling bijna zeker; maar door den strijd aan te nemen, won men tijd; men offerde zich op voor het behoud van het geheele leger. Graaf Ernst deed hier te Leffinge, wat den vorigen dag de bezetting van Oudenburg had moeten doen, maar niet gedaan heeft.
De brug van Leffinge overgetrokken, kon het Spaansche le- | |
| |
ger zich nog niet dadelijk in de vlakte uitbreiden om de duinen te bereiken, maar moest eerst een weg volgen die een breedte had van 30 el; daar, waar die weg in de vlakte uitliep, had men eene soort van dijk, die ongeveer een musketschot afstands van de brug was verwijderd. Tusschen dien dijk en de duinen was nog een moeras. Graaf Ernst nam stelling achter dien dijk, en schaarde in haast zijne troepen in slagorde; de 2 stukken geschut moesten den weg bestrijken, door de Spanjaarden gevolgd; op den regtervleugel kwam het Schotsche regiment; links daarvan het Zweedsche; geheel op den linkervleugel, bij Mariakerke, de 4 kornetten ruiterij. Met groote moeite gelukte het de Staten om de troepen van Piron en Bruges uit Oostende te doen oprukken naar Mariakerke, om zich daar aan te sluiten bij graaf Ernst; van de drie kornetten van Du Bois, Wagemans en Van der Wel, was een gedeelte den vorigen dag bij dien marsch op Brugge verloren gegaan; en van het overige kon men niet meer dan 70 ruiters bijeenbrengen, die niet te bewegen waren verder vooruit te gaan dan tot aan het fort Albertus; zoozeer zat de schrik in die troepen.
De Spanjaarden staken een oogenblik hunne voorwaartsche beweging, om de achter zijnde troepen den tijd te geven om op te rukken; misschien ook dachten zij hier te doen te hebben met de geheele legermagt van Prins Maurits. Die kortstondige aarzeling geeft graaf Ernst den tijd om in slagorde te komen, en zijn geschut tot viermaal toe op den vijand te lossen. Maar de Spaansche ruiterij, zich uitbreidende als om de ruiterij van graaf Ernst af te snijden van de schans Albertus, brengt door die beweging daarbij zulk eene vrees te weeg, dat zij, zonder in gevecht te komen, hare stelling verlaat en ijlings de vlugt neemt naar Oostende. Te vergeefs wordt de dappere Edmond afgezonden om de vlugtelingen te herzamelen; hij is niet in staat hun zijn moed meê te deelen. De vlugt van de ruiterij ontmoedigt ook het voetvolk; en toen nu het geheele Spaansche leger ten aanval oprukt, wordt die aanval niet afgewacht, maar gaat men terug; eerst ordelijk, als bij een terugtogt; daarna in verwarring en de wapens wegwerpende, als bij eene vlugt. Er heeft geen ernstige strijd plaats; de overwinning is dadelijk aan de Spanjaarden, die het geschut vermeesteren en met hunne ruiterij de vlugtende Hollanders vervolgen.
Groot zijn de verliezen der onzen bij die nederlaag. Het Zeeuwsche regiment van Van der Noot kwam er nog het beste
| |
| |
af, daar het door de duinen het fort Albertus kon bereiken, waarvan het niet ver af stond; toch verloor het 150 man aan dooden, waaronder de drie kapiteins Turqueau, Walraven en Lagrappe. Maar de ongelukkige Schotten leden zwaarder verlies; door het moeras en door de duinen naar het strand vlugtende, werden zij daar vervolgd door de Spaansche ruiterij, die hen onmeêdoogend neêrsabelde of in zee dreef; 600 Schotten werden hier gedood of verdronken, en daaronder 7 kapiteins, de oudste en beste van het regiment, een Stuart, een Murray en andere namen die in Schotland's geschiedenis te huis behooren. Van de troepen van Piron had een klein gedeelte stand gehouden, en daarvan sneuvelde de kapitein Gistelles met eenige soldaten; de troepen van Bruges hadden bijna niets verloren, daar zij dadelijk de vlugt namen. Zoozeer had de vrees aller harten vervuld, dat het moeite kostte om de bezetting van de schans Albertus te beletten die sterkte te ontruimen. In het geheel hadden de Hollanders bij dit gevecht van Leffinge 8 à 900 man verloren; het verlies van de Spanjaarden was onbeduidend. - Graaf Ernst met de kolonels Edmond en van der Noot ontkwamen het in de schans Albertus.
De Aartshertog zond dadelijk renboden af naar Brugge, om de zege der Spaansche wapenen te berigten. Die tijding gaat geheel Braband rond, en wekt alom de geestdrift op van Spanje's voorstanders, die Maurits' leger geheel verloren en den oorlog geëindigd wanen. Alom geeft men zich over aan uitbundige feestvreugde; - maar het klokkengelui is nog niet verstomd, toen reeds die zege in nederlaag is verkeerd, en aan de wereld berigt kan worden, dat wie 's ochtends te Leffinge overwon, 's avonds te Nieuwpoort de overwonnene is.
Toen de korte strijd tegen graaf Ernst geëindigd was, verzamelde Albertus zijne voornaamste bevelhebbers, om met hen te raadplegen over wat er verder te doen viel. Verdeeld waren hierover de gevoelens.
De meeste der oude officieren, ook Mendoza, de admirant van Arragon, waren van oordeel, dat men dien dag Maurits niet moest opzoeken of slag leveren, maar zich bepalen tot het aanvallen van de schans Albertus. Was die sterkte genomen - en dit zou niet moeijelijk vallen - dan was voor het Hollandsche leger onherroepelijk de terugtogt op Oostende afgesneden; dan moest dat leger later van zelf verloren gaan. Ging men daarentegen nog heden slag leveren, dan was de uitkomst on- | |
| |
gewis, omdat men te doen zou hebben met een vijand, door den moed der wanhoop bezield, en omdat de Spaansche troepen reeds vermoeid waren door eenige uren marcherens en vechtens.
Die voorzigtige raad vond echter eene levendige tegenspraak bij de groote meerderheid, vooral bij de jongere officieren, als wier woordvoerder zich opdeed don Juan de Braccamonte, een neef van den graaf van Fuentes, en in driftige voortvarendheid naar dien oom aardende.
‘Niet stand houden, moest men, maar onverwijld voortrukken, den vijand aanvallen, de zege voltooijen. Een derde gedeelte van het Hollandsche leger was reeds verslagen; het overblijvende was weinig meer te duchten. En ook, men moest er niet naar vragen, hoeveel duizenden de vijand telde: wanneer onze roemrijke vaderen in de velden van Grenada de Mooren bestreden, dan juichten zij in 's vijands getalsterkte, omdat daardoor de luister der overwinning werd verhoogd. De vermoeijenissen van dezen dag waren nog luttel geweest, en werden ruimschoots opgewogen door de geestdrift over de reeds behaalde voordeelen. Tegen het onoverwinnelijke Spaansche voetvolk waren de soldaten van Maurits niet bestand; wel hadden zij den kamp daartegen gevoerd bij belegeringen, achter wal en gracht; maar in het open veld waren zij immer bezweken na korten, roemloozen strijd; nog op het oogenblik had men een deel van het Hollandsche leger, bijna zonder gevecht, de vlugt zien nemen; van het overige deel was hetzelfde te wachten. Want ziet! daar op de Noordzee vertoonen zich reeds de witte zeilen van de schepen der Hollanders, die van Nieuwpoort naar Oostende stevenen, om te redden wat nog te redden is; aan strijd wordt daar niet gedacht, alleen aan vlugt; daarom niet gemard met den aanval, opdat niet nog meer vijanden ons ontkomen!’
Toen Rome's legioenen hunne geduchte nederlaag in de velden van Cannae te gemoet gingen, werd de wijze en bedachtzame taal van Paulus Emilius in den wind geslagen, om den raad op te volgen van den zwetser Varro en de zijnen. Zoo ging het ook hier: Albertus gaf den ijveraars gelijk; en het Spaansche leger trok ten strijde op naar Nieuwpoort.
Maurits intusschen had gebruik gemaakt van den tijd, hem door het gevecht van Leffinge geschonken, om zich tot den strijd te bereiden. 's Ochtends om 8 uur, vóór dat de ebbe op het laagst is, trekt Lodewijk Gunther van Nassau met zijn
| |
| |
regiment en met dat van Marcelis Bax de haven van Nieuwpoort door, half wadende, half zwemmende; die ruiterij gaat op het strand vooruit, om het eerst de Spanjaarden het hoofd te bieden, en den opmarsch te beschermen van het overige des legers. Francis Vere volgt haar met zijn Engelschen en Friezen; daarna komt Solms, die met de Franschen, Walen en Zwitsers de tweede linie of middentogt der slagorde zal uitmaken; ook de bagaadje gaat de haven door. Het overige des legers, dat onder Olivier van den Tempel de derde linie van de slagorde moet uitmaken, blijft in het eerst nog aan de zuidzijde van de haven, ten einde Nieuwpoort aan die zijde nog ingesloten te houden. Aanvankelijk wordt Maurits berigt dat het Spaansche leger zich aan de zijde van Nieuwendam vertoont; later meldt Lodewijk Gunther, dat op het strand de vijand nadert; en toen krijgt ook Olivier van den Tempel last om met zijne achterhoede aan de andere zijde van de haven te komen. Die regimenten maakten daarbij gebruik van eene brug, welke men intusschen over de haven had geslagen.
De schepen, die de Spanjaarden Nieuwpoort hadden zien verlaten, waren op bevel van Maurits vandaar vertrokken; maar zij voerden geen krijgsbenden mede; zij werden weggezonden om elke gedachte aan terugtogt af te snijden. Die handeling van Maurits is altijd geroemd geworden als buitengewoon en heldhaftig; zij verdient dien lof ook ten volle, te meer, omdat zij niet alleen heldhaftig, maar ook zeer verstandig was. Bij eene nederlaag was er toch niet meer te denken aan een inschepen van het geslagen leger; en liet men de vaartuigen in de haven van Nieuwpoort, dan kon dit ligt de moedeloozen uitlokken om de strijdplaats te verlaten en lijfsbehoud te zoeken aan boord der schepen; eene vlugt, die te gemakkelijker zou vallen, omdat de strijd grootendeels gevoerd zou worden tusschen de duinen, waar het den bevelhebbers bezwaarlijk was een goed overzigt te houden over hunne troepen. Nu echter, nu de vloot vertrokken was, viel er aan geen vlugten te denken; men moest thans òf overwinnen, òf den dood vinden in de golven der zee, òf sneuvelen door het staal van den meêdoogenloozen Spanjaard.
Shakespeare schildert in een zijner geschiedkundige drama's den Engelschen veldheer Talbot, hoe deze vóór het aangaan van een hopeloozen strijd, door de sterkste drangredenen tracht zijn zoon over te halen om hem te verlaten en zich door de vlugt te redden: Talbot's woorden blijven vruchteloos: de jeugdige held
| |
| |
wil deelen in het lot van zijn dapperen vader. Hier, op het slagveld van Nieuwpoort, heeft hetzelfde plaats. Maurits, overtuigd van het groote gevaar waarin hij en de zijnen verkeeren, is met medelijden vervuld voor zijn jeugdigen broeder Frederik Hendrik, en wil hem op een der schepen naar Oostende doen vertrekken; maar, even als de jonge Talbot, smeekt Frederik Hendrik, als om een gunst, om met zijn broeder het oorlogsgevaar onder de oogen te zien; en Maurits geeft eindelijk toe aan dien heldenwensch. De geschiedenis is dikwijls even treffend als de poëzij.
Niet allen waren in heldenmoed Frederik Hendrik gelijk. Een man, die aan den edelen naam, dien hij voerde, een beter gedrag verschuldigd was, de Engelschman Filips Sidney, de bevelhebber van Vlissingen, had met het Hollandsche leger den togt naar Vlaanderen meêgemaakt; maar op het oogenblik dat de strijd bij Nieuwpoort zou aanvangen, beving hem de vrees; en zonder op de schampere verwijten van zijne wapenbroeders te letten, verliet hij het leger, en kocht hij voor geld eene plaats op een der wegzeilende schepen. - Of hij een zoon is geweest van den dichterlijken krijgsman, die onder Leicester's bestuur gesneuveld is, strijdende voor Neêrland's vrijheid? - dan toch zeker een verbasterde zoon, weinig gelijkende op den held van Toussaint's roman.
Graaf Lodewijk Gunther is met zijne ruiterij een duizend pas het strand opgerukt, toen hij in de verte naderende troepen ontdekt; hij denkt aanvankelijk dat dit de afdeeling is van graaf Ernst, die terugkeert; maar na nog drie honderd pas vooruit te zijn gegaan, wordt het duidelijk dat het Spaansche ruiterij is, die hij tegenover zich heeft. De ruiterij van Lodewijk Gunther houdt toen stand; even zoo doet de vijand; en beide partijen blijven een paar uur werkeloos tegenover elkander.
Een Italiaansch officier, die, om de stelling der Hollanders waar te nemen, te digt genaderd is, wordt door eenige ruiters gevangen genomen en bij Lodewijk Gunther gebragt; van hem verneemt de graaf, natuurlijk met de noodige overdrijving, de nederlaag van graaf Ernst. Enkele vlugtelingen van Leffinge zijn ook bij Nieuwpoort gekomen; maar Maurits doet hen dadelijk naar de schepen brengen, en met den dood bedreigen, wanneer zij de geleden nederlaag ruchtbaar maken; - dat hij echter een dier vlugtelingen werkelijk zou hebben laten doodschieten, is iets dat slechts in ééne opgave voorkomt en met reden
| |
| |
in twijfel kan worden getrokken. Alom wordt in het leger het berigt verbreid, dat graaf Ernst met zijne krijgsmagt tot Oostende is voortgerukt.
De verschillende deelen van het Hollandsche leger komen intusschen in slagorde aan de noordzijde van de Nieuwpoortsche haven. Francis Vere, die gaarne zich wilde doen gelden in het bestuur des legers, deed aan Maurits voorstellen, om het leger te verschansen aan de noordoostzijde van Nieuwpoort; maar de Stadhouder wilde daar niet van hooren, en liet aan Vere weten: ‘dat er slag moest worden geleverd; dat er dezen dag gestreden zou worden en bloed vergoten: dat men op geen andere verschansing moest bouwen dan op pieken en musketten, en dat Vere dus zijne regimenten tot den strijd had te bereiden en in slagorde te scharen.’ Teregt oordeelde Maurits dat noch de grondgesteldheid, noch de tijd hier toelieten om verschanste liniën aan te leggen; en dat bovendien het uitstellen van den strijd het groote nadeel zou hebben, dat dan de nederlaag van Leffinge, die nu nog geheim werd gehouden, ruchtbaar zou worden bij het leger, en daarop ontmoedigend zou werken.
Het slagveld, waarop den 2den Julij 1600 gestreden werd, is gelegen op omstreeks een kwartier uur afstands van Nieuwpoort, tusschen die vesting en het kleine dorp Westende, bij de duinen liggende op ongeveer een half uur gaans van Nieuwpoort; het kerkje van dat dorp lag op korten afstand voor het midden van de slaglinie der Nederlanders. Wanneer men in ‘de Jaarboeken van Hugo de Groot’ de plaat ziet, voorstellende de ‘waarachtige afbeelding van de slagorde der twee legers op het strandt bij Nieupoort’, dan komt men in de meening, dat werkelijk de veldslag op dat strand heeft plaats gehad. Dit is echter niet zoo. De legers kunnen aanvankelijk zoo gestaan hebben als in die plaat bij De Groot; maar spoedig hebben zij dat strand verlaten, daartoe gedwongen door den opkomenden vloed, en minder door enkele kanonschoten, die door het oorlogschip van Joost de Moor op de Spanjaarden gelost en door deze beantwoord werden met het vuur van twee hunner stukken. Op het strand hebben de beide legers slechts een klein gedeelte hunner magt gelaten; de strijd heeft hoofdzakelijk plaats gehad op en tusschen de hooge met helm begroeide duinen, en op de vlakte aan de binnenzijde daarvan. Die duinenreeks had daar een breedte van een kleine 700 pas; de vlakte aan de binnenzijde was over het geheel open en effen, alleen hier en
| |
| |
daar met enkele slooten doorsneden. De Hollandsche slaglinie breidde zich regts in de rigting van Nieuwpoort uit. Terugtogtsweg was er volstrekt niet; want in den rug der slaglinie had men de haven; en toen de laatste troepen die waren overgetrokken, liet Maurits de brug over de haven weêr afbreken.
De aanvankelijke sterkte van het Hollandsche leger was geweest: 128 kompagniën voetvolk, 25 kompagniën ruiterij en 6 stukken geschut. Uit Oostende waren nog 2 stukken gekomen; maar te Leffinge waren er weêr 2 verloren; zoodat de sterkte der artillerie te Nieuwpoort 6 vuurmonden bleef. Van de sterkte van het voetvolk moet men aftrekken de 19 kompagniën die te Leffinge waren geslagen, de 7 kompagniën van Piron, 5 van Bruges, en nog 1 kompagnie waarmede graaf Ernst de bezetting van Snaeskerke had versterkt; dit maakt te zamen 32 kompagniën, en dus zijn er 96 geweest op het slagveld van Nieuwpoort. Van de ruiterij waren 7 kompagniën of kornetten afwezig; vier - Risoir, van de Merwe, Stakenbroek en Van den Tempel - waren met graaf Ernst naar Leffinge getrokken; twee andere - Wagemans en Van der Wel - waren bij Piron gevoegd, en de zevende - Du Bois - was te Breedene geplaatst; te Nieuwpoort bleven dus nog 18 kornetten ruiterij over.
De legermagt van Prins Maurits te Nieuwpoort heeft dus waarschijnlijk eene sterkte gehad van 10,000 mau voetvolk en 1200 ruiters. Het Spaansche leger te Nieuwpoort is geweest denkelijk 8000 man voetvolk en 1600 ruiters. Ook de Aartshertog had 6 stukken bij zich.
Maurits schaarde zijn leger in slagorde op drie liniën, de gewone handeling van die tijden. Maar, wat niet gewoon was in die tijden, was de inrigting van elk dier liniën.
Gewoonlijk schaarde men toen het voetvolk in zeer groote, nagenoeg vierkante afdeelingen, ieder twee duizend of drie duizend man sterk; de met pieken gewapende soldaten stonden hierbij in het midden, en zij, die van musketten waren voorzien, op de uiteinden of vleugels. Zoo was de gewone plaatsing van het Spaansche voetvolk bij de oorlogen in de Nederlanden; en nog meer dan dertig jaren na Nieuwpoort, op het slagveld te Lützen (1632), heeft het voetvolk van Wallenstein diezelfde formatie. Die zware, digt geslotene massa's voetvolk - bij de Spanjaarden terzios genoemd - zijn eene navolging van de Phalanx der oude Grieken; zij hebben dezelfde vastheid en zamenhang, maar ook hetzelfde logge en onhandelbare.
| |
| |
Maurits daarentegen voerde eene slagorde in, die meer gelijkt op de legioenstelling der Romeinen. Zijn voetvolk is wel in regimenten verdeeld - meestal echter veel zwakker dan de terzios der Spanjaarden; - maar op het slagveld blijft dat regiment niet bijeen, maar wordt verdeeld in kleinere afdeelingen, bataillons, gemiddeld ieder van 5 à 600 man, en op 10 gelederen diepte; ook hierbij stonden de muskettiers op de vleugels, de piekeniers in het midden. Die slagorde van Maurits' voetvolk had misschien voor den schok niet de geduchte kracht van de massa's op den Griekschen Phalanx gelijkende; maar zij had daarentegen het zeer groote voordeel van de troepen oneindig meer beweegbaar te maken, en van de verschillende afdeelingen veel meer in staat te stellen elkander onderling te ondersteunen, of in den strijd af te wisselen. Van lieverlede werd dan ook het overwigt erkend van die door Maurits ingevoerde slagorde; en in later jaren heeft Gustaaf Adolf daaraan nog meer uitbreiding gegeven, zonder haar echter daardoor te verbeteren; de dusgenoemde Brigadestelling, door den Zweedschen koning ingevoerd, is veel meer gekunsteld, en daardoor veel minder goed dan de eenvoudige slagorde van Maurits.
Bij de beschrijving van eene hedendaagsche slaglinie is men veelal gewoon het eerst te gewagen van de plaatsing der artillerie; de artillerie is het gewigtigste wapen van een leger, dat men het eerst plaatst op de gunstigste punten der stelling; naar de plaatsing van de artillerie regelt men dan de stelling van de andere wapenen. In den tijd van Maurits was de artillerie op lange na niet wat zij heden ten dage is; het getal vuurmonden bij een leger was oneindig minder, en de bediening en uitwerking van die vuurmonden oneindig geringer dan thans. Maurits had bij zijn leger maar 6 kanonnen; en het wordt als een groot bewijs van werkdadigheid opgeteekend, dat in den strijd bij Nieuwpoort een dertigtal schoten uit ieder van die vuurmonden is gedaan; - tegenwoordig zou een leger als dat van Maurits minstens vier maal meer vuurmonden bij zich hebben, ieder van die vuurmonden misschien vier maal meer schoten lossen, en ieder schot stellig vier maal meer uitwerking doen. Van de 6 kanonnen van het Hollandsche leger bleven er vier op het strand; de twee andere kanonnen stonden boven op een duin, vanwaar zij hunne schoten konden rigten op de vlakte aan de binnenzijde. In haast werden er houten beddingen geplaatst onder de stukken, waardoor zij meer uitwerking bleven
| |
| |
behouden dan de kanonnen der Spanjaarden, die van lieverlede inzonken in het mulle zand. Eigenlijke kanonniers waren er hier bij ons niet; maar de bediening der kanonnen was toevertrouwd aan bootsgezellen, flinke en dappere mannen, die hunne taak zeer goed waarnamen; zooals onze Hollanders bijna altijd hebben uitgemunt in de bediening van het geschut.
De eerste linie van het voetvolk werd uitgemaakt door de regimenten van Francis Vere. De twee Engelsche regimenten maakten 4 bataillons uit; het Friesche regiment - alleen even sterk als de beide Engelsche regimenten te zamen - was ook in 4 bataillons verdeeld; en een negende bataillon werd gevormd door de kompagniën van Van der Aa. Van die negen bataillons stond er een - Engelschen - op het strand, nabij het geschut; 6 bataillons - 4 Friesche en 2 Engelsche - waren in de duinen; en 2 bataillons - nog een Engelsch en dat van Van der Aa - waren aan de binnenzijde der duinen op de vlakte. Die 9 bataillons van de eerste linie maakten te zamen 43 kompagniën uit; en ééne opgave begroot de gezamenlijke sterkte op 2600 Engelschen en 2800 Friezen. Die eerste linie van de slagorde was verreweg sterker dan de beide anderen; zij bestond ook uit de beste troepen. De dapperheid van Engelschen en Friezen is bekend; zij was bij het leger van Maurits herhaaldelijk gebleken; zij bleek ook hier te Nieuwpoort. De aanvoerder Francis Vere was zulke soldaten waardig.
De tweede en derde linie der slagorde stonden niet vlak achter de eerste, maar overvleugelden haar aan de regterzijde; het was, om de Fransche uitdrukking te gebruiken, eene stelling en échellon. Het voetvolk van de eerste linie stond grootendeels in de duinen; het voetvolk van de tweede en derde linie was geheel op de vlakte, aan de binnenzijde der duinen. De tweede linie, door Solms aangevoerd, telde maar 26 kompagniën, in vier bataillons verdeeld: in het midden twee Fransche bataillons van het regiment van Lanoue; links van deze de Walen van Marquette; en regts de Zwitsers van Crych. De derde linie van het voetvolk stond onder het bevel van Olivier van den Tempel, heer van Corbeek; die Brabandsche edelman had hier 27 kompagniën onder zich, even als de tweede linie in vier bataillons verdeeld: twee van die bataillons werden uitgemaakt door het Duitsche regiment van Ernst van Nassau, die links van zich de Hollanders van Gistelles hadden, en geheel op den linkervleugel de Stichtschen van Huchtenbroek.
| |
| |
De bataillons der verschillende liniën hadden eene onderlinge tusschenruimte, nagenoeg gelijk aan de frontbreedte van ieder bataillon.
De ruiterij werd geheel en al geplaatst op den regtervleugel van het voetvolk, in de vlakte. De 18 kornetten waren zoodanig in slagorde geschaard, dat die, welke tot één regiment behoorden, naast elkander stonden.
Tot bescherming van het geschut waren bijzondere afdeelingen muskettiers op nabij zijnde duinen geplaatst.
Maurits zelf, in volle wapenrusting, en gevolgd door zijn broeder Frederik Hendrik, door Justinus van Nassau, door Holstein, Anhalt, Chatillon, Grey, Drury en andere edelen en grooten, reed de slagorden langs, overal allen aanmanende tot pligtsbetrachting. Natuurlijk heeft hij niet die deftige redevoeringen gehouden, die Hugo de Groot - in navolging van de geschiedschrijvers der oudheid - hem in den mond legt: de welsprekendheid speelt niet zulk een groote rol in de handelingen eens veldheers; die welsprekendheid moge heerlijk uitblinken in de geschrevene legerorders van een Napoleon; maar op het oogenblik van den strijd, op het oogenblik dat er gehandeld moet worden, volstaat een enkel hartig woord. Bij de Walen van Marquette gekomen, schijnt Maurits een oogenblik onzeker te zijn geweest aangaande de gezindheid van dat regiment, hetwelk nog weinige maanden te voren tot het Spaansche leger had behoord; maar die oude krijgers, opgewonden door de eer van den jeugdigen Frederik Hendrik tot bevelhebber te hebben, hieven vol geestdrift de hand omhoog en zwoeren dat zij dien dag met den Stadhouder wilden leven en sterven.
Tegenover die slagorden naderden nu de zware, donkere massa's van het Spaansche krijgsvolk; regimenten bestaande uit oude uitgelezen soldaten, die, nog indachtig aan de dagen van Alva en van Parma, zich onverwinbaar waanden, en meenden hier een wisse zege tegemoet te gaan.
Het voetvolk was in vier groote slaghoopen verdeeld, ieder een paar duizend man sterk. Vooraan waren de muiters van Diest, die, brandend van begeerte om op roemrijke wijze de smet van hun vroeger gedrag uit te wisschen, om de eer hadden verzocht tot de eersten te behooren die den vijand zouden ontmoeten; Mendoza zelf, de Admirant van Arragon, voerde hen aan. Hen volgden in eene tweede linie twee andere terzios, waarvan het meest regts staande, door Monroy en Luis de
| |
| |
Villar aangevoerd, geheel uit Spanjaarden bestond; het andere, den linkervleugel uitmakende, en door Sapena en d'Avalos geleid, bestond half uit Spanjaarden, half uit Italianen. Een vierde regiment maakte de derde linie uit, onder de bevelen van Bucquoy en van La Barlotte, en bestond uit Nederlanders, en voor een klein gedeelte uit Ieren, overblijfselen van dat regiment, waarmede Stanley zijn verraad pleegde, toen hij Deventer aan de Spanjaarden in handen speelde (1587).
Bij elke van die terzios maakten de piekeniers eene groote, digte massa uit; maar de met vuurwapenen voorziene manschappen waren bij ieder regiment in vier kleine afdeelingen gesplitst, meerendeels geplaatst op de hoeken of op de vleugels van de massa der piekeniers. Men kan aannemen dat in dien tijd bij het voetvolk de eene helft der manschappen nog gewapend was met pieken, de andere helft met musketten. Die verhouding was echter verschillend bij de verschillende legers, zelfs bij de verschillende regimenten van hetzelfde leger; zoo, onder anderen, vindt men vermeld, dat bij het leger van Maurits de Walen van Marquette maar weinig piekeniers telden en grootendeels van vuurwapenen waren voorzien.
De Spaansche ruiterij, 14 kornetten, ongeveer 1600 paarden uitmakende, was grootendeels geplaatst op den linkervleugel van het voetvolk, in de vlakte; enkele kornetten schijnen echter op het strand of bij de duinen te zijn gebleven. - De Aartshertog zelf, duidelijk herkenbaar aan zijn ongehelmd hoofd en aan het prachtige witte paard dat hij bereed, hield zich tusschen de beide terzios der tweede linie op.
Uitstekende aanvoerders waren er aan het hoofd van het Spaansche voetvolk: Sapena, Bucquoy, La Barlotte waren bevelhebbers van erkende dapperheid en bekwaamheid; en Mendoza was reeds bij twee veldtogten legerhoofd geweest tegenover Maurits. De Spaansche ruiterij schijnt in dat opzigt minder goed bedeeld te zijn geweest dan het voetvolk; haar bevelhebber Landriano was door ziekte afwezig; en zijn latere opvolger, Nicolo Basta, die te Turnhout een reeds behaalde zege aan Prins Maurits bijna weêr had ontwrongen, wordt niet genoemd onder de strijders bij Nieuwpoort. Aan het gemis van een bekwaam aanvoerder is het vooral te wijten geweest, dat te Nieuwpoort de dapperheid der ruiterij van Albertus niet beantwoord heeft aan de dapperheid van zijn onvolprezen voetvolk.
De aanvang van den strijd bij Nieuwpoort wordt algemeen
| |
| |
gesteld op ongeveer half vier uur des namiddags; toch had er reeds vroeger eene kleine ontmoeting plaats gehad.
Omstreeks 11 uur 's ochtends naderde eene afdeeling Spaansche ruiterij de slaglinie van het Nederlandsche leger, toen nog op het strand staande. Op Vere's bevel werd die ruiterij begroet door het vuur der Nederlandsche kanonnen, en stoof toen ijlings achteruit, of zocht een wijk in de duinen. Het schijnt dat dit geschutvuur ontijdig is geweest: het voornemen van Maurits was, den Spanjaarden twee eskadrons tegemoet te zenden, die daarna zouden wijken en den vijand tot een vervolging uitlokken, om hem zoo onder het werkzaam bereik te brengen van de Nederlandsche artillerie en van de muskettiers in het nabijzijnde duin geplaatst. Die toeleg mislukte, doordat het geschut te vroeg in werking kwam; - zeer weinig gegrond is echter de meening, dat, ware dit voornemen van Maurits uitgevoerd geworden, de zege zich dadelijk op eene beslissende wijze aan zijne zijde zoude hebben geschaard.
Die voorste Spaansche ruiterij, teruggaande, kwam bij het aanrukkende leger van den Aartshertog, dat omstreeks den middag zich in slagorde begon te scharen, en toen eenigen tijd werkeloos tegenover den vijand bleef staan. Een paar uren tijds waren daarmede verloopen; intusschen kwam de zee al meer en meer opzetten, overdekte een groot deel van het strand, en dwong daardoor de beide partijen een ander slagveld op te zoeken. De Spanjaarden gingen het eerst er toe over, om hun leger in de duinen en op de vlakte aan de binnenzijde over te brengen. Maurits volgde eerst later die beweging, die hij in minder tijds dan de vijand kon volbrengen, doordien de kleinere afdeelingen, waarin het Nederlandsche voetvolk was geschaard, handelbaarder waren dan de zware Spaansche massa's, en ook door onophoudelijke oefeningen meer gewoon waren om op een slagveld regelmatig van standpunt te veranderen. Lodewijk Gunther had eenige moeite om, door de duinen heen, zijne ruiterij aan de andere zijde op de vlakte te brengen en daar in slagorde te scharen; hij deed dit echter bij tijds, en stond gereed op het oogenblik dat Mendoza met het voorste Spaansche voetvolk in de duinen de bataillons van Vere aanviel, en links van Mendoza 600 ruiters der Spanjaarden op de vlakte vooruitgingen.
Het voetvolk van Mendoza en van Vere begint den strijd, eerst met musketvuur daarna met de blanke wapenen. De
| |
| |
dapperheid is aan weêrskanten gelijk, en lang blijft het voordeel aan onze zijde, omdat onze eerste linie zooveel sterker is dan die des vijands.
De koene Lodewijk Gunther wil met zijne ruiterij het voetvolk van Vere ondersteunen; hij gaat vooruit, en valt aan op de vijandelijke ruiterij, die honderd pas van hem verwijderd is. De Nassausche graaf heeft zes kornetten bij zich, in alles maar 400 paarden; maar hij en Marcelis Bax zijn aan het hoofd, en het gelukt aan die beide helden om de zooveel sterkere ruiterij des vijands te slaan en op de vlugt te drijven.
De vechtwijze van de ruiterij was in dien tijd anders dan in onze dagen. Terwijl thans - en teregt - de beslissing gezocht wordt in de hevigheid van den schok, in den snellen onstuimigen aanval, bezigde men in de dagen van Maurits bij ruitergevechten dikwijls de vuurwapenen, en ging men meer langzaam en afgemeten vooruit; vandaar dan ook dat de ruiterij toen de opene vlakte niet altijd noodig had, maar zich soms waagde op doorsneden of bedekten grond, dien de hedendaagsche ruiterij zorgvuldig vermijdt. Hier, bij dat eerste ruitergevecht van den slag van Nieuwpoort, wordt de opmarsch der eskadrons van Lodewijk Gunther vertraagd doordat de grond doorsneden is met kleine slooten, en zij lijdt door het musketvuur van het Spaansche voetvolk; wél een bewijs dat de korte afstand tusschen de eskadrons van Lodewijk Gunther en die des vijands niet rennende werd afgelegd.
Ook toenmaals echter, even als in onze dagen, had het zeer groote moeite in, om na een ruitergevecht de eskadrons te herzamelen: zoowel de geslagenen, die hun behoud zoeken in een overijlde vlugt, als de overwinnaars, die hen spoorslags narennen, zijn weldra in alle rigtingen verspreid en niet spoedig weêr bijeen te brengen. Zoo ging het ook hier. De overwinnende Nederlandsche eskadrons gaven zich aan eene onstuimige vervolging over; Marcelis Bax aan de eene zijde, zette tot voor de poorten van Nieuwpoort 's vijands ruiterij na, die daarheen de wijk nam; andere eskadrons vervolgden de geslagen ruiterij des vijands tot achter de laatste linie van het Spaansche voetvolk; een der ridmeesters - Lasalle - liet zich door zijne onstuimige drift zóó ver voeren, dat hem het terugkeeren onmogelijk was, en hij binnen Oostende teregt kwam. Lodewijk Gunther zelf, ook te veel aan zijn moed gehoor gevende, had slechts een tiental ruiters hij zich, toen hij plotselings aange- | |
| |
vallen en omsingeld werd door een van ter zijde oprukkend Spaansch eskadron; de Nassausche vorst ontkwam dood of gevangenschap alleen door den koenen aanval dien de ridmeester Cloet met zijn eskadron op den vijand deed, en waardoor deze weêr werd teruggeworpen.
Het is onmogelijk de zoo snel afwisselende gebeurtenissen bij een lang voortgezet ruitergevecht duidelijk en geregeld te vermelden; nieuwe afdeelingen komen telkens daarbij in werking, overwinnen of worden overwonnen, herzamelen zich en hervatten later weêr den strijd, zonder dat het mogelijk is met juistheid en bepaald te zeggen, op welk oogenblik en op welke wijze ieder dier afdeelingen heeft gestreden; men zou even goed bij eene stormende zee de werking van elke groote golf kunnen beschrijven. Slechts enkele bijzonderheden van die ruitergevechten bij Nieuwpoort kunnen hier plaats vinden.
Nadat graaf Lodewijk Gunther en Marcelis Bax hunne zes kornetten weêr eenigzins verzameld hadden, deed Maurits de eskadrons van Solms op de vijandelijke ruiterij aanvallen; een aanval die zonder groote uitkomsten bleef, maar toch ook geen nadeelen opleverde. Minder gelukkig was de daarop volgende aanval, door Du Bois ondernomen; die dappere aanvoerder ging vooruit met de drie kornetten van Panier - of Pagnet - van Batenburg en van Couteler. Die eskadrons waren harquebusiers, ruiters met korte vuurwapenen voorzien; zij stonden gewoonlijk op vijf gelederen diepte, en hunne vechtwijze bestond daarin, dat de verschillende gelederen achtervolgens op den vijand vuurden; ieder voorste gelid, na gevuurd te hebben, zwenkte dan regts en links af, en plaatste zich achter aan het eskadron, waar het op nieuw zijne wapenen laadde.
Die vechtwijze, toen bij de ruiterij de gewone, was echter gebrekkig, zooals het ook hier te Nieuwpoort is gebleken. De eskadrons van Du Bois ontmoetten twee Spaansche eskadrons, lansiers of speerruiters, op slechts twee gelederen diepte geschaard. De harquebusiers van Du Bois openen hun vuur op de vijandelijke ruiterij; maar te naauwernood is dit vuur begonnen, of de Spaansche ruiterij rent met gevelde speren aan op de Nederlandsche eskadrons, die, stilstaande, noodwendig overhoop worden geworpen; in hunne nederlaag slepen zij ook twee eskadrons mede, die Marcelis Bax tot bijstand van Du Bois aanbragt. Gelukkig dat twee andere eskadrons van Solms, weêr door den ridmeester Cloet aangevoerd, de overwinnende Spaansche lanciers
| |
| |
in de flank aanvielen, en hen daardoor met aanmerkelijk verlies weêr terugwierpen; - toch was het aan die twee eskadrons des vijands gelukt om zeven eskadrons van Maurits in wanorde te brengen.
Deze bijzonderheid uit den strijd bij Nieuwpoort toont duidelijk aan, dat, indien de Spaansche ruiterij hier beneden het heldhaftige Spaansche voetvolk is gebleven, het sommige gedeelten van die ruiterij echter geenszins aan dapperheid heeft ontbroken; maar het ontbrak aan een bekwaam aanvoerder, om het geheel der ruiterij goed te leiden. Zulk een aanvoerder had men aan de Hollandsche zijde in Lodewijk Gunther van Nassau, die aan beleid, uitstekende dapperheid paarde: waar de strijd het hevigst werd, zag men de oranjepluim wapperen, die 's graven helm versierde. Op uitmuntende wijze werd hij bijgestaan door zijne onderbevelhebbers; en Maurits zelf, op de vlakte blijvende, hield het oog op zijne ruiterij en regelde hare handelingen naar den bloedigen kamp, die intusschen door het voetvolk werd gestreden.
Terwijl de zeven kornetten zich herzamelden, die met de Spaansche lanciers waren slaags geweest, deed Maurits twee kornetten onder Stakenbroek aanvallen; die bevelhebber was, even als Du Bois, bij het hoofdleger gebleven, hoewel hunne eigene kornetten te Oostende waren; daarna deed weêr Lodewijk Gunther een aanval; na dezen weêr Solms; en zoo bleef de eene afdeeling de andere afwisselen, en, overwonnen of overwinnend, waren bijna allen ten laatste geheel verspreid en in wanorde, evenzeer als de ruiterij des vijands. Maar Maurits had de voorzorg genomen om drie kornetten ruiterij, onder Godart van Balen, geheel en al buiten het gevecht te houden; eene kleine maar kostbare spaarbende, die in het oogenblik van gevaar de beslissing kon aanbrengen.
In de duinen was de kamp voortgezet tusschen de Britsche en Friesche bataillons van Vere, en het voorste Spaansche regiment, met de muiters van Diest aan het hoofd. Zelden hebben krijgers met meer verwoede dapperheid om de zege gekampt, dan hier; voet voor voet werd de grond betwist; van aarzeling of zwakheid was geen zweem. De bataillons van Vere, hunne tegenpartij overtreffende in sterkte, waren aanvankelijk in het voordeel; en welken dapperen tegenweer de Spanjaarden ook boden, toch werden zij teruggedrongen, en scheen de overwinning aan de Britten en Friezen te zullen blijven. Maar nu doet de
| |
| |
Aartshertog de twee regimenten van den middentogt oprukken; dezen sluiten zich bij de voorhoede aan, het regiment van Monroy en del Villar in de duinen, terwijl het regiment van Sapena aanvalt op de bataillons van Vere, die op de vlakte staan. Nu verkeert de kans; nu is de overmagt aan 's vijands zijde; nu worden de Friezen en Britten op hunne beurt teruggedrongen, en hun heldhaftige aanvoerder wordt zwaar gewond op de pieken van eenige soldaten van het slagveld gedragen, en overgebragt op een soort van hospitaalschip, aan den ingang van Nieuwpoort's haven geplaatst.
Horatio Vere heeft zijn dapperen broeder zien vallen en in diens plaats het bevel opgenomen; in geen betere handen kon het komen. Horatio doet het wijken en de kortstondige wanorde bij de zijnen ophouden; en met enkele officieren 6 à 700 zijner Engelschen vereenigende, valt hij met schitterende dapperheid daarmede aan op het drie maal sterkere regiment van Sapena. Terwijl in de duinen Hettinga met zijne Friezen den vijand het hoofd blijft bieden, houdt Horatio langen tijd den ongelijken kamp vol. Maurits wil den dapperen Brit bijstaan, door eenige ruiterij te doen aanvallen op den linkervleugel van Sapena's magt; die magt wordt daardoor wel eenigzins in wanorde gebragt, maar dit houdt dra op, toen La Barlotte en Bucquoy met hunne Nederlanders en Ieren oprukken. Nu zijn de bataillons van Vere niet langer bestand tegen 's vijands geduchte overmagt; geslagen en in wanorde gaan zij eindelijk terug.
De Stadhouder heeft intusschen uit zijne tweede linie de Walen van Marquette doen oprukken tot bijstand van Vere; en die oude soldaten nemen nu met veerkracht den kamp over. Spoedig moeten zij versterkt worden door de andere bataillons van den middentogt, door de Zwitsers van Crych en de Franschen van Lanoue; want de kracht van Vere's troepen is gebroken, en veel bijstand is daarvan niet meer te wachten. Het gelukt niet de Spanjaarden terug te dringen; maar aanvankelijk houdt men ze staande; en zelfs later moeten in de duinen de regimenten van den Aartshertog weinig vorderingen hebben gemaakt; ten minste men leest nergens dat die regimenten tot bij het Nederlandsche geschut zijn doorgedrongen, op het strand of op het duin geplaatst; en de weinige beweegbaarheid van de toenmalige artillerie maakte het ondoenlijk om haar in den loop van een veldslag snel van plaats te doen veranderen.
De middentogt van Maurits - de Walen, Franschen en Zwit- | |
| |
sers - houdt nog een tijd den strijd vol tegen den vijand; maar de overmagt en de buitengewone dapperheid van het Spaansche voetvolk doen weêr het voordeel aan de zijde van den Aartshertog blijven; ook die bataillons van Maurits gaan geslagen en in wanorde terug. Nu doet de Stadhouder zijn laatste voetvolk den strijd opnemen, de derde linie, de twee Duitsche bataillons van Graaf Ernst van Nassau, het Hollandsche van Gistelles en het Stichtsche van Huchtenbroek. De geslagene tweede linie sluit zich aan bij die versche troepen en allen zetten gezamenlijk de worsteling voort tegen de regimenten van Sapena en van La Barlotte. In het duin blijft de strijd slepende, hoezeer ook daar de Spanjaarden veld winnen. Op het strand gaat het Engelsche bataillon, dat daar bij ons geschut staat, met dapperheid vooruit om het geschut der Spanjaarden te vermeesteren. Op de vlakte, regts van ons voetvolk, wendt Maurits zelf de uiterste pogingen aan, met smeeken en met dreigen, om zijne grootendeels in verwarring zijnde ruiterij weêr eenigzins te verzamelen.
Zon en wind zijn den Nederlanders gunstig; maar dit voordeel - waarnaar men kon streven bij de veldslagen van dien vroegeren tijd, omdat toen de rigting der slagliniën gewoonlijk onveranderd bleef gedurende den strijd, - was van te weinig belang, om op te wegen tegen hetgeen het Spaansche voetvolk in vele opzigten voor had op het voetvolk van Maurits. Met moeite houden de Nederlanders den kamp tegen den geduchten vijand eenigen tijd vol; met onvergelijkelijke dapperheid dringt die vijand vooruit, en wil door eene laatste krachtige inspanning de zege verwerven.
Spoedig zijn de bataillons van Maurits gedwongen achteruit te gaan; bij enkele - Gistelles en de Fransche bataillons - slaat dit zelfs een oogenblik over tot eene soort van vlugt; de andere gedeelten gaan wel in orde strijdende terug, maar zij gaan toch terug. Links daarvan wordt de eene duin na de andere door de Friezen verloren, en het Engelsche bataillon, dat op het strand vooruit is gerukt, om het geschut des vijands te vermeesteren, wordt plotseling aangevallen door Spaansche ruiterij en door voetvolk van del Villar, en geheel uiteengeslagen. Eene groote verwarring ontstaat toen bij de Nederlanders; de wagentrein, met de zoetelaars en vrouwen - de onafscheidelijke nasleep van de toenmalige legers - neemt ijlings de vlugt; en sommigen, door blinde vrees gespoord, vinden den
| |
| |
dood in de Noordzee, terwijl zij aan de wapenen van den Spanjaard trachten te ontkomen. Het geschut van Maurits is op het punt van genomen te worden; alom wijkt men, alom is ontmoediging; de slag schijnt verloren.
De slag zou ook verloren geweest zijn, wanneer Maurits niet daar was geweest. Hij, ongeschokt te midden van de algemeene verwarring en vrees, was daar op de vlakte, als het ware beeld van den oorlogsgod, bezig met door roep en door voorbeeld zijne verspreide ruiters te herzamelen en het ontmoedige voetvolk tot stand houden te bewegen. Nu acht hij het oogenblik gekomen om de laatste spaarbende zijner ruiterij, de drie eskadrons van Van Balen, in werking te brengen. Die bekwame en dappere ruiteraanvoerder gaat met twee dier kornetten naar het strand; stappende, om zijne paarden niet te vermoeijen, trekt Van Balen de duinen door; hij komt op het strand; hij ziet het Spaansche voetvolk, niet beschermd door de nabijheid van ruiterij, reeds doorgedrongen tot op korten afstand van ons geschut. De Hollandsche bootsgezellen lossen een laatste salvo op den vijand, en willen zich toen verwijderen; maar daar storten Van Balen's eskadrons zich plotseling en met onstuimigheid op den linkerflank van 's vijands voetvolk, dat, verrast, in een oogenblik wordt doorgebroken en grootendeels gedood of gevangen genomen door de Hollandsche ruiters. Het derde eskadron van Van Balen werpt tegelijkertijd, aan de oostelijke helling der duinen, eene andere afdeeling van het Spaansche voetvolk overhoop.
Dat voordeel is beslissend. Een luide zegekrect wordt door de Nederlanders op het strand aangeheven, en, van de eene afdeeling tot de andere herhaald, wekt die kreet alom moed en geestdrift op; en die zelfde scharen, die zich een oogenblik te voren geslagen waanden, achten zich thans overwinnaars. De ondervinding van alle tijden leert, dat in den strijd de soldaat is wat hij gelooft te zijn; zoo ook hier te Nieuwpoort. Geen wanorde, geen vlugt meer, bij de bataillons van Maurits; maar alom standhouden, herzamelen, aanvallen. Een 150 dappere Friezen geven het voorbeeld: stormenderhand, met gevelde piek, snellen zij tegen een duin op, en verdrijven den Spanjaard vandaar. De ruiterij is herzameld en met vijf eskadrons daarvan rukt Lodewijk Gunther vooruit, terwijl de overigen als spaarbende achterblijven. Een laatste kamp vangt aan tusschen de Nederlandsche kavallerie en de ruiterij van de
| |
| |
muiters van Diest; Mendoza, die daarbij is, valt bij dien strijd in 's vijands handen; met zijn paard ter aarde gestort, was hij herkend door eenige Spanjaarden, die tot de Nederlandsche kornet van Panier behoorden; - want bij de toenmalige legers was het overloopen zoo weinig zeldzaam, dat zelfs bij dien tachtigjarigen oorlog, waarbij de volksdriften op zoo hooge wijze in het spel kwamen, het toch niets vreemds was om Spanjaarden tegen Spanje en Hollanders tegen Holland te zien strijden.
De ruiterij van den Aartshertog is niet langer bestand tegen den aanval van Lodewijk Gunther; zij wijkt, zij geeft den kamp op; zij verlaat in wilde vlugt het slagveld. Nu is de zege onherroepelijk aan de zijde der Nederlanders. De ruiterij van Maurits, in kleine afdeelingen gesplitst, werpt zich op het Spaansche voetvolk, dat nog hier en daar wil standhouden. Het Nederlandsche voetvolk dringt aan alle zijden voorwaarts en valt links aan op het regiment van Del Villar, regts op dat van Sapena; beide afdeelingen worden overhoop geworpen; beider bevelhebbers vallen in handen van den overwinnaar; Sapena met zware wonden overdekt, die korte dagen daarna een einde maken aan zijn heldenleven.
Het is toen zeven ure des avonds geworden. Nu houdt het musketvuur der Spanjaarden geheel op; nu is er geen weêrstand meer; nu gaat ook het voetvolk tot de vlugt over; - alleen La Barlotte's regiment blijft in orde en verlaat op geregelde wijze het slagveld. De Aartshertog had met de dapperheid eens soldaats lang in de voorste rijen gestreden, en was ligt gewond geworden door de piek van een Hoogduitsch soldaat van Maurits; maar eindelijk moet ook hij den strijd opgeven en op lijfsbehoud bedacht zijn; zijn witte strijdhengst, van vermoeijenis uitgeput, wordt voor een versch paard verwisseld; en de ter kimme neigende avondzon ziet in wilden ren den Aartshertog vlugten, die 's ochtends, als overwinnaar te Leffinge, droomde van den geheelen ondergang van het Hollandsche leger.
Met die voorzigtigheid, die in den regel het kenmerk is der handelingen van Maurits als veldheer, liet de Stadhouder, terwijl een groot deel des legers tot de vervolging van den vijand overging, eenige korpsen bij zich stand houden, en zich geregeld ordenen voor het hervatten van den strijd; het waren de Hollandsche regimenten van Gistelles en van Huchtenbroek, het grootste gedeelte van de Walen van Marquette en eenige kornetten ruiterij. Maurits had bij den strijd van Turnhout
| |
| |
te zeer ondervonden, hoe wisselvallig de kansen bij een veldslag kunnen zijn, en hoe eene overwinning, die men reeds zeker waant, gevaar loopt om weêr te worden ontwrongen, dan dat hij niet de noodzakelijkheid zoude inzien om door het bijeenhouden van een sterke spaarbende, zich te wapenen tegen zulk eene plotselingen omkeer der fortuin.
In de duinen, op het strand, over de vlakte ziet men intusschen de zegevierende soldaten van Maurits hun vlugtenden vijand nazetten. Het geschut der Spanjaarden is noodwendig de buit der overwinnaars; de artillerie was toen te weinig beweegbaar dan dat men er aan kon denken om haar te redden bij eene geheele nederlaag; behalve de zes kanonnen van den Aartshertog, werden hier veroverd de twee stukken, die Ernst van Nassau bij Leffinge had verloren. Ook de Nederlandsche vaandels, die 's ochtends in 's vijands handen waren gevallen, herwon men hier; een negentigtal vaandels van het Spaansche voetvolk werden veroverd, en vier kornetten, waaronder de prachtig geborduurde standaard van de muitende ruiterij van Diest. De ruiters van Maurits, met woede hunne vijanden vervolgende, velden daarvan nog velen neder; en, zoo in den strijd als bij de vervolging, heeft het leger van Albertus, volgens de gematigdste opgave, meer dan 3000 man aan gesneuvelden verloren; andere opgaven verhoogen dit cijfer tot 5000. Het getal krijgsgevangenen beliep omstreeks 700, waaronder zeer vele officieren en hooge bevelhebbers; in dien tijd doodde men vaak zonder mededoogen den vijandelijken soldaat; maar uit geldzucht spaarde men de aanvoerders, van wie men hoopte een goed losgeld te zullen erlangen. Doorluchtige namen vond men onder de krijgsgevangenen: Mendoza, Sapena, Luis del Villar; een Franschman, zich noemende Sénéchal de Montelimart, Graaf van Lafère, een aanhanger der Ligue en te Oostende aan zijne wonden gestorven; een Graaf van Salm, een Gusman, een lid van dat aloude geslacht, waartoe de Spanjaard Prim van onze dagen zich rekent; ook een Claude de Lannoy en andere bevelhebbers, uit de zuidelijke Nederlanden afkomstig; en eindelijk een aantal Italianen, tot den
toenmaals zoo krijgshaftigen adel van Italië behoorende; mannen, wier vreemde, welluidende, patricische namen een zoo scherpe tegenstelling vormen met de eenvoudige, burgerlijke namen van een Bax, van een Van Balen, van De Jong en van andere onzer Hollanders, toenmaals de glorievolle kampvechters voor onze vrijheid.
| |
| |
Maar ook de overwinnaar had de zege met bloedige offers gekocht. De opgaven van de verliezen, door het Nederlandsche leger geleden, zijn eenigzins uiteenloopend; maar als het waarschijnlijkste kan men aannemen, dat die in alles een paar duizend man hebben bedragen, daaronder begrepen de verliezen, 's ochtends bij Leffinge geleden. Van de ruiterij waren drie ridmeesters gesneuveld, Couteler, Hamilton en Barnard; van het Friesche regiment de kapiteins Holstein en Assuerus; van de Engelschen vijf kapiteins. De Engelschen hadden ook, met de Friezen, het grootste aandeel gehad aan den strijd.
Te Oostende had men den dag doorgebragt in onzekerheid en bange verwachting. Uit het aanhoudende strijdgedruisch kon men opmaken dat de kamp werd voortgezet; maar de berigten, die van de strijdplaats inkwamen, waren schaarsch en verward en lieten geheel in twijfel aangaande de uitkomst. Maar toen de avond begon te naderen, ontdekte men eerst enkele vlugtelingen, later digte stofwolken, die den overhaasten terugtogt van sterke afdeelingen aankondigden; dit duidde dus 's vijands nederlaag en de overwinning van Maurits aan. De Hollandsche ruiterij, snel oprukkende van Oostende naar de zijde van Leffinge, slaagde er in om nog een aantal Spanjaarden te dooden of gevangen te nemen; maar Duyck beweert, dat, wanneer die ruiterij was doorgedrongen tot den pas van Leffinge, zij den terugtogt van het geslagene Spaansche leger geheel had kunnen beletten en den Aartshertog doen deelen in het lot van Mendoza. Die bewering schijnt echter weinig gegrond, wanneer men in aanmerking neemt, dat te Oudenburg nog een paar duizend man Spaansche troepen stonden, onder Velasco, die genoegzaam in staat waren om de Hollandsche troepen te Oostende in bedwang te houden en den aftogt van Albertus te verzekeren.
Maurits brengt den nacht door op het slagveld, niet ver van de kerk van Westeinde. Da Costa besluit zijn dichterlijk verhaal van den veldslag met den regel:
‘Maar de overwinnaar, in het stof gebogen, bidt!’
Die woorden van den zanger worden bevestigd door het eenvoudige proza van Duyck: ‘Hij’ (Maurits) ‘dede 's nachts by hem brengen om wat te eeten den Almirante; ende begaf hem daernaer te ruste, danckende ende lovende God van dese victorie, ende van also ontcommen te wesen de pericule daerinne hy was geweest.’
| |
| |
‘Gij weet te overwinnen, maar gij weet geen gebruik te maken van de overwinning,’ was het verwijt, eenmaal - denkelijk onverdiend - tegen den grooten Karthaagschen veldheer uitgesproken. Maar geldt dit verwijt Maurits niet, na den slag van Nieuwpoort? - naar onze opvatting, ja.
Na Nieuwpoort was er voor het oogenblik geen Spaansch leger meer, geen leger ten minste, waarvan in den eersten tijd iets meer te vreezen was. De vijand was met schrik geslagen; men moest hem den tijd niet geven om van dien schrik te bekomen, maar onverwijld het behaalde voordeel doorzetten. Had men dadelijk na de overwinning Nieuwpoort aangevallen, denkelijk zou die vesting binnen zeer weinig tijds zijn bezweken; herinner u wat in 1806 is gebeurd, en hoe toen, na Jena en Auerstädt, sterke Pruissische vestingen, van alles voorzien wat tot de verdediging noodig is, zich zonder slag of stoot hebben overgegeven op de enkele verschijning van Fransche huzarenregimenten. Gedurende de bedwelming, door een groote nederlaag te weeg gebragt, vermag de overwinnaar zeer veel tegen een door schrik verlamden vijand; maar blijft de overwinnaar werkeloos, gunt hij den vijand den tijd om van zijn schrik te bekomen, dan verdwijnen de gunstige kansen en dan wordt het een strijd tusschen partijen, die weêr tegen elkander zijn opgewassen.
Zoo ging het hier met Maurits en de Spanjaarden. De 3de, 4de en 5de Julij worden door het Staatsche leger werkeloos doorgebragt; eerst den 6den trekt het weêr naar Nieuwpoort om die vesting aan te vallen. Drie dagen tijds waren dus nutteloos verspild, op een oogenblik dat ieder uur van onberekenbare waarde was.
Met geheel onbeduidende verrigtingen worden die drie dagen doorgebragt. Den 3den Julij trekt het leger in de rigting van Oostende, maar komt niet verder dan tot Mariakerke; Maurits zelf komt echter binnen de stad. Het doel dier beweging, zegt men, was om zich te ontdoen van de gevangenen en van de gewonden, en om levensmiddelen op te halen voor het leger; maar die redenen beduiden zeer weinig. Men had de levensmiddelen kunnen laten komen uit Oostende; men had door een kleine afdeeling de gewonden en de gevangenen daar kunnen laten brengen, en men had intusschen met de hoofdmagt Nieuwpoort kunnen aanvallen, of den geslagen vijand vervol- | |
| |
gen naar de zijde van Brugge. Maar men doet niets van dat alles; en zoo weinig trekt men partij van de behaalde overwinning, dat de bagaadje van het Spaansche leger gedurende het grootste gedeelte van den dag van den 3den Julij te Leffinge blijft, op korten afstand van het slagveld van den vorigen dag, zonder daar in het minste aangevallen of verontrust te worden; ongehinderd trekt die bagaadje daarna terug op Oudenburg.
De werkeloosheid van den overwinnaar maakte het natuurlijk den overwonnene gemakkelijk, om te bekomen van de nederlaag. Oudenburg bleef door de Spanjaarden als een vooruitgeschoven post bezet, terwijl het te Brugge was dat zich de geslagene overblijfselen van hun leger verzamelden; in die stad waren verschillende hooge bevelhebbers gekomen: Velasco, Graaf Frederik van den Berge, Berlaimont, Bucquoy, Monroy, La Barlotte en anderen. Albertus zelf had den togt voortgezet tot Gent, waar zich ook de Aartshertogin Isabella bevond. Die vorsten namen de geschiktste maatregelen om de verliezen van het leger weêr eenigzins aan te vullen en de bedreigde steden van Vlaanderen zooveel mogelijk te voorzien van bezettingen. Daartoe onder anderen werden in dat gewest de keurlingen opgeroepen, bestaande uit gewapende mannen door elke gemeente te leveren; eene soort van landstorm, die voornamelijk diende ter verdediging der steden. Zulk eene volkswapening was in de Spaansche Nederlanden van tijden her gebruikelijk en bleef daar nog lang in zwang; men vindt er nog gewag van gemaakt tijdens de oorlogen van Lodewijk XIV.
De 4de Julij wordt te Oostende doorgebragt met beraadslagen over de verdere krijgshandelingen; zou men Sluis aanvallen of Nieuwpoort weêr belegeren? Tot het laatste werd besloten; maar daarom werd het nog niet dadelijk gedaan. Ook den 5den Julij bleef het leger werkeloos. Men bepaalde zich er toe, de brug van Leffinge af te breken; - maar Oudenburg werd niet aangevallen, en het leger bleef voortdurend ingesloten tusschen de zee en den moerassigen grond aan de oostzijde der duinen.
Den 6den Julij komt het Hollandsche leger weêr voor Nieuwpoort en belegert die vesting tot den 18den dier maand, toen men weêr onverrigter zake wegtrekt. Belegering kan men het haast niet noemen, zoo weinig ernst en nadruk is er bij deze geheele handeling; het is meer eene schijnvertooning. Nieuw- | |
| |
poort wordt niet ingesloten; er worden eenige nadernissen tegen die vesting gemaakt en een paar batterijen opgeworpen; maar men aarzelt om die batterijen van geschut te voorzien; ten langen leste wordt dit gedaan, maar spoedig wordt het geschut weêr achteruitgebragt, uit vrees dat de vijand het vermeesteren zal. De Stadhouder, anders zoo krachtig en voortvarend, is hier in hooge mate weifelend en besluiteloos; hij weet niet wat hij wil; den eenen dag beveelt hij eene handeling en den anderen dag is hij misnoegd over de uitvoering van zijn bevel. Uit alles blijkt duidelijk, dat het Maurits volstrekt geen ernst is om Nieuwpoort aan te vallen; en het leger, dat dit spoedig opmerkt, verliest ook alle hoop op het goed ten einde brengen van deze onderneming. Als een veldheer blijken geeft van te twijfelen aan de goede uitkomst van eene krijgshandeling, dan kan men ook zeker zijn, dat er van die krijgshandeling niets teregt komt; want die twijfel des veldheers deelt zich in hooge mate aan het leger mede, dat daardoor moedeloos wordt.
De Spanjaarden daarentegen gaan op krachtige en verstandige wijze te werk om het bedreigde Nieuwpoort ter hulp te komen. Te Veurne en te Dixmude plaatst zich een troepenafdeeling, onder La Barlotte, en zendt vandaar gedurig versterkingen naar de aangevallen vesting; die versterkingen komen daar ongehinderd binnen, en geven de bezetting van Nieuwpoort eene sterkte, die ten laatste 2 à 3000 man bedraagt. Den 12den September doet die bezetting in twee rigtingen een uitval, die wel is waar door de Nederlanders werd teruggeslagen, - vooral door de regimenten van Huchtenbroek en van Gistelles, - maar toch niet dan na een vrij ernstig gevecht, waarbij aan weêrszijden een 40 man sneuvelden. Een der hooge Spaansche bevelhebbers, de Heer van Valangyn, werd hier door de onzen gedood, nadat hij reeds was gevangen genomen; eene handeling, die getuigde van de verregaande verbittering der soldaten van Maurits. Die verbittering was nog op veel erger wijze gebleken eenige dagen vroeger, toen de Spaansche krijgsgevangenen binnen Oostende werden gebragt: 30 à 40 dier gevangenen werden toen vermoord door de woedende soldaten, die daardoor het bloedbad van Snaeskerke wilden wreken. Maurits, dit moet tot zijne eer gezegd worden, ging op krachtige wijze die wreedheden tegen, mogelijk te verklaren en te verontschuldigen door de
| |
| |
wreedheid der Spanjaarden, maar daardoor toch niet te regtvaardigen.
Den 8sten Julij waren de Staten in het leger van Nieuwpoort gekomen, om afscheid te nemen van Maurits; zij wilden naar Bergen op Zoom vertrekken om daar over vrede te onderhandelen met afgevaardigden van de Spaansche Nederlanden. De Stadhouder stelde aan de Staten de bezwaren voor, die er aan het voortzetten van het beleg van Nieuwpoort waren verbonden; de Staten lieten het aan den Stadhouder over, om naar zijn beste inzigt te handelen, maar gaven toch den wensch te kennen, dat de behaalde overwinning niet geheel zonder vruchten mogt blijven. Tot aanvulling der verliezen van het Nederlandsche leger was uit Zeeland ontboden de kolonel Wijngaerden, met 9 vaandels voetvolk en 5 kornetten ruiterij; den 9den Julij kwam die versterking voor Nieuwpoort aan.
Maar die vermeerdering van zijne legermagt kon toch den Stadhouder niet bewegen om Nieuwpoort ernstig aan te vallen; steeds vreesde hij, nu hij verzuimd had den vijand uit Oudenburg te verdrijven, door het leger van den Aartshertog op nieuw te worden aangevallen in de smalle duinstreek, waarin het Staatsche leger opgesloten was gebleven; het gevaar, waarin men den 2den Julij verkeerd had, zweefde den Stadhouder en zijne soldaten onophoudelijk voor den geest. Oldenbarneveld komt nogmaals in het leger, en Maurits gaat later nog eens naar Oostende; het zijn besprekingen en beraadslagingen zonder einde; de Staten willen de beslissing geheel overlaten aan den Stadhouder; maar deze verlangt dat de Staten hunne toestemming zullen geven tot het opbreken van het beleg. Eerst wordt er overeengekomen, dat het beleg nog zal worden voortgezet, maar dat eene afdeeling van 3 à 4000 man op Oostende zal teruggaan, om eenige kleine schansen te vermeesteren, die de Spanjaarden nog bezet houden in de nabijheid van die vesting; maar later oordeelt men die verdeeling van magt te gevaarlijk; en eindelijk - den 16den, op het oogenblik van de afreis der Staten - besluit men voor goed af te zien van den aanval op Nieuwpoort. Den 18den Julij wordt het beleg opgebroken en trekt het leger terug op Oostende.
Nu wordt er nog eene onbeduidende, flaauwe poging gedaan tot het vermeesteren van de schans Isabelle, een van de kleine sterkten, vroeger door de Spanjaarden opgeworpen rondom Oostende en waartoe ook het fort Albertus behoorde, dat vóór
| |
| |
den slag van Nieuwpoort door de Nederlanders genomen was. Met de schans Isabelle, den 18den Julij belegerd, was men minder gelukkig. Men verzuimde de geheele insluiting dier schans, zoodat de Spanjaarden, die door den moerassigen grond tusschen de dorpen Santvoort en Steene een weg hadden gemaakt naar die sterkte, daarover gedurig ondersteuning zonden aan de verdedigers. Toen eene zwakke poging om dien weg te vermeesteren op jammerlijke wijze mislukt was (21 Julij), werden de werkzaamheden van het beleg niet meer voortgezet, en bepaalde men zich nog eenige dagen tot wederzijdsch geschutvuur.
Die geheele aanval op de schans Isabelle zou te naauwernood vermelding verdienen, ware het niet, dat daarbij een dapper aanvoerder der Spanjaarden den dood had gevonden. Claude la Barlotte sneuvelde hier, een Lotharingsche barbier of wondheeler, die tot de hoogste militaire rangen was opgeklommen door zijne buitengewone dapperheid en uitstekende bekwaamheden: en ook - beweerden zijne vijanden - omdat hij de gunst van den Graaf van Mansfelt had gewonnen door het vermoorden van diens echtgenoote - ‘een niet al te eerlijke daad,’ zoo bestempelt Hugo de Groot dien gruwel; stellig kan men dat oordeel niet beschuldigen van overdreven gestrengheid.
Die ongelukkige poging tegen de schans Isabelle was de laatste handeling bij dezen veldtogt.
De vermaarde Walter Raleigh, een Graaf van Northumberland en andere Engelsche grooten, op het gerucht der overwinning van Nieuwpoort uit Engeland overgekomen, ontveinsden bij Maurits hunne verbazing niet, van het Staatsche leger bij Oostende aan te treffen: zij hadden gemeend het voor Duinkerken te zullen vinden. Francis Vere van zijne zijde drong er sterk op aan, dat het leger ten minste rondom Oostende zoude blijven, om vandaar de Spaansche magt in bedwang te houden. Maar verbazing en aandrang bleven vruchteloos; niets baatte; Maurits was ontmoedigd, en zijn leger had een onwederstaanbaar heimwee om Vlaanderen te verlaten. De inscheping van het leger heeft te Oostende plaats, door den vijand niet gehinderd; en den 2den Augustus, slechts een maand na de overwinning van Nieuwpoort, verliest men de kusten uit het oog van dat Vlaanderen, waar men gehoopt had de Spaansche dwingelandij den doodsteek te zullen geven.
| |
| |
Vanwaar zoo grievende teleurstelling van zoo grootsche verwachtingen? - De onpartijdige geschiedenis, die zich bij het uitspreken van haar oordeel niet mag laten weêrhouden door den eerbied voor een doorluchtigen heldennaam, moet aan Maurits de schuld wijten van die teleurstelling; het is de schuld van Maurits geweest, dat het Hollandsche leger in den gevaarlijken toestand kwam, waaraan de overwinning bij Nieuwpoort een einde heeft gemaakt; het is de schuld van Maurits geweest, dat die overwinning geen vruchten heeft gedragen, niet die gevolgen heeft gehad, die zij kon en moest hebben.
Maar die zelfde onpartijdige geschiedenis moet tevens naar waarheid verklaren, dat op het slagveld van Nieuwpoort Maurits de eigenlijke overwinnaar is geweest; zonder hem, zonder zijn uitstekend beleid als veldheer, zonder zijn onvolprezen heldenmoed, zou het Hollandsche leger een geheele nederlaag geleden, een geheele ondergang gevonden hebben; noch de koenheid der ruiters van Lodewijk Gunther, van Marcelis Bax en Godard van Balen, noch de krijgsdeugd der Britten, van Vere, der Friezen van Hettinga en der Walen van Marquette, zouden vermogend geweest zijn om zoo geducht een ramp van ons af te wenden, wanneer een minder veldheer dan Maurits aan het hoofd dier brave krijgsscharen had gestaan. Maurits op het slagveld te Nieuwpoort is het ideaal van een groot legerhoofd; hij schittert daar met even grooten luister, als Willem III in de velden van Séneffe of Willem II op het slagveld van Quatre-Bras. De dag van Nieuwpoort is daarom in onze geschiedenis een dag van roem gebleven, waarvan de herinnering in het Hollandsch hart onuitwischbaar is; een van die grootsche gebeurtenissen, waarop het pligt is voor een volk, het oog gevestigd te houden; want daaruit leert men, wat menschelijke krachten vermogen in den kamp voor eene edele zaak; en daardoor wordt men aangespoord om het voorgeslacht op waardige wijze na te streven in pligtsbetrachting en heldendeugd.
's Hertogenbosch, 7 Julij 1869.
W.J. Knoop. |
|