| |
| |
| |
Politiek overzicht.
Utrecht, 25 Januarij 1869.
Griekenland vóór de conferentie der groote mogendheden: het is de historie van Reintje de Vos voor het hof van koning Nobel. Hij had er zich bitter ingewerkt: Bruin de Beer was door hem met smaad overladen: hij had dat gram-goedig beest gesard, geplaagd, getergd, zonder ophouden, en met dat al telkens een loopje daarmeê genomen; zoo listig had hij 't weten aan te leggen, dat Bruin hem nimmer nog bepaald had betrapt en dat hij zich 't genot had kunnen verschaffen, telkens uit de verte Bruin uit te lachen - doch nú..... . was het spel uit. Reintje was gegrepen, en voor Nobel gebracht, stond het slimme dier quasi-deemoedig voor zich uit te kijken.
- Of hij een nieuwe list verzon! - Want helaas, wat zijn de ideeën omtrent dat Grieksche volk langzamerhand veranderd! Denkt u nog eens de opwinding van Europa, toen dat volk voor het eerst zich weder op zijn verleden beriep en de onafhankelijkheid vroeg. Lord Byron moest geheel de schaal der poësie doorloopen, om toonen te doen hooren, die slechts eenigermate uitdrukten den weemoed, de droefheid, de hoop en de verrukking waarvan Europa was vervuld, als zij dacht aan het land der zonen van Hellas; daar waren slechts zeer weinigen in Europa die niet mijmerden over die wonderschoone verzen, waarin Griekenland vergeleken werd met de gestorven vrouw, wier schoonheid nog bewaard blijft, in een niet weêr te geven phase van kalmte, zachtheid en majesteit, gedurende de eerste uren die op den laatsten zucht volgen; verzen die tot inleiding dienden van de krachtigste oproeping aan Griekenland om toch op te staan. Weinigen waren er die met deze gedichten niet
| |
| |
dweepten. Onder hen echter een geleerde, wiens opinie langzamerhand veld won. Hij heette Fallmerayer, en zonder te ontkennen dat al die gevoelsuitingen over het kroost van Hellas zeer poëtisch klonken, beweerde hij dat ze minder goed pasten op de tegenwoordige Grieken, daar reeds sinds de tijden van Justinianus een catastrophe over Griekenland was gekomen, waarbij geheel de toenmalige bevolking door de Avaro-Slaven was verdelgd en uitgeroeid, en overal in plaats van Grieken zich Slaven hadden genesteld, Wel waren de Slaven later door de Byzantijnsche keizers sedert het jaar 807 weder overheerscht, doch de bevolking in Griekenland was nu ten gevolge van die opname van een groot Slavonisch element alles behalve Grieksch.
Groot was de ergernis die Fallmerayer aan de toen zoo opgewonden jeugd van Europa bezorgde. Het waren toen nog de goede tijden, toen jong te zijn hetzelfde beteekende als idealen te hebben. Onze tegenwoordige jeugd is vrij wat positiever. Twee jonge Franschen hebben in onzen tijd Griekenland bezocht - About en Grenier - beiden hebben hun impressies voor ons opgeteekend, maar geen van beiden herroept een enkele echo van de zangen, waarmede Lord Byron eens Europa verrukte: - neen, beiden nemen zeer nauwkeurig terrein en bevolking op, geven hier en daar een statistieke bijzonderheid, wijzen op dit en dat economisch verschijnsel en komen tot de conclusie, dat de bewoners van het tegenwoordige Griekenland over het algemeen veel aanleg voor handel en speculatie hebben, dat zij echter geen zeer juiste onderscheiding weten tusschen de begrippen van het mijn en het dijn: dat soliede werkzaamheid weinig onder hen gevonden wordt; dat een Griek met de hand aan de ploeg een anomalie is; dat die Grieken daarentegen, meer dan aan een brood, gehecht zijn aan een politieke discussie of een dagblad-artikel. Voorts zou volgens die Fransche auteurs hun waarheidsliefde vrij verdacht zijn; in de middelen die zij aanwenden om hun doel te bereiken zijn zij weinig keurig: - hun ministers vechten om een pot-de-vin die zij van een rijken Moldau-Waldachijer kunnen beet krijgen: maar.... allen hebben zij één chimêre: zij willen Constantinopel hebben.
En niet te ontkennen valt het ook, dat het tegenwoordige koningrijk Griekenland er zonderling uitziet. Het is een koningrijk telle quelle bij elkander geraapt. Hier een eiland, daar een stukje grond. Vooral niet te groot. Het recht alleen was erkend dat er een onaf- | |
| |
hankelijke staat Griekenland mocht bestaan, doch veel meer was niet uitgericht. Op de kaart van Europa stond voortaan die naam: dat was het resultaat van 't enthousiasme, hetwelk in Lord Byron zijn beste uiting vond; - doch hoever zich nog die naam moest uitstrekken, was in het midden gelaten. Ten minste: het was bijna als zeker te voorspellen dat de enge grenzen, om dien naam door de diplomatie getrokken, niet de blijvende bepaling zouden zijn. Het land bleek te zijn een ontzettend hoofd op een klein lichaam. - Zóó begonnen de Grieken hun nieuw leven. Wat zij echter misten of liever missen, is een groot staatsman, die hen weet te leiden op hun weg. Na den handigen Capo d'Istria hebben zij ééns een staatsman gehad in den voortreffelijken Coletti, doch toen Coletti, volgens de schilderachtige uitdrukking van Guizot, naar het bataillon van Plutarchus was vertrokken, stond geen ander dáár om zijn plaats in te nemen, en de Grieken moesten dus zelven hun weg opzoeken. Hetgeen zij deden op hunne wijze, slim en handig, doch met ietwat équivoque allures. Zij joegen hun bescheiden koning weg, met wien zij toch dertig jaren geleefd hadden. Zij verkozen niet langer geregeerd te worden door een vorst, die het als zijn taak beschouwde, van tijd tot tijd een oud monument te herstellen: zij wilden werken, geld verdienen en bovenal..... Constantinopel hebben.
Hoe zij, steunende op de bescherming der groote mogendheden, die hun rijkje in het leven hadden geroepen, den sultan nu telkens te lijf wilden! Natuurlijk niet met legers of schepen; maar vooreerst met depêches en redevoeringen in de kamers! Daar stond echter ten vorigen jare Creta op, en het werd nu een vast punt der Grieksche ambitie, om ten minste vooreerst dat Creta te krijgen. Op alle manieren, direct en indirect, werden nu de opstandelingen van uit Griekenland geholpen. Van uit Syra werd door het daartoe benoemde comité telkens nieuwe ammunitie en levensmiddelen aan de strijdende Cretensers verschaft. Vooral het schip de Enosis deed als zoodanig belangrijke diensten; het wist elke blocquade te doorbreken, en geholpen door een uitstekende kennis van al de diepten en ondiepten van den Griekschen Archipel, trotseerde het de geheele Turksche marine. Toen de zaken op Creta een voor de opstandelingen ongunstiger aanzien begonnen te erlangen, organiseerde men in Griekenland op groote schaal een landverhuizing uit Creta naar
| |
| |
Griekenland. De dagbladen van Europa waren in een oogwenk vol van de jammeren van al de refugiés, die van het noodigste ontbloot, in de trouwe armen van deze Grieken waren gevlucht. Let wel daarop, dat de Grieken die refugiés met geweld beletteden in Creta terug te keeren. In één woord, alles werd gedaan om het dempen van den opstand onmogelijk te maken. Petropoulaki, de aanvoerder der benden en tevens hoofd van het voorloopig bestuur van Creta, vond telkens nieuwen - nu moreelen dan materieelen - steun. Eindelijk sprak de Grieksche minister het in het Atheensche parlement uit, dat Creta het vurig verlangen van Griekenland was. Nu kon Turkije, met den besten wil ter wereld, niet langer stil blijven zitten. Den 11den December jl. overhandigde de Turksche gezant aan den minister van buitenlandsche zaken te Athene een ultimatum, waarbij de volgende 5 punten door de Porte gevorderd werden. Het gouvernement van koning George moest de formeele verbindtenis aangaan maatregelen te nemen: 10. om onmiddellijk de benden vrijwilligers te ontwapenen, die op verschillende punten van het koningrijk zich hadden georganiseerd, en beletten dat nieuwe benden zich organiseerden; 20. de kaperschepen de Enosis, de Creta en de Panhellenion moesten ontwapend, of in allen geval de havens van Griekenland voor die schepen gesloten worden; 30. aan de emigranten uit Creta moest verlof gegeven worden om naar huis te keeren, en daarvoor moest hun hulp en bescherming verleend worden; 40. de personen, die Turksche soldaten en onderdanen hadden aangevallen, en die daarmede voortgingen, moesten overeenkomstig de wetten gestraft en aan de bloedverwanten der slachtoffers moest een wettige schadevergoeding
toegestaan worden; 50. Eindelijk moest het Grieksche gouvernement aan zijn gedragslijn een richting geven gebaseerd op de gevestigde tractaten en het internationaal recht. - Er werd verder in dit ultimatum gezegd, dat bijaldien het gouvernement van koning George niet binnen 5 dagen hieraan voldeed, de Turksche legatie te Athene en de Turksche consuls in Griekenland het koningrijk onmiddellijk zouden verlaten: dat de diplomatieke en commercieele betrekkingen tusschen Turkije en Griekenland zouden verbroken worden; dat de Grieksche legatie en kanselarij te Constantinopel en de Grieksche consuls in Turkije hun passen zouden krijgen; dat de respectieve onderdanen der twee staten hun verblijf in elk der twee staten, binnen 14 dagen na de
| |
| |
notificatie der verbreking van de betrekkingen, moesten verlaten; en eindelijk dat na denzelfden termijn de schepen varende onder Grieksche vlag, niet meer in de Turksche havens konden binnen komen. - De zaak werd dus ernstiger. Griekenland speelde nog eens een stoute kaart. De Grieksche minister van buitenlandsche zaken, de Heer Delyannis, antwoordde den 15den December op het ultimatum, en wees het af. De Grieksche minister beweerde dat aan eenige der reclames van Turkije al van zelf door Griekenland recht was gedaan, dat Griekenland er nooit zelfs aan had getwijfeld, en dat de overige vragen zich alleen baseerden op vage en onjuiste onderstellingen, die deze vragen uit den aard der zaak onaanneembaar maakten. - Na dit antwoord van den Heer Delyannis had het ultimatum van het Turksche kabinet zijn gewonen loop. De legaties en de consuls vertrokken van hun posten. Het verbreken der diplomatieke en commercieele betrekkingen begon. - Op dat oogenblik nu begonnen de groote mogendheden zich met het geschil te bemoeijen.
Want bij den tegenwoordigen stand van de politiek in Europa moest voor ééne zaak op alle manieren gezorgd worden: de strijd, zoo er strijd kwam, moest ten minste gelocaliseerd worden, met andere woorden: de strijd moest alleen door Griekenland en Turkije, en wel alleen over het geschil dat wij ontvouwd hebben, gestreden worden. Anders waren de gevolgen niet te voorzien. De geheele Oostersche Questie zou weder in het leven geroepen zijn. En die het woord Oostersche questie noemt, bedoelt daarmede een voortdurenden twistappel tusschen al de groote mogendheden; een hoop buskruid, dat bij de minste vonk de aarde doet daveren; een vulkaan die 't bedriegelijkst is wanneer hij 't rustigst zijn rook naar den blauwen hemel opblaast; in één woord, hij bedoelt daarmede een eventueele inéénstorting van geheel de Turksche macht en een verdeeling van Turkije, Klein-Azië, Egypte enz. tusschen Rusland, Oostenrijk, Frankrijk en Engeland.
De Krim-oorlog van 1855 en 1856 had bewezen wat moeite het kostte die Oostersche questie - als 't woord uitgesproken was - te verdagen; nu moest het woord zelfs niet genoemd worden. Het moest een Turksch-Grieksch geschil zijn. Niets meer of niets minder. Een emouvante scène in de verte: een drama dáár op een verwijderd tooneel opgevoerd, een discours en thema in vervelende dagen:
| |
| |
Nichts besseres weiss ich mir am Sonn- und Feiertagen,
Als ein Gespräch von Krieg und Kriegsgeschrei,
Wenn hinten, weit, in der Turkei
Die Völkern auf einander schlagen.
Man steht am Fenster, trinkt sein Gläschen aus
Und sieht den Fluss hinab die bunten Schiffe gleiten;
Dan kehrt man Abends froh nach Haus
Und segnet Fried' und Friedenszeiten.
Doch opdat men vrolijk naar huis zoude kunnen keeren, moest de oorlog daar gelocaliseerd worden. Dit is de beteekenis der conferentie der groote mogendheden over Griekenland. Rusland en Pruissen hadden daartoe het eerste voorstel gedaan, en beiden hadden daarvoor hunne goede redenen. Rusland toch wil voorzeker geen krachtig Turkije, maar evenmin begeert het een groot Griekenland te zien verrijzen. Zoodra dit groot Griekenland toch verrees, zou de pretensie van Rusland vervallen, en zou Rusland niet meer de uitsluitende protector der Grieksche Christenen in Turkije zijn, daargelaten dat Rusland op die wijze zijn deel uit de nalatenschap zou zien wegkapen. En Pruissen - ja Pruissen is bang voor Oostenrijk en ziet in alles intrigues van den heer von Beust. Zijn er onlusten in Roumanië, of is er een stormachtig debat in den geheimen raad van Servië, of gaat de prins van Montenegro op reis, Pruissen is bereid er een eed op te doen, dat de heer von Beust een idee heeft. Pruissen wilde dus er voor waken dat Oostenrijk met dat Turksch-Grieksche geschil zijn voordeel niet deed, en drong mede aan op een conferentie. De conferentie zou bestaan uit de gezanten der mogendheden die den vrede van 1856, den vrede waarbij de Krimoorlog werd gesloten, hadden onderteekend. Aan Griekenland's gezant zou echter ook een plaats gegeven worden. Zij zouden den 9den Januarij te Parijs tezamenkomen. Men zou alles in orde brengen, even als geschied was bij het behandelen der Luxemburgsche zaken op het congres te Londen. De conferentie zelve zou dan niet anders zijn dan het constateeren van het punt waarover men het reeds ééns was geworden: het voorlezen door den notaris en voor de getuigen van de acte, die reeds gereed gemaakt was. De conferentie kwam dan
ook op den bepaalden datum bijeen. Alles scheen van zelf te moeten gaan, daar de questie in de laatste weken eenigzins was vereenvoudigd. Turkije had zijn marine eenigzins gereorganiseerd en aan een Engelsch kapitein - dien men den vreemdsoortigen naam van
| |
| |
Hobart-Pacha gaf - de leiding van zijn vloot gegeven. Deze had niet anders gedaan dan het transportschip de Enosis, dat tot nu toe levensmiddelen aan de opstandelingen te Creta bracht, in de haven van Syra geblocqueerd te houden. Het kon zich niet verroeren of het Turksche schip van Hobart-Pacha zat het op de hielen; de Enosis kon niet weg. En nu de opstandelingen geen proviand kregen, konden zij het niet langer tegen de Turken uithouden. Petropoulaki moest zich overgeven. De opstand van Creta was voorloopig gedempt. Zoo stonden de zaken toen de Heeren gezanten, onder presidium van den markies de La Valette, bij elkander kwamen. Doch zietdaar, nauwelijks is de zitting geopend en neemt men zich voor, Griekenland duchtig de les te lezen, of het blijkt dat de Grieksche gezant - de heer Ranghabé - een kleine exceptie voordraagt. Hem is slechts (daar het hier een congres geldt der mogendheden die den vrede van 1856 hebben geteekend) een raadgevende stem verleend, en de heer Rhangabé verklaart namens zijne regering in gemoede dat hij moeijelijk op het congres kan verschijnen, tenzij op gelijken voet als Turkije. Wie in dit alles een lang te voren beraamd comediespel zien, zullen zich zeker niet bedriegen; maar hoe het zij, Griekenland is niet gekomen, en de conferentie is zonder dat land haar gang gegaan. Tot basis was genomen het ultimatum van Turkije, want alleen op die conditie had Turkije er in berust nog tot geen dadelijkheden tegen Griekenland over te gaan. Het blijkt uit de verschillende berichten dat de mogendheden zich over het algemeen met de punten van het ultimatum hebben kunnen vereenigen, dat resolutiën zijn aangenomen waarbij Griekenland wordt aangemaand zich naar de wenschen van Turkije te voegen, en dat de groote mogendheden
zich hebben verbonden (hierop komt het aan), bij een eventueelen oorlog over die punten neutraal te blijven. Griekenland wordt dus aan zijn lot overgelaten en moet het met den Sultan maar zelf in orde brengen. Hetgeen juist een zaak voor zoo handig een volk als dat der Grieken zal wezen.
Ondertusschen - want wij behoeven het Zuiden van Europa niet te verlaten - ontwikkelt zich meer en meer de loop der Spaansche revolutie. In September van 1868 was aan koningin Isabella voor goed beduid dat het land niet meer van haar gediend was, nu het overtuigend was gebleken dat zij dezelfde absolute en grillige regeringstraditiën volgde, die men had meenen te keeren in een
| |
| |
don Carlos. Tot nu toe had Isabella, bij elken opstand, zich op goede soldaten kunnen steunen - maar O'Donnell was gestorven, Narvaez was niet meer, en hun opvolger Bravo Murillo was geen man van het zwaard. Toen hij echter desniettemin slechts des te krasser maatregelen nam tegen alles wat naar vrijheid zweemde, begon de vloot aan de reede van Cadix onder Topete den 18den September het eerst de vaan van 't oproer te heffen. De kreet: ‘weg met de Bourbons!’ werd het algemeen geroep; een beraamde vriendschappelijke bijeenkomst van Isabella met Napoleon te San Sebastian werd verkeerd in een opname eener vluchtende vorstin, die met haar schatten en haar minnaar eenvoudig over de grenzen werd gezet; en Spanje begon, onder leiding van het driemanschap, Serrano, Prim en Olozaga, een nieuw leven. Dit driemanschap, tot provisioneele regering vervormd, haastte zich niet; het begon de ergste misbruiken van priesterheerschappij en kerkgezag aan te tasten en riep zachtjes een constitueerende vergadering, door algemeen stemrecht verkozen, bijéén, ten einde over de keuze van Spanje's constitutie te doen beslissen. Wat is er ook eenvoudiger dan een constitutie te maken? Het doet denken aan de historie hoe in Frankrijk in 1792 iemand aan een van zijn vrienden schreef: ‘Ik ben belast een ontwerp-constitutie te maken; zend mij per omgaande de wetten van Numa Pompilius en van Lycurgus.’
Zoo dood-eenvoudig gaat het echter tot nu toe in Spanje niet. Daar het provisioneel bestuur tot nu toe een vrij geprononceerde monarchistische tendentie ten toon heeft gespreid, hebben de republikeinen - en uit hun standpunt te-recht - zich hiertegen verzet en wat meer vrijheid voor allen, ook voor de tegenstanders van den monarchistischen regeringsvorm, verlangd. Twee onrustbarende insurrecties te Cadix en te Malaga zijn dan ook eerst met zeer veel moeite door het voorloopig bewind ten onder gebracht, en hebben het monotone van het anders zoo Arcadische leven der revolutie in Spanje verstoord. Aan de speeches en proclamaties der hoofden, aan de louanges aan het volk gegeven door al die generalen, scheen dan ook vóór den opstand te Cadix haast geen einde te komen, en de insurgenten aldaar schenen ons de rol van den werkman te vervullen, die, toen in 1848 Lamartine voor de honderdste maal in zijn vage-poëtische wijze het volk harangeerde, vrij ruw hem toeriep: assez de lyre, comme ça! - Hoe het zij, men begint zich nu eenigzins te haasten
| |
| |
tot een definitief besluit te komen. Terwijl wij schrijven hebben de verkiezingen overal plaats. Twee groote partijen betwisten elkander natuurlijk het terrein; de republikeinsche en de democratisch-monarchistische partij. De eerste partij heeft haar ontstaan te danken aan de September-revolutie; de lieden die er zich onder scharen zijn het tot nu toe tamelijk ééns; het is een compacte massa met één gedachte: geen koning of koningin weder in Spanje toe te laten. Niet zoo eensgezind zijn zij, die zich onder de tweede partij groepeeren. De democratisch-monarchistische partij is dan ook inderdaad een samenstel van allerlei oude elementen. En het schijnt dat die elementen langzamerhand zich van elkander beginnen te scheiden. Men heeft vooreerst de aanhangers van de vroegere Liberale Unie, de zoogenaamde Unionisten, geleid door Rios Rosas en Vega de Amyo: zij zijn wel niet de talrijksten maar de bekwaamsten en handigsten; haar éminente mannen zijn allen rompus aux affaires. Dan komen de progressisten, die wel zeer talrijk zijn, maar zich weder in drie factiën verdeelen. Eenigen volgen Olozaga, anderen Espartero, en de derden Prim; drie nuances, die meer door het karakter van de persoonlijkheid dan wel door politieke beginselen bepaald worden. Eindelijk komt als derde onderdeel der democratisch-monarchistische partij de oude-republikeinsche groep, die onder leiding van Rivero tot het begrip der monarchie is overgegaan, omdat naar hun inzien Spanje nog niet rijp is voor de republiek. Het is niet het minst actieve lid der beweging en heeft reeds aan de monarchistische coalitie groote diensten bewezen. Men begrijpt dat de eigenlijke republikeinsche partij tegenover deze coalitie zoo niet kans van slagen, dan toch zeker
eenige kracht heeft. De monarchistische partij is verdeeld, terwijl de republikeinen hun twisten over unitarisme of federalisme tot later verschuiven en voorloopig compact aanééngesloten blijven.
Toch zijn de monarchisten verreweg de talrijksten in aantal, en de verkiezingen geven hun dan ook overal de meerderheid. Er zijn er ongeveer 215 gekozen, waarvan 50 unionisten, 140 progressisten en 25 volgelingen van Rivero. De republikeinen zijn 100 in aantal in de nieuwe Cortes. De oude dynastie heeft slechts luttel volgelingen kunnen doen verkiezen, ongeveer 15 Carlisten en 6 of 7 Isabellisten; waarlijk wel een bewijs hoe zeer die dynastie Spanje heeft doen walgen. Dit zijn in het algemeen de resultaten, altijd zonder
| |
| |
inachtneming der keuzen van de eilanden en kolonies, welke keuzen nog niet bekend zijn. Gaat men de enkele cijfers na, dan zal men zien dat de candidaten der monarchisten in Madrid (bij Rivero) 34,000 stemmen verkregen; de meest begunstigde republiekein (Figueras) kon slechts in Madrid 14,000 stemmen halen. De markies de Novaliches, candidaat der partij van de gevallen koningin, kon slechts 700 à 800 stemmen bekomen. Twee geestelijken zijn gekozen, de bisschop van Jaën en de aartsbisschop van Santiago. Overigens treffen wij op de lijsten der gekozenen al de bekende namen der Spaansche constitutioneele monarchie. Opmerkelijk is het, dat Madoz, de chef der protectionisten, tot nu toe geen plaats in de Cortes kon erlangen.
De groote vraag zal nu wezen: wie zal tot koning van Spanje door de Cortes gekozen worden? Zal het de hertog de Montpensier zijn? Zal wellicht de oude Espartero, als middel tot verdaging, de begeerde man wezen? Of zal men het in Spanje beproeven met een zoon van Victor Emmanuel, en is daarom Cialdini tot gezant te Madrid gekozen? We want a hero. Doch zeker is het, dat Spanje zich eenigzins haasten moet om tot een toestand te komen, waarin het gevrijwaard is voor allerlei speculaties en intrigues. Elken dag verliest natuurlijk de beweging iets van haar zuiverheid. Elken dag is Spanje iets minder waard voor dengeen die Spanje tot nobele daden van zelfopoffering en fierheid moet leiden. Nog is er een atmosfeer van echt liberale stroomingen; - welhaast, als dit alles tot niets leidt, zal de kans keeren. Nu nog zou Spanje voor niets ter wereld weder in den ouden vorm van reactie en clericalisme treden, maar weken en maanden kunnen verloopen, de stem der verleiders kan zoo vleiend zijn, er kan zooveel beloofd en toegezegd worden. Er was ééns - men vergunne ons die kleine historische herinnering - een zeer schoone koningin van Frankrijk, Anna van Oostenrijk, aan wie men zeide: ‘Mevrouw, zoo men u een millioen aanbood?’ - Nooit, zeide zij. - ‘Maar, zoo men u er eens durfde aanbieden twee, vijf, tien....?’ - Ah! repondit-elle, vous m'en direz tant! - En waarlijk, men begint al sterk op het gemoed van Spanje te werken. Hebben niet vijftienduizend der aanzienlijkste Spaansche dames dezer dagen een monster-petitie aan den maarschalk Serrano aangeboden, waarin zij op herstel der Catholieke instellingen, op herroeping der verdreven monniken en geestelijke zusters aandringen.
| |
| |
Wie weet...? Voorshands voedt Spanje zich nog met illusies. Een der meest besprokene is deze, of niet Engeland - zoo Spanje een liberalen weg inslaat - bereid bevonden zal worden Gibraltar aan Spanje terug te geven. In den Spaanschen successieoorlog had weleer Engeland tegen alle recht en billijkheid in Gibraltar alleen voor zich zelf - niet voor den mededinger van Philips V - veroverd, en zoude dat Engeland nu niet eindelijk - daar de tijdsomstandigheden zoo veranderd waren - die vesting aan Spanje teruggeven, wanneer het op eene andere wijze, b.v. door het bekomen van Ceuta, kon schadeloos gesteld worden? Op dezelfde wijze had Engeland voor eenige jaren de Ionische eilanden aan Griekenland teruggegeven. De Spaansche stemmen worden haast verleidelijk. Doch Engeland bedenkt zich wel tweemalen, eer het zijn hand toesteekt. De onneembare vesting Gibraltar is een positief bezit bij het aanstaand openen van het Suezkanaal, en phrases zijn.... phrases.
Napoleon, hoewel waarlijk geen phrasenheld, meent echter dat soms phrases in een staatsstuk niet geheel misplaatst zijn. Hij heeft den 18den Januarij de wetgevende zitting geopend met een rede, die in zeker opzicht een perfecte reclame voor de verkiezingen van het jaar 1869 mag genoemd worden. Wel te verstaan, in dat gedeelte dat over het binnenland handelt. In het eerste deel, dat blijkbaar alleen voor het buitenland bestemd is, ontwikkelt hij de gedachte dat hij thans openlijk voor den vrede kan zijn, omdat hij sterk genoeg is voor een eventueelen oorlog. De nieuwe militaire organisatie heeft dien toestand mogelijk gemaakt. Notre armement perfectionné, nos arsenaux et nos magasins remplis, nos réserves exercées, la garde nationale mobile en voie d'organisation, notre flotte transformée, nos places fortes en bon état, donnent à notre puissance un dévelloppement indispensable. Le but constant de mes efforts est atteint; les ressources militaires de la France sont désormais à la hauteur de ses destinées dans le monde. Dans cette situation, nous pouvons proclamer hautement notre désir de maintenir la paix: il n'y a point de faiblesse à le dire lorsqu'on est prêt pour la défense de l'honneur et de l'indépendance du pays. Men ziet het, het is zeer geruststellend: omdat alles zooveel mogelijk op voet van oorlog gebracht is, zal er waarschijnlijk geen oorlog zijn. Wij zullen zien dat straks Pruissen op dezelfde wijze kan antwoorden. Voorloopig boezemt het eerste deel der troonrede ons haast
| |
| |
nog meer belangstelling in. Napoleon III gewaagt er van dat het oogenblik nadert, waarop, voor de derde maal sedert de vestiging van het keizerrijk, het Wetgevend Lichaam op nieuw moet verkozen worden. Hij wijst er op hoe opmerkelijk het is dat elk dezer kamers den vollen duur van haar bestaan heeft doorleefd, en wenscht zich geluk steeds zóó in overeenstemming met de natie te hebben kunnen handelen. Hij is vast besloten de grondslagen van zijne constitutie ongeschonden te bewaren, en nu werpt hij een blik op zijn reeds 17jarige regering. On reconnait la bonté de l'arbre aux fruits qu'il porte, a dit l'Evangile; eh bien! Si l'on fait un retour vers le passé, quel est le régime qui a donné à la France dix-sept années de quiétude et de prospérité toujours croissantes? Certes, tout gouvernement est sujet à erreur, et la fortune ne sourit pas à toutes les entreprises; mais ce qui fait ma force, c'est que la nation n'ignore pas que depuis vingt ans je n'ai pas eu une seule pensée, je n'ai pas fait un seul acte, qui n'ait eu pour mobile les intérêts et la grandeur de la France. Elle n'ignore pas non plus que j'ai été le premier à vouloir un contrôle rigoureux de la gestion des affaires, que j'ai augmenté à cet effet les attributions des assemblées délibérantes, persuadé que le véritable appui d'un gouvernement est dans l'indépendance et le patriotisme des grands corps de l'Etat. Onwillekeurig dwaalden onze gedachten, bij het lezen van deze woorden, af naar het jaar 1847, toen Louis Philippe ook 17 jaar de regering had volgehouden. Kon ook híj niet
zeggen dat al zijn gedachten gestrekt hadden tot de belangen en de grootheid van Frankrijk? Als dat alleen uw kracht is, o Napoleon, wat beteekenen dan de vier trawanten die uw kroon schragen: het spel - de weelde - 't kruis - het zwaard? Maar Napoleon weet wel beter wat een phrase is! Ach, zoo hij volkomen zeker van zijn zaak was, dan had hij niet noodig telkens en telkens zich te verdedigen en te rechtvaardigen. Maar telkens en telkens doen zich van die teekenen voor, die beduiden dat alles zoo broos, zoo kunstmatig in dat keizerrijk is. En de onschuldigste uitingen krijgen in ééns een weêrklank alsof er een orkaan in aantocht was. Zoo deze laatste weken. Er was een officier van justitie te Toulouse, baron Seguier, uit een der oudste magistraatsfamiliën van Frankrijk - één van hen had zich in de restauratie door zijn uitspraak: la cour rend des arrêts, et non pas des services, beroemd gemaakt - welnu, deze Seguier, schoon- | |
| |
zoon van generaal Goyon, dus ook in goede relatiën met den keizer, laat eensklaps een brief in de dagbladen publiceeren, waarbij hij zegt uit eergevoel zijn ontslag te moeten nemen, omdat de minister van justitie (Baroche) niet langer zijn te-zachte requisitoiren in zake de drukpers-delicten, kon verdragen. Al zijn gezegden werden beluisterd en overgebracht: parler à l'audience sous le surveillance d'une police occulte - donner des conclusions composées par avance par M. le garde des sceaux - sont deux choses, que je ne puis accepter. Hij neemt dus zijn ontslag. Dit voorval nu, onbeteekenend op zich zelf, heeft een ontzettenden weêrklank gekregen. En waarom? Zou het niet wezen, omdat het wederom als ten overvloede bleek dat er voor een zekere categorie van
rechtschapen lieden inderdaad hoogst moeijelijk een plaats te vinden is in het Napoleontisch regeringssysteem? En wil men weten - want wij kunnen den sluijer ditmaal geheel oplichten - bij welke zaak die zachtheid van conclusie van 't requisitoir van baron Seguier was uitgekomen: men neme dan kennis van het volgende geval en het daarop betrekkelijke vonnis. Een maire brengt voor den correctioneelen rechter den drukker en uitgever van de Emancipation te Toulouse, met de beschuldiging van door hen gehoond en belasterd te zijn. De rechtbank verklaart dat het niet mogelijk is te ontkennen, dat het bestuur van dezen maire dikwijls onregelmatig en onwettig is geweest; dat deze bestuurder uit eigen hoofde, alleen, en zonder bijstand van den gemeenteraad, ja dikwijls geheel in strijd met de uitdrukkelijke besluiten van dat collegie, de gemeente in verschillende zaken heeft verbonden en de meest elementaire regelen van administratieve en finantieele comptabiliteit heeft verkracht: - dat hij onwettig en tegen alle regelen in een geheime comptabiliteit heeft gevoerd, en overgegaan is tot fictieve gebruikmakingen van fondsen en den eenen post op den anderen heeft gebracht; - dat hij zelfs (volgens de verklaringen van de leden van den gemeenteraad) een beraadslaging van den gemeenteraad op een veronderstelde dagteekening heeft bedacht; dat hij, na de vergadering in de notulen te hebben opgenomen, ze geteekend heeft en een copie als uittreksel gestuurd heeft aan den prefect van Tarn, enz., enz. Maar dat alles, o goddelijke gerechtigheid! - is volgens de rechtbank te Toulouse slechts een omstandigheid die in zekeren zin de heftigheid van de artikelen van de Emancipation excuseert, een verzachtende omstandigheid voor de
| |
| |
misdaad, en daarom wordt het journaal slechts tot 1500 francs boete, 3000 francs schadevergoeding en in de kosten veroordeeld! - Wat wonder dat iemand - al heet hij niet eens baron Seguier - zich schaamt naast zulke rechters te zitten!
De keizer laat voorloopig de gebeurtenissen in Spanje haar vrijen loop. Olozaga, die naar Parijs als ambassadeur van Spanje is vertrokken, staat op den besten voet met Napoleon. De keizer verklaarde voorts dat de Grieksche conferentie met haar werk bijna gereed was, en nam een opmerkelijk stilzwijgen omtrent de Romeinsche questie in acht.
Zwijgen is in vele zaken la puissance des impuissants. Toen de president van het Wetgevend Lichaam den 14den Januarij de vergadering opende, wierp hij het oog een oogenblik op het verleden, maar hoedde zich wel de namen van de nog zoo lang niet ontvallen leden, Berryer en Laujuinais, te noemen. Toch zijn zulke namen het kapitaal waarop Frankrijk's roem teert.
Ook Oostenrijk heeft één van zijn knappe mannen verloren, den in de studiën der financiën volleerden vrijheer von Hock. Overigens gaat von Beust zijn gewonen gang. Het rijksministerie waarvan hij het hoofd is, komt natuurlijk soms in botsing met de twee zelfstandige ministeriën, die naast en onder dit rijksministerie de zaken van Hongarije of van de Cislithaansche provinciën behandelen. Graaf Taafe, de ziel van het Cislithaansche, en graaf Andrassy, het hoofd van het Hongaarsche ministerie, schijnen echter tot nu toe op de meeste punten het met von Beust ééns te zijn. De booze wereld fluistert wel van een antagonisme, dat tusschen von Beust en Andrassy zou bestaan, in zooverre de Hongaren toch eigenlijk zouden willen dat uit hun midden de rijkskanselier gekozen was, met andere woorden, Andrassy zou het natuurlijk vinden dat hij de plaats van von Beust innam - doch de wereld is boos, en gelooft niet aan edelen zin, zelfs in Oostenrijk. Zoo zegt dezelfde booze wereld dat het inderdaad het streven van von Beust is om op elke wijze, nu door middel van de zoogenaamde Oostersche beroeringen, Bismarck te tergen en te dwarsboomen. Doch inderdaad, von Beust heeft wel iets anders te doen. Omdat enkele mouvementen hem zijn gelukt, daarom is Oostenrijk nog niet in regelmatige orde en gang gebracht. Iemand zeide van eene vrouw: je trouve qu'elle danse bien, mais qu'elle ne sait pas marcher. Op het oogenblik moet von
| |
| |
Beust nog toonen dat zijn beleid Oostenrijk doet marcheeren. De wetten op het burgerlijk huwelijk en op het ontnemen van het onderwijs aan den uitsluitend clericalen invloed, werden met kracht doorgezet, en hoe bitter Rome zich bedrogen ziet, kan het best blijken uit een brief, dien de Paus van uit zijn Vaticaan geschreven heeft aan een armen Tyroolschen journalist, die in den kerker was gezet, omdat hij te heftig den handschoen tegen de ministers had opgenomen. De Heilige Vader, die in zijn staat er geen bezwaar in zag wegens een politiek misdrijf Monti en Tognetti ter dood te doen brengen, die nog aarzelt voor dat hij gratie geeft aan de twee andere medeplichtigen, Ajani en Luzzi, heeft echter diepe en innige sympathie met den Tyroolschen redacteur. ‘Veel geliefde zoon! uw geschriften krijgen een wonderbaren glans, want gij hebt u den haat en de straf op den hals gehaald van hen die zich verwijderd hebben van de wegen der waarheid, omdat gij hebt gestreden voor de heilige rechten en voor de vrijheid van de kerk, en gij hun toorn niet hebt gevreesd.... Denk er aan, veel geliefde zoon, dat zij gelukkig worden geacht die de vervolging verduren ter wille van het recht, en put nieuwen moed uit deze omstandigheid, dat gij waardig zijt gekeurd te lijden, voor datzelfde recht, smaad en hoon! Wij koesteren het vertrouwen dat dit aan uw schriften nieuwe kracht en uitwerking zal geven, en wij wenschen het u toe met geheel ons hart.’ - Men ziet, de Paus meent het, en zal den strijd ook in Oostenrijk niet ontwijken. Voorloopig is in Italië, in het koningrijk van Victor Emanuel, zijn naam deze maand weder van tijd tot tijd ingeroepen als protest tegen eene belasting op het gemaal, die op het platteland de gemoederen sterk heeft verbitterd. Zijn
naam is dus - wat hij zeker niet heeft bedoeld - een politiek ralliement geworden, en dit is juist wat wij (zoo het niet aanmatigend was) voor den Paus zouden betreuren.
Ook nog tegenover een ander land zal de Paus strijd te voeren hebben. Het is tegen Rusland. De behandeling die de Polen, ook als Catholieken, van dat rijk ondervinden, grenst aan het ongeloofelijke. Wel heeft dat hypocriete rijk het recht, den armen Sultan, die bij dien gier een lam blijkt, te verwijten dat hij de Grieksche Christenen in hun godsdienstige belangen kwetst! Waarlijk, beklagelijk is het, dat Europa zoo lijdelijk toe moet zien het vermoorden eener nationaliteit. Om de kroon op het werk te zetten - men heeft nu
| |
| |
slechts met kleinigheden meer te doen - is in alle Poolsche kerken het gebruik der latijnsche taal verboden; men mag slechts Russisch de dienst doen; en voorts is overal de Gregoriaansche kalender (men ziet hoe Rusland de beschaving in de hand werkt) afgeschaft en de Juliaansche weder ingevoerd. En nog schijnt de fanatieke oud-Russische partij niet bevredigd. Sinds den moord-aanslag op den keizer in April 1866, is in Rusland een drijfkracht ontstaan, die alleen in het opnemen der oud-Moscovietische beginselen heil zoekt tegen de zoo gevreesde ideëen der nihilisten. En het keizerlijk gezag, een mengsel van Oostersch absolutisme en van westersche bureaucratie, heeft voor die drijfkracht moeten buigen. De keizer, onbestemde en weeke personificatie van een autocratie, die verlegen met zich zelve is, heeft ook geen weêrstand kunnen bieden, en langzamerhand is de gansche leiding der zaken in handen van die oud-Russen overgegaan. De ziel van die gansche beweging was en is Katkof, de redacteur van de Gazette de Moscou. Zijn rol werd slechts grooter en grooter. Al werd zijn blad in den beginne door de toen nog vijandige ministers gestraft en beboet - geen nood: hij had vertrouwen op de beweging, die hem in het leven had geroepen en wier kracht hij nu verdubbelde. De zoo even nog almachtige ministers moesten, de één voor, de ander na, het tooneel van staat verlaten, en toen in Februarij 1868 de laatste gematigde minister Valouief (Walujew) aftrad, was de zege der oud-Russen volkomen. Hun wezenlijke minister is Milutine, hun arm was de beul van Polen, generaal Murawief. Let wel, dat de oud-Russische partij in geenen deele is de partij van den adel. Neen, juist de aristocratie heeft zich tot nu toe altijd tot de meer gematigde richting
gevoegd - neen, het zijn inderdaad de Russische socialisten, die onder een anderen vorm aan het roer zijn. Voortreffelijk is dit alles toegelicht in die keurige studie van Tourguenef, getiteld: Fumée. De oud-Russen willen een algemeen nivellement, waarboven slechts de Czar, als eminente persoonlijkheid, uitsteekt. De groote agglomeratiën van landen moeten verdwijnen; alle grond moet zooveel mogelijk voor allen verkocht worden en verkrijgbaar zijn. Voorts moet alles bepaald Russisch zijn. Geen nuanceering van stammen, geen ongelijkheid tusschen de elementen, waaruit Rusland bestaat, mag worden toegelaten. Daarom moet Polen in de eerste plaats Russisch worden. Indien toch aan Polen eigen leven wordt
| |
| |
gegund, is het systeem incompleet. In 1867 heeft de partij door haar congrès te Moscou van de panslavonische rassen Polen den weg gewezen, dien het had te volgen. Polen heeft niet gewild, welnu, het geweld doe wat overreding niet vermocht. En wij zien dan ook de generalen aan het werk aan de russificatie van Polen. - Daar is echter nog een ander deel van het groote Russische rijk, dat ook niet zoo geheel en al Russisch is, en ziedaar misschien een gevaar. Het zijn de eigenlijk Duitsche provinciën aan de Oostzee, vooral Lijfland, Esthland en Koerland. Ook daar is de oud-Russische partij begonnen hare pretensiën te doen gelden. Men heeft reeds bij den Czar mistrouwen tegen die provinciën weten te zaaijen en Alexander II heeft zich onlangs vrij ongunstig over die Duitsche provinciën aan de Oostzee uitgelaten. De ridderschappen uit die provinciën hebben met een adres zich reeds pogen te verdedigen, en hebben zich er op beroepen steeds loyale onderdanen van den Czar geweest te zijn. Doch de heer Katkof en zijn consorten zijn niet tevreden. Laten zij echter oppassen. Polen heeft geen vriend. Napoleon III is te Parijs en de Hemel is zoo verre: maar als Rusland Duitschland begint te tergen, dan staat er een wreker te Berlijn op - Bismarck. Zijn leger - het leger van den Noord-Duitschen Bond - en dat is ook het antwoord van Pruissen aan Napoleon - is thans goed in orde. Slechts een telegram uit Berlijn is noodig, en een millioen soldaten is onder de wapenen.
Wij eindigen ons overzicht met een treurmare. De kroonprins van België, de eenige zoon van den koning, is overleden. Van alle kanten vallen betuigingen van deelneming den vader te beurt. En dat is goed. Want, hoewel de vader wel niet te troosten zal zijn, het is toch mogelijk den koning gerust te stellen. Zijn volk biedt hem zoo hartelijk de hand en roept hem toe: toch niet te wanhopen. Ook uit Nederland zou men zoo gaarne den bedroefden Leopold II willen zeggen, dat ook hier iets werd gevoeld van het leed, dat het Belgisch volk heeft getroffen; maar dat hij toch om Belgiëns wil, het hoofd niet moet buigen. Het land is veilig onder de zelf gekozen dynastie. Nederland weet te goed wat kracht het geeft eigen vorsten te hebben, die één zijn geworden met het land.
H.P.G. Quack. |
|